De Gids. Jaargang 145
(1982)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 617]
| |||||||||||||||||||||||||
ProloogUit mijn geheugen stijgen onderbelichte beelden op, afgewisseld door schelle overbelichte scènes, geëtst achter mijn netvlies. Herkenning en ordening van deze filmflitsen gelukt soms, zij het gebrekkig. De gevoelens van toen, de angst en vertwijfeling, de machteloosheid en woede, de pijn en het verdriet zijn diep verstopt als lava in een schijndode vulkaan. Door verhalen van medegevangenen van toen, door boeken, een foto, een associatie, verschijnen die beelden, begeleid door verzengende emoties. In het najaar 1981 verschenen twee van zulke boeken: Het gruwelijke geheim van Walter Laqueur en Auschwitz and the Allies van Martin Gilbert. De ondertitels sluiten elk misverstand over de inhoud uit: De waarheid over Hitlers ‘Endlösung’ verdrongen respectievelijk: How the Allies responded to the news of Hitler's Final Solution. Twee nuchtere en ontnuchterende boeken over de moord, het weten omtrent de moord en de reacties van de wereld op de moord op zes miljoen joden tussen 1939 en 1945.
Ik zag ons weer staan, grauw van uitputting, in rijen van vijf. De enkels dik, het hoofd duizelig, de maag hol. Samen met de Russische gevangenen stonden we daar op de appelplaats. De late middagzon van begin augustus 1944 spiegelde op hun geschoren schedels. Wij tellen af: één keer, twee keer, tien keer. We worden geteld. Emil, de Poolse Blockälteste slaat de rijen recht; telt ook, zenuwachtig, hees. De Blockführer telt, slaat met de wandelstok op schedels in de eerste en laatste rij. We durven niet van plaats te ruilen. Onze dorst overstemt de honger. De soep kunnen we wel vergeten. Er is iets aan de hand want de sirenes hadden geloeid. Door de stinkende rooksluier van Krematorium iii zien we dat de lucht blauw is en we staan of vallen flauw. Het ondersteunen van kameraden vergt de laatste krachten. Emil dirigeert zieken naar de achterste rij en wordt toegeblaft door een ss-er. In de verte horen we gerommel als van onweer. We werpen elkaar een blik van verstandhouding toe: Russische artillerie in de Beskiden? Ze moeten toch in de buurt zijn; het vliegtuigloop-commando had toch optimistische berichten? Het schorre gebrul van Kapo's en ss-ers wordt overstemd door het ritmisch gezoem in de lucht en opeens zien wij allen de witte schapewollen draden die door bijna onzichtbare metalen vlekjes over het lichte blauw van de hemel getrokken worden. Honderden paren ogen volgen die draden tot de ss-ers, schreeuwend met rechthoekige bekken en slagen uitdelend, opnieuw laten aftellen. Daar bovenuit buldert het schijnbare onweer dat ons hart de kracht geeft om te blijven staan en een bijna onzichtbare grijns op ons gezicht tekent. Het appel eindigde in de nacht | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 618]
| |||||||||||||||||||||||||
nadat de sirenes opnieuw gehuild hadden. Van de vijf gevluchte gevangenen zijn er drie levend gepakt: Piechowiak, Wagschal en Kenner. Bebloed en verminkt worden zij naar ons kamp, het Männerlager Birkenau ii d, teruggebracht. Als wij de achtste augustus 'savonds in rijen van vijf, onze gewonden ondersteunend of dragend, vuil en uitgeput door de poort der bevrijdende arbeid gejaagd worden, zien wij twee van hen hangen. Zingend, met de dood in het hart, begeleid door het orkest, marcheren wij met naar binnen gekeerde blik langs de twee galgen. Een dood die waarschijnlijk milder is dan die van Piechowiak in de strafcompagnie. Dezelfde avond weer die schapewollen draden aan de hemel. Hadden ze ons vergeten daarbuiten, daarboven? Waren de olieraffinaderijen van Blechhammer en Trzbina belangrijker dan wij en onze verbrandingsovens? In de maand die nu volgde brandden zij niet meer dag en nacht. De joden uit Hongarije hadden het lijden op aarde bijna achter zich. Uit Westerbork kwam het laatste transport: 1019 mensen, waarvan 470 niet onmiddellijk aan de vlammen ten prooi vielen. Onder hen Anne Frank, toen nog een onbekende in de oceaan des doods. Ik wist in die tijd nauwelijks wat er gebeurde. Een gordijn was voor mijn waarneming gevallen. De gruwelijke gebeurtenissen registreerde ik, zonder ze toe te laten tot hoofd en hart. Nu, na ruim zevenendertig jaar, valt er zo nu en dan een archiefblad uit de vergane brandkast van mijn geheugen. Het bombardement op Monowitz, dat Gilbert op bladzijde 315 beschrijft, hoorde ik en mijn kameraden in het Rollwagenkommando luid en duidelijk. 13 september 1944 leek heel even op bevrijding. Even maar voelden we achter onze glazige hersenfaçade, dat er ook nog een ‘buiten’ was en dat Auschwitz niet op een andere planeet lag. De hele ochtend hadden we hijgend, door vloeken en slagen opgejaagd, hout en asfaltpapier naar het Mexicolager vervoerd. Waar wij laadden weet ik niet meer, maar ver van de Rampe, de overstapplaats naar de eeuwigheid, kan het niet geweest zijn. De ss-er verdween, waarschijnlijk om te schuilen en wij stonden daar alsof we op een warme zomerregen wachtten. Het bombardement op I.G. Farben kan niet lang geduurd hebben. Om ons heen storm, stof en lawaai. De angst bleef uit. Zo moeten landbouwers zich voelen als er plotseling regen valt na hun smeekbeden. De paar bommen op Birkenau brachten ons even in de waan dat de Krematoria getroffen waren, maar deze droomflits was snel voorbij. Het enige wat ons restte was de ontgoocheling. Bestofte ogen en een handgrote granaat- of bomsplinter, die Jiri D. had opgeraapt. ‘Gejht's mit Gott, abber gejht's,’ schreeuwt de Kapo en de overbeladen wagen met ons als trekhonden, zet zich langzaam in beweging.
De vraag of ze ons daarbuiten en daarboven vergeten hadden, heeft bij velen lang op of achter de lippen gelegen. Waarom ze pas sedert enkele jaren werkelijk gesteld werd en nu pas voor een deel beantwoord is, laat zich slechts gissen. De meest voor de hand liggende reden voor dit pijnlijke uitstel moet waarschijnlijk in de archiefwetten van de betrokken landen gezocht worden. De Engelse en sommige Amerikaanse archieven geven pas sedert kort stukken van het skelet hunner modernste geschiedenis prijs en de beide historici Laqueur en Gilbert zijn uit hoofde van hun huidige en vroegere werk bij uitstek geschikt voor het speurwerk. De eerste als directeur van het Institute of Contemporary History, alias Wiener Library te Londen, het instituut dat tijdens de Tweede Wereldoorlog voor de British Intelligence één der voornaamste bronnen van informatie over nazi-Duitsland was en de tweede als officieel biograaf van Sir Winston Churchill, met toegang tot geheime stukken, waar- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 619]
| |||||||||||||||||||||||||
van een leek niet zou durven dromen dat ze bewaard bleven voor het nageslacht. Een andere reden voor het lange bewaren van het gruwelijk geheim doet mij denken aan de gevolgen der vraag van de sfinx aan Oedipus: zijn juiste antwoord doet haar van het voetstuk vallen. Het raadsel is opgelost, maar de prijs voor zijn verlichtheid is bitter en zijn einde zonder illusies. Ook wij kennen nu het antwoord op ónze vraag en ook onze prijs is bitter. De luttele illusies die ons restten zijn gedoofd.
Laqueur en Gilbert werden door dezelfde vragen gekweld, maar uit de ondertitels van hun boeken blijkt reeds, dat de jongere, in 1936 geboren Gilbert, meer incasseringsvermogen heeft (of had) dan zijn vijftien jaar oudere collega Laqueur. De ondertitel van diens boek: De waarheid over Hitlers ‘Endlösung’ verdrongen is tot op zekere hoogte ook een verdringing bij hem zelf. Zijn verhaal eindigt december 1942 en hij verdedigt dit tijdstip met het argument dat ‘het overgrote deel van de joden in Oost-Europa als ook miljoenen Duitsers en inwoners van de door de nazi's bezette gebieden toen al van de massavernietiging wisten’. Bovendien vermijdt hij angstvallig de vraag wat deze mensen met die gruwelijke kennis deden. Ik kan mij maar al te goed voorstellen dat een man als hij, geboren in 1921 in de Republiek van Weimar, wiens jeugd vermorzeld is door de nazi's en die ternauwernood is ontkomen aan hun worggreep, deze rationalisering en verdringing nodig heeft. Toch blijft die datum van december 1942 moeilijk aanvaardbaar. Ikzelf, noch wie ook van mijn medegevangenen, wisten van het vagevuur van Birkenau vóór wij de hoofdpoort gepasseerd waren. Pas nadat Vrba, Wetzler, Rosin en Mordowicz in april 1944 hun vlucht levend volbracht hadden en hun rapporten de geallieerden onder ogen kwamen, kon niemand uit regeringskringen, uit militaire kringen of uit de lezende of luisterende burgerij nog met goed geweten beweren: ‘Wij wisten van niets’. Martin Gilbert heeft zijn boek de ondertitel meegegeven: How the Allies responded to the news of Hitler's Final Solution en een van de ‘responses’, namelijk dat van A.R. Dew, Engels diplomaat, op weg naar de Jalta-conferentie verongelukt, luidde op 7 september 1944: ‘In my opinion a disproportional amount of time of the Office is wasted on dealing with these wailing Jews’ (Foreign Office Papers 371/42817, wr 993). Geen wonder dat wij ons verlaten voelden. Laqueurs en Gilberts boeken lijken elkaar op het eerste gezicht enigszins te overlappen, maar de vragen die zij zich stellen maken dat hun onderzoekingen elkaar aanvullen. ‘In dit boek heb ik getracht antwoorden te verschaffen op de volgende vragen:
Laqueur (blz. 9) stelt zich hierbij onder meer als opgave, aan te tonen dat een groot deel van de bevolking in nazi-Duitsland, ondanks geheimhouding en vervormde informatie, kon weten en ook wist wat er, al in de beginjaren van de oorlog, aan massale moordpartijen plaatsvond. Hierbij dringt zich volgens hem de vraag op wat de betekenis van ‘weten’ en ‘geloven’ is, of met andere woorden, in hoeverre de gruwelijke boodschap in Duitsland en de rest van de wereld geloof vond. Vooral die rest van de wereld had zo veel kúnnen doen en heeft zoveel nagelaten dat tot verhoging van overlevingskansen der Europese joden kon bijdragen. Bij het lezen van Laqueurs boek bekroop mij soms het gevoel dat zijn eigen behoefte aan verdringing van het gruwelijkste deel van het geheim, de massavernietiging, hem tot een mildere analyse bewogen heeft dan volgens mij en anderen gerechtvaardigd is. Voor eind 1942 waren volgens gegevens van | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 620]
| |||||||||||||||||||||||||
de ss 2.500.000 joden gedeporteerd en omgekomen. Het merendeel van de slachtoffers was in Polen, Rusland en de Baltische landen versleept en door de Einsatztruppen geëxecuteerd. In de vernietigingskampen Chelmno, Belzec, Majdanek, Sobibor en Treblinka rookten de verbrandingsovens onophoudelijk. Meer dan 200.000 joden uit Duitsland en de bezette gebieden waren gedeporteerd en ver over 2.000.000 Poolse en Russische joden waren van de aarde weggevaagd. Ondanks codewoorden der nazi's, censuur van radio, pers en post, ondanks het onderscheppen van koeriers en telegrammen wisten ontelbaren van de gruwelen in het oosten. Door duizenden mensen werden via tientallen kanalen veelal mondelinge berichten doorgegeven. Familieleden van Wehrmacht en ss waren vaak door verhalen en brieven van man, zoon en broer beter op de hoogte dan zij ooit na de oorlog zouden hebben durven toegeven. Maar ook geestelijken, verzetsstrijders, koeriers, smokkelaars en treinpersoneel gaven berichten uit eerste of tweede hand naar het westen door, of brachten de jobstijdingen over naar de nog bestaande getto's in Polen. Uit archiefmateriaal van Engeland, de Verenigde Staten, Duitsland en Israël, maar ook uit gesprekken met talrijke betrokkenen, weet Laqueur een netwerk van informatiekanalen te reconstrueren dat ons de overtuiging geeft dat eind 1942 reeds het proces der ‘Endlösung’ voor een groot deel bekend had kunnen zijn. Maar waren de feiten ook werkelijk bekend of liever, werden de feiten in politieke kringen der geallieerden ook geloofd? Hij geeft een indicatie van de psychische afscherming die zelfs bij judge Frankfurter, één van de belangrijkste Amerikaanse juristen en rechter bij het Hoge Gerechtshof, te zien was: Jan Karski, Pools officier en koerier, die hem van de massamoorden in Europa op de hoogte bracht, kreeg te horen dat Frankfurter hem niet geloven kón. Slechts tot weinigen in het westen drong vóór het einde van 1942 de volle omvang van de tragedie door. Onder hen de gevluchte Pools-joodse parlementariërs Zygielbojm en Schwarzbart, die in Londen uiting gaven aan hun gegronde vrees dat de slachtingen in 1942 nog maar het begin waren van de catastrofe. Zij mobiliseerden de Engelse pers en een klein deel van de publieke opinie. Door wanhoop gedreven, omdat hij het gevoel had dat de wereld de joden ten onder liet gaan zonder een hand uit te steken, beroofde Zygielbojm zich in mei 1943 van het leven nadat de ss de opstand in het getto van Warschau in bloed en vlammen gesmoord had. Zijn ontroerende afscheidsbrief verscheen in de pers, maar de reacties bleven flegmatiek. De ramptijdingen uit het oosten kwamen voor het overgrote deel binnen bij Gerhard Riegner, een jonge Duits-joodse jurist uit Berlijn en zijn dertig jaar oudere collega Richard Lichtheim, beiden vertegenwoordigers van de Jewish Agency in Genève. Via informanten, van industriëlen en journalisten tot koeriers en smokkelaars, stroomden jobsboodschappen bij hen binnen en zij trachtten deze verder te leiden in de richting van staatshoofden en ministers, vaak met behulp van tussenpersonen zoals opperrabbijn Stephen Wise en judge Frankfurter. Hun taak moet een gruwelijke last geweest zijn, want de trommelvliezen en de harten in Whitehall en het Witte Huis waren van graniet. Natuurlijk was de boodschap onverdraaglijk en daarom ongeloofwaardig; maar was dat de enige reden voor het kleine geloof, de afweer en het scepticisme van Roosevelt, Eden en hun ambtenaren en diplomaten?
Laqueur is in zijn analyse milder en toleranter dan Gilbert en Wasserstein, maar zijn lankmoedigheid gaat mij toch te ver. Dat regeringskringen en de media in Engeland en de Verenigde Staten wat terughoudend reageerden op het bloedige nieuws in de beginjaren van de oorlog is niet onbegrijpelijk. Het argument van de moeilijke verifieerbaarheid | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 621]
| |||||||||||||||||||||||||
en de gebrekkig werkende inlichtingendiensten snijdt misschien hout, hoewel nog moet worden afgewacht wat de nog ten dele ongeopende archieven der geallieerden te zien zullen geven als zij eenmaal vrijgegeven worden. Maar het daarmee samenhangende argument, dat men aan geallieerde zijde niet in dezelfde fouten van gruwelpropaganda wilde vervallen als in de Eerste Wereldoorlog, toen, behalve sensatiebladen ook schrijvers als Toynbee en Buchan over barbarij der Duitsers bij hun inval in België in augustus 1914 schreven, lijkt mij sterk overtrokken. Want wordt hierdoor de naïveteit der geallieerden niet té onschuldig voorgesteld? Nog afgezien van de wel degelijk barbaarse invasie in België in 1914 (waarbij de excessen misschien een fractie minder excessief waren dan de Engelse sensatiepers indertijd schreef), de periode die Laqueur beschrijft was ‘quite a different cup of blood’. De plannen van de nazi's kénde men in Whitehall en Washington: Mein Kampf was al vijftien jaar op de markt, de Gespräche mit Hitler tien jaar. De inval in Tsjechoslowakije en Polen, de Kristallnacht en het euthanasieprogramma lagen vers in het geheugen. De concentratiekampen in het ‘Reich’ waren reeds berucht en het Totenkopfregiment van Eicke evenals de Einsatzgruppen hadden al ruim twee miljoen moorden op hun geweten. Het heeft weinig zin dit rijtje met tientallen items uit te breiden. Het zou reeds voldoende moeten zijn om voor een redelijk denkend, geinformeerd burger berichten over massaslachtingen in Polen aannemelijk te maken zonder bijgedachten aan gruwelpropaganda. En voor regeringen met goed getrainde diplomaten en geheime diensten? Was het naïveteit of voorgewende angst dat de burgerij berichtgeving met gruwelpropaganda zou verwarren? Was het simpele onverschilligheid met het lot van miljoenen of dient de verklaring aanzienlijk cynischer - en realistischer - te zijn? Laqueurs analyse is reeds angstwekkend genoeg, maar geeft mij het gevoel dat hij voor de laatste consequentie aarzelt. Op bladzijde 234 schrijft hij: ‘En zelfs nadat men in Londen en Washington het feit had geaccepteerd dat de inlichtingen omtrent de massale slachtingen juist waren, bleven de Britse en Amerikaanse regering zich bezorgd tonen dat er te veel ruchtbaarheid aan zou worden gegeven.’ Waarom deze bezorgdheid om te veel ruchtbaarheid? Bij de joden in deze landen, met hun vrees voor paniekzaaiers uitgemaakt te worden, is dit invoelbaar. Maar bij de nietjoodse geallieerden? Het zijn juist de vragen als deze die ons nu nog even heftig kwellen als toen.
Ik weet niet of Gilberts boek reeds veel lezers gehad heeft. Voor mij heeft het vele kwellende vragen beantwoord. De sfinx is gevallen en alle illusies zijn gedoofd. De bladzijden stapelden zich als loden gewichten op mijn geest. Hoe moet Gilbert zich gevoeld hebben bij het schrijven van die driehonderdvijftig pagina's? Met angstwekkende precisie geeft hij in chronologische volgorde de gebeurtenissen, besprekingen, nota's en memo's der geallieerden weer die betrekking hebben op de weg der ‘Endlösung’ van mei 1942 tot mei 1945. Politiek cynisme, opportunisme, laksheid, onverschilligheid, haat en naïveteit stonden tegenover wanhoop en ondergang van vervolgden en hun verwanten, vrienden, sympathisanten. De paar rechtvaardigen in ambtelijke en regeringsfuncties, werden gedwarsboomd in hun pogen meer te doen dan alleen te denken in strategische en politieke termen. Naast deze beschrijving van catastrofale berichten, demonstreert Gilbert hoe stap voor stap en bericht voor bericht, de namen der vernietigingskampen tot verlammende nachtmerries werden. Het duurt tot 1942 voor de geallieerden de moeizame overeenstemming over een gezamenlijke verklaring kunnen bereiken die Duitsland veroordeelt vanwege zijn uitroeiingspolitiek en waarin van vergelding en | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 622]
| |||||||||||||||||||||||||
straf sprake is. Auschwitz wordt in deze verklaring nog niet genoemd. Het is slechts een naam op de kaart al is het dan een strategische kaart. De verklaring, na zoveel inspanning uitgebracht, remt de vernietigingspolitiek geenszins. De eindeloos lange treinen van veewagons rollen, hoe het verloop van de oorlog ook is, gestaag door naar de gaskamers in Polen. Vlucht vanuit Bulgarije en Roemenië is in die jaren 1942-1943 nog niet onmogelijk, lijkt het. Maar de doortocht via Turkije en de toelating in het toenmalige Palestina zijn de granieten barrières. Lord Moyne en Oliver Stanley, respectievelijk minister van koloniën en oorlog van het Britse oorlogskabinet laten zelfs de kleine quota die in het White Paper van 1939 per jaar aan immigranten was vastgesteld, niet toe. Ondanks voorspraak, politieke druk, ja, ondanks smeekbeden van Chaim Weizmann, Moshe Shertok en talrijke anderen, bleven de poorten tot levensbehoud gesloten behalve voor enige honderden kinderen en dat pas na persoonlijk ingrijpen van Winston Churchill. Intussen waren de verroeste transportschepen in de Zwarte Zee met honderden vluchtelingen gezonken of teruggestuurd. Turkije en Groot-Brittannië waren onvermurwbaar, de Midden-Oostenpolitiek leek veilig gesteld en Haj Amin el Husseini, Groot Mufti van Jerusalem, vriend en vertrouweling van Hitler, Himmler en Eichmann, tevreden gesteld. Maar ook in het westen waren alle poorten dicht. Amerika en Engeland sloten bijna hermetisch hun kusten voor joodse vluchtelingen en Zwitserland nam slechts een paar beroemdheden en kinderen op, tussen 1933 en 1945 in totaal vijfduizend zielen. Vichy zag niet passief toe en joeg systematisch, eerst de joden zonder en daarna die met Frans paspoort via Drancy de dood in. Enige duizenden vluchtten over de grens van de door Italianen beheerde gebieden van Grenoble en Nice. En deze lieten dat oogluikend toe, hielpen soms zelfs actief. De absurditeiten der geschiedenis!
Langzaam begint in 1944 het best bewaarde geheim in de Tweede Wereldoorlog, uit te lekken. Ondanks de geruststellende briefkaarten uit Auschwitz met poststempels van niet bestaande bosrijke plaatsen waarop een datum waarvan wij nu weten en waaraan wij nu kunnen aflezen dat de afzender een week eerder het leven had gelaten, is het voor sommige Slowaken duidelijk wat Auschwitz-Birkenau betekent. Maar de berichten uit Slowakije en Hongarije worden in het westen nog als koortsdromen beschouwd. Pas als in april 1944 Rudolf Vrba en drie kameraden weten te ontkomen en met grote nauwkeurigheid een rapport samenstellen over de fabrieksmatige moord in Birkenau, beginnen de stukken van de puzzel op hun plaats te vallen. Checks en doublechecks, verhoor en kruisverhoor, gaan aan de verzending van het rapport vooraf. De vrees van partizanen enjoden om in Zwitserland, Engeland en de Verenigde Staten op ongeloof te stuiten is bijna tragikomisch. Het duurt nog ruim twee maanden voor de jobstijdingen in de hoofdsteden der geallieerden arriveren en intussen verslinden de crematoria en verbrandingskuilen dagelijks tientot twintigduizend onschuldigen. Er is haast geboden. Honderdduizenden joden in Hongarije zouden nog gered kunnen worden. Duizenden uit andere gebieden onder Duitse bezetting. Shertok en Weizmann vragen Eden namens de Jewish Agency de spoorlijnen naar Auschwitz en de crematoria en gaskamers te laten bombarderen. John Pehle, uitvoerend directeur van de War Refugee Board in de Verenigde Staten treedt op als bemiddelaar om bij John J.McCloy, onderminister van oorlog en na 1945 Hoge Commissaris voor de Verenigde Staten in Duitsland, beschermer van A. Speer en diens gezin en gratieverlener aan ter dood veroordeelde oorlogsmisdadigers zoals de Einsatztruppen-commandanten Jost en Blum, ge- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 623]
| |||||||||||||||||||||||||
daan te krijgen dat Amerikaanse bommenwerpers tegen deze doelen zouden worden ingezet. Dergelijke smeekbeden komen uit Zwitserland, uit Polen, uit Hongarije. McCloy in Washington en Lord Sinclair in Londen reageren traag en ontwijkend met argumenten als:
Gilbert, maar ook Liechtenstein, Wyman en vliegerofficieren van de Amerikaanse luchtmacht die boven Auschwitz gevlogen hebben in 1944, ontzenuwen deze argumenten stuk voor stuk met onweerlegbare bewijzen. Het is hier niet de plaats om deze in extenso weer te geven. Alleen de twee meest schrijnende wil ik naar voren halen voor hen die met mij daarginds in augustus 1944 de witte strepen van de hoop zagen en de donder van de vrijheid in de verte hoorden. Gilbert ontdekte in de archieven van het Foreign Office en in de Luchtmachtarchieven van de Verenigde Staten en Groot-Brittannië luchtfoto's voor en na de bombardementen op de olieraffinaderijen en fabrieken van Monowitz, Blechhammer en Trzebina genomen. Nauwkeurige foto's gedateerd mei tot en met september 1944, van Auschwitz-Birkenau, met rokende crematoria en in rijen op de dood wachtende mensen. Voortreffelijk van kwaliteit voor toen. Alleen die rijen merkte niemand op, de crematoria evenmin. Wie vloog deze bommenwerpers en waar kwamen ze vandaan? Te eenvoudig bijna is het antwoord, want het logenstraft de argumenten zo gemakkelijk dat zelfs die nog een klap in ons gezicht betekenen: teneinde de Duitse oliepositie te ondermijnen, hadden de Amerikanen reeds in 1943 het plan ‘Operation Pointblank’ voorbereid. April 1944 werd boven de regio Auschwitz de eerste serie reconnaissance-foto's gemaakt, die de industrieplaatsen maar ook het kamp duidelijk weergaven. Na de invasie in Italië hadden de geallieerden de beschikking over het vliegveld Foggia van waaruit gemakkelijk via Poltava - achter de Russische linies - over de industrieterreinen rondom Auschwitz gevlogen kon worden en van waaruit ook, tijdens de ‘Operation Frantic’, hulp aan de verzetstroepen in Warschau begin augustus 1944 gegeven werd. De verliezen aan materieel en manschappen waren relatief klein. De bombardementen succesvol. De verdoolde bommen op Birkenau waren slechts een technische schoonheidsfout; bij de poging aan de Duitse luchtafweer te ontkomen, bevrijdde een geallieerde piloot zich van zijn bommenlast. | |||||||||||||||||||||||||
NaschriftHet gevoel dat de wereld min of meer discreet wegkijkt of onbewogen toekijkt als er honderdduizenden om je heen systematisch gedood worden en je zelf weet dat elke dag dat je nog leeft een wrange grap van het toeval is, kan niet adequaat verwoord worden. Knarsetandende woede gaat over in berusting en onverschilligheid, maar als je levend | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 624]
| |||||||||||||||||||||||||
de hel verlaat, kijk je in verbijstering en onbegrip terug, cynisch of apathisch, in elk geval onmachtig. Het is moeilijk je houding te bepalen tegenover mensen die je na zulke rampen tegenkomt. Waar stonden ze toen? Hebben ze weggekeken of toegekeken? Hebben ze meegedaan of hebben ze zich verzet? De vragen kleven aan het verhemelte. Wantrouwen en verdringing blijven, zeker verdringing. Afstand nemen, objectiveren, kán helpen, koelt de wonden. Daarom dit speculatieve naschrift zonder wetenschappelijke pretentie.
Waarom zwegen zovelen in de landen van de As-mogendheden, waarom zovelen in de landen der geallieerden en in de bezette gebieden? Vooral voor Duitsland lijkt de verklaring simpel: de angst zelf slachtoffer te worden van de terreur als straf voor spreken en weten, was gerechtvaardigd. Maar déze angst was in de andere landen niet op zijn plaats. Ook bij de slachtoffers niet, joden en zigeuners. Laqueur en Gilbert tonen duidelijk dat veel meer bekend was over de nazigruwelen dan aangenomen werd, ook bij de ‘gewone’ bevolking. Waarom dan dit zwijgen? Woorden als: sadisme, lafheid, onverschilligheid en opportunisme zijn niet voldoende, al kunnen ze niet zonder meer opzij geschoven worden. Een sterkere verklaringsgrond is, dat mensen met een gevoelsleven dat niet morsdood is, berichten als deze niet tot zich kúnnen toelaten zonder schade aan lichaam en geest. Een wereld waarin bejaarden, zieken, kinderen en zwangere vrouwen als onbruikbaar afval vernietigd worden, waarin elke waardigheid van een mens weggehoond wordt, waarin een mens niet meer is dan een met ongedierte overdekt stuk vee dat alleen bruikbaar is tot het spierweefsel zichzelf opgeteerd heeft, is voor weinigen voorstelbaar. Berichten over ‘daarginds’ kunnen niet waar zijn want zij ondermijnen alle waarden die wij kennen. Zelfs de nieuw aangekomene in Auschwitz en de andere vernietigingskampen die de selectie voor de gaskamer gepasseerd was, kon de eerste dagen niet geloven dat de rokende schoorstenen niet die van fabrieken waren. De verhalen die hem door andere gevangenen toegesnauwd werden, vatte hij op als waren het gruwelijke ontgroeningsgrappen. Als de rauwe realiteit doordrong, viel ook tegelijk nacht over de geest, ook over de mijne. Dit psychische veiligheidsventiel werkt vermoedelijk bij de meeste mensen in meerdere of mindere mate als middel tot zelfbehoud. Een ander mechanisme dat het zwijgen in de hand werkt, is de onzekerheid over wat anderen gehoord of gezien hebben. Vanzelfsprekend had de één meer en betrouwbaarder informatie dan de ander en hechtte daar meer of minder geloof aan, maar dát hoefde niemand te beletten zijn stem te verheffen. De onzekerheid daarentegen over wat anderen ook weten of niet weten, kán de mond snoeren en hierdoor kon de situatie ontstaan dat mensen zonder grond aannamen dat hun kennis omtrent de massaal bedreven wreedheden niet gedeeld werd door anderen, of juist andersom, dat deze kennis juist door iederéén gedeeld werd. En om dan de mond te openen, laat staan te protesteren, vergt moed en ruggegraat. Het dilemma: wie gelooft mij als ik als enige het ongelooflijke denk te kennen en wie bespot of straft mij niet, die ik het alom bekende vertel, kon niet overwonnen worden zonder grote zedelijke kracht. Juist deze kracht was de voorwaarde voor passief en actief verzet en haar bezaten - helaas - maar weinigen. | |||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 625]
| |||||||||||||||||||||||||
|
|