De Gids. Jaargang 145(1982)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 174] [p. 174] Jan G. Elburg Zijnzoon kleinzoon / Op het plein voor Terminus vlerk van de mond geblazen blijkt dus geaard nog naar de kleine omzeilers van kaap hoorn in zo een door en doorluchtige ochtend koude noch vuiltje. grond voor vermoedens evenwel al het omschrevene speurdersromantiek pijp vrijt vergrootglas in binnenzak brandende opgaand derhalve in rooksignalen zwijgend als al - boeken decennia - eerder keck met maulhalten aangeduid zo en zijn dit desondanks geen antwoorden zeg hamerteen & co van een drom drollen in uw zondags portiek geplaatst dovemansoor vol beschamend haar voorgewend. tot de les overhoord de laatste gevatheid verklonken of je een lefpet vol zwijgen leegt des duivel in schokbeton en jij o sneue eeuwigheden verwikkeld in rokken roken bezopen raken hijg me er niet van paps o met die krans van schimmel om je kop je breit me met die machine schaapachtig schots schamel [pagina 175] [p. 175] winst? schatten vergaard? je eigen godsgloeiende poen is het. je eigen zijden gulpslips hang je te kijk een heg heb je. ook. met patrijspoorten ‘wij komen de kippen kalken tsilveren schilderwerk in je schoorsteen herstellen. kunnen elk ogenblik’ en ik dan die eigenlijk - tegels aan de zool gekleefd dat wel - duin-op neonrood pad af en de getartande bergen over eilanden stapstenen naar de achterste fles in de uiterste kleine ijskast van het westen ‘goed wij komen uw benen ontkalken. dan’ maar in het spoor van dit rond onraad van huisraad de mooie kamer op en neer de juichers die achterblijven acharm een rijk huis [pagina 176] [p. 176] gooi dat geschrift weg paps en je gezicht met de duizendpoot draderige vingerafdrukken een vlieger die gouden maan wou zijn vadertje staar hee de platboomde auto's van andor ah weet je nog de paarden steek die wegenkaart tussen en tussen haar kouseband ook met het hart het tikkende horloge. o zo laat dat. een les zijn wat je van kunde al niet vermag te vergeten de rook uit de duim en hondsroos daarom ontsprongen aan schrijfvinger daartussen een góói dát wég paps dát anker zonder ketting van een nasmeulende monitor - stomer weet je wel onoverwonnen - regels. en nog eens die gouden strepen op een mouw moesten verbeelden [pagina 177] [p. 177] op het plein voor terminus: ‘als als niet eens sneeuw die de handen tenminste bewijsbaar koud laat schilfers van gevallen bladeren hoe moet je het noemen tweehonderd gedichten of meer lood om oud roest een pond veren in velden wegen stilte voor geen storm die een verwoede pluim aanblaast kramer van onbetaste koopwaar slechts zonderlingen taalden er naar moet ik door kleine koters - een paar bekeken opstaan roepen dat ik at van één wal de mijne ik die slikkend de bres zelfs niet verdedigen hoefde bestaat roepen komen op dit punt dit papier de omschrijvende vingers mij vragen alles heeft zijn tijd ja ook in de dood wordt geen taal gesproken’ [pagina 178] [p. 178] door media. in het midden van je nietzijn boe tot leven geroepen. door een startpistool je neemt de sikkel van de omweg je neemt de knuppel van het uitroepteken rood puntje om op te mikken blauw eitje dat uit een merel kwam het is allemaal zo zwaarwegend klein kwetsbaar dat je liggen blijft blijf liggen opziend naar een dorre douche gelaten gelaten verwante mimiek blijf rustig de armen aan vleugels genageld zo gaat dat gemengd zwemmen in taal en betekenis gelieve acht te geven wufte hufters er wordt op spitse ikjes over dit ego getrippeld gelieve even op te letten lieve kleuters er wordt met klompen op dat legboortje getrapt [pagina 179] [p. 179] schop na trap schuift de dwerg uit kietelt de onderkant van het uithangbord - er op kikvors met kasteel er op - rolt als een slurf ineen. wortels tekort in die snelweg door zijn langzaam nadrukkelijk dorp beent ook wat kraaks het jongensboek heen om op de plaats van de wandaad bevroren piepers te gaan jassen kaal dit dat wat rest dut. de goudvis geruild voor de snotdolf doorgespoeld goudlaken. ook al. voor rugzak gewisseld voor doodgewassen hemd van hele sjouw nog en koud en zon laag in wolken zeer oude oliebol ten prooi aan koude spreeuwen maar uit alle hakkels zingen nu : een soort ubu van lul maar wat van hee nagel op je pik nagel op het puntje van de neus waarmee niet geheel tevergeefs de spenen van een rund krabbend koe-ogige doet het er toe nou en hoe of je het strootje trekt of de colt taartkaarsjes uitblaast of laatste a Vorige Volgende