De Gids. Jaargang 145
(1982)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 235]
| |
Paul van Seters en Marjolijn Sorbi
| |
Stardust MemoriesWoody Allens meest recente film, Stardust Memories, geeft een weekeinde uit het leven van de gevierde filmregisseur Allen Bates. Bates, gespeeld door Woody Allen zélf, is eregast op een festival gewijd aan zijn eigen werk. Na afloop van een van de voorstellingen beantwoordt Allen Bates vragen uit het publiek. Wat vindt hij van de filmkritiek waarin hij wordt afgeschilderd als narcist? ‘Och,’ antwoord Bates, ‘als ik dan toch vergeleken moet worden met een figuur uit de Griekse mythologie, dan denk ik zelf eerder aan Zeus.’ Grote hilariteit. Door zijn voorkeur voor Zeus geeft Bates aan in feite nog meer met zichzelf ingenomen te zijn dan Narcissus. Zo'n overmoed en zelfspot werkt op de lachspieren. Voor wie beschikt over een meer dan alledaagse kennis van narcisme gaat de grap echter verder. Woody Allen, dat is algemeen bekend, is kind aan huis bij de psychoanalyticus. In de psychoanalytische diagnose van narcisme is grandioze zelfoverschatting een primair symptoom. Het antwoord van Bates (‘Ik voel me eigenlijk Zeus’) wijst op zo'n geïnflateerd zelfgevoel, en bevestigt daarom de vraag (‘Bent u een narcist?’) veeleer dan dat het die ontkent of ontwijkt. Dit fragment vestigt de aandacht op een wijdverspreid misverstand: narcisme zou niets anders zijn dan overmatige preoccupatie en ingenomenheid met de eigen persoon. | |
Het ik-tijdperk en het nieuwe narcismeAan deze onderwerpen is de laatste jaren in ons land opvallend veel aandacht besteed. Eind 1979 verscheen het speciale Kerstnummer van de Haagse Post, ‘Het Ik-tijdperk’, geschreven door John Jansen van Galen, en enige maanden later uitgegeven als paperback. The Serial, een briljante literaire satire op het ‘nieuwe narcisme’ van de hand van de Amerikaanse schrijfster Cyra McFadden, bleek zelfs in de oorspronkelijke editie in ons land een bestseller; in 1980 verscheen een Nederlandse vertaling. In april 1980 wijdde Freek de Jonge zijn laatste Denkbeeld-uitzending voor de nos aan ‘Narcisme’. Eind 1980 gaf de socioloog E.W. Hofstee zijn afscheidscollege in Wageningen over ‘hyper-individualisme’. Maar veruit het belangrijkste document in de hedendaagse discussie is The Culture of Narcissism van de Amerikaanse historicus Christopher Lasch. Dat boek, gepubliceerd in 1978, haalde astronomische verkoopcijfers in de Verenigde Staten, en werd ook hier te lande uitvoerig gelezen en besproken. Lasch kwam naar Neder- | |
[pagina 236]
| |
land voor een lezing in mei 1979, bij welke gelegenheid Bart Tromp hem interviewde voor Vrij Nederland. Medio 1980 werd een Nederlandse vertaling gepubliceerd, De cultuur van het narcisme. Het zogenaamde nieuwe narcisme wordt vrij algemeen gezien als bij uitstek een cultureel verschijnsel van de jaren zeventig. Na het wegebben van het politiek activisme van de jaren zestig zijn mensen steeds meer met eigen geest en eigen lichaam gepreoccupeerd geraakt. Dit algemeen gevoelen over de betekenis van recente maatschappelijke veranderingen zou bevestigd worden door de historischen sociaalwetenschappelijke studie van Christopher Lasch. De inhoud van The Culture of Narcissism staat echter haaks op deze opvatting van commentatoren en critici van het nieuwe narcisme. Het meest opmerkelijke is dat Lasch dit in zijn boek met zoveel nadruk stelt: al meteen in het eerste hoofdstuk, ‘The Awareness Movement and the Social Invasion of the Self’, gaat hij in op het verschil tussen wat hij zelf verstaat onder narcisme enerzijds, en wat hij beschouwt als ‘frivolities and fads of the “me decade”’ anderzijds. Niettemin wordt het werk van Lasch vaak en klakkeloos betrokken uitsluitend op dit laatste. Tot wat voor groteske misverstanden dit aanleiding kan geven bleek bij voorbeeld bij het reeds genoemde t.v.-programma van Freek de Jonge. De Jonge associeerde narcisme met de Viva- en vvd-slogan ‘gewoon jezelf willen zijn’. Van het gezelschap dat deelnam aan de discussie had alleen Emma Brunt huiswerk verricht. Zij stelde dat het narcisme-concept van Lasch toch iets anders behelsde dan waar De Jonge en andere aanwezigen het over leken te hebben. Maar aan haar opmerking werd geen aandacht besteed. Narcisten zijn mensen die gewoon te veel met zichzelf bezig zijn. Zulke misverstanden zijn overigens niet het monopolie van goedbedoelende lieden als John Jansen van Galen of Freek de Jonge. Ook in minder oppervlakkige beschouwingen wordt met regelmaat een ijdele, zelfingenomen Narcissus opgevoerd als hét toonbeeld van onze hedendaagse narcistische cultuur.Ga naar eind1. Het misverstand is bovendien niet beperkt tot ons eigen land, maar plaagt ook de ontvangst van The Culture of Narcissism in de Verenigde Staten, het land van herkomst van het nieuwe narcisme.Ga naar eind2. Eind 1980 heeft Warner Books een nieuwe, ongewijzigde uitgave op de markt gebracht, voorzien van een speciaal voor die gelegenheid door Lasch geschreven Voorwoord. In dat Voorwoord van ongeveer zeven pagina's gaat hij in op het hier gesignaleerde misverstand. | |
Narcisme en individualistisch egoïsmeLasch verklaart compleet verrast te zijn geweest door de verkoopsuccessen van The Culture of Narcissism. De psychiatrische term uit de titel van het boek, ogenschijnlijk een barrière voor het grote publiek, moet onder de huidige omstandigheden gewerkt hebben als magneet: ‘Everyday speech is saturated with psychiatric jargon, and a book about narcissism, far from discouraging prospective readers because of its subject matter and terminology, finds a ready audience precisely because it deals with what has become almost a household word, thanks to the popularization of psychiatry and more particularly to journalistic commentary on the “new narcissism” and the “me decade”.’ Maar, stelt Lasch vervolgens, de analyse in The Culture of Narcissism berust juist op een fundamenteel onderscheid tussen een psychoanalytisch begrip van narcisme en de ‘frivolities and fads of the “me decade”.’ Alleen op basis van dat onderscheid kunnen het ‘nieuwe narcisme’ en het ‘ik tijdperk’ begrepen worden als symptomen of gevolgen van een narcistische cultuur, in plaats van als oorzaak of essentie daarvan. Er gaapt een kloof tussen de psychoanalytische theorie die ten grondslag ligt aan The Culture of Narcissism, en wat gezond verstand en | |
[pagina 237]
| |
gemeen spraakgebruik onder narcisme verstaan. Lasch benadrukt dit verschil tussen zijn eigen opvattingen over oorsprong, ontwikkeling en effect van een narcistische cultuur, en wat in journalistieke kring wordt gepresenteerd als de hedendaagse malaise van overmatig, individualistisch egoïsme: ‘If I had foreseen how easily readers could assimilate my arguments to current clichés about the sources of our national “malaise”, I would have insisted even more strongly on this matter in earlier editions.’ De narcistische kwaliteit van onze cultuur zetelt volgens de psychoanalytische inzichten van Lasch niet in een te sterke ontwikkeling van het ik van de moderne mens, maar juist in een bijzondere zwakte van dat ik. Op dit punt staan psychoanalytische theorie en gezond verstand lijnrecht tegenover elkaar. En Lasch hecht veel belang aan deze tegenstelling: ‘So it becomes necessary once again to insist that “narcissism” is not merely a pretentious term for selfinterest. Far from reflecting the “alarming growth of ego”, narcissism signals a loss of ego, an invasion of the ego by social forces that have made it more and more difficult for people to grow up or even to contemplate the prospect of growing up without misgivings bordering on panic. Readers who cannot grasp this central point are wasting their time with this book. Unable to master the distinction between individualistic egoism and narcissism, between self-seeking or self-absorption and the far more serious disorder in which the self loses its boundaries and merges with its surroundings, they will see here only a restatement of the obvious...’ | |
Lasch en de kritiekIn 1977, één jaar vóór zijn studie over narcisme, publiceerde Christopher Lasch het boek Haven in a Heartless World, een kritische beschouwing over het moderne gezin. (Eind 1981 publiceerde De Arbeiderspers een Nederlandse vertaling, Haven in een harteloze wereld.) Thematisch zijn de boeken over gezin en over narcisme nauw verwant. De kern van beide bestaat uit dezelfde reeks artikelen door Lasch eerder gepubliceerd in verschillende Amerikaanse tijdschriften.Ga naar eind3. De receptie in Nederland van dit kritische werk van Lasch vertoont een opvallende curve. De waardering was aanvankelijk overwegend positief. Dit neemt niet weg, dat er van begin af aan ook minder enthousiaste geluiden hoorbaar zijn geweest. Maar gefundeerde kritiek op Lasch heeft moeten wachten, althans in ons land, op de Amsterdamse oratie van A. de Swaan in mei 1979. Sindsdien is de oppositie almaar in kracht toegenomen.Ga naar eind4. Een duidelijke wending dus in de algemene opinie over de merites van het werk van Lasch. Tegelijkertijd heeft de publieke aandacht in Nederland zich toegespitst op problemen van verzorgingsstaat en welzijnswerk. Die onderwerpen beheersen thans de discussie aan borreltafel, in kranten- en tijdschriftenkolommen, op radio en t.v. Onbetwiste ster van de discussie is Hans Achterhuis, wiens boek De markt van welzijn en geluk (Baarn: Ambo, 1980) door linkse en rechtse criticasters van de verzorgingsstaat frequent en meestal met instemming wordt geciteerd. Lasch wordt door Achterhuis niet genoemd in De markt van welzijn en geluk. Dat is curieus want de kritiek van Achterhuis op het welzijnswerk vertoont, althans aan de oppervlakte, sterke gelijkenis met de kritiek van Lasch op de ‘verzorgende beroepen’. Beiden beschouwen hedendaagse vormen van geïnstitutionaliseerde, door de staat gefinancierde verzorging als wezenlijk corrupt, want resulterend in uitholling van individuele autonomie en bevestiging van afhankelijkheid van de moderne mens. Volgens Achterhuis zijn ‘zelfstandige mensen’ veranderd in ‘hulpbehoevende cliënten’; volgens Lasch zijn individuen volledig ‘afhankelijk (geworden) van de staat, het bedrijf, en van andere bureaucratieën’. Beide auteurs kennen in dit proces een sleutelrol toe | |
[pagina 238]
| |
aan de ‘verzorgende beroepen’: het gevestigde belang van de professies beheerst de verborgen agenda van de verzorgingsstaat. De uiteindelijke oorzaak van deze ondermijning van individuele autonomie door professionele hulpverleners zien zowel Lasch als Achterhuis in ‘het kapitalistische produktiesysteem’ en in de daaruit voortvloeiende ‘vervreemding van de arbeid’. Onder de schijn van deze gelijkenis schuilen echter belangrijke verschillen. De door beide auteurs genoemde bezwaren tegen de verzorgende beroepen zijn standaardargument in de beroepensociologie. Maar Lasch heeft nogal wat kritiek op de in die traditie gevestigde gezichtspunten: ‘The work of Erving Goffman, Thomas Szasz, Eliot Friedson, David Rothman, and others has helped to shape a new orthodoxy, which criticizes institutionalization and “professional dominance” but fails to see the connection between these developments and the rise of modern management or the degradation of work. In practice, the critique of professionalism seldom rises above the level of a consumers' movement, while in theory, it has already hardened into a cliché.’ Ook Achterhuis wijst op dit verband tussen de ontwikkeling van ‘professionele overheersing’ en de ‘degradatie van arbeid’. Maar over de aard van dit verband lijkt Achterhuis wezenlijk anders te denken dan Lasch. Bij voorbeeld door Lasch bekritiseerde vertegenwoordigers van de orthodoxe beroepensociologie (Friedson, Szasz) worden door Achterhuis juist met grote instemming genoemd. En zijn theorie, voor een belangrijk deel ontleend aan Ivan Illich, geeft alle ruimte aan precies die clichés waar Lasch de aandacht op vestigt: moderne samenlevingen worden beheerst door een samenzwering van professies gericht tegen cliënten tot behoud of versterking van gevestigde professionele belangen. Bovendien wekt Achterhuis door herhaaldelijk en uitvoerig citeren van Marx de indruk dat die oude vos de huidige dilemma's van welzijn en geluk al ruim honderd jaar geleden voorzag. Het marxisme van Lasch heeft meer ambities. Maar een bespreking daarvan vergt een andere aanloop. | |
Psychologie en sociologieChristopher Lasch hoort, ook naar eigen zeggen, thuis in de traditie van de Frankfurter Schule. Zijn studie over aard en oorsprong van een narcistische cultuur bouwt voort op inzichten geformuleerd in de jaren dertig door Horkheimer, Adorno, Fromm en anderen. Het werk van deze auteurs onderscheidde zich vooral door aanwending van het destijds nog recente psychoanalytische denken ten behoeve van een reconstructie van de klassieke marxistische leer. De noodzaak voor zo'n reconstructie lag in het feit dat orthodox marxisme, geformuleerd in de context van een negentiendeeeuwse economische orde van ‘hoog-kapitalisme’, in de loop van de twintigste eeuw in een aantal opzichten was achterhaald door de transformatie van het economische systeem van ‘hoog-kapitalisme’ naar ‘laat- of geavanceerd kapitalisme’. Het ging er de eerste generatie Frankfurters dus om het orthodoxe marxisme te revitaliseren met behulp van de nieuwe leer van de psychoanalyse; deze impuls was volgens hen noodzakelijke voorwaarde voor werkelijk radicale sociale kritiek. Vijftig jaar na dato streeft Christopher Lasch er op zijn beurt naar de sociale theorie van de Frankfurters nieuw kritisch leven in te blazen door gebruik te maken van de meest recente inzichten binnen het psychoanalytische denken. Die inzichten betreffen vooral een pathologische persoonlijkheidsontwikkeling omschreven als narcisme. In hoofdstuk ii van The Culture of Narcissism, ‘The Narcissistic Personality of Our Time’, gaat Lasch in op deze ontwikkeling in de psychoanalyse en op de relevantie hiervan voor sociale theorie. Psychoanalytische auteurs, stelt Lasch, maken in opvallende eensgezindheid melding van hetzelfde verschijnsel: vanaf | |
[pagina 239]
| |
de jaren veertig en vijftig is er een kentering opgetreden in de typische ziektebeelden van patiënten die psychiatrische hulp zoeken. Dwangneurotische en vooral hysterische beelden, de klassieke Freudiaanse neurosen, lijken relatief minder voor te komen; in plaats daarvan worden psychiaters geconfronteerd met een nieuw type patiënt en met een nieuw type klacht. Lasch vat de betreffende literatuur als volgt samen: ‘In the last twenty-five years, the ... patient, who confronts the psychiatrist not with welldefined symptoms but with diffuse dissatisfactions, has become increasingly common’. Tot de terugkerende ‘diffuse gevoelens van onvrede’ waarover deze personen klagen behoren ‘vrees voor afhankelijkheid’ (afhankelijkheid met name van de affectie van anderen), ‘mateloze onderdrukte woede’, en vooral een knagend ‘gevoel van innerlijke leegte’. Lasch citeert voldoende klinische literatuur om aannemelijk te maken dat het gaat om de contouren van een in psychoanalytische kringen algemeen erkend nieuw ziektebeeld. De naam hieraan gegeven is ‘narcistische persoonlijkheidsstoornis’. Psychoanalytische theorie brengt deze stoornis in verband met een bepaalde persoonlijkheidsstructuur; Lasch brengt vervolgens het idee van een narcistische persoonlijkheidsstructuur in verband met de opkomst van een voor onze moderne westerse samenlevingen kenmerkend persoonlijkheidstype: ‘The growing prominence of “character disorders” seems to signify an underlying change in the organization of personality, from what has been called inner direction to narcissism.’ Het psychoanalytische begrip van een narcistische persoonlijkheidsstructuur is voor Lasch dus uitgangspunt voor een analyse van narcisme als sociaal en cultureel verschijnsel. Deze poging ‘psychologie’ en ‘sociologie’ op elkaar te betrekken vormt de theoretische kern van The Culture of Narcissism.Ga naar eind5. Het gaat daarbij om een uitwerking van de relatie tussen het narcistische persoonlijkheidstype en economische, sociale en politieke omstandigheden kenmerkend voor het huidige tijdsgewricht. Daarbij verloochent Lasch niet zijn radicale herkomst: de uiteindelijke oorzaak en betekenis van de psychologische kenmerken van narcisme worden herleid tot pertinente veranderingen in de hoog-kapitalistische wijze van produktie vanaf het laatste kwartaal van de vorige eeuw (zoals de opkomst van groot-industrieën en de toenemende interventie van de staat); die economische ontwikkeling heeft geleid tot wijziging van de structuur van het burgerlijke, patriarchale gezin (ondermijning van het ouderlijke, vooral vaderlijke gezag) en van de socialisering van kinderen daarin (in belangrijke opzichten overgenomen door de verzorgende beroepen); de hieruit resulterende ‘narcistische gezinnen’ vormen de rijke voedingsbodem voor een cultuur van narcisme. Christopher Lasch is dus een marxist, net als Hans Achterhuis. Maar het marxisme van de laatste steekt schraal af bij dat van de eerste. De analyse van de verzorgende beroepen in De markt van welzijn en geluk blijft in feite steken in de samenzweringstheorie van professionele dominantie waar Lasch zich in The Culture of Narcissism juist uitdrukkelijk tegen afzet. | |
Psychoanalytische theorie en narcismeDe exercitie in psychoanalyse en sociale theorie door Christopher Lasch ondernomen in The Culture of Narcissism is echter niet vrij van problemen. Er wordt voorondersteld dat de betreffende klinische ervaringen (en de daaruit afgeleide theorie) een eenduidig beeld opleveren van narcistische stoornissen en van een narcistische persoonlijkheidsstructuur. De indruk wordt gewekt dat hierover onder psychoanalytici consensus bestaat. Een groot aantal auteurs wordt geciteerd in ogenschijnlijk willekeurige volgorde, en nergens wordt gewag gemaakt van onderlinge verschillen of van met elkaar strijdende opvattingen. Deze door Lasch gesuggereerde eenstemmigheid strookt echter niet met de realiteit. | |
[pagina 240]
| |
Weliswaar bestaat onder analytici grote mate van overeenstemming over de opkomst van een nieuw ziektebeeld, en over de symptomen die dit ziektebeeld kenmerken: broze psychische grenzen tussen zelf en anderen; idealisering en grootheidsfantasieën; gevoelsarmoede en vlakke interpersoonlijke relaties, waarbij lage zelfwaardering en vage depressieve leegte schuil gaan achter vaak laatdunkend en luidruchtig arrogant gedrag; labiele coherentie van de persoonlijkheid en een diffuse angst voor desintegratie. Maar over een afdoende theoretische verklaring van dit ziektebeeld lopen de meningen wijd uiteen. Sterker nog, de discussie in de psychoanalytische literatuur wordt al geruime tijd beheerst door een principiële, voor velen onoverbrugbare tegenstelling tussen de twee belangrijkste theoretici van het narcisme: Otto Kernberg en Heinz Kohut.Ga naar eind6. Lasch verwijst uitvoerig naar zowel Kernberg als Kohut; maar het bijzondere is dat hij met geen woord rept van enige theoretische controverse, en dat hij beiden door elkaar heen, en zonder onderscheid, citeert. Tegelijkertijd bevat The Culture of Narcissism voldoende aanwijzingen dat de sociale theorie van narcisme zoals uitgewerkt door Lasch steunt op de opvattingen van Kernberg veeleer dan op die van Kohut. Recente analytische theorie beschouwt narcisme als uitingsvorm van het ‘zelf’. Dit ‘zelf’, kernbegrip van alle narcisme-opvattingen, is een psychische eenheid of functie die staat in een specifieke relatie tot ‘id’, ‘ego’ en ‘superego’ van het klassieke Freudiaanse structuurmodel. Kernberg en Kohut verschillen vooral in hun visie op dit centrale concept. Kernberg hanteert een begrip van het ‘zelf’ dat de drieëenheid van het Freudiaanse structuurmodel onverlet laat: het ‘zelf’ is volgens Kernberg onderdeel van het ‘ego’, en de symptomen van narcisme, vooral de grootheidsfantasieën, ziet hij als afweermechanismen van het ‘ego’ tegen agressieve driften. Kohut daarentegen beschouwt het ‘zelf’ als een overkoepelend begrip dat aandeel heeft in zowel ‘id’, ‘ego’ als ‘superego’. Voor het narcisme als persoonlijkheidsstoornis postuleert hij een meer autonome ontwikkelingslijn: een ontsporing van het ‘zelf’ die verder reikt dan, en derhalve niet verklaard kan worden uitsluitend vanuit de configuratie ‘id’, ‘ego’ en ‘superego’. Daarmee wijkt Kohut af van het klassieke Freudiaanse structuurmodel, en stelt hij zich bloot aan de kritiek van klassieke Freudianen die zijn theorie afdoen als revisionistisch. Het voor dit artikel meest relevante verschil tussen Kohut en Kernberg is hun uiteenlopende visie op de plaats en rol van agressie in de narcismetheorie. Voor Kernberg is agressie een primaire drift en zijn de symptomen van narcisme gericht op de afweer van ongebreidelde agressiviteit. Volgens Kohut daarentegen is agressie géén primaire drift, maar is agressie zelf een ‘desintegratieprodukt’, een reactie op een gebrek aan empathie van sleutelfiguren in de eerste ontwikkelingsfase.Ga naar eind7. Kernberg formuleert zijn verschil van opvatting met Kohut als volgt: ‘(Kohut's) analysis focuses almost exclusively on the vicissitudes of the development of libidinal cathexes, so that his analysis of pathological narcissism is essentially unrelated to any examination of the viccissitudes of aggression. ... I disagree with this viewpoint. ... Pathological narcissism can only be understood in terms of the combined analysis of the vicissitudes of libidinal and aggressive drive derivatives. Pathological narcissism does not simply reflect libidinal investment in the self in contrast to libidinal investment in objects, but libidinal investment in a pathological self structure. This pathological self has defensive functions against underlying libidinally invested and aggressively invested primitive self and object images which reflect intense, predominantly pregenital conflicts around both love and aggression.’Ga naar eind8.
Op verschillende plaatsen in The Culture of Narcissism bekent ook Lasch zich uitdrukkelijk | |
[pagina 241]
| |
vóór de Freudiaanse uitgangspunten van de psychoanalyse, en tégen revisionistische aanpassingen of interpretaties daarvan. Hij onderstreept bij voorbeeld het belang van ‘theoretische precisie’ voor een concept van narcisme, hetgeen in zijn ogen Freuds ‘structurele theorie van de geest’ onmisbaar maakt: ‘Structural theory made Freud abandon the simple dichotomy between instinct and consciousness and recognize the unconscious elements of the ego and superego, the importance of nonsexual impulses (aggression or the “death instinct”), and the alliance between superego and id, superego and aggression. These discoveries in turn made possible an understanding of the role of object relations in the development of narcissism, thereby revealing narcissism as essentially a defense against aggressive impulses rather than self-love.’ Narcisme als afweer tegen agressieve impulsen. Maar dat is, zoals we zagen, de opvatting van Kernberg, in tegenstelling tot die van Kohut. Ook in diverse andere omschrijvingen van narcisme wijst Lasch op de primaire rol van een ongebreideld, sadistisch en destructief ‘superego’. De sociologische tegenhanger hiervan is zijn, eveneens herhaaldelijk terugkerende, typering van de sociale conditie van de huidige Amerikaanse (lees westerse) samenleving als een ‘oorlog van allen tegen allen’: ‘As social life becomes more and more warlike and barbaric...’ De lezer van The Culture of Narcissism krijgt een uiterst gewelddadig beeld voorgeschoteld van onze westerse cultuur - gewelddadig in psychologisch én in sociologisch opzicht. Maar hoe serieus dient men dit Hobbesiaanse perspectief van Lasch te nemen? Strookt het met de werkelijkheid? En als het inderdaad zo ernstig is gesteld met de moderne mens en zijn cultuur, is er dan überhaupt nog hoop? Impliceert het ‘realisme’ waartoe Lasch uitnodigt niet een volstrekt uitzichtloze samenleving, wat hij verder aan het eind van zijn analyse ook opmerkt over een mogelijk bevrijdende rol van ‘competent communities’? De posities van Kernberg en Kohut wijken van elkaar af juist op het punt van de veronderstelde diepte van de narcistische persoonlijkheidsstoornis en, daarmee samenhangend, op het punt van de kansen voor therapeutisch herstel. Geen wonder dat Lasch niet rept over deze tegenstelling. Kohut gaat uit van een continuïteit tussen normaal en pathologisch narcisme; hij ziet het ‘grandioze zelf’ als een fixatie van een normaal, archaïsch, primitief ‘zelf’. Kernberg daarentegen ziet een principieel onderscheid tussen enerzijds het narcisme van volwassenen en de fixatie op, of regressie naar, het normale kinderlijke narcisme, en anderzijds de pathologische structuur van een narcistische persoonlijkheid. Kernberg benadrukt dan ook dat pathologisch narcisme en borderline condities in elkaars verlengde liggen, en elkaar voor een groot deel overlappen (borderline is een psychopathologisch beeld dat grenst aan de psychosen). Kohut echter trekt juist een diagnostische scheidslijn tussen narcistische persoonlijkheidsontwikkeling en borderline condities. Op deze implicaties van de tegenstelling tussen Kernberg en Kohut wijst ook Lotte Köhler in een recent artikel in het Duitse vaktijdschrift Psyche.Ga naar eind9. Köhler schrijft over de historische ontwikkeling van psychoanalytische theorievorming ten aanzien van narcisme. Kohuts beeld van narcisme is minder grimmig, minder gewelddadig, minder uitzichtloos dan dat van Kernberg, en biedt derhalve andere aanknopingspunten voor behandeling. Vooral dit laatste punt acht Köhler van groot belang: de respectievelijke posities van Kernberg en Kohut impliceren belangrijke verschillen in therapeutische houding tegenover narcistische patiënten. Kernberg zoekt zijn heil bij de klassieke Freudiaanse neutraliteit van analyticus tegenover patiënt. Kohut daarentegen is de mening toegedaan dat de houding van de analyticus bepaald moet worden door empathie: het gebrek aan warmte en begrip dat ten grondslag ligt aan de narcistische persoonlijkheidsstoornis kan worden overwonnen, | |
[pagina 242]
| |
maar kan dat alleen door geduld en invoelingsvermogen van de kant van de therapeut. Deze verschillen in therapeutische houding hebben belangrijke behandelingstechnische implicaties. Kernberg stelt dat Kohut de negatieve overdracht niet tot ontwikkeling laat komen, en dat zo de onbewuste angst voor (eigen) afgunst en woede bij de patiënt onaangetast blijft. Dit belemmert het doorwerken van het pathologische ‘grandioze zelf’.Ga naar eind10. Vanuit het perspectief van Kohut wordt daartegenover gesteld dat Kernberg gericht is op de analyse van symptomen (de agressie als gevolg van narcistische krenking) in plaats van op de dynamische kernproblematiek, en dat de zware woedeuitbarstingen van Kernbergs patiënten opgevat kunnen worden als een iatrogeen effect, dus als een reactie op de afstandelijke, neutrale houding van de analyticus.Ga naar eind11. Lotte Köhler geeft een verklaring van deze verschillen in therapeutische strategie, en van de daaraan ten grondslag liggende concepties van narcisme. Er is al vaak gesuggereerd dat Kernberg zijn aandacht richt vooral op zwaarder gestoorde patiënten, Kohut op minder zwaar gestoorde patiënten. Hun uiteenlopende opvattingen over narcisme zouden elkaar dan ook aanvullen veeleer dan uitsluiten. Dit lijkt een plausibel argument. Daarnaast wijst Köhler op de invloed van de analyticus zelf: ‘Fest steht ... dass Kohuts und Kernbergs Patienten verschiedenartige Analytiker haben. Das kann nicht ohne Einfluss auf die Übertragung sein, die sie entwickeln.’ Hoe dit ook zij, de implicaties van de hier besproken verschillen tussen Kernberg en Kohut voor een sociale theorie van narcisme zijn evident. Lasch vertrekt vanuit een psychoanalytisch begrip van narcisme dat sterke verwantschap vertoont met het werk van Kernberg. Het gewelddadige psychologische beeld van narcisme van deze laatste generaliseert Lasch voor de ontwikkeling van een sociaal en cultureel begrip van narcisme. Dat begrip acht hij vervolgens in zijn algemeenheid van toepassing op de gehele (westerse) samenleving: in die zin spreekt hij van een ‘cultuur van het narcisme’. Maar het selectieve klinische uitgangspunt van Kernberg maakt zo'n generalisering onhoudbaar. Tegelijkertijd is het duidelijk dat een uitgangspunt ontleend aan het werk van Kohut andere accenten zou geven aan een sociale theorie van narcisme: wat Lasch uitsluitend kan beschrijven als een sociale ‘oorlog van allen tegen allen’ zou dan bij voorbeeld gemakkelijker gezien (en begrepen) kunnen worden in minder grimmige en minder uitzichtloze termen als de onvermijdelijke onrust van een samenleving in beweging.Ga naar eind12. Sociale kritiek hierop gebaseerd zou nog steeds kunnen concluderen dat onze moderne samenleving wordt gekenmerkt door een ‘cultuur van narcisme’. Maar dat sociale of culturele narcisme zou toch sterk afwijken van de wat onwerkelijke indrukken daarvan gegeven in The Culture of Narcissism. |
|