De Gids. Jaargang 145
(1982)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 163]
| |
A.B. Lapian
| |
[pagina 164]
| |
bannen, en hij werd achtereenvolgens van de troon gezet en overzee verbannen naar het gebied Padang op het eiland Sumatra. Daarna bleef de Nederlandse bestuurder het opperste gezag uitoefenen over het land Buleleng. Er waren geen koningen meer.’Ga naar eind6.
De kritische lezer zal hebben opgemerkt dat noch de eerste gebeurtenis die plaatshad in 1597, noch de latere Hollandse verwikkelingen in Bali die halverwege de negentiende eeuw begonnen, iets met de voc te maken hadden. Hoewel deze opmerking volkomen juist is, zou ik hier graag willen benadrukken dat er in de ogen van de plaatselijke bevolking toen en nu geen onderscheid werd en wordt gemaakt tussen de activiteiten van de zogeheten Voorcompagnieën, de voc, het bestuur na de voc en het gouvernement van Nederlands Oost-Indië. Dit alles wordt als één ononderbroken bestuursvorm gezien, gepersonifieerd in de Hoge Regering in Batavia, met een tijdelijke onderbreking door het Britse interregnum. Misschien had men nog wel oog voor de verschillende persoonlijke stijlen van gezagsuitoefening die de diverse gouverneurs-generaal hanteerden, zoals de beroemde Jangkung, de naam waaronder Jan Pietersz. Coen bekend was (het woord jangkung is overigens in het moderne Indonesische taalgebruik synoniem geworden met ‘een lang iemand’); of Sipelman, waarin gemakkelijk de naam Cornelis Speelman te herkennen valt; of Himop, dat wil zeggen baron Van Imhoff; en de Mareskalek of Mas Kalak, zoals de plaatselijke naam van de IJzeren Maarschalk Daendels luidde.Ga naar eind7. Maar de verschillende fasen van bestuur, zoals de verandering in 1816, toen het herstel van het Indisch Bestuur na het Engelse tussenbestuur tot stand kwam, de fundamentele verandering in 1854 toen het Regerings-Reglement werd aangenomen en in 1856 ingevoerd, of de troonrede bij de eeuwwisseling waarin de nieuwe ‘etische richting’ werd onthuld, gingen in de verschillende plaatselijke documenten onopgemerkt voorbij. Alles werd ten goede of ten kwade aangemerkt als de heerschappij van de ‘Belanda’, ‘Welanda’, ‘Wolanda’ of ‘Holanda’. En zelfs toen de voc had opgehouden te bestaan, werd de Hoge Regering te Batavia nog vaak aangeduid als de ‘Kompeni’ of ‘Kumpeni’. Tussen twee haakjes, het schijnt dat ook buitenlandse waarnemers vonden dat er in het bestuurssysteem niet veel veranderd was sinds de tijd van de voc. In een brief uit 1853 van de Spaanse regering in Madrid aan de Gouverneur-Generaal op de Filippijnen, die mededeling doet van een nieuwe overeenkomst tussen de Nederlandse Minister voor Koloniën en de Nederlandsche Handelmaatschappij (La Sociedad de Comercio Neerlandesa), wordt de nhm aangeduid als ‘la Compania holandesa de las Indias Orientales’Ga naar eind8. - een aanwijzing dat huns inziens de voc en haar monopolies herrezen waren in de vorm van de nhm (niemand handelt meer).
Voor ik verder ga, wil ik nog twee opmerkingen maken over hetgeen hierboven in de inleidende alinea's is aangetoond. Ten eerste dat misvattingen of onjuiste gevolgtrekkingen over de buitenlanders niet altijd veroorzaakt werden door foutieve waarnemingen of interpretaties, maar ook het gevolg kunnen zijn geweest van een al of niet opzettelijk onjuiste voorstelling van zaken door de man ter plaatse. En ten tweede dat de houding jegens en de mening over het koloniaal bewind in de loop der tijden veranderd is. Laten we nu eens kijken naar plaatselijke bronnen uit de tijd van de voc zelf. Het is dan mijns inziens om twee belangrijke redenen terecht om met Banten te beginnen. Hier werden de eerste contacten van de Hollanders met de inheemse bevolking gelegd, en vanuit een wetenschapshistorisch perspectief bezien was het de Sajarah Banten die het onderwerp vormde van het eerste academische proefschrift van een Indonesisch historicus in 1913, waarmee een nieuw tijdperk aanbrak, waarin de Indonesiërs zelf, met toepassing van mo- | |
[pagina 165]
| |
derne kritische benaderingen en methoden, onderzoek verrichten naar hun culturen en tradities.Ga naar eind9. Volgens Sandimaya, de verteller van de Bantense kroniek, waren de meningen van de plaatselijke bevolking over de aanwezigheid van de voc in Jaketra verdeeld. Een groepering, vertegenwoordigd door Pangeran Wiramanggala, was tegen de vestiging gekant. Gevreesd werd dat de Hollanders later als ‘gif’ zouden werken. Daarom moesten ze nu vernietigd worden, nu hun positie nog zwak was. Een vonk, al is ze niet groter dan een vuurvliegje, moet meteen worden gedoofd, want als ze eenmaal is aangewakkerd tot een groot vuur, kan ze een heel bos doen afbranden. Maar een andere groep, aangevoerd door Pangeran Papatih en Pangeran Manggala, dacht er anders over. Zij waren van mening dat men de Hollanders met rust moest laten, omdat ze later als tussenschot (tambak) konden dienen tussen Banten en Mataram.Ga naar eind10. Misschien had deze laatste groepering de overhand in Banten ten tijde van de twee mislukte pogingen van Mataram om Batavia te veroveren, want Banten bewaarde tijdens dit conflict een strikt neutrale houding. Maar de belegerende troepen van Mataram hadden zich nog nauwelijks van Batavia teruggetrokken, of Banten zelf raakte betrokken in een conflict met de voc. De vijandelijkheden begonnen vier jaar later, in november 1633. Vanaf begin 1634 werd de haven van Banten geblokkeerd, maar beide kanten leden verliezen en in 1636 werd een wapenstilstand gesloten. Pas in 1639 echter werd de vrede tussen Banten en Batavia getekend.Ga naar eind11. Deze oorlog wordt beschreven in zang xxxiv en xxxv van de Sajarah Banten. In onverbloemde bewoordingen beschreef de verteller de rooftochten en ontvoeringen die de Bantenezen bedreven en die aanleiding waren tot de oorlog. Mensen uit Jaketra, Bali, Kalasi en Wandan werden met geweld weggevoerd naar Lampung (Zuid-Sumatra), waar ze werden ingeruild tegen peper en rijst. De kapitan mur, dit is de Gouverneur-Generaal, had er veel van te lijden dat zijn mensen en vee voortdurend werden weggevoerd, en daarom, zegt de chroniqueur, kwam hij naar Banten en stelde voor een schijngevecht te houden. De Sultan ging akkoord. En de ponggawa (hofbeambten) wilden graag vechten. Maar omdat het geen serieuze strijd was, mochten zij niet deelnemen, alleen het gewone volk. Volgens de Sajarah Banten zou, als het gevecht in ernst was geweest en de ponggawa hadden mogen meevechten, Jaketra zeker verslagen zijn!Ga naar eind12.
Onze kroniek eindigt met een tweede conflict met de voc dat plaatsvond in 1657-'59. Ook hier gaf de verteller ruiterlijk toe dat het volk van Eanten deze oorlog had uitgelokt. De onmiddellijke aanleiding tot het gewapend conflict waren aanvallen van piraten op schepen van de voc, uitgevoerd door een lurah genaamd Astrasusila. De strijd werd zowel te land als ter zee gevoerd, en de Hollanders werden bijgestaan door de volken van ‘Kalasi, Ternate, Bandan, Kajawan, Malayu, Bali, Makasar en Bugi’. Het was een moeilijke situatie voor de oorlogvoerenden en beide partijen waren blij toen in 1659 door bemiddeling van de heerser van Djambi de vrede hersteld werd.Ga naar eind13. Opmerkelijk is dat de verteller bij alle gewapende conflicten met de voc de schuld toeschrijft aan het volk van Banten, dat roverij en piraterij bedreef, hetgeen ten slotte tot oorlog leidde. Het leek alsof de verteller deze provocaties vergoelijkte en suggereerde dat ze met opzet werden uitgevoerd, misschien om de pro-Hollandse groep, die in de nieuwe nederzetting Batavia een bruikbare buffer tegen eventuele aanvallen van Mataram zag, in opspraak te brengen. Waren in Banten de meningen verdeeld betreffende de vestiging van Batavia door de Hollanders, in Mataram waren de Sultan en zijn edelen vastbesloten de indringers van het eiland Java te verdrijven. De auteur van de | |
[pagina 166]
| |
Babad Tanah Jawi liet de Sultan tot vorst Mandura-Reja zeggen: ‘Trek jij op tegen Jakarta, dat nu door de Hollanders bezet is, en welks bupati de oorlog verloren heeft. Neem hun Jakarta af en verdrijf de Hollanders vandaar. Voer de lieden van de pasisir (kuststreek) van Surabaya en westelijk daarvan gelegen streken aan en laat ze vechten. Draag de strijd ter zee op aan de bupati van Sampang en Gresik en neem twee van mijn kanonnen mee. Maar ik stel jou aan als veldheer.’Ga naar eind14. Mandura-Reja moest voor het feit dat hij er niet in slaagde Batavia te veroveren, met zijn leven boeten. En de Babad verhaalt hoe de Panembahan Purbaya naar Mataram terugkeerde en de Sultan aanraadde de strijd tegen de Hollanders te staken, omdat ‘de Hollanders hier alleen gekomen zijn om handel te drijven.’ De Sultan was met deze raad ingenomen en gaf toe dat de Panembahang gelijk had. ‘Bovendien is het Allah's vastgestelde wil dat de Hollanders mettertijd mijn nazaten, die vorst zullen zijn, zullen helpen. Wanneer een van mijn nakomelingen later in de strijd de nederlaag zal lijden, zullen de Hollanders hem zeker helpen,’ zo liet de schrijver van de Babad de Sultan profeteren. Ook zei hij nog: ‘de reden dat ik deze oorlog begonnen ben, is alleen omdat ik een voorbeeld wilde stellen, opdat ze in het vervolg bang zullen zijn.’Ga naar eind15.
We zien hier een merkwaardige parallel met de kroniek van Banten: beiden beweerden dat de strijd die ze tegen de voc voerden, niet serieus was. In het geval van Mataram zou dit een manier kunnen zijn om hun rampzalige aftocht uit Batavia te verklaren, terwijl in Banten het schijngevecht eindigde in een patstelling die tot een wapenstilstand leidde, en later tot het sluiten van een vredesverdrag. Zoals we nog zullen zien, komt ook in de Hikayat Banjar een zonderlinge manier van vechten tegen de voc ter sprake. In een andere versie van de Babad Tanah Jawi is een deel opgenomen van het verhaal van Baron SukmulGa naar eind16., dat we ook in andere Javaanse geschriften vinden, met name in de Serat Baron Sakèndhèr.Ga naar eind17. Hoewel het verhaal over de Hollanders eerder in het rijk der sprookjes lijkt thuis te horen, weerspiegelt het het beeld dat de auteur van hen had, en waarvan hij zijn lezers en toehoorders deelgenoot wilde maken. (Wij weten dat babad, hikayat en andere vormen van literatuur bij bepaalde gelegenheden werden voorgedragen.) Misschien legde de auteur alleen maar in woorden vast wat men in het algemeen van de voc-beambten met wie men in contact was gekomen, vond. In elk geval wordt Baron Sukmul, het prototype van de voc-officier, afgeschilderd als een man die stevig drinkt, die begerig is naar aardse goederen, en die er altijd op uit is zijn gebied te vergroten. Daarnaast wordt de vorst van Jakarta beschreven als iemand die probeerde het drinken van Baron Sukmul te evenaren. Maar omdat hij niet aan drank gewend was, kon de Baron hem gemakkelijk misleiden, zodat de laatstgenoemde aanzienlijke winsten boekte, terwijl de vorst in beschonken toestand verkeerde. Volgens het verhaal had de Baron op deze wijze het eiland Hondras (Onrust) verkregen. Aan de andere kant kreeg Baron Sukmul de hand van de schone prinses Tanusekar aangeboden, terwijl de heerser (die met ‘Sultan’ wordt aangeduid) twee stukken geschut van de Baron ontving. Deze kanonnen bezaten toverkracht; de vijand zou zich verspreiden zodra de lopen op hem gericht werden, zonder dat er een schot werd afgevuurd. Uit de verbintenis van Tanusekar en Sukmul werd de beroemde Mur Jangkung geboren. Toen hij opgroeide hoorde hij het verhaal hoe de ‘Sultan’ van Jakarta zijn moeder in feite aan Baron Sukmul, zijn vader, verkocht had. Om dit te wreken bond hij de strijd aan met de ‘Sultan’, en uiteindelijk viel de stad Jakarta in handen van Mur Jangkung, die op de ruïnes van de stad een sterk fort bouwde met een gracht eromheen. De verteller vergat niet te vermelden dat een van de redenen waarom Jakarta zich niet verdedigde, was dat de twee | |
[pagina 167]
| |
kanonnen niet werden afgevuurd, omdat de mensen te veel op de toverkracht vertrouwden. Ook hier wilde de auteur van de Serat laten zien hoe Jakarta het slachtoffer werd van de bedrieglijke listen van de Baron.Ga naar eind18.
De geslepen wijze waarop de voc meer land wist te verkrijgen wordt ook allegorisch verhaald in een Chinese ‘geschiedenis’ van Batavia, waarbij een bekend thema wordt gebruikt. Hier wordt verteld dat Jan Pietersz. Coen de Pangeran van Jakarta om een stuk land heeft gevraagd ter grootte van een buffelhuid. Toen dit werd toegestaan, wist hij een groter stuk te krijgen door de huid vernuftig in repen te snijden.Ga naar eind19. Nu Coen een autochtone moeder had gekregen, werd het succes van de voc zonder moeite aanvaard en geduld. Vooral toen de Serat Sakondar suggereerde dat zij een prinses van Pajajaran was en daarom tot dezelfde familie behoorde als de Ratu Kidul, de Godin van de Zuidelijke Oceaan,Ga naar eind20. die op haar beurt weer getrouwd was met de koning van Mataram, werd de aanwezigheid van de gouverneurs-generaal van de voc, als ‘afstammelingen’ van Mur Jangkung, op een plezierige manier gelegitimeerd. De gouverneurs-generaal in Batavia hadden dan ook, in de tijd dat waarschijnlijk de eerste versies van de Serat Sakondar verschenen, dat wil zeggen halverwege de achttiende eeuwGa naar eind21., min of meer de levensstijl van een oosters monarch geadopteerd. Maar in de allereerste plaats waren zij handelaars, een beroep dat aan het Javaanse hof niet in hoog aanzien stond. Hun succes werd ook toegeschreven aan de vasthoudende manier waarop zij hun boekhouding bijhielden. Baron Sukmul zou volgens het verhaal aldus tot zijn twaalf zonen gesproken hebben (die de leden van de Raad van Indië voorstelden): ‘Dag en nacht moeten jullie alle verliezen en winsten opschrijven en nauwgezet berekenen.’Ga naar eind22. Een andere belangwekkende opdracht aan de twaalf zonen is: ‘Jullie moeten in eensgezindheid goede daden verrichten, en al betrof het een diefstal, ik zal er mijn goedkeuring aan geven als er in eenstemmigheid door jullie twaalf toe besloten is.’Ga naar eind23. Dezelfde neerbuigende houding jegens de Hollandse kooplieden komt naar voren in de Babad Cirebon, waar ze beschreven worden als handelaars die op wereldlijk gewin uit zijn. Maar ze waren grote mannen (wong agung), omdat ze er bedreven in waren in wereldse zaken winst te behalen. Ze waren ook grote mannen omdat ze altijd de overwinning behaalden in de strijd. Hun aanvoerder (Pieter Both) werd dan ook Jenderal Pinter Rebut genoemdGa naar eind24., hetgeen een woordspeling is, want te vertalen als ‘verstandige veroveraar’, maar ook als ‘slimme inpikker’. Ook de Babad Cirebon vertelt van een huwelijk tussen een Hollander en een prinses van Pajajaran. Ten gevolge hiervan waren de Hollanders gerechtigd van de souverein van Pajajaran het land Batwi (Batavia) te erven, en werden ze een grote macht op Java.Ga naar eind25. In de Oosthoek van Java leidde het koninkrijk Balambangan een hachelijk bestaan, ingeklemd tussen de expansionistische neigingen van de vorsten van Bali en Mataram. De komst van de Hollanders werd daarom als een godsgeschenk begroet. Met bewondering wordt in de Babad Balambangan hun dapperheid als krijgers vermeld.Ga naar eind26. Zij waren waarlijk satriya (ridders), zij het niet van het beschaafde soort, want ‘ze doen alles gehaast, ze drinken tot ze laveloos zijn, ze houden veel van vrouwen, ze eten met graagte varkensvlees en ze worden uitsluitend gedreven door financiële overwegingen.’Ga naar eind27. Hun grove manieren zijn onsterfelijk geworden in de Babad ing Sangkala met het chronogram paksa marga wisaya wani (opdringerig, slecht en uitdagend), dat het Sjaka-jaar 1522 weergeeft (maart 1630-februari 1631), en waarin de Hollandse expeditie naar Mataram onder leiding van Pieter Franssen en Jacob Ventura, die in juni 1630 aan het hof van Sultan Agung vertoefden, beschreven wordt.Ga naar eind28. Deze gezantschappen werden natuurlijk ge- | |
[pagina 168]
| |
zien als een gebaar van de Hollanders om hun gehoorzaamheid aan de vorst van Mataram te betuigen door hem vele geschenken aan te bieden.Ga naar eind29. Maar vanuit het gezichtspunt van Balambangan waren de betrekkingen tussen de voc en de vorsten van centraal Java niet zonder meer een dienaar-meester-verhouding waarin de Hollandse vertegenwoordiger ‘nederigheid diende te betrachten jegens de Sunan en de Sultan’, want enkele passages in de Babad Balambangan wekken de indruk dat de Javaanse vorsten ondergeschikt waren aan de Hollanders. Volgens Purwasastra, de auteur van de babad, zag de Kumpeni de verovering van Balambangan als ‘een stap in haar strategie om alles op Java aan zich te onderwerpen.’Ga naar eind30. Hoewel we de bronnen op Java geenszins uitputtend hebben aangehaald, is het nu de hoogste tijd over te gaan naar andere eilanden van Indonesië. De bevolking van Ambon was een van de eerste die de invloed van de aanwezigheid van de Hollanders gevoelde, met name in verband met de specerijenhandel. De volgende anekdote uit de Hikayat Tanah Hitu maakt duidelijk hoe de auteur, Sifar al-Rijali, het loven en bieden beschreef: ‘Eens op zekere keer twistten het hele land Ambon en de kimelaha met de Nederlanders over de prijs der kruidnagelen, en er werd onderhandeld. Aldus zeiden de kimelaha en alle orang kaya's: “Wij vragen honderd per bahar.” En de gouverneur zei: “Zestig is de prijs per bahar.” En de orang kaya's zeiden: “Geef tachtig.” En de gouverneur zei: “Hoe komt gij ertoe ons met de Engelsen gelijk te stellen, die immers geen onkosten hebben gemaakt. Waarom worden zij met ons gelijkgesteld, die zoveel onkosten hebben gemaakt voor de soldaten en matrozen om de vesting te bouwen. Waarom wordt van ons tachtig gevraagd, terwijl wij zoveel schatten hebben uitgegeven?” En de Ambonezen zeiden: “Waarom spreekt gij aldus? Want hetgeen gij verloren hebt aan goederen heeft zijn profijt gehad. Waarom aldus gesproken?” De Ambonezen leverden hun kruidnagelen niet en er ontstond beroering, die bijna uitliep op een strijd tussen beide partijen.’Ga naar eind31. Maar de situatie verslechterde en een oorlog werd onvermijdelijk. De hikayat eindigt met een beschrijving van de oorlog tussen de Compagnie en Uli Hitu die uiteindelijk in 1646, na de verovering van Kapahaha, door de voc gewonnen werd.Ga naar eind32. De dapperheid van de Hollandse troepen werd door Rijali even hoog geprezen als die van de Ambonezen. Immers, de dapperheid van de vijand impliceert dat men zelf ook moedig vecht.
Meer naar het noorden lag het koninkrijk Ternate, dat al sinds de eerste dagen van het bestaan van de Compagnie betrekkingen met de voc onderhield. De enige beschikbare bron echter, de Hikayat Ternate door Naidah,Ga naar eind33. werd pas in het midden van de negentiende eeuw geschreven, al bevat hij wel enige informatie over de voorafgaande periode. Wij weten uit de gedocumenteerde geschiedenis dat de Hollanders op Ternate verwelkomd werden toen het bestaan van dit koninkrijk ernstig bedreigd werd door de aanwezigheid van de Spanjaarden op het eiland. Bovendien hadden de Spanjaarden een passende bondgenoot gevonden in Tidore, dat sinds oeroude tijden de aartsrivaal van de Ternatanen was geweest: beiden streefden naar de heerschappij over het hele gebied der Molukken. Hoewel de voc aanvankelijk Ternate steunde bij haar verdediging tegen aanvallen van Tidorese en Spaanse troepen, was het beleid van de voc er in een latere periode - vooral nadat de Spanjaarden zich van de Molukken hadden teruggetrokken - op gericht een zeker evenwicht tussen de beide Molukse koninkrijken te bewaren, zodat geen van beide zo machtig zou worden dat de positie van de compagnie zelf erdoor bedreigd kon worden. Uit Nederlandse bronnen blijkt hoe de regering in Batavia de eeuwenoude rivaliteit tussen de twee koninkrijken in stand hield;Ga naar eind34. moderne schrij- | |
[pagina 169]
| |
vers hebben veel belang gehecht aan de verdeel-en-heers-strategie die hier werd toegepast. Het is daarom verrassend in de Hikayat Ternate te lezen dat Naidah de Hollanders afschilderde als brengers van vrede tussen Ternate en Tidore.Ga naar eind34a. De Hollanders in de rol van vredestichters komen ook voor in de Babad Cirebon, waar ze beschreven worden als goede mensen die erin slaagden een oorlog tussen Banten en Mataram af te wenden.Ga naar eind35. Maar Naidah vertelt ook van wrijvingen tussen Ternate en de voc: ‘Dit verhaal is van de tijd toen drie Hollandse schepen vergaan zijn te Kalongan, waarvoor de Hollanders van Ternate vergoeding eisten, maar alle bobato (hoge rijksbeambten) wilden dat niet toegeven. Kapitan laut Ali nam toen een tamako (bijl) en ging met veel volk naar het fort Oranje om de deur te hakken. Hukum Wahir zond echter de bobato naar kapitan laut Ali om hem terug te roepen, zeggende [dat] het beter was [dat] zij die zaak met de Hollanders afmaakten; Hukum Wahir sprak vervolgens met de Hollanders en beloofde betaling; hij zeide tot hen: ga een schip en een fregat halen van Batavia en uit Holland, en wij zullen de betaling aan boord brengen, maar Ternate is driemaal verwoest, wie zal ons daarvoor betalen? Omdat uwe heren ons bedrogen hebben, is onze negorij verwoest geworden, doordien de Walanda beloofden niet in deze maar in de volgende moesson te zullen komen, waarop wij vertrouwd hebben en tot heden is dat niet geschied totdat de Spanjaard Simelaka eens Ternate is komen verwoesten, de Spanjaarden hebben het [nog] eens gedaan en de Spanjaarden met de Tidorezen hebben het eens gedaan.’Ga naar eind36. Uit dit verhaal blijkt duidelijk ontevredenheid over de dubbele maatstaven die de voc hanteerde. Uit bronnen van de Compagnie blijkt veelvuldig dat de officieren van de voc zich erover beklaagden dat Ternate de voorwaarden uit het verdrag niet nakwam; in dit verdrag was onder andere gestipuleerd dat de Compagnie de plicht had Ternate te beschermen en te hulp te komen in tijden van nood. Hier is dus sprake van een tegenklacht, waarmee Ternate de voc ervan beschuldigt de voorwaarden van de overeenkomst(en) niet na te komen. Een tweede concurrent van Ternate op het punt van haar expansionistische ambities was het volk van Makassar. De twee mogendheden hadden hun activiteiten ter zee uitgebreid tot de Celebes Zee in het noorden en de Flores en Banda Zee in het zuiden. Het was onvermijdelijk dat het tussen deze twee tot een botsing zou komen. Als bondgenoot van de voc stuurde Ternate ook troepen voor de strijd van de voc tegen Makassar. De wijze waarop de Ternatanen hierin verwikkeld waren is naar behoren vastgelegd in de Syair Perang Mengkasar door Encik Amin.Ga naar eind37. De hoofdpersonen in deze oorlog en in de Syair zijn echter begrijpelijkerwijs, naast de Makassaren zelf, de Hollanders en de Buginezen. Zowel de Hollanders als de Buginezen worden hier ‘duivels’ en ‘diefachtig’ genoemd,Ga naar eind38. maar de tekstbezorger en Engelse vertaler van de Syair maakt de lezer attent op een Hollands equivalent waarin van de Makassaren werd gezegd dat ze ‘fielen, van Lucifer geteeld, en d'allersnoodste zielen’ waren, en dat nergens in heel Oost-Indië een volk te vinden was dat zo, ‘vilein, meineedig, boos, moorddadig, wrevelig, fieltachtig, trouweloos...’ was.Ga naar eind39. In dezelfde trant beschrijft Encik Amin de Hollanders en Buginezen als ‘schurken’, terwijl de eerstgenoemden ook nog de lage status van ‘ongelovigen’ bezaten, al werd toegegeven dat ze dappere krijgers waren. Tegen het einde van de berijmde kroniek gaf de auteur de lezer de raad ‘nooit vriendschap te sluiten met de Hollanders; bezeten van duivels listigheid als zij zijn, kan geen land zich veilig noemen als zij in de buurt zijn.’Ga naar eind40. De dichter van de Syair - die deel uitmaakte van de Maleise gemeenschap in Makassar - had (evenals veel schrijvers na hem) de zaak vrij grof gegeneraliseerd door de oorlog af te | |
[pagina 170]
| |
schilderen als een oorlog tegen de Hollanders en het Buginese volk. Want een belangrijk deel van de Buginese bevolking op Zuid-Celebes, de Wajo', stond in deze strijd aan de kant van Makassar. De kroniekschrijver van Wajo' vermeldde dat er vijfhonderd drie Wajorezen gesneuveld waren bij de verovering van de Makassaarse vesting Sombaopu.Ga naar eind41. Bovendien werd ook het centrum van de Wajo' omsingeld door het volk van Bone, met steun van de Butonezen en de Hollanders. De kroniekschrijver maakte in tegenstelling tot Encik Amin geen depreciërende opmerkingen over de Hollanders, hoewel de verachting die hij voor hen voelde duidelijk sprak uit de opmerking dat ‘alle Boneërs die in Juppandang verblijven als Nederlanders beschouwd moeten worden.’Ga naar eind42. Het bestaan van een Maleise gemeenschap in Makassar illustreert de reikwijdte van de toenmalige handelsbetrekkingen. Aan de andere kant ontstonden er Buginese gemeenschappen in de Maleise wereld, die later leidden tot Buginese bemoeienissen met politieke en culturele ontwikkelingen in dat gebied. In Riau werden Buginese vorsten tegen het einde van de achttiende eeuw machtige heersers. De residentie van de Yamtuan Muda, Penyengat, ontwikkelde zich later tot een centrum van Maleise literaire activiteit, dat steunde op een elite van Buginese afkomst, met name de beroemde Raja Ali Haji, die vele werken geschreven heeft, waaronder de Tuhfat al-Nafis (Het kostbare geschenk)Ga naar eind43., een boek waarmee zijn vader begonnen was maar dat later door Raja Ali Haji zelf is bewerkt en uitgebreid. Recente onderzoekingen hebben aangetoond dat het de auteur er onder andere om te doen was de aanwezigheid van de Buginezen in de Maleise wereld te verklaren, en hun rol in de plaatselijke politiek te rechtvaardigen en te wettigen.Ga naar eind44. Maar Raja Ali Haji wilde ook de tradities van zijn Maleise erfdeel vastleggen, en als allerbelangrijkste wilde hij zijn visie op de maatschappij geven volgens zijn religieuze overtuiging.Ga naar eind45. De aanwezigheid van de Hollanders is daarom in dit verband van minder belang, maar er komen hier en daar interessante aspecten van de Hollandse activiteiten naar voren, eerst over de gouverneur in Malakka en later over de resident (pitor) in Riau. Bij voorbeeld een resident genaamd ‘Ibran Rody’, die ‘een zeer streng gezag over de Maleiers uitoefende’. Hij stuurde de hele hiërarchische organisatie in de war door zich rechtstreeks tot de Sultan te wenden en de staatsdignitarissen in Riau te passeren. ‘In een dergelijke situatie waren Zijne Hoogheid Sultan Mahmud en de hofbeambten van Riau bedroefd over de macht van de Pitor die met de dag toenam. En er waren altijd misverstanden met Raja Indera Bungsu. Dit gebeurde elke dag, zegt men.’Ga naar eind46.
We hebben het nu over de periode na de voc. In de Maleise literatuur wordt weinig vermeld over de Hollanders in de tijd daarvoor, zoals is aangetoond in een speciale studie waarvan de schrijver zich beklaagt dat de Maleise auteurs in hun werk de Europeanen die ‘zo'n belangrijke rol in hun leven hadden gespeeld’ zo verwaarloosd hadden.Ga naar eind47. Hij had gelijk met zijn opmerking dat aan veel dingen stilzwijgend was voorbijgegaan.Ga naar eind48. De aandacht van de Maleise schrijver was kennelijk meer gericht op andere aspecten van zijn omgeving, die hij van meer belang vond voor zijn publiek. Neem bij voorbeeld de Hikayat Atjeh: dit was eerder een lofrede ter ere van Sultan Iskandar Muda (1607-1636).Ga naar eind49. Hoewel er tijdens de regering van de sultan buitenlandse betrekkingen bestonden met Westeuropese landen, wordt dit geen enkele keer in de hikayat vermeld. De Sejarah Melayu maakt melding van de activiteiten van de Portugezen en Spanjaarden maar had niets te zeggen over de voc. Alleen in de Hikayat Hang Tuah kunnen we hier en daar iets vinden over de Hollanders, bij voorbeeld met betrekking tot de wijze waarop de Compagnie Malakka veroverde: | |
[pagina 171]
| |
‘Toen vuurden de Hollanders vanaf de zee, maar de Perenggi (Portugezen) besteedden er geen aandacht aan. Toen riepen de Hollanders de hulp in van het volk van Johor Daru'laman, en de Hollanders en het volk van Johor sloten een verdrag. Wanneer de Perenggi verslagen zijn, zal de stad Malakka Hollands gebied worden, en de volken van Holland en Johor zullen elkaar liefhebben, en zij zullen het volk van Johor niet verraden.’Ga naar eind50. Dezelfde summiere informatie is te vinden in de Hikayat Banjar, waarin op een tekst van 4784 gedrukte regels, slechts in 20 regels sprake is van Hollanders.Ga naar eind51. Het contact met Hollanders wordt als volgt beschreven: ‘Toen, ongeveer twee jaar later, kwamen de Hollanders. Vier schepen gingen ten zuiden van Pulau Kambang voor anker en bombardeerden de stad Bandjar. Dit gaf grote opschudding onder de Bandjarezen; Nanang Bahar wierp een nibung-stam die een van de schepen trof, maar dit werd niet toegestaan. Kjai Wiramanggala bood aan de schepen te verslaan en alle schurken aan boord te doden, maar het werd hem niet toegestaan. Kjai Martasura bood aan alle vier de schepen te verslaan, maar het werd hem niet toegestaan door Marhum Panambahan, die zei: “Ik kan zelf deze Hollanders verslaan; door hen van hun verstand te beroven zou ik hun kracht nutteloos kunnen maken. Niettemin is dit een goede reden om weg te gaan. Iedereen die hier tegen is, zal mijn troon moeten bezetten en mij als vijand tegemoet treden.” En zo gaf Marhum Panambahan bevel het hof te ontruimen. Allen weken uit naar Pamakuan. Daar blokkeerden ze de rivier met een barrière van ijzerhout, en maakten de tegenoverliggende oever vrij van plantengroei. Vervolgens zetten zij een aanval in op de Hollanders, maar dezen vluchtten en durfden de strijd niet aan. Aan veel dingen is stilzwijgend voorbijgegaan.’Ga naar eind52. Deze laatste zin is niet meer dan een gebruikelijke wending in traditionele Maleise geschriften, maar in het licht van ons onderwerp is het een betekenisvolle uitdrukking. We moeten aannemen dat de informatie die wij zoeken, valt onder de dingen waaraan stilzwijgend is voorbijgegaan. Uit het bovenstaande kunnen wij de conclusie trekken dat de voc, of liever de officieren van de voc, in de eerste plaats gezien werden als kooplieden, slim en uitgekookt, altijd uit op financieel voordeel, terwijl ze tevens goede krijgers waren, bijna van het type van de satrya. Ondanks aanvankelijke krachtige tegenstand tegen de vestiging van Batavia, werd de nederzetting op den duur geduld en zelfs gelegitimeerd door er enkele nieuwe mythen omheen te weven. In sommige gevallen werd de voc als vredestichter gezien, maar in veel teksten voelt men het verlangen van de auteur zijn publiek duidelijk te maken dat de mensen bedrogen waren in hun zakelijke transacties met de Compagnie. En voor bijna alle schrijvers die Moslem zijn, had de voc altijd het stempel van ongelovigheid, niettegenstaande, of misschien juist dank zij haar mythologische banden met de koningen van Pajajaran.
Tot besluit van onze reis door de archipel zou ik de lezer graag willen meenemen naar de stad waar ik woon, die in het noordelijke deel van Celebes ligt. In dit gebied leeft nog steeds een vaag idee over de lang verdwenen Compagnie voort in de hedendaagse Menadonees-Maleise uitdrukking ‘tra tau kompania’ of ‘nintau kompania’ [tidak tahu kompania], hetgeen gezegd wordt van iemand die de regels [van goed gedrag] niet kent. ‘Kompania’ staat hier voor ‘regels’, ‘goede manieren’ of ‘goed gedrag’; met andere woorden, het heeft, hoewel het altijd in een negatieve context gebruikt wordt, een positieve betekenis.
januari 1982
(Vertaling Pauline Moody) |
|