De Gids. Jaargang 145
(1982)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 180]
| |
A.L. Constandse
| |
Een lange voorgeschiedenisHistorisch bezien is de kritiek op de gangbare seksuele moraal geboren uit oppositie tegen het christendom der kerken. Reeds Montaigne had opgemerkt, in zijn Essais, dat de godsdiensten in de praktijk behoorden tot het terrein van de zeden en gewoonten. ‘Een andere streek, andere geloofsgetuigen, soortgelijke beloften of dreigementen zouden ons op dezelfde manier een tegengesteld geloof hebben kunnen opdringen.’ En in zijn uitgave van 1588: ‘We zijn christenen op dezelfde gronden waarop wij Perigordijnen of Duitsers zijn.’ Hij was een van de eersten om ‘wilden’ (‘sauvages’) ten tonele te voeren, die met geheel andere zeden en gewoonten geen slechtere mensen genoemd konden worden. In de mateloze reeks van verhalen die geschreven werden ten gevolge van de ontdekkingsreizen en die zelfs legenden omtrent ‘ces bons sauvages’ bevatten, waardoor ook Rousseau werd beïnvloed, werden gans andere seksuele en huwelijkszeden naar voren gebracht dan die van de kerken. Daarbij kwam dan, sinds Boccaccio, de afkeer van het celibaat en van de daarmee gepaard gaande huichelarij. Ten slotte rees de vraag of men niet de algemeen geldende actuele normen voor ethisch oordelen moest toepassen op de erotiek, in plaats van allerlei geheiligde wetten van het verleden. In ons land bestonden erotische verzen en blijspelen, die in elk geval positiever geluiden over zinlijke liefde deden horen dan in het calvinisme gebruikelijk was. In de achttiende eeuw drongen de werken door van de Franse filosofen en encyclopedisten, waarin heel wat lustiger gebruiken en handelingen werden verteld dan ooit in het brein van een calvinist mochten opkomen. Zo had Diderot aan het beroemde reisverhaal | |
[pagina 181]
| |
van Bougainville (die onder andere in Tahiti was geweest) een ‘supplément’ toegevoegd waarin hij de vrije liefde had verheerlijkt, een samenleving zonder meesters, kerken of eigendom en een ongestoorde lijfelijke vreugde. Nog voordat deze stroom over de westerse wereld ging, had ten onzent de nazaat van hugenoten, Simon Tyssot de Patot (1665-1738), een voorproefje gegeven van ‘lustige lectuur’, die tevens ongezouten kritiek bevatte op de christelijke civilisatie. Twee utopische romans, volgens een toen al bekend geworden methode vervaardigd, gaven hem de gelegenheid zijn afkeer te kennen te geven van het celibaat, de kerk en de bijbel. De leraarsfunctie van hemzelf en van zijn Franse echtgenote in Deventer liep niet onmiddellijk gevaar, doordat zij in het Frans schreven. Maar in 1727 gaf deze voorloper van Multatuli een keuze uit zijn brieven uit, die hij onvoorzichtig genoeg opdroeg aan de jonge Friese stadhouder, de latere Willem iv, zodat diens predikanten er zich mee gingen bemoeien. Ze kwamen tot de conclusie dat de inhoud lichtzinnig en libertijns was, gans verderfelijk en van bordeeltaal doorspekt. Het gevolg was dat Tyssot zijn betrekking in Deventer verloor en moest onderduiken in het Utrechtse dorpje IJsselstein.Ga naar eind1. Overigens kon men in ons land, waar vele Franse geschriften werden gedrukt, vaak ook in opdracht van buitenlandse dissidenten, de kritische invloeden niet weren. In 1777 verscheen van Marmontel een studie over de Inca's, aan de hand van Spaanse bronnen en latere reisverhalen, en dit boek werd aanstonds in het Nederlands vertaald. Hoewel in het huwelijk de Inca-vrouwen stipt onderworpen waren aan het gezag der mannen ging daaraan een periode vooraf van vrije jeugdseksualiteit. Inzake voorechtelijke verliefdheden kende men geen jaloezie en een meisje dat nog maagd was bij de bruiloft genoot geen bijzondere achting, want misschien was ze voor jonge mannen minder aantrekkelijk geweest.Ga naar eind2. In de Bataafse republiek en in het koninkrijk na 1848 kwamen zulke vertellingen en oordelen in omloop bij vele meer geletterden, afgezien van de clandestiene werken van lieden als Casanova en de markies De Sade. Toen kristalliseerde zich reeds de afwijzing van de christelijke huwelijksmoraal, aan het einde van de negentiende eeuw nog ondersteund door socialistische publikaties ten gunste van de emancipatie der vrouwen. Het boek van August Bebel, Die Frau und der Sozialismus (1879), dat uitging van een godsdienstloze filosofie en van het sociale kwaad van ‘onderdrukking van het geslachtsleven’, had door weergaloze verbreiding en een reeks van vertalingen een grote invloed op de seksuele hervorming. In 1929 vatte ik zelf nog eens de meeste argumenten samen tegen de bestaande opvattingen over het huwelijk. Behalve Bebel werden als voorlopers van nieuwe denkbeelden genoemd: Edward Carpenter, August Forel, Havelock Ellis, Ellen Key. Afgewezen werden de volgende stellingen: dat het huwelijk voor immer ingesteld zou zijn terwille van de voortplanting, zoals in het Oude Testament geopperd was en door Paulus herhaald; dat de vrouw een soort slavin van de man moest zijn, ook al door Paulus onderstreept; de bekende passages in Corinthe en Timotheus, in de laatstgenoemde brievenbundel bij voorbeeld: ‘De vrouw ontvange zwijgend onderricht in alle onderdanigheid. Onderricht te geven of zich boven de man te verheffen is haar niet toegestaan: ze moet zich stil houden. Immers, Adam is het eerst geschapen, en daarna pas Eva. En niet Adam werd verleid, maar de vrouw liet zich verleiden en kwam ten val. Doch zij zullen gered worden door kinderen te baren, indien zij blijven in geloof, liefde en heiligheid, gepaard aan ingetogenheid. Dit is een betrouwbaar woord’; dat het huwelijk onverbrekelijk zou moeten zijn; dat het kindertal niet bewust geregeld zou mogen worden; dat een groot gezin en armoede van God gegeven zouden zijn.Ga naar eind3. De auteur die op eigen wijze in de tweede helft van de negentiende eeuw overigens het meest-heeft gedaan voor het aantasten van de | |
[pagina 182]
| |
seksuele heilige huisjes, is Multatuli geweest, de romanticus van internationale allure in onze literatuur en de beeldenstormer op zovele terreinen. In zijn Japanse gesprekken heeft hij het onderscheid tussen gehuwde en ongehuwde moeders toegeschreven aan een misvormde civilisatie, en hij schreef zijn vermaarde verdediging van het moederschap ener niet-getrouwde vrouw. In zijn eigen leven vol verliefdheden, die hij niet verzweeg, en ten slotte vol zorg door zijn gevoel van gebondenheid aan zijn eerste vrouw, Tine, terwijl hij zijn latere tweede vrouw Mimi al liefhad, heeft de erotiek een belangrijke rol gespeeld. Een pijnlijke driehoeksverhouding heeft zich voorgedaan in een huis in Den Haag, door Mimi ingericht voor Tine en haar twee kinderen. Een ontploffing was onvermijdelijk, de kinderen vervreemdden geheel van hun vader. De geruchten en verhalen daarover hebben de reputatie van Multatuli toen veel kwaad gedaan. Maar in zijn geschriften heeft hij onhoudbare toestanden bestreden. Het was geen wonder dat F.M. Wibaut en zijn vrouw, Mathilde Berdenis van Berlekom - die met haar zuster een trouwe aanhangster van Douwes Dekker is geweest - vrijere verhoudingen hebben bepleit in hun boek Wordend Huwelijk, waarin een meervoudige liefdesverhouding niet wordt uitgesloten, maar waarin allereerst de lustvijandigheid van het kerkelijke christendom beschreven en afgewezen is. | |
Het nieuw-malthusianismeDe seksuele hervorming dateert in ons land dus niet pas van de jaren 1881-1882. Maar die tijd is wel kenmerkend geweest door minstens twee feiten. In de eerste plaats was toen een betrouwbaar pessarium uitgevonden, waardoor de vrouw zelf zwangerschap kon voorkomen, een belangrijke stap in de emancipatie; condooms waren er toen al zeer lang, van het einde der zeventiende eeuw af, maar ook de kwaliteit van deze voorbehoedmiddelen was sterk verbeterd. Ten tweede was de invloed van buitenlandse geschriften en propaganda wijd genoeg verbreid. Men wist dat Malthus (1766-1834) had aangedrongen op beperking van het kindertal om economische redenen. Hij meende dat de mogelijkheden om voedsel te produceren veel geringer waren dan de behoeften die door een ongeremde voortplanting ontstonden. In de Nederlandse vrijdenkersbeweging werd zulks verschillend beoordeeld, want de socialisten waren van mening dat het kapitalisme weliswaar armoede deed ontstaan, maar dat het socialisme deze kon opheffen. Niettemin werd vrij algemeen de vermindering van het kindertal voorgestaan, terwille van de vrouw, van het welzijn van het gezin en van de opvoeding en het levensgeluk der kinderen. Afgewezen werd een andere stelling van Malthus, namelijk deze dat de geboortebeperking zou moeten voortvloeien uit seksuele onthouding en het huwen op meer gevorderde leeftijd: terecht werd zulks ongezond, gevaarlijk en onmogelijk geacht. Uit het malthusianisme moest dus vrij normaal voortvloeien dat voorbehoedmiddelen onmisbaar waren, dat die zo goed mogelijk behoorden te zijn en dat de kennis ervan juist onder de ‘lagere standen’ moest worden verbreid. In dat jaar 1882 gaf Aletta JacobsGa naar eind4. mede de stoot tot de hervorming door het toen reeds geven van voorlichting op bijzondere spreekuren. In Engeland had deze beweging zich eerder en onder zeer moeilijke omstandigheden ontwikkeld. Francis Place (1771-1854) had er propaganda gemaakt voor een ‘vaginaal sponsje’ om zwangerschap te voorkomen. Charles Knowlton (1771-1854) had een boek geschreven dat in 1877 in vertaling was verschenen onder de naam Vruchten der philosophie en waarin het gebruik van contraceptieven was verdedigd en beschreven. Vervolgens was George Drysdale (1825-1904) verder gegaan op dit pad en zijn boek De elementen der sociale wetenschappen was in ons land nog eerder vertaald dan dat van Knowlton, namelijk al in 1873. Drysdale trad ook in ons land op. Maar de meeste indruk maakten wellicht de ver- | |
[pagina 183]
| |
maarde Britse vrijdenkers Bradlaugh en Besant, in Nederland nog meer bekend dan Drysdale. In Engeland was Bradlaugh in 1878 de eerste voorzitter van de Malthusian League. Bij ons werd - onder andere door Sam van Houten - de voorkeur gegeven aan de naam Nieuw-Malthusianisme. De eerste brochure daarover werd geschreven door dr. J.M. Smit en was getiteld Ons Programma. Behalve de reeds genoemde kopstukken C.V. Gerritsen en B.H. Heldt moet men de namen vermelden van dr. J. Rutgers, een aanhanger van Domela Nieuwenhuis, en van de Groningse arts dr. R. de Waard. Het was vooral Rutgers die in het hele land en in Vlaanderen voordrachten hield ten gunste van de bewuste beperking - later liever regeling genoemd - van het kindertal. In 1895, kennelijk een periode van liberaal bestuur wat dit punt aangaat, werd de koninklijke goedkeuring verkregen.Ga naar eind5. Vóór de tweede wereldoorlog was het vaak, ondanks alle kerkelijke aanvallen en bedreigingen, mogelijk om principiële steun te verwerven van de zijde van bekende intellectuelen. Een ‘algemene raad’ van advies werd aldus van 1919 tot 1932 gevormd door mr. A. van Gijn (een ex-minister, zoals in de aanvang Sam van Houten was geweest), prof. G. Heymans, prof. D. Simons, ir. Th. Sanders en dr. R. de Waard. Weldra kon dr. B. Premsela het nieuw-malthusianisme bepleiten voor de Vara-radio. In 1904 had het blad Het gelukkig huisgezin al een aanzienlijke verbreiding, terwijl de titel ervan in 1928 werd gewijzigd in Verstandig Ouderschap. Nog altijd waren ook nadien vrijdenkers sterk vertegenwoordigd in het bestuur, zoals J.H. Goud, H. de Wolf, J. Hoving, G.J. Selier, Gé Nabrink, in 1937 ook de psychiater dr. Johan Tuyt, vervolgens Coen van Emde Boas, eveneens psychiater, die in 1939 de inleiding gaf voor een studieconferentie der organisatie. Deze telde in 1939 bijna dertigduizend leden, ze beschikte over deskundige medewerksters, consultatiebureaus (genoemd onder andere naar Aletta Jacobs en J. Rutgers) en depots voor de verkoop van voorbehoedmiddelen. Het laatste congres van de nmb vóór de Duitse bezetting werd gehouden op 27 en 28 april 1940, onder voorzitterschap van J. Hueting. Tot secretaris werd toen Gé Nabrink gekozen en hij zou de stuwende kracht zijn voor verdieping van de beginselen, niet alleen gericht op kinderbeperking, maar op een veel bredere seksuele hervorming. Overigens waren de vooroorlogse jaren geenszins zonder zorgen. De in 1923 aanhangig gemaakte verlenging van de koninklijke goedkeuring werd gesaboteerd en strandde op de afwijzing van de calvinistische minister Donner, die later ook verantwoordelijk zou zijn voor een bespottelijke wet tegen godslastering. Overigens werd het verlenen van een wettelijke status aan de nmb verdedigd door de communist Louis de Visser, de socialist A.B. Kleerekoper, de vrijzinnig-democraat P.J. Oud en de liberaal A. van Gijn. In Amsterdam werd in 1908 een tentoonstelling van de nmb verboden, en in steeds meer gemeenten werden verordeningen aangenomen tegen openbare propaganda voor het nieuw-malthusianisme en tegen het aanbieden van voorbehoedmiddelen, met name toen na 1930 de reactionaire tendensen in de politiek sterk aan kracht wonnen. Niet alleen in ‘het donkere zuiden’ werd aldus het werk van de nmb bemoeilijkt, zoals in 1932 in Heerlen, maar in 1935 ook in Enkhuizen en verder in tal van andere gemeenten. Verboden kon de vereniging niet worden, illegaal was ze niet, maar op de kleinzieligste manier werd haar activiteit afgeremd door de clericale machten in kerken en besturen. De Duitse bezetting leidde tot de vrijwillige ontbinding, mede tot de vorming van onschuldig lijkende stichtingen, waardoor clandestien toch op vele plaatsen nog voorbehoedmiddelen konden worden geleverd. Deze vernuftige vorm van onderduiken, uitvoerig beschreven door Gé Nabrink, ging ook met enige onverkwikkelijke conflicten in eigen kring gepaard, maar verzekerde de herleving van de organisatie na de oorlog. | |
[pagina 184]
| |
De seksuele hervormingIn de loop van de jaren na 1930 nam de belangstelling voor de betekenis van de erotiek zeer toe. Dat was enerzijds het gevolg van de bekendheid der psycho-analyse en de theoriëen van Sigmund Freud. Hij leerde dat de libido, de erotische drift en de seksuele lustbehoefte, zo diep geworteld was in het menselijke leven, dat ze beschouwd kon worden als een motor, niet alleen van de voortplanting maar vooral ook van allerlei levensuitingen. Volgens Freud moest echter de civilisatie - door hem Kultur genoemd - die seksualiteit onderdrukken, eensdeels om libido om te zetten (te sublimeren) in arbeidskracht, anderzijds om de discipline van het samenleven mogelijk te maken. Freud bewonderde de verdringing van de seks naar het onderbewuste geenszins, hij constateerde er alle nadelen van voor het evenwicht van het bewustzijn, hij had de vele complexen leren kennen die er het gevolg van waren - tot pervertering van het lustgevoel toe, zoals in het sadisme - maar hij was pessimistisch ten aanzien van de kans op wijziging van het cultuurpatroon. Hij bracht zowel de kerk als het leger - in zijn Massenpsychologie und Ich-Analyse (1923) - in verband met de onderdrukking van de libido en met Das Unbehagen in der Kultur (1930), hij zag de godsdienst in zijn Zukunft einer Illusion (1927) als een verschijnsel van de kinderkamer, zo niet van paranoia. Maar hij trad niet op als hervormer. Niettemin sterkte hij allen die in de christelijke onderdrukking van de seksualiteit een bron van ellende zagen. Het was nu Wilhelm Reich, een van zijn leerlingen, die wel vertrouwde op een zodanige omwenteling, dat de cultuur een lust-aanvaardend karakter zou krijgen. Hij kon, nadat hij het marxisme had ontdekt, teruggrijpen op ideeën van August Bebel en van Friedrich Engels (in diens Der Ursprung der Familie, des Privat Eigentums und des Staates, 1884) om te geloven aan een maatschappij waarin de nadelen van het patriarchale huwelijk overwonnen konden worden. Daaraan waren gedachten van de Franse utopist Charles Fourier niet vreemd. Nu had Engels ook geschreven over denkbeelden van Lewis Morgan inzake een vorm van matriarchaat, dat aan het patriarchaat zou zijn voorafgegaan. Wilhelm Reich maakte kennis met het boek van Malinowski over Het geslachtsleven van de wilden in Noord-West-Melanesië (1929), dat hij zo belangrijk vond dat hij er een uitvoerige studie aan wijdde: Der Einbruch der Sexualmoral (1931) waarin hij de vrije jeugdseksualiteit der Trobianders en de ‘matrilineale structuur’ van hun gemeenschap waarderend besprak als positieve en lustaanvaardende beginselen tegenover het drukkende gezag van het patriarchaat. Tal van psychische complexen ontbraken ook volgens Malinowski in deze samenleving. Reich meende nu, dat een seksuele revolutie uitgangspunt zou kunnen zijn voor een sociale revolutie tegen angsten, zelfbestraffing, militarisme, fascisme, en hij noemde het conservatieve gezin een ‘fabriek van onderdanen’. Wat de jeugdseksualiteit aangaat die hij voorstond, was hij voorzichtig met het oog op het gebrek aan voorlichting en voorbereiding en gezien de vijandigheid van de maatschappij Maar een drastische sociale hervorming zou ook de periode van seksuele onthouding der jongeren drastisch kunnen beperken, natuurlijk met behulp van doeltreffende voorbehoedmiddelen. Zulke denkbeelden traden nu ook binnen in de kringen van de Nieuw-Malthusiaanse Bond, onder andere door lezingen van Gé Nabrink, Wim Storm (student in de medicijnen), de arts S.A. Prins en de hispanist dr. G.J. Geers. Ik zelf schreef in 1938 het eerste boekje over Reich.Ga naar eind6. Daarnaast kwamen beschouwingen van geheel andere aard, zoals die van prof. Leo Polak in zijn Sexuele Ethiek, (1936), waarin hij bij de beoordeling van seksuele relaties allereerst de ethische motieven wilde doen gelden, of het nu ging om echtelijke of buitenechtelijke, hetero- of homoseksuele verhoudingen. Dit boek werd uitgegeven in ‘een reeks publicaties van de afdeling Nederland | |
[pagina 185]
| |
van de Wereldbond voor Sexuele Hervorming’, een weinig bekende maar vooruitstrevende club. De naam ‘seksuele hervorming’ trad hier naar voren. Het was moeilijk zulke denkbeelden ingang te doen vinden in de Nieuw-Malthusiaanse Bond. Deze was wel het resultaat van godsdienstloze of niet-christelijke idealen, maar in de praktijk ging het allereerst om de verstrekking van voorbehoedmiddelen, ook in toenemende mate aan gezinnen uit christelijke milieus. Dat was zeer goed en voor de gezinnen heilzaam, maar het was moeilijk de nmb om te zetten in een sociaal-seksuele voorhoede. De wrijvingen tussen de oude en de nieuwe school bestonden al voor de oorlog. Toen nu in 1945 en 1946 de nmb herrees trad opnieuw het probleem naar voren welk doel de organisatie zou hebben. Een drijvende en inspirerende rol hebben toen Gé Nabrink en de arts W.F. Storm gespeeld, (ze behoorden in 1946 ook tot de top van de organisatie en het weekblad De Vlam) evenals Coen van Emde Boas. Ze bewerkten dat de naam werd gewijzigd in Vereniging voor Sexuele Hervorming (nvsh) maar wilden niet verhinderen dat ook deze organisatie vooral groeide door de voorlichting inzake geboortebeperking, de verkoop van voorbehoedmiddelen, het geven van advies inzake allerlei praktische seksuele en huwelijksproblemen, het aangeven van de mogelijkheid tot kunstmatige inseminatie, een terrein waarop dr. L.I. Swaab was gespecialiseerd. Van 1946 tot 1953 was W.F. Storm voorzitter, van 1946 tot 1954 Gé Nabrink secretaris. J.L. Griep is dan president geweest van 1954 tot 1962. Ik zelf heb de redactie gevoerd (onder verantwoordelijkheid van het hoofdbestuur) van Verstandig Ouderschap van 1951 tot en met 1954, waarna het blad een veel meer populair karakter kreeg. Het aantal leden was immers ontzaglijk toegenomen. Onder het voorzitterschap van mevrouw Zeldenrust-Noordanus (1962-1969) werd een top bereikt van meer dan tweehonderdduizend leden in 1965. Het was ijdel te verwachten dat deze massa gewonnen kon worden voor denkbeelden als die van Wilhelm Reich, ideeën die - voor de oorlog tenminste - zowel sociaal als seksueel revolutionair waren. Na het hoogtepunt van 1965 begon de voortgezette daling, zoals de nieuwe voorzitter G.J. Smit (1969-1973) moest ervaren. Wel was in 1969 een einde gemaakt aan de mogelijkheid van gemeenten om de verkoop van voorbehoedmiddelen te saboteren. Maar de vrije verstrekking ervan, en de invoering van ‘de pil’ door middel van een artsenrecept, maakten de nvsh minder noodzakelijk. Daarbij kwam dat de seksuele taboes in de ‘consumptie-maatschappij’ steeds verder werden afgebroken. Wat de zogenaamde damesbladen en de geïllustreerde weekbladen verschaften aan seksuele voorlichting in de jaren na 1970 zou nog tien jaar daarvoor ondenkbaar zijn geweest. Het seksuele verkeer van jongeren, veiliger door het gebruik van ‘de pil’ en de ongehinderde verkoop van condooms, werd omvangrijk, evenals het ongehuwd samenwonen. Men had de nvsh eenvoudig steeds minder nodig: ze had haar plicht gedaan en kon volgens velen wel gaan. In de protestantse en katholieke kringen waren haar denkbeelden doorgebroken, nadat deze ideeën eens waren verguisd. Toen in de jaren 1981-1982 de nvsh haar honderdjarig bestaan vierde was er tevens sprake van een diepe crisis, ook wat de financiën en de omvang van de organisatie aangaat. Het aantal leden was gedaald tot minder dan dertigduizend, de schuldenlast was benauwend geworden. Het maandblad, in 1969 herdoopt in Sekstant, kon nog maar negen maal per jaar verschijnen. Maar de nieuwe voorzitter Annemarie Grewel, bekend als een kordate feministe en goede administratrice, rekende er op dat de vereniging nog lange tijd zou voortleven. De consultatiebureaus waren in 1971 organisatorisch losgemaakt van de nvsh, maar zijn blijven bloeien. De vragenrubriek Wij willen weten heeft zich sinds 1946 in een grote populariteit kunnen verheugen in alle maandbladen van | |
[pagina 186]
| |
de nvsh. Het ontstellend gebrek aan kennis van seksuele problemen maakte de nvsh nog steeds nodig. Maar niet ontkend kan worden dat de vereniging vrij ver verwijderd was van de sociale idealen van 1946. Toenmaals propageerde Gé Nabrink als ideaal ‘een bevredigend geslachtsleven als voorwaarde voor een gezonde maatschappelijk-geestelijke ontwikkeling’. Hij dacht aan ‘een nieuwe menswaardige cultuur’, aan ‘redelijkheid, onderlinge gelijkheid, onafhankelijkheid, sexuele vrijheid, saamhorigheid, verantwoordelijkheid’, dus aan grondige hervorming van de gehele samenleving. In de praktijk is die opzet niet geslaagd. Ook in een ander opzicht is de nvsh huiverig geweest voor vernieuwing, en dat was ten aanzien van de vrijheid van abortus. Steeds werd op de voorgrond gesteld dat het voorkomen van ongewenste geboorten de abortus overbodig zou maken. Toen in 1953 in een ongehoord proces de arts - en toenmalige voorzitter - Wim Storm werd veroordeeld wegens toepassing van abortus heeft de nvsh zich niet achter hem geschaard. De vereniging heeft in dezen een onstuitbare stroming meer gevolgd dan geleid. Anderzijds is de nadruk gevallen op de lustbeleving en het bepleiten of bevorderen van genot, individueel of groepsgewijze, zonder dat deze iets te maken behoeven te hebben met hervorming van de maatschappij. In De Volkskrant (7 november 1981) meende men de huidige activiteiten als volgt te kunnen omschrijven: ‘veel “doe-avonden” voor groepsseks, soms voorafgegaan of gevolgd door een verplichte praatavond; tal van open avonden over thema's als biseksualiteit, pedofilie en alleenzijn, modelfotografie, naaktzwemmen, sauna, masturbatielijn, een soos “in countrysfeer”, sensuele massage, pornofilmavonden, jeugdemancipatie, exhibitionisme, vrijwillige kinderloosheid en sado-masochisme.’ Men herkent daarin de nvsh van 1946 nog nauwelijks. Nochtans zijn de nmb en de nvsh centra geweest van emancipatie, van vormen van geestelijke en ethische bevrijding die later (ook zonder of buiten de vereniging) om zich heen hebben gegrepen en remmende of nutteloze taboes hebben opgeruimd. In die zin was de herdenking een terugblik op een belangrijke fase van onze civilisatie. |
|