Ron Hey
Koninginnedag 30 april 1982
Tussen de bedrijven door - een viswijf
hier, een haringvreter daar, en daartussen
een punker met trompet tussen de benen,
omdat dat zo ‘verdomd grappig is, op Koninginnedag’ -
schreeuwt de Innerlijke Stem mij om de oren
een gedicht op Haar te schrijven.
Terstond wordt alles om mij stil.
Het gaat beter, Vrouw. Op een wandelende kut
in spijkerbroek gehuld word ik niet meer bloedgeil,
en ook niet langer blindelings en onverhuld verliefd
op iedere jonge vrouw die de tram berijdt.
Zeg nu zelf, 't gaat zo toch de goede richting op?
‘God, wat aardig, ja’. Evenzo is de drang een pils
met honderdvoud slaappillen aangelengd om op U te drinken
voorgoed getaand. Ik drink niet meer.
(Nuja, Bronwater, als een toast op U, Spa Rood,
of Groen, dat mag ook, al blijft Lourdes 't je van U).
Wel trek ik mezelf nog tweedagelijks af,
maar ach, niemand die 't ziet ('n kniesoor) noch erop let,
behalve mijn vader, die, oplettend
als altijd, de rekening onder ogen krijgt
van 't pak grootformaat weggooizakdoekjes S. de Wit.
‘Koninginnedag, een dag vol symboliek’ mompel ik.
Gedachtig denk ik aan U met wie ik afsprak,
twee jaar geleden, op Koninginnedag, 30 April 1980,
toen ik die kerk binnentrad waarin de Brug
naar Verlossing voortbestaat. ‘De Koniegin’,
riep ik uitbundig, ‘viert zeker vandaag Haar jaardag!’
Een ongekend geluk werd mij deelachtig.
Deze dag zal ik spelen een lied dat Zij mij ingaf,
uit een tijd waarin ik Spaans flamenco-tokkelaar was.
- Drie eeuwen geleden, nee, niet veel,
| |