De Gids. Jaargang 145
(1982)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 107]
| |||||||
Louis Emmerij
| |||||||
I Drie beleidsfilosofieënMen is er nog niet in geslaagd een eenduidige diagnose van de oorzaken van de stagflatie te stellen. Evenmin is er daarom een algemeen aanvaarde mening over de medicijn, te weten een beleid dat de inflatie binnen de perken kan houden en ons weer meer controle over het economische gebeuren kan geven. Aan de verschillen van inzicht is het te wijten dat we de laatste jaren de opkomst hebben gezien van een aantal elkaar beconcurrerende of op zijn best onverschillig naast elkaar doorwerkende economische benaderingen. | |||||||
1 het post-keynesianismeTerwijl een traditioneel Keynesiaans beleid | |||||||
[pagina 108]
| |||||||
een conjuncturele benadering inhoudt, combineert het post-Keynesianisme de sturing en de stimulering van de vraag met het aanpakken van problemen betreffende de aanbodzijde van de economie, zoals bij voorbeeld arbeidsmarktvraagstukken. Met andere woorden, het is niet alleen de vraagzijde van de economie die de klok slaat, het houdt zich met name ook bezig met de aanbodzijde. Desondanks is ook deze meer omvattende Keynesiaanse benadering gaandeweg bij velen in diskrediet geraakt vanwege het klaarblijkelijk onvermogen om een antwoord te vinden op het probleem van hoge inflatie, gekoppeld aan grote en langdurige werkloosheid. Wat er fout is gegaan, kan - aldus de critici - het best omschreven worden door te stellen dat de economische vraag te veel en te eenzijdig gestimuleerd is en dat de aanbodzijde, dat wil zeggen vooral het produktie-apparaat, in het slop is geraakt. Dit heeft geleid tot een yerminderde efficiency van het economisch bestel, uitmondend in een lagere produktiviteit, hetgeen tenslotte een toenemende inflatie tot gevolg heeft gehad. | |||||||
2 het monetarismeHet monetarisme heeft bovenal ten doel de inflatie onder controle te krijgen en is dan ook in dat opzicht een bondgenoot van het Keynesianisme. Immers, het maakt deze laatste aanpak weer mogelijk als eenmaal de inflatie onder controle is. Het monetarisme heeft door de teruggang van het succes van het Keynesianisme een grote vlucht genomen, vooral gestimuleerd door de overtuigingskracht van Milton Friedman. We hebben hier te maken met een zeer specifiek beleidsinstrument, dat hoogstens complementair kan zijn met andere beleidsmaatregelen. Dit laatste geldt overigens ook voor het Keynesianisme. Dit verklaart trouwens ook waarom in de post-Keynesiaanse aanpak naast conjuncturele, ook structurele maatregelen worden voorzien. | |||||||
3 aanbod-economie (supply-side economics)Terwijl het Keynesianisme en het monetarisme in bepaald opzicht wel twee handen op één buik zijn, zet de aanbod-economie - zoals de naam ook aanduidt - zich expliciet af tegen de stimulering van de vraag. De aanbod economie legt de nadruk op het produceren van goederen. De grootste aandacht gaat dan ook uit naar zulke zaken als het stimuleren van investeringen, de invoering van nieuwe technologieën, alsmede verdere specifieke maatregelen die het bedrijfsleven in het algemeen ruimte moeten geven om uit het dal te klauteren. Dit zijn in vogelvluchten heel in het kort de drie economische beleidsfilosofieën, die momenteel geïdentificeerd kunnen worden. Wat wel het neo-conservatisme in de economie wordt genoemd, is een combinatie van monetaire beleidsmaatregelen en elementen uit de aanbod-economie. Ik spreek echter bij voorkeur over het neo-realisme in de economie om redenen die later duidelijk zullen worden. | |||||||
II Kenmerken van het neo-realisme in de economieHet neo-realisme in de economie kenmerkt zich door op drie beleidsterreinen de nadruk te leggen. In de eerste plaats wordt aandacht geschonken aan economische en technologische herstructurering; ten tweede aan belastingmaatregelen; en in de derde plaats aan het stroomlijnen van de verzorgingsstaat. Het eerste kenmerk is wat economen eigenlijk altijd al hebben verstaan onder aanbodeconomie. De laatste twee kenmerken hebben betrekking op maatregelen die ingevoerd werden om een vangnet te bieden aan mensen in kritieke omstandigheden, of om een stimulans te geven tot het bereiken van bepaalde doelstellingen. In een aantal gevallen zouden - aldus de neo-realisten - zulke maatregelen doorgeslagen zijn tot aan het punt waar die stimulans verworden is tot een rem en het vangnet verworden is tot hangmat. | |||||||
[pagina 109]
| |||||||
1 economische en technologische herstructureringHet is waarschijnlijk juist om te zeggen dat Nederland op het ogenblik in economisch opzicht in het defensief is gedrongen. De veranderingen in de wereldeconomische structuur zijn in een stroomversnelling geraakt gedurende de jaren zeventig. De Nederlandse economie heeft zich niet voldoende aangepast aan deze veranderingen op wereldniveau. Hetzelfde geldt waarschijnlijk min of meer voor Europa in het algemeen. Echter, op straffe van permanente stagnatie en teruggang mag het contact met het wereld-economisch gebeuren niet verloren worden. Vandaar dat neo-realisten willen overstappen naar een actief economisch herstructureringsbeleid. Zo'n beleid kan beschouwd worden als een veralgemening van het debat over de her-industrialisatie. Een debat, dat bij voorbeeld in de Verenigde Staten al vele jaren aan de gang is en dat hier te lande ook eindelijk is begonnen na de publikatie in juni 1980 van het wrr-rapport over de plaats en toekomst van de Nederlandse industrie. Er dient uitdrukkelijk op gewezen te worden dat het niet alleen over de industrie behoort te gaan, maar ook over de landbouw en de commerciële dienstensector. Ook op het gebied van de technologische ontwikkeling kan worden aangetoond dat Europa achterloopt. Dit wordt duidelijk geïllustreerd door de Europese achterstand op het gebied van de micro-elektronica. Zowel de Verenigde Staten als Japan hebben miljarden geïnvesteerd in deze nieuwe technologie en plukken er nu reeds de vruchten van. Wederom is Europa te laat wakker geworden en nu wel bezig er een spurt in te zetten, maar het succes daarvan is lang niet verzekerd. | |||||||
2 belastingmaatregelenDit tweede kenmerkende beleidsterrein heeft de laatste tijd internationaal veel aandacht getrokken. De zogenaamde Laffer Curve is zelfs een begrip geworden. Deze curve illustreert een simpele waarheid, namelijk dat de belastingopbrengst nul is, zowel bij een belastingdruk van nul procent (een tautologie natuurlijk) als bij honderd procent, de uiterste grens waarbij iedereen de belasting zal ontduiken. De neo-realisten vinden dat in vele gevallen de belastingdruk - en dat kan zowel de vennootschaps- als de inkomstenbelasting zijn - te veel is doorgeslagen naar het uiterste van de honderd procent. Dit zou volgens hen tot gevolg hebben dat perverse effecten worden gecreëerd, zowel voor het bedrijfsleven, waar het om vennootschapsbelasting gaat, als voor individuen, waar het inkomstenbelasting betreft. Met ‘perverse effecten’ wordt dan bedoeld dat mensen hoe langer hoe meer de belasting zullen gaan ontduiken, hun toevlucht zullen zoeken in ‘tax havens’ en dat het zogenaamde zwarte circuit een steeds belangrijker plaats gaat innemen. Men zou daarom moeten nagaan wat de optimale belastingdruk is. Dit komt neer op het vaststellen van dát punt op de curve waar de belastingopbrengsten zo hoog mogelijk zullen zijn en de belastingontduikingen zo gering mogelijk. Dit is de oorsprong van de discussie over de wenselijkheid van belastingverlagingen om meer ruimte te geven aan het bedrijfsleven, meer prikkels te verschaffen aan het individu en gezonder maatschappelijke verhoudingen te scheppen. Dat het hierbij niet gaat om een abstractie, maar om een realiteit wordt geïllustreerd door schattingen die gedaan zijn over de omvang van het zwarte circuit. Voor het jaar 1976 werd het zwarte circuit in de Verenigde Staten geschat op zo'n tweehonderd miljard dollar. Met andere woorden de Amerikaanse economie zou het equivalent van de Canadese economie in zich bergen, zonder dat deze werd meegeteld in de officiële statistieken. De groei van het zwarte circuit zou meer dan tien procent van het nationaal produkt bedragen en zou nauw samenhangen met de belastingdruk, de toenemende inflatie en de mate van regeringsinmenging. Feige heeft deze berekeningen met een andere methode nog eens ge- | |||||||
[pagina 110]
| |||||||
maakt en tot zijn verrassing - hij dacht namelijk dat de schatting die ik zojuist heb genoemd zwaar overtrokken was - kwam hij uit op een nog hogere raming. In 1976 zou het zwarte circuit 19 procent van het nationaal produkt der Verenigde Staten hebben bedragen en in 1978 zou dit zelfs zijn opgelopen tot 27 procent. Volgens deze schattingen zou de totale economie (dat wil zeggen reguliere economie plus het zwarte circuit) gegroeid zijn met maar liefst 11 procent per jaar. Een ieder die ogen heeft om te zien en oren om te horen, weet dat zo'n zwart circuit ook in de Westeuropese landen bestaat. Het is zelfs de enige verklaring om bij voorbeeld de situatie in Italië te kunnen begrijpen. Net zo min als de economische en technologische herstructurering, is belastingverlaging iets dat noodzakelijkerwijs vereenzelvigd zou moeten worden met een (neo)conservatief beleid. Tenslotte was het de ‘verlichte’ John F. Kennedy, die in het begin van de jaren zestig een succesvolle belastingverlaging doorvoerde. | |||||||
3 het stroomlijnen van de verzorgingsstaatDe pleitbezorgers van het neo-realisme vinden ook dat een aantal aspecten in de verzorgingsstaat te ver zijn doorgevoerd, hetgeen heeft geleid tot het ontstaan van ‘dis-incentives’. Eén van de door hen veel gebruikte voorbeelden is, dat het verschil tussen de werkloosheidsuitkering aan de ene en het minimum-inkomen aan de andere kant zó klein is geworden, dat er geen economische of financiële prikkel meer bestaat voor werklozen om intensief naar werk te zoeken. Een tweede - en meer typisch Amerikaans - voorbeeld kan gevonden worden in de sfeer van opgebroken gezinnen, waarvan de vrouw een uitkering ontvangt. Deze sociale uitkering kan zodanige vormen aannemen dat er geen enkele drijfveer meer bestaat om het gezinsverband te herstellen. Uiteindelijk leidt dit dan natuurlijk tot een toenemend aantal uiteengevallen gezinnen. Eén van Friedmans slotconclusies in zijn veelbesproken boek Free to Choose is de moeite van het citeren waard: ‘We believe that one of the greatest costs of our present welfare system is that it not only undermines and destroys the family, but also poisons the springs of private charitable activity. The winding-down of social security would eliminate its present effect of discouraging employment and so would mean larger national income currently.’ Friedman, die het niet alleen bij kritiek laat, maar ook met alternatieven komt, zegt terecht dat elk alternatief plan ‘must provide a decent level of support for those on welfare; must contain strong incentives to work; and must have a reasonable cost; and must do all three at the same time.’ Terwijl de eerste twee kenmerkende beleidsterreinen - zoals reeds opgemerkt - politiek niet bijzonder gevoelig behoeven te zijn, liggen de zaken heel anders als het gaat om de derde karakteristiek van het neo-realisme. De verzorgingsstaat is gedurende de afgelopen dertig jaar moeizaam en vaak na harde strijd opgebouwd. Er is veel voor opgeofferd en het is dus een hachelijke zaak, zowel uit politiek als uit menselijk standpunt, om daar nu het mes in te zetten. Voor een goed begrip dient er echter op gewezen te worden dat het neorealisme niet met grove maatregelen werkt. Het criterium is of maatregelen in de verzorgingsstaat het punt hebben bereikt dat hun effect tegengesteld is aan datgene waarvoor zij in het leven werden geroepen. Bij voorbeeld, als mensen gemiddeld langer werkloos blijven dan strikt noodzakelijk is, niet omdat er geen werk is, maar omdat er onvoldoende financiële prikkels zijn om werk aan te nemen; of als een kwart van de beroepsbevolking op bed blijft liggen en zich ziek meldt. Wanneer deze verschijnselen in toenemende mate kunnen worden waargenomen, dan - zo zeggen de neo-realisten - moeten er maatregelen worden genomen om deze perverse effecten op te heffen. | |||||||
[pagina 111]
| |||||||
III De Nederlandse discussieIn Nederland heeft men lange tijd de ernst van de economische en werkgelegenheidssituatie onderschat. Gedeeltelijk kwam dit doordat de inflatie die in de eerste helft van de jaren zeventig relatief zeer hoog was, vanaf ongeveer 1975/'76 beter onder controle kwam, alhoewel het percentage nog steeds schommelt tussen de 5 en 7 procent per jaar. Vanaf ongeveer 1978 begon men geleidelijk aan in te zien dat de economische recessie wel eens langer zou kunnen duren dan werd verwacht en dat terugkeer tot volledige werkgelegenheid waarschijnlijk heel moeilijk, zo niet onmogelijk, zou blijken te zijn, zelfs indien de economische situatie op de middellange termijn zou verbeteren. Bij de overheid werd de remedie lange tijd gezien in de beheersing van lonen en prijzen. De redenering was en - tot op grote hoogte - is, dat Nederland de loonkosten niet meer in de hand heeft en zich daarom in de internationale concurrentieslag moeilijker staande kan houden vanwege de te hoge prijzen van zijn exportprodukten. Naast loonkosten, of beter gezegd arbeidskosten, inclusief dus de sociale verzekeringen, concentreerde de officiële visie zich op de collectieve uitgaven die eveneens beter beheerd zouden moeten worden om het bedrijfsleven financiële ruimte en armslag te geven. Het ging in Nederland om puur conjuncturele maatregelen van zeer algemene aard. Er was weinig of geen discussie over een systematisch economisch structuurbeleid en er werd helemaal niet gerept over belastingmaatregelen, laat staan over de belastingdruk verlichtende maatregelen. Interessant genoeg was er wel een discussie over de verzorgingsstaat, maar die kritiek kwam in Nederland vooral vanuit de radicale hoek, zoals geïllustreerd door het geruchtmakende boek van Hans Achterhuis, De markt van welzijn en geluk. Het is pas sinds medio 1980 dat wij in Nederland een bredere, diepere en meer genuanceerde discussie op gang zien komen over een globaal pakket beleidsmaatregelen om de moeilijke sociaal-economische situatie zo effectief mogelijk aan te pakken. Eén van de drijfveren die de aanzet hebben gegeven tot deze bredere discussie was ongetwijfeld het reeds eerder genoemde rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid over de plaats en toekomst van de Nederlandse industrie. Nog belangrijker was echter dat dit rapport tevens aanleiding werd tot het instellen van een ‘zware’ adviescommissie inzake het industrieel beleid, de Commissie Wagner, die in juni 1981 rapporteerde onder de mooie titel Een nieuw industrieel élan. In dit rapport wordt duidelijk gesteld dat een actief economisch beleid door middel van herstructurering moet worden doorgevoerd. Deze herstructurering moet zich vooral richten op vitale delen van het Nederlandse industriële apparaat en op herindustrialisatie. Verder wordt gesteld dat een her-allocatie noodzakelijk is van consumptieve bestedingen naar investeringen; dat de spaar-quote moet worden hersteld, onder andere door invoering van het zogenaamde investeringsloon; en dat er fiscale stimulansen moeten komen ter aanmoediging van risicodragend kapitaal. Een zeer belangrijk punt in het rapport van de Commissie Wagner is dat het beleid terzake van de loonkostenontwikkeling niet gescheiden kan worden uitgevoerd van de overige beleidsvoorstellen, laat staan daarvoor in de plaats zou kunnen treden. Hier wordt dus afgerekend met de officiële visie dat loonkostenbeheersing alléén ons uit de moeilijkheden kan redden. Het rapport is niet geheel duidelijk over hóe de loonkostenbeheersing - die door de Commissie natuurlijk ook wordt voorgestaan - precies moet worden uitgevoerd. Er blijkt echter wel duidelijk genoeg uit dat men dit zoekt in bezuinigingen op de uitgaven voor sociale voorzieningen. Hier begeeft de Commissie zich dus op het terrein van wat wij het derde kenmerk van het neo-realisme in de economie | |||||||
[pagina 112]
| |||||||
hebben genoemd, namelijk het stroomlijnen van de verzorgingsstaat. Deze indruk wordt nog versterkt door de opmerkingen van de Adviescommissie inzake het terugdringen van het ziekteverzuim, de gewenste vermindering van de toeloop naar de wao en het ‘herstel van de rol en grotere verantwoordelijkheid van de medische discipline’. De Commissie Wagner bestrijkt dus een breed terrein. Zij concentreert zich hoofdzakelijk op het eerste kenmerkende beleidsterrein, namelijk de economische en technologische herstructurering, maar begeeft zich eveneens op dat van de verzorgingsstaat en de belastingmaatregelen, bij voorbeeld wanneer wordt voorgesteld de aankoop van aandelen in Nederlandse bedrijven fiscaal aftrekbaar te maken en nieuwe ondernemingen die in de beginperiode nog eigen vermogen moeten creeren, vrij te stellen van inkomsten- of vennootschapsbelasting.
In een serie artikelen die in de loop van mei 1981 gepubliceerd werd in esb (Economisch-Statistische Berichten), maken Driehuis en Van der Zwan deze brede aanvalslijn nog duidelijker. Ook zij concluderen dat de officiële visie slechts over één zaak duidelijk is, namelijk een zeer aanzienlijke daling van het reëel besteedbare inkomen als gevolg van nominale loonmatiging. Zij noemen dit een regressief beleid, dat niet goed inspeelt op de structurele tekortkomingen die de Nederlandse economie reeds een aantal jaren vertoont. Het beleidsplan dat zij in hun artikelenserie naar voren schuiven, is vooral gericht op de aanbodstructuur, doordat zij beogen de activiteit in de bedrijvensector te verhogen. Zij wijzen de gedachte van de kwartaire sector als panacee voor alle economische kwalen af. Om het effect van de negatieve spiraal (dat is het gevaar dat door vermindering van de koopkracht de economie nog meer in de verdrukking komt vanwege inkrimping van het afzetgebied) zo beperkt mogelijk te houden, spreken zij een duidelijke voorkeur uit voor een beleid van loonkosten beheersing dat zich richt op de loonkosten per eenheid produkt en zich voornamelijk concentreert op het terugdringen van de uitgaven voor sociale voorzieningen. De filosofie die aan dit beleidsplan ten grondslag ligt, kan in drie punten worden samengevat:
De voorstellen van Driehuis en Van der Zwan bewegen zich voornamelijk op het gebied van de economische en technologische herstructurering enerzijds en een stroomlijning van de verzorgingsstaat anderzijds, vooral dáár waar het gaat om buitensporig ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid. Zij zeggen letterlijk: ‘Zowel werknemers als werkgevers zullen directer worden geconfronteerd met de gevolgen van hun optreden, terwijl de financiële prikkels worden ingebouwd teneinde het beroep op deze regelingen drastisch te verminderen. De tendens om in toenemende mate jongere werknemers arbeidsongeschikt te verklaren, hetgeen in ieder opzicht onaanvaardbaar is, zal worden teruggedraaid. De her-intreding in het arbeidsproces van (gedeeltelijk) arbeidsongeschiktverklaarden zal worden bevorderd.’ De voorlopige conclusie moet zijn dat ook in Nederland - in het kielzog van de Amerikaanse discussie - een debat op gang is gekomen over de diepere oorzaken van de moeilijke situatie waarin onze geïndustrialiseerde maatschappijen verzeild zijn geraakt, alsmede over een aantal remedies, zoals herindustrialisatie en nu ook meer en meer het kritisch bekijken van een aantal verschijnselen in de verzorgingsstaat. De tijd dat men in Nederland met succes de stelling kon verdedigen dat alle heil gezocht moet worden in de kwartaire sector, lijkt reeds ver achter ons te liggen. Er begint zich in ons land een consensus te vormen | |||||||
[pagina 113]
| |||||||
dat voor een kleine en open economie als de onze, die zo afhankelijk is van wat er in de wereldeconomie gebeurt, robuustheid een eerste vereiste is. Daarom is een economische en technologische herstructurering die tevens de commerciële dienstensector omvat, van zo'n groot belang.
Op het gebied van de belastingen is het op regeringsniveau nog alles verhoging wat de klok slaat. Men is het er weliswaar over eens dat belastingverhogingen negatieve effecten zullen hebben op de werkloosheid (het aantal werklozen heeft het half miljoen reeds overschreden), maar men trekt daaruit nog niet de nodige conclusies. Een aantal economen heeft deze conclusies wél getrokken en zij zijn dan ook voor belastingverlaging. Jan Pen gaat zelfs zo ver te suggereren dat de vennootschapsbelasting maar voor de volle honderd procent moet worden opgeschort gedurende de komende twee tot drie jaar. Dit om het bedrijfsleven een stimulans te geven, een zweepslag zou hier misschien een beter woord zijn, om weer uit het dal omhoog te klauteren. In het algemeen kan echter gesteld worden dat op het moment van schrijven (medio januari 1982) het belastingwapen in Nederland nog niet ten volle wordt erkend, althans niet als wij dit wapen interpreteren in de zin van belastingverlagingen. Waar het gaat om het derde kenmerkende beleidsterrein van het neo-realisme in de economie, de stroomlijning van de verzorgingsstaat, hebben we zojuist gezien dat deze discussie pas sinds heel kort in Nederland op gang is gekomen. In dit opzicht valt moeilijk te ontkomen aan de noodzaak enige woorden te wijden aan de Paradiso-rede van Den Uyl, die op 3 mei 1981, dus net voor de verkiezingen van 26 mei, werd gehouden. Volgens Den Uyl, althans in deze toespraak, staan wij op een kruispunt, te weten tussen de democratische weg of de weg die ons door ‘nieuw-rechts’ wordt gewezen. Het grote woord is eruit, de gelijkschakeling van het neo-realisme in de economie (en vooral van de aanbod economie) met ‘nieuw-rechts’. Den Uyl hekelt terecht de officiële visie, die de maatschappelijke hervormingen wil loskoppelen van de loonmatigingen (alhoewel daarin niet veel verandering is gekomen, nu Den Uyl zelf de officiële visie mede bepaalt). Volgens Den Uyl is het voornaamste element waardoor nieuw-rechts bijeen wordt gehouden de afkeer van en de kritiek op de verzorgingsstaat (het derde kenmerk van het neorealisme). Hij merkt op dat nieuw-rechts op een aantal zwakke punten in de verzorgingsstaat terzake doende kritiek heeft kunnen leveren, die zeer wel aansluit bij een bepaalde onvrede die er onder de mensen leeft over een aantal aspecten van het hele complex van regelingen die onder de naam ‘verzorgingsstaat’ worden samengevat. Hij is overigens één van de eersten die goed heeft ingezien dat deze kritiek in Nederland, maar ook elders tot nu toe vooral van links is gekomen. Het is in dit verband de moeite waard een stukje te citeren: ‘Door niet te kijken naar de lofwaardige bedoelingen die ten grondslag liggen aan de grootse sociale programma's, maar scherp te letten op de uiteindelijke resultaten daarvan, hebben zij in sommige gevallen de onbedoelde gevolgen van dergelijke programma's aan het licht gebracht. Er zijn hier treffende overeenkomsten aan te wijzen met de radicale kritiek die de laatste jaren van links is opgekomen. Die kritiek wijst eveneens op de opkomst van een nieuwe verzorgingsklasse en de onbedoelde afhankelijkheid waarmee de verzorgden aan hun verzorgers worden gebonden.’ Den Uyl merkt verder op dat in de cultuurkritiek van nieuw-rechts evenzeer als in de moderne radicale kritiek de conclusie wordt getrokken dat het voorzien in materiële noden alleen niet voldoende is. Mensen dienen ook in staat te worden gesteld zich actief betrokken te voelen bij het maatschappelijk gebeuren en hun zelfrespect op te bouwen door zich mede verantwoordelijk te voelen voor de gang van | |||||||
[pagina 114]
| |||||||
zaken, waarop zij aangesproken moeten kunnen worden.
De kritiek van Den Uyl op de verzorgingsstaat is zeer voorzichtig, waarschijnlijk mede omdat hij deze kritiek heeft vereenzelvigd met nieuwrechts. Een grove fout: neo-realisme is géén neo-conservatisme, of hoeft dat niet te zijn. Het doet dan ook ietwat ironisch aan nu te moeten constateren dat Den Uyl als minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bezig is de uitkeringen bij ziekteverzuim omlaag te schroeven. We hebben reeds geconstateerd dat dergelijke maatregelen werden voorgesteld in de artikelenserie van Driehuis en Van der Zwan. Niemand zal het drietal Den Uyl, Driehuis en Van der Zwan ervan kunnen of willen betichten er rechtse, of zelfs nieuwrechtse ideeën op na te houden. Het lijkt mij te enen male fout én levensgevaarlijk om het monopolie van de kritiek op de verzorgingsstaat over te laten aan conservatieven. Een linkse kritiek is onontbeerlijk. De verzorgingsstaat mag geen heilig huisje zijn. Dáár waar progressieve maatregelen tegenovergestelde effecten sorteren dan waarvoor ze waren bedoeld, moet corrigerend worden opgetreden. Juist díe groepen en individuen in onze samenleving die gestreden hebben voor het bouwwerk dat we nu met de naam ‘verzorgingsstaat’ aanduiden; die er hard aan hebben gewerkt om een robuuste economie op poten te zetten; die gestreefd hebben naar een progressief belastingstelsel, juist zij moeten de eersten zijn om een kritische beschouwing niet te schuwen.
De algemene sociaal-economische discussie in Nederland begint zoetjesaan een flink stuk vooruit te lopen op het officiële beleid. In dat beleid, althans zoals het in het algemeen op ons overkomt, liggen de accenten volkomen verkeerd. Men zou verwachten dat eerst het inhoudelijk beleid om onze economie weer aan te draaien en de werkloosheid onder controle te krijgen uiteen wordt gezet. Pas daarna zou men zich het hoofd moeten breken over de financiële middelen en waar die vandaan moeten komen, in casu welke opofferingen de verschillende bevolkinsgroepen zich dienen te getroosten. In plaats daarvan zien we de wereld op zijn kop. Er wordt in eerste instantie vooral gehamerd op de offers die gebracht moeten worden, terwijl het inhoudelijk beleid in het vage blijft. Het moet toch duidelijk zijn dat inleveren op het inkomen en de sociale voorzieningen alsmede matiging in de collectieve sector, middelen zijn om de financiële stimulansen te kunnen geven die nodig zijn om onze economie weer in een groeibaan te krijgen. Er zijn natuurlijk gevallen, waar het middel tegelijkertijd doel kan zijn. Dat is nu juist het punt waarop het neo-realisme nogal sterk staat (derde kenmerk). Het geheel of gedeeltelijk terugdraaien van bepaalde maatregelen die perverse effecten sorteren, kan zowel door middel van ombuigingen de nodige besparingen opleveren alsook een aantal prikkels in de economie en in de maatschappij in het algemeen inbrengen die noodzakelijk zijn om de economische machine weer optimaal te laten functioneren. Zo worden de zaken in Nederland echter niet voorgesteld, waarschijnlijk uit vrees om voor nieuw-rechts aangezien te worden. Kortingen op uitkeringen bij ziekteverzuim worden aangekondigd met als doel de realisering van bepaalde ombuigingen en niet zozeer de vermindering van het ziekteverzuim. Er zou overigens nog een andere reden kunnen zijn om over dit laatste te zwijgen: immers, als het ziekteverzuim afneemt, kost dit arbeidsplaatsen, omdat vele bedrijven - en vooral de grotere - een buffer hebben ingebouwd, een soort extra arbeidsbestand, teneinde het hoofd te kunnen bieden aan het vrij hoge ziekteverzuim. Door de nadruk die wordt gelegd op het realiseren van ombuigingen, vervalt men weer in de ongewenste situatie dat men zich concentreert op de middelen en niet op het inhou- | |||||||
[pagina 115]
| |||||||
delijke beleid. In plaats van de sociale partners om de tafel te zetten om een inhoudelijk werkgelegenheidsplan te bespreken, zal men nu de sociale partners weer horen bekvechten over de korting op het ziektegeld. | |||||||
SlotopmerkingenAlom heerst grote twijfel - dat is wel het minste wat men over de situatie kan zeggen. De drie beleidsfilosofieën, die in deel 11 naar voren zijn gebracht, worden nog steeds niet in de juiste mate gecombineerd. Zij hebben namelijk alle drie de ingrediënten in zich om de juiste medicijn te bereiden ter bestrijding van de ziekte die stagflatie heet. Zo is het Keynesianisme nog zeer relevant op internationaal niveau. Vandaar de plannen die zijn voorgesteld om de internationale vraag te stimuleren via grotere kapitaalsoverdrachten. Dit zou de industrialisatie van de ontwikkelingslanden bevorderen (vooral van de armste landen) en bovendien ook de exporten van de geïndustrialiseerde landen stimuleren. Een typisch voorbeeld van een voorstel dat aan alle partijen voordelen biedt. Het is immers te gek om los te lopen dat in een wereld waarin nog vele honderden miljoenen mensen niet aan hun meest essentiële levensbehoeften toekomen, er zoveel (potentiële) capaciteit - menselijk zowel als materieel - niet wordt gebruikt. Een serie voorstellen in die richting, inclusief het zogenaamde Brandt Rapport, wordt kritisch bekeken in De crisis te lijf - een ander sociaal-democratisch beleid, geschreven door de Werkgroep de Rode Draad.Ga naar voetnoot* Het monetarisme, vooral wanneer het gematigd wordt toegepast, heeft ook zijn voordelen. Bij het terugdringen van de inflatie dient de voorkeur te worden gegeven aan díe methode, die de vrijheid van de sociale partners het minst belemmerd. Rechtstreekse loon- en prijsbeheersing door de overheid dient daarom zoveel mogelijk te worden vermeden. In plaats daarvan zouden de overheid en de Nederlandse Bank de geldschepping zoveel als in hun vermogen ligt binnen niet-inflatoire grenzen moeten houden en het verder aan werkgevers en werknemers moeten overlaten om binnen het aldus geschapen kader over de arbeidsvoorwaarden te onderhandelen. De aanbod-economie is een neutrale benadering, wanneer het gaat om de eerste twee kenmerkende beleidsterreinen, namelijk de economische en technologische herstructurering enerzijds en bepaalde belastingmaatregelen anderzijds. Dat ligt anders bij het derde kenmerk, namelijk het stroomlijnen van de verzorgingsstaat. Nogmaals moet benadrukt worden dat een emotioneel verwerpen weinig zin heeft, maar dat beter kan worden onderzocht of bepaalde maatregelen tot perverse effecten hebben geleid. Indien dat inderdaad het geval blijkt te zijn, dan is het alleszins verantwoord om die situatie recht te zetten. Als daarbij bezuinigingen tot stand kunnen worden gebracht alsook nieuwe prikkels gegeven aan de economie en de samenleving, des te beter! |