De Gids. Jaargang 145(1982)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 116] [p. 116] Eddy van Vliet Vijf gedichten Ik wil alleen maar zeggen dat ik het niet weet. Dat ik het allemaal niet zo duidelijk zag, zoals gebleken achteraf. Het tuinhek diende plotseling gesmeerd. De lege plekken op de muur bedekt en vlug vlug de geur van scheerzeep weg. De kalende die Homerus declameerde. De maïsvretende. De charmante die uit Frankrijk parfum meebracht. Hadden zij ook hun koffers gepakt, de huisvrienden van de vrije dag? Ik schreef het reeds meer. Die morgen liep hij van de keuken naar de straatdeur en kwam niet weer. [pagina 117] [p. 117] Eigendom was diefstal in de dagen waarop ik met bovenlijf ontbloot (en zonder handen) door de straten reed: een clown op de fiets. Een piloot die de geluidsmuur doorbrak. Neen. Een ridder die rechtvaardigheid bracht en zodoende elk huis waar meisjes woonden definitief voor zich gesloten zag. De voorzichtigen die niet uitgleden werden gemeden, maar een vrouw moest maagd zijn, schaatsen rijdend en des zomers wachtend op een bed van mos. Aan geen brief ontbrak wat gelijk stond met ademen: een grenzeloze bedroefdheid, verpakt in vloeken en boeren. De hemelse pracht der onbeschoftheid. [pagina 118] [p. 118] ‘Hier ben ik dan in dit land van de Thebanen’ schreeuwde hij, 1.65 m. hoog en meester over vijfentwintig hoofden, waaronder één de pest aan zijn tongpunt had, waar weerom het woord vader op lag. Achteraan in de klas met vlagen van waanzin in het kruis en ver uit Azië weg: Kadmos en Pentheus, in de gedaante van een mes. Het mes waarmee ik later stak, niet uit vijandschap, maar in vol vertrouwen dat film leven was. Op enen berg bad ik niet. Ik rolde eraf en pijpte onder het lendendoek het lied van De Heer die de borsten van Marilyn Monroe had. [pagina 119] [p. 119] Dat hij ook nog dood kon gaan, was eigenlijk niet te geloven. Waar was het gebleven: het brede schild van zijn kennis? Aan de boeken waaruit hij las heeft het niet gelegen. Wie hierin sterfelijk was werd door de goden geminacht: van de wachter tot hij die de vijand jagend achterna zat. Ook al stotterde hij, kinderen waren telgen en minverbond stond voor liefde. Met een slip uit zijn broek heeft hij ons geleerd dat Zeus' raadsbesluit meer van deze wereld was dan de krimpende bloedvaten waaraan hij geleidelijk bezweek. [pagina 120] [p. 120] Niet dat wij de kar niet in brand staken. Dat mocht, want wij kenden grieks en latijn. Niet dat wij oud waren, maar wel het leven moe, want wij hadden nog niet geleefd. Wij kenden angst en paniek, maar bang waren wij nooit. Volmaakt waren de dagen waarop de liederlijkheid der wetten ons nog niet had verslagen en wij alles wat los en vast zat stalen. Wij waren het toch die bier uit emmers dronken, of is het waar dat wij de eden zijn vergeten, die op de konten der burgers werden geschreven? Vorige Volgende