De Gids. Jaargang 145
(1982)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |
Hendrik Henrichs
| |
[pagina 80]
| |
zal ik in twee ‘biografische schetsen’ aangeven. | |
2 Biografische schets: 1898-1931Johannes Brouwer werd op 31 mei 1898 geboren in Delfshaven. Zijn ouders waren Marrigje Adriaantje Buurman en Johannes Brouwer, los werkman van beroep.Ga naar eind3. Hij begon zijn middelbare schoolopleiding op het Christelijk Gymnasium in Rotterdam. Na de vierde klas ging hij in september 1915 naar de Zendingsschool te Oegstgeest, waar hij wel examen deed als zendeling-leraar en de bevoegdheid tot preken verkreeg, maar waar hij toch niet zijn bestemming vond. In 1920 legde hij staatsexamen af en ging in Leiden Oosterse taal- en letterkunde studeren bij prof. C. Snouck Hurgronje.Ga naar eind4. In 1922 beging Brouwer een misdrijf, waarover lang onduidelijkheid is blijven bestaan. Wat mevrouw A. Romein-Verschoor hierover zegt in haar memoires geeft een duidelijk beeld van de welwillendheid waarmee Brouwer, althans in sommige kringen, beschouwd werd: ‘Het ... geval betrof de latere hispanoloog Johan Brouwer, toentertijd Leids student die betrokken was bij een moord door zijn broer gepleegd op een schurk, die hem in zijn macht had gekregen en hem tot misdrijven trachtte te chanteren.’Ga naar eind5. Maar deze welwillendheid voert niet tot een goed begrip van Johan Brouwer. Wie zijn verleden wil verzwijgen of bagatelliseren, sluit zich daarmee af voor kanten van Brouwers persoonlijkheid die tot zijn dood in 1943 kenmerkend zijn gebleven. De gang van zaken kan als volgt gereconstrueerd worden.Ga naar eind6. De broer van Johan, Cornelis, had 1550 gulden van zijn werkgever verduisterd. Cornelis verkeerde in slecht gezelschap, en een van zijn bekenden, Hartog Blaaser, maakte hem onder dreiging van aangifte 1300 gulden afhandig. Enige tijd later, toen Cornelis aan Johan over zijn diefstal vertelde, bekende ook Johan dat hij slecht bij kas was. Samen besloten ze een bankoverval te beramen. Johan nam in Leiden een andere student in het complot op, en zorgde voor maskers. Ook gaf hij Cornelis tachtig gulden om daarvoor revolvers te kopen. Merkwaardig genoeg verzochten Johan en Cornelis ook Blaaser om mee te doen. Deze weigerde. Hierop besloten de broers hem uit de weg te ruimen; hij wist immers van zowel de diefstal als het berovingsplan. Onder een voorwendsel lokten ze Blaaser mee naar de stille Essenburgsingel in Rotterdam waar, op een teken van Johan, Cornelis een schot afvuurde dat Blaaser dodelijk trof. Een tweede schot van Johan trof geen doel. De advocaat van Johan ging in zijn pleidooi dieper in op de motieven van zijn cliënt. Hij baseerde zich hierbij op een door Johan opgestelde verklaring. Volgens deze verklaring van Brouwer zelf was hij, na enkele jaren aan de Zendingsschool in Oegstgeest, in een geloofscrisis geraakt door het lezen van pessimistische romanliteratuur en de werken van Schopenhauer en Nietzsche. Nadat hij door een korte behandeling door de psychiater dr. P. Bierens de Haan zijn zelfvertrouwen weer herkregen had, liet hij zich in Leiden als student in de Oosterse talen inschrijven bij Snouck Hurgronje. Maar na enige tijd - weer onder invloed van schrijvers als Dostojevski, Toergenjew, d'Annunzio en De Goncourt - verviel hij opnieuw in zijn twijfel aan de zedelijke voorschriften gedecreteerd door hogere machten waarvan hij het bestaan niet meer voelde. Hij formuleerde zijn twijfels tot de sleutelvraag: bestaat er een geweten? Dit nu, volgens de advocaat, heeft Johan Brouwer op zichzelf geëxperimenteerd. De moord in abstracto was een roman geworden en hij, in droomtoestand, is het willig sujet geworden van zijn eigen obsessie.Ga naar eind7. De rechtbank gaf geen gehoor aan het pleidooi voor niet-toerekeningsvatbaarheid, voorwaardelijke veroordeling en behandeling door Bierens de Haan. Het vonnis conform de eis | |
[pagina 81]
| |
van zes jaar gevangenisstraf werd in hoger beroep zelfs vernietigd en gewijzigd in een veroordeling tot acht jaar gevangenisstraf. Wegens goed gedrag werd Brouwer na zes jaar de gebruikelijke voorwaardelijke invrijheidstelling verleend.Ga naar eind8. In de strafgevangenis van Leeuwarden ging Brouwer in 1924 Spaans studeren. Op zijn weg door de Spaanse literatuur ontmoette Brouwer de zestiende-eeuwse mystici Santa Teresa de Avila en San Juan de la Cruz. Gezien zijn voorgeschiedenis en zijn toenmalige omstandigheden is het aannemelijk dat Brouwer zelf (zoals hij in 1931 over de Nederlandse en Spaanse mystici schreef) ‘levenskracht en geestelijke opwekking’ verwachtte van ‘de mystieke inkeer tot zichzelf, de noodzaak heul en heil alleen in zichzelf te zoeken en het bidden in de ziele-nis’.Ga naar eind9.
Na zijn voorlopige invrijheidstelling in 1928 ging Brouwer in UtrechtGa naar eind10. en Groningen Spaanse taal- en letterkunde studeren, in welke laatste stad hij op 24 mei 1930 cum laude het doctoraalexamen aflegde. In september van dat jaar maakte hij zijn eerste reis naar Spanje. In 1931 promoveerde hij op een proefschrift De psychologie der Spaansche mystiek. Op 29 april 1931 legde hij nog het doctoraalexamen Frans af. Op 24 mei 1932 trad hij in het huwelijk. We mogen hier wel spreken van ‘een geval van opmerkelijke reclassering’.Ga naar eind11. Het jaar 1931 bracht Brouwer op een aantal gebieden erkenning. Zijn proefschrift werd, vooral in katholieke kring, goed ontvangen en er openden zich perspectieven voor een bestaan als publicist. Zijn eerste vertaling (uit het Portugees)Ga naar eind12. verscheen, en hij begon te schrijven voor het katholieke familieblad De Nieuwe Eeuw. In zijn belangstelling voor Spanje stond Brouwer niet alleen. Tussen de beide wereldoorlogen begon Spanje in de mode te komen. Het toerisme naar Spanje begon op gang te komen, vanaf 1923 bevorderd door de dictator Primo de Rivera. Zo reisde Marsman in 1933 geruime tijd door Spanje. Met dit (elite)-toerisme hing samen een toenemende belangstelling voor de Spaanse cultuur, die vaak gezien werd als een verre, geheimzinnige, enigszins ruige en wilde tegenhanger van de bezadigde Westeuropese civilisatie. De schilderkunst van El Greco begon sterk tot de verbeelding te spreken: de schilder en zijn werk komen voor in boeken als Het vijfde zegel van Vestdijk en Of Human Bondage van Somerset Maugham. Gerald Brenan, een goede bekende in ‘Bloomsbury’-kringen, vestigde zich vanaf 1920 op het Spaanse platteland, ook alweer om zich af te wenden van de Westeuropese civilisatie.Ga naar eind13. Zowel Brouwer als Brenan meenden in Spanje iets essentieels te kunnen terugvinden, dat in West-Europa verloren was gegaan. Brouwer schreef vlak voor de tweede wereldoorlog: ‘Er bestaat in onze tijd een zekere neiging om de grote levensvragen te ontwijken. Het Spaanse volk heeft dit niet gedaan. Wij kunnen van het voorbeeld van Spanje veel leren voor de betekenis en de oplossing van onze eigen levensproblemen’.Ga naar eind14. En Brenan schreef nog na de oorlog: ‘Death by monotony, by sameness, by loss of identity is ... the fate held out by the brave new world of universal control and amalgamation. Against that death Spain will put up a long drawn resistance’.Ga naar eind15.
Brouwer was rond 1930 in de ban geraakt van Spanje, in de eerste plaats natuurlijk van de Spaanse mystiek, die in zijn ogen een ‘verlossende formule’ was, waar de ‘exacte wetenschap ... voor de innerlijke nooden der menschheid geen leeniging heeft, noch oplossing voor haar zielsconflicten’.Ga naar eind16. We mogen aannemen dat de mystiek voor Brouwer de ‘verlossende formule’ is geweest voor het zielsconflict dat hem in de gevangenis had doen belanden. De Spaanse mystiek is uitdrukking van een uiterst individuele leefwijze, een verantwoording afleggen aan God en aan zichzelf, eerder dan aan maatschappelijke overhe- | |
[pagina 82]
| |
den. Het moet vooral dit aspect geweest zijn waarin Brouwer een antwoord op zijn eigen levensvragen gezocht heeft. Juist door hun individualisme zijn de Spaanse mystici herhaaldelijk, op beschuldiging van ketterij, met de Inquisitie in aanraking gekomen. Toch ziet Brouwer de Inquisitie, de bewaker van het geloof waarmee de Spaanse koningen het land bijeenhielden, samen met de mystiek als uiting van één en dezelfde cultuur: die van de Spaanse contrareformatie. Voor Brouwer staat het vast dat de ‘Spaanse volksziel’ door de Kerk is doordrongen van de geest van het christendom.Ga naar eind17. Brouwer bewonderde Spanje. Hij bewonderde de individualistische mystiek, het strenge katholicisme en de rijkdom van de Spaanse cultuur. Deze bewondering, die stoelde op zijn kennis van de zestiende-eeuwse cultuur, is een eerste, steeds terugkerend thema in zijn werk. Maar het was geen belangeloze bewondering, die Brouwer voor Spanje koesterde. Hij zette zich af tegen de Westeuropese beschaving, die volgens hem in ontbinding verkeerde. Hierboven is al aangegeven dat hij de ‘verlossende formule’ niet verwachtte van de ‘exacte wetenschap... die voor de innerlijke nooden der menschheid geen leeniging heeft’. Deze afkeer van moderne wetenschap, psychologie en rationalisme leidt naar een tweede thema in het werk van Brouwer. In de periode 1926-1929 was in Spanje een serie opstellen in de dagbladen verschenen van José Ortega y Gasset. In 1930 werden deze gebundeld onder de titel La rebelión de las masas. Het boek werd dadelijk in vele talen vertaald. In dit werk staat de cultuurloosheid en richtingloosheid van de moderne Europese mens ter discussie. Deze ‘hombre-masa’, de massamens heeft, ondanks wetenschap, techniek en democratie als uiterlijke kenmerken van beschaving, geen werkelijk cultureel en zedelijk besef. Het is zeer waarschijnlijk dat Brouwer van de diagnose van Ortega y Gasset heeft kennisgenomen en ermee heeft ingestemd. Het begrip ‘massa’ komt, zoals verderop zal blijken, vaak naar voren in Brouwers analyses van de Spaanse toestanden. Er staan dus in de gedachtenwereld van Brouwer twee thema's centraal die onderling samenhangen: ‘Kerk’ en ‘Massa’. Ten eerste zijn vrees voor de massa, die zonder zedelijk of cultureel besef stuurloos is, ondanks de rationele wetenschap en politiek. Deze bieden geen werkelijk houvast. En ten tweede zijn hoop op een nieuwe bloei van de zestiendeeeuwse Kerk met al haar religieuze en maatschappelijke instellingen en waarden, daarbij inbegrepen de mystiek. Het geloof lijkt een antwoord te kunnen geven op de vragen waarop de wetenschap aan de massa het antwoord schuldig blijft. In het najaar van 1933 vertaalde Brouwer het werk van Ortega als De opstand der horden. In mei 1934 bekeerde hij zich tot het roomskatholieke geloof. | |
3 Publikaties over republikeins Spanje 1931-1933Na zijn tweede reis in Spanje, in de zomer van 1931, gaf Brouwer regelmatig in katholieke bladen verslagen van de toestand in Spanje op dat moment.Ga naar eind18. Na het aftreden van koning Alfonso xiii en de uitroeping van de Republiek waren er in mei 1931 tijdens ernstige onlusten vele kerken in brand gestoken. In het ‘apologetisch tijdschrift’ Het Schild schrijft Brouwer hierover: ‘Een ieder die wat omgezien heeft in het leven, weet, dat de massa wispelturig is en vol sensatiezucht: vulgus instabile. ... Men las in de kranten van klooster- en kerkbranden, heiligschennis en beeldenvernieling; geen wonder dat een protestantsch en hollandsch brein al spoedig het woord “beeldenstorm” formuleerde. ... Niets is minder waar. ... Er was geen bewust massaal verzet tegen Kerk of geestelijkheid. Dat er een troepje anarchisten en communisten is geweest, dat met hulp van betaalde onverlaten en brooddronken jochie's, deze schanddaden straffeloos heeft kunnen verrichten door de fatale onenigheid van de | |
[pagina 83]
| |
regering en de lauwheid van de massa, weet thans een ieder.’Ga naar eind19. De grondwet van december 1931, die ingrijpende wijzigingen op sociaal en economisch gebied mogelijk moest maken, en die (in het beruchte artikel 26) de scheiding van kerk en staat rigoureus doorvoerde, kon in Brouwers ogen geen genade vinden: ‘Het gansche concept van de grondwet wijst erop, dat dit het maaksel is van socialistische atheïsten. Het is een grondwet die geen rekening houdt met de aard en geschiedenis van het Spaansche volk. ... In dit half jaar tijds hebben we dus twee anti-katholieke uitingen hier in Spanje gehad: de vandalistische woede van een stelletje booswichten en de fanatistische bestrijding van enkele verhitte theoretici. ... De massa handelde niet, maar wachtte af. ... Doch Spanje zelf is katholiek, het Katholicisme zit den Spanjaarden in merg en bloed, het doortrekt de gansche cultuur van het land.’Ga naar eind20. Brouwers standpunt is duidelijk: Het Spaanse volk is katholiek. Wanneer de grote massa van het Spaanse volk zich niet meer laat misleiden door atheïstische, communistische of half-intellectuele drijvers en zich onder de bezielende leiding van de Kerk stelt, dan pas zal Spanje weer zijn oorspronkelijke grootheid terug kunnen krijgen. Brouwer maakt, door zijn identificatie met het standpunt van de Kerk, in de jaren tot 1933 nauwelijks onderscheid tussen republikeinen, socialisten, communisten of anarchisten. Deze zijn voornamelijk een gevaar voor de Kerk in hun hoedanigheid van atheïsten. Ik wil er hier nog op wijzen dat als Brouwer het woord ‘volk’ gebruikt, hij dit steeds in de betekenis van ‘alle inwoners van Spanje’ bedoelt, en niet in de zin van ‘het gewone volk’. Voor het woord ‘volk’ in pejoratieve zin lijkt Brouwer in deze periode het begrip ‘massa’ te hanteren.
In de Boekenschouw, een periodiek waarin onder redactie van dr. J. van Heugten sj boeken op hun geschiktheid voor katholieke lezers getoetst werden, gaf Brouwer er blijk van de stemming in Spanje goed aan te voelen: ‘Het andere Spanje. Komt langzaam van zijn verbazing bij. De “Vereeniging van Christelijke Gezinshoofden”: Eerste vergadering: een man en een paardekop. Enige maanden later: Katholiek congres te Palencia. Vijftigduizend menschen... De lezer zal als dit artikel verschijnt, stellig weten wat ik vermoed na m'n reis dwars door Spanje. Namelijk, dat in de stembus van November een crucifix zal worden gevonden. En wellicht een kroon. Die van Isabella la Catolica. Quiza...’Ga naar eind21. De verkiezingen van november 1933 leverden inderdaad een grote overwinning op voor de ceda, de ‘Confederación Española de Derechas Autonomas’, een federatie van rechtse, conservatief-katholieke bewegingen. Brouwer kon blijven denken aan een toekomstig Spanje onder een katholieke koning. Voor hervormingsgezind Spanje begon er een periode van rechtse, katholieke regeringen, van pogingen om de grondwet van 1931 te wijzigen en van onderdrukking van arbeiders- en boerenopstanden. Deze periode (november 1933-februari 1936) staat in de Spaanse geschiedenis bekend als het ‘bienio negro’, de ‘twee zwarte jaren’. | |
4 Het ‘Bienio Negro’: 1933-1936Rond 1933 had Brouwer door zijn boeken ook in literaire kringen grotere bekendheid gekregen als Spanje-kenner. Uit 1934 dateert de vriendschap van Brouwer met Anton van Duinkerken. Door diens bemiddeling begon Brouwer te publiceren in De Gemeenschap, het blad van de katholieke jongeren, en in De Tijd, de katholieke ‘kwaliteitskrant’ (‘de pastoorskrant’), waaraan Van Duinkerken meewerkte.Ga naar eind22. Maar ook van niet-katholieke zijde werd Brouwer nu om stukken gevraagd. Zo verschenen er artikelen van hem in De Locale Pers (een combinatie van lokale bladen waaronder De Leeuwarder Courant) en in de Nieuwe Rotterdamsche Courant. In deze niet-katholieke | |
[pagina 84]
| |
bladen liet Brouwer merken meer oog te hebben gekregen voor een fundamentele tegenstelling in Spanje: ‘Spanje is het land der politieke onzekerheid en men kan zich gereedmaken voor groote verrassingen. ... De eindbeslissing ligt nu wel niet bij de midden-partij. Zooals men de sociaal-democraten zou kunnen noemen. ... Het wordt de strijd, die jaren geleden Domela Nieuwenhuis aan de wereld heeft voorspeld en die men voor Spanje zou kunnen formuleeren met: “Rome of Moskou”. Men ziet echter in Spanje nog niet de beide mannen die deze tegenstrijdige beginselen kunnen incarneeren. ... De leider die uit Moskou komt zal echter minder gehoor vinden dan degene die zich in Rome inspireert, want Spanje is, ondanks alles, Rome's oudste dochter gebleven.’Ga naar eind23. Hoewel Brouwer zich nog het meest aangetrokken voelde tot het katholieke centrumrechts, ging hij vanaf 1934 steeds meer een onafhankelijk standpunt innemen. Uit zijn stukken spreekt een genuanceerd oordeel over rechts en extreem-rechts, maar hij nam kennis van de politieke geschriften van rechts én van links, en deed daar verslag over.Ga naar eind24. Over Ernesto Giménez Caballero, de initiator van het Spaanse fascismeGa naar eind25., schreef Brouwer in waarderende zin. Maar het was vooral het Spaanse vuur, de Don Quichoteske bezieldheid die Brouwer bewonderde. Over de plannen van Giménez Caballero om Spanje, net als in de zestiende eeuw, weer als wereldmacht te laten optreden, oordeelt Brouwer nuchter dat men in hem ‘een modernen Don Quichotte (zal) leeren kennen die met de waarheid in zijn hart naar krankzinnige hersenschimmen jaagt’.Ga naar eind26. Voor Brouwer bleef Spanjes macht die van de geest, de geest van Santa Teresa en de andere Spaanse mystici. Naar aanleiding van de opstanden in 1934, die waren uitgebroken uit verzet tegen deelname van de ceda aan de regering, ging Brouwer in november van dat jaar dieper in op de omstandigheden van de linkse bewegingen. Tegenover de katholieke levensbeschouwing die stoelt op ‘gezag, rangorde en volstrekte zedelijke normen’ besteedde Brouwer nu ook aandacht aan het anarchisme, dat gezag en rangorde ontkent, maar dat uitgaat van de ‘broederschap der menschen, waaraan autonome zedelijke richtsnoeren worden ontleend’. ‘Dit wordt verheven tot een soort evangelie dat in Spanje des te gereder wordt aanvaard omdat de bevolking van het land en de kleine steden een veel sterker gemeenschapsgevoel heeft dan de bevolking van de dichtbevolkte landen. De actie der communisten moest in een weinig ontwikkeld landbouw-volk met een geestelijk-ascetisch karakter grooten aanhang vinden. Ze vond die in Andalousië, in Extremadura en in het Noorden. Wat was gemakkelijker dan het gemeentebestuur af te zetten, de drie leden der gendarmerie te verjagen, en de akkers tot gemeen goed te verklaren? Het absolutistische, integrale karakter van de Spaanschen mensch maakt hem bereid te sterven voor dit evangelie, dat onmiddellijk en afdoende kan worden verwezenlijkt. De dood is voor een Spanjaard veel minder vreeswekkend dan voor een burgerman die het lichamelijk welzijn het hoogste goed acht.’Ga naar eind27. Afgezien van het feit dat Brouwer hier geen onderscheid maakt tussen communisme en anarchisme, valt op dat hij (evenals Brenan dat later zou doen) het ‘geestelijk-ascetisch karakter’ van de Spaanse plattelandsbevolking benadrukt. Toch zag Brouwer het anarchisme niet als een in het Spaanse volk gewortelde ideologie. Alleen het gedachtengoed van de Kerk kon volgens hem aanspraak maken op algemene geldigheid in Spanje. In 1934 waren er opnieuw kerken in brand gestoken. Dat was in Spanje een bekend verschijnsel: al sinds de negentiende eeuw moesten bij politieke en sociale onlusten kerken en kloosters eraan geloven. In dit verband spreekt Brenan van ‘de haat van ketters tegenover de moederkerk’ om de gevoelens van de Spaanse anarchisten aan te duiden.Ga naar eind28. | |
[pagina 85]
| |
Voor Brouwer was het echter duidelijk dat de Kerk hier nog steeds het slachtoffer was van de misleide massa's: ‘“Vulgus instabile”; want de stabiliteit is het gevolg van het zuivere accoord van rede en gevoel, welke aan het volk gewoonlijk vreemd is. ... De Kerk is het zinnebeeld van de zedewetten en de rangorde. Leer het volk, dat niet abstract kan denken, deze instelling haten in haar dienaars en haar vertegenwoordigers, en men is weer een pas dichter bij Rusland gekomen. ... Het is de taak van de regering het volk tegen de atheïstische en anarchistische actie te beschermen, daarvan hangt de toekomst af. Want volkswil is al te vaak volksgril.’Ga naar eind29. Brouwers politieke denkbeelden laten zich aan de hand van het bovenstaande reconstrueren. In de Spaanse omstandigheden beschouwde hij de linkse partijen als dragers van de door hem verfoeide ‘europese’ en ‘on-Spaanse’ ideologieën. Rechts daarentegen zal zich achter de Spaanse beginselen van de Kerk moeten scharen. De krachten waarop Brouwer zijn hoop had gevestigd waren gebundeld in de ceda onder leiding van haar sterke man Gil Robles. Deze partij stuurde steeds duidelijker in de richting van een éénpartijregering, met min of meer dictatoriale volmachten voor de ‘Jefe’, de Leider. We kunnen aannemen dat Brouwer inderdaad meende dat Spanje behoefte had aan een ‘sterke man’, die moest regeren in de stijl van de verlichte despoten uit de zeventiende en achttiende eeuw. Maar hoezeer Brouwer ook hoopte op de ‘aaneensluiting van rechts’ onder de aegis van de Kerk, hij sloot de ogen niet voor de ontwikkelingen ter linkerzijde. Daar werkte de republikein Azaña samen met communisten en socialisten aan een Volksfront, ‘om zodoende een eendrachtige actie tegen rechts in de as. verkiezingen te kunnen ontwikkelen... met als enig doel het verkrijgen van een meerderheid bij de stemming, zoodat ze daarna ongehinderd op hun linksch politiek terrein het spel hunner onderlinge verschillen kunnen voortzetten’. ‘Zeer duidelijk wordt overigens te kennen gegeven dat als de rechtsche partijen tot een vergelijk zouden komen, en deze dus een volstrekte meerderheid zouden krijgen, links de overheersing daarvan niet zou dulden. Er klinkt een dreigend onderaardsch gerommel door in deze redevoeringen, besprekingen en artikelen van de linksche partijen. De stembus - die eigenlijk overal een onding is door haar dwaze numerieke gelijkstelling - past in Spanje allerminst. Ten eerste om de onrechtmatigheden waartoe zij aanleiding geeft, en ten tweede omdat tenslotte in Spanje het beslissende wapen niet het stembiljet maar het pistool is.’Ga naar eind30. | |
5 Van Volksfrontoverwinning tot Burgeroorlog 1936Niet met pistolen, maar met meerderheid van stemmen behaalde het Volksfront van communisten, socialisten en linkse republikeinen een grote overwinning in februari 1936. De toegenomen spanning na deze regeringswisseling lijkt Brouwers inzicht in de sociale verhoudingen bevorderd te hebben. Zo schrijft hij onder de titel Clericalisme en anticlericalisme’: ‘In de strijd om het bestaan - die in Spanje van een hardheid is waar de Nederlanders geen besef meer van hebben - heeft het Spaansche volk in de geestelijkheid geen steun en leiding gehad, omdat het overtuigd was dat de clerus in opvatting en belangen gemeene zaak maakte met de heerschende klasse. ... In en door deze ontevredenheid is een ongodsdienstige, en zelfs atheïstische en antireligieuze beweging ontstaan, welke nauw verbonden is met de socialistische, communistische en anarchistische beweging.’Ga naar eind31. Voor het eerst maakt Brouwer hier melding van gebreken bij de Spaanse clerus, en analyseert hij de omstandigheden waaronder het ‘volk’ (hier is duidelijk bedoeld: het ‘lagere volk’) tot gewelddaden kan komen, weliswaar | |
[pagina 86]
| |
nog steeds aangevuurd door ‘jeugdige heethoofden’. Brouwer geeft er in dit stuk blijk van de Kerk langzamerhand in haar twintigsteeeuwse gedaante, als het ware éven door de ogen van het Spaanse volk te bezien. Maar toch oordeelt Brouwer nog steeds veel genuanceerder over rechts dan over links. De ontwikkelingen ter linkerzijde, waar de socialisten onder Largo Caballero een steeds meer revolutionaire koers begonnen te varen en waar - nu pas - de communisten meer invloed begonnen te krijgen, komen in zijn stukken niet aan de orde. Wel zag Brouwer de polarisering ter rechterzijde: ‘De grootste partij, de ceda, is aan het verlopen. Gil Robles is, zoo luidt een Spaansch gezegde, over zijn te slimme passen gestruikeld, hij heeft de linksche partijen te veel naar de ogen gekeken. ... De leden lopen nu over naar de fascistische organisaties.’Ga naar eind32. Inderdaad zochten veel verontruste katholieken hun heil bij de fascistische Falange of bij de monarchisten, onder leiding van Calvo Sotelo. Met het groeien van de spanning worden de artikelen van Brouwer levendiger van toon: schetsen uit het dagelijks leven en interviews gaan de plaats innemen van theoretische verhandelingen. Op 13 juli 1936 was Calvo Sotelo vermoord. Brouwer beschrijft de spanning: ‘Het tramtafereel was dus alledaags. Een reeks van slechtgeschoren, lusteloos voor zich uit turende mannen die af en toe gaapten dat hun kaken kraakten. Zij lazen hun kranten en maakten daarover soms gemelijke, soms heftige opmerkingen. Schrijver dezes stond op het achterbalkon en had dus een overzicht over het geheel. Dicht bij de Puerta de Sol, het centrale plein van Madrid, moest de tram op de hellende straat een scherpe bocht nemen, en toen klonk een kort, helder geluid als een schot van een revolver. Alsof zij door een veer omhoog geschoten werden sprongen alle mannen op en grepen met hun rechterhand in hun broekzak... allen bleken gewapend te zijn. Er was echter geen reden tot ongerustheid, want de knal was niet van een vuurwapen geweest maar van de electriciteit. Na de moord op Calvo Sotelo (‘een fijne geest’) verwachtte Brouwer toch nog geen uitbarsting: ‘De spanning is op dit oogenblik wel groot, maar men acht het tijdstip ongeschikt voor handelen. Een zakelijk historicus zal wellicht zeggen dat in het hart van de zomer nooit een revolutie ontbrandt. ... In Spanje faalt echter doorgaans iedere berekening. Dus...’Ga naar eind33. Het bovenstaande artikel verscheen in De Tijd op 17 juli 1936. Het was de dag waarop de opstand van het leger in Marokko uitbrak, die in de daaropvolgende dagen oversloeg naar Spanje zelf. | |
6 De eerste reis naar de burgeroorlog: 1936Kort na het uitbreken van de opstand in Spanje waren Brouwer en zijn vrouw met vakantie in de Franse Pyreneeën. Toen het zich liet aanzien dat de opstand een werkelijke burgeroorlog zou worden, besloot Brouwer dadelijk tot een bezoek aan Spanje om zich zelf op de hoogte te gaan stellen van de toestand. Op 11 augustus 1936 kwam hij vanuit Frankrijk aan in Navarra. Van hier reisde hij verder in het gebied dat sedert eind juli in handen van de opstandelingen was. Zelf schreef hij hierover in 1938: ‘Ik was onmiddellijk naar Spanje gegaan omdat ik met de opgegeven motieven (van de opstand) en de geproclameerde doeleinden sympathiseerde.’ (Maar al dadelijk bleek dat) ‘van den eersten dag van de opstand tot op den dag van heden toe... de opstandelingen volstrekt en bewust tegen de opgegeven beweegredenen, beginselen en doeleinden in (hebben) gehandeld.’Ga naar eind34. Brouwers eerste reis tijdens de burgeroorlog voerde hem door het opstandige gebied langs Pamplona, Saragossa, Burgos, Valladolid, Salamanca en Badajoz. Toen hij, begin september, terug was in Nederland bracht hij van deze reis verslag uit in de nrc. Het eerste artikel van een reeks van vier toont ons Brouwer | |
[pagina 87]
| |
als een direct waarnemer en goed verslaggever. Hij verheelt niet zijn bewondering voor de carlistische ‘requétes’ (‘een prachtig leger’), maar als essentie van de burgeroorlog wijst hij de maatschappelijke tegenstellingen aan die tussen de verschillende lagen van de bevolking en de verschillende landstreken bestaan. ‘Het front is de scheidingslijn tussen de actie van links en rechts, de gewelddadige actie wordt achter het front gevoerd. ... Enkele kilometers verder, vlak bij de weg, in het door maanlicht beschenen land liggen zij... acht arme boerenmenschen, een ligt op zijn rug, zijn hand bijna tot een vuist gebald, steekt omhoog. Een oude man, grijze stoppelbaard, een als van hout gesneden kop. Vlakbij een jongeman, ineengedoken als in slaap. Zij hebben een kogelwond in het voorhoofd... Het is een maatschappelijke oorlog, zonder pardon. Iederen nacht hoor ik schieten buiten de stad of het dorp waar ik verblijf. Ik begin die pistolen en geweren met een ander oog aan te zien...’Ga naar eind35. In een tweede artikel in de nrc geeft Brouwer een uiteenzetting van de verhouding tussen de vijf partijen die de opstand steunen, te weten de carlisten, monarchisten, nationalisten, ceda en de fascisten. Zijn commentaar getuigt er nogmaals van, dat hij zeer goed is geïnformeerd. Hij beschrijft de opstandige partij als ‘een tijdelijke coalitie’.Ga naar eind36. Over de Kerk oordeelde Brouwer harder dan ooit tevoren: ‘Zij is krachtens haar aard en instituut de vijand van het volk geworden, het volk welks noden zij niet kent, en in welks klachten zij slechts oproerige kreten hoort. Het volk is zich dit bewust. Met het volk bedoel ik de arbeiders uit de industriegebieden en de daglooners uit Extremadura en Zuid-Spanje. Het volk weet dat de Kerk zijn economische en geestelijke vijand is geworden. Het volk weet dat de Kerk de stolp is waaronder een gestorven Spanje wordt bewaard. ... De Kerk maakt openlijk gemeene zaak met de opstandelingen. De Kerk heeft zelf het zwaard opgenomen (er waren kerken en kloosters tijdig met geschut bewapend).’Ga naar eind37. Over het leger meldt Brouwer ten slotte dat het niet de eerste keer is dat generaals als ‘politieke messias’ optreden. Toch meent hij dat ditmaal, ondanks de militaire hulp van buitenaf, het Spaanse volk door de jongste gebeurtenissen voldoende gevormd is om te begrijpen dat een reactionaire militaire dictatuur geen oplossing kan bieden. Als Brouwer aan een officier vraagt waarom de generaals het dan toch weer opnieuw proberen, nadat de dictatuur van Primo de Rivera ‘zoo volslagen is mislukt’, krijgt hij ten antwoord dat er bij Primo de Rivera sprake was van ‘gemis aan onverbiddelijke gestrengheid tegenover alle storende elementen’. Brouwer vervolgt dan: ‘Ik weet wat dit beteekent. Een leider uit Navarra hoorde ik ernstig verklaren dat alle pardon een technische fout is. Deze fout begaat men in elk geval niet. Waar dit toe leiden kan wilde ik in den volgenden brief aangeven.’Ga naar eind38. Die volgende brief is er niet gekomen. De redactie van de nrc vond blijkbaar dat haar lezers nu wel voldoende waren geïnformeerd. De hoofdredacteur mr. P.C. Swart had zich ‘bij sommige gedeelten van uw vorige brieven reeds de vraag gesteld, of zij wel in een liberaal blad als het onze thuis behoorden’. Hij verweet Brouwer ‘een min of meer bewust zich instellen op volkssouvereiniteit, een overschatting van bedenkelijke volksuitingen en een sympathie ook voor socialisten en communisten... wat misschien wel met uw eigen politieke overtuiging samenhangt, maar wat met de onze niet overeenstemt’. Als feitelijke reden voor het verder weren van Brouwers brieven noemt mr. Swart dan het feit dat Brouwer Azaña eerst als ‘conservatief’ heeft getypeert en vervolgens als ‘vrijzinnige democraat’: ‘U heeft ons daarmede een leelijk figuur doen slaan’.Ga naar eind39. We mogen aannemen dat de ‘volgende brief’ waarvan Brouwer repte zou gaan over | |
[pagina 88]
| |
de slachting bij Badajoz, welke stad door het Leger van Afrika, dat wil zeggen de Marokkaanse divisie en het Vreemdelingenlegioen, op 14 en 15 augustus 1936 was ingenomen en uitgemoord.Ga naar eind40. Brouwer heeft op 15 of 16 augustus Badajoz bezocht, en hij schrijft daarover in De Tijd, dat hij later wel eens zal proberen te beschrijven wat hij in Badajoz heeft meegemaakt, maar dat ‘nu vele Nederlandsche katholieken mijn woorden niet (zouden) willen geloven’.Ga naar eind41. In De Tijd schreef Brouwer in het najaar 1936 een serie ‘gesprekken in Spanje’. Op 26 oktober gaf hij een levendig verslag van een gevaarlijk avontuur dat hem in het gebied der opstandelingen overkomen was. Eerst beschrijft hij, uitvoeriger dan in de nrc, het nachtelijke tafereel van een aantal lijken van gefusilleerden, die naast een wegkruising bij een kleine stad op hun begrafenis wachten. Door zijn aandacht voor deze doden had hij argwaan gewekt. Na aankomst in het stadje wordt Brouwer gearresteerd door fascisten. Bij het doorzoeken van zijn koffer blijkt dat hij behalve rechtse ook republikeinse en linkse lectuur bezit. In zijn kleding treft men een zakboekje aan, waar hij achter een afkorting ‘B’ (Badajoz) een kruis en het cijfer 1500, en evenzo achter de letter ‘V’ (Valladolid) het cijfer 3000 geschreven heeft. Hij krijgt te horen dat hij als communistisch spion doodgeschoten zal worden. Brouwer weet echter door zijn houding van ‘caballero’ respect af te dwingen, en staat bovendien onder bescherming van een groep Carlisten, die hij net voor zijn arrestatie in het stadje ontmoet heeft. Enkelen hunner heeft hij op een van zijn vroegere reizen ontmoet, en zij beschouwen hem als vriend. De fascisten en de plaatselijke politie worden onzeker: ‘Zij weten blijkbaar niet wat ze met mij moesten beginnen. In geheel opstandig Spanje beoogt men de buitenlandsche journalisten onder scherpe controle te houden, zoodat zij slechts te weten komen wat men geschikt voor hen acht. Juist datgene wat men voor het buitenland verborgen wil houden ben ik voor een goed deel te weten gekomen, niet uit vijandige partijdigheid, maar omdat ik mij een zoo juist mogelijk oordeel over de toestanden wil vormen.’ Als zich ten slotte in Brouwers bagage een portret met handgeschreven opdracht van generaal Mola (een van de leidende generaals voordat Franco als ‘generalissimo’ naar voren trad) blijkt te bevinden, is het pleit beslecht. Men laat hem met zijn Carlistische vrienden meegaan, met de raad Spanje zo snel mogelijk te verlaten: ‘Dit is niet het geschikte oogenblik voor onpartijdig wikken en weegen.’Ga naar eind42.
In De Tijd van 16 en 24 november deed Brouwer verslag van zijn gesprekken met opstandige militairen, waarbij hij veel vragen stelde over de verdeeldheid in het opstandige kamp. Zijn gesprekspartner, een officier, geeft hoog op van het vreemdelingenlegioen en de Marokkaanse divisie en vraagt: - ‘Kent U Badajoz?’ (Brouwer antwoordt:) - ‘Ja, bovendien ben ik er vlak na de verovering gekomen.’ Het gezicht van den officier betrekt. - ‘Dan zult U niet zoo gunstig over de legioensoldaten denken.’ - ‘Ik zal wat ik van de executies heb gezien mijn leven lang waarschijnlijk als een drukkende herinnering houden.’ - ‘Zij waren noodig.’ - ‘Niet in die mate en zonder vorm van proces.’Ga naar eind43. Blijkens verdere verslagen in De Tijd heeft Brouwer gesprekken gevoerd met vooraanstaande leiders van alle rechtse organisaties. Deze artikelen geven een inzicht in de achtergronden van de opstand. Uit al deze gesprekken komt naar voren dat Brouwer grote nadruk legt op de verdeeldheid ter rechterzijde, en probeert door voorzichtige kritische vragen de leuzen van de opstandelingen te doorzien. Brouwers laatste bijdrage aan De Tijd is getiteld ‘Moorsche troepen’. Hij beschrijft de intocht van deze soldaten in een stadje: | |
[pagina 89]
| |
‘Het was mij alsof ik een tiental eeuwen was teruggeplaatst. “De Mooren, de Mooren komen” riepen de menschen. ... Zwaar en massief als een vesting verhief zich de kathedraal die uit de elfde of twaalfde eeuw stamde. ... Zelf bijkans een vesting, tegen de zware wallen aangebouwd en bestand tegen iedere aanval stond de machtige middeleeuwsche kerk daar als een herinnering aan de eeuwenlangen strijd van Christenen en Mooren. ... “De Mooren, de Mooren”. In de verte hoorde men reeds het sombere, eentonige tromgeroffel, waarin een zwaarmoedige bezetenheid om bevrijding scheen te smeken. Scherp en klaaglijk klonk daarbovenuit het schelle geluid van een fluit, dat steeds snerpender werd en onrustig, angstig maakte. De menschen op het plein werden stil. En in deze indrukwekkende stilte trokken de Mooren over het plein. ... Vier aan vier schreden zij voorwaarts. Bijna zonder uitzondering groote, prachtig gebouwde kerels, met een veerkrachtigen pas die mij aan de gang van een panter deed denken. ... Een oud vrouwtje... probeerde naar voren te komen. Zij was klein en tenger, uit het geslacht der eeuwenlang ondervoede Castilliaansche paupers. “Zou je hen willen zien, moedertje?” “Ja, Señorito. Mijn zoon is bij Anual door de Mooren gedood. Ik zou hen één keer willen zien”. Ik tilde het oude vrouwtje op ... Stil keek zij voor zich uit. “Misschien waren dezen erbij” zeide zij. “Waarom zijn zij hier, Señorito?” “Om de regeering in Madrid te bevechten.” “En waarom is mijn zoon dan gesneuveld?” De vraag is kinderlijk maar treffend. Waarom in een strijd tussen Spanjaarden de hulp van de eeuwenouden vijand inroepen? ... Sinds dien heeft mijn weg zich herhaalde malen gekruist met dien der Marokkanen. ... Op hun bajonet of sabel kleefde wellicht nog het geronnen bloed van verslagen of terechtgestelde Spanjaarden, maar zij luisterden minzaam naar de vriendelijke of nieuwsgierige vragen van dikke burgerheren en dames die in hen de redders zagen tegen “het roode gevaar”. Mij, als toeschouwer, waren die scènes ondraaglijk...’Ga naar eind44. In oktober 1936 vatte Brouwer zijn visie samen in zijn brochure De Spaansche burgeroorlog. Hij belichtte de achtergronden van links en rechts in elk ongeveer 20 pagina's, en voor zover er een persoonlijke voorkeur van hem te bespeuren valt geldt die de gematigde, democratische krachten in het Volksfront, met name de republikeinen. In zijn analyse houdt hij vast aan het specifiek Spaanse karakter van de strijd. ‘Na eenige maanden van burgeroorlog zijn de communisten en de fascisten nog niet de beslissende factoren in den strijd. ... Er staan twee andere Spanje's tegenover elkaar, het Spanje dat in vrijheid en naar natuurlijke gegevens tot ontwikkeling wil komen en het Spanje dat zijn nationale vernieuwing zoekt in de grondslagen der oude traditie.Ga naar eind45. Er zijn machten in de wereld die de Spaansche kwestie hebben vertroebeld en die van zins en gereed zijn een overeenkomstigen strijd in andere landen te doen ontbranden. Wij moeten daarop bedacht en voorbereid zijn. Het is onjuist te meenen, dat wij in het eene of het andere kamp zullen gedrongen worden. Er zijn tusschenwegen, indien men den zedelijken moed en de onafhankelijkheid van geest tot oordeelen en het zelfstandig bepalen van zijn gedragslijn behoudt. Wij moeten ons door de ervaringen van anderen laten leeren.’Ga naar eind46. In de bladzijden die Brouwer wijdt aan het Volksfront gaat hij dieper in op de bewegingen die daarin gebundeld waren. Over de aantrekkingskracht van ‘communistische denkbeelden’ op arme landarbeiders merkt hij op: ‘Er zijn voor hen slechts twee werkelijkheden, de bodem dien zij bewerken en de honger dien zij gevoelen. Hoe gemakkelijk zullen zij dus gelooven, dat een strook van dien onmetelijken grond hun toebehoort om hun honger te stillen. Zij leven in de grootste afzondering, van de moderne beschaving kennen zij zelden | |
[pagina 90]
| |
iets meer dan den overvalswagen en de bewapening van het politiecorps.’Ga naar eind47. Over het anarchisme schrijft Brouwer dat het enerzijds destructief is, maar dat het anderzijds streeft naar een samenleving op volstrekte persoonlijke vrijheid, met eerbied voor de vrijheid van anderen: ‘Het staat fel tegenover onzen burgerlijken staat, doch even fel tegenover de socialistische dictatuur of het knechtende staatscommunisme. ... De mensch moet bevrijd worden van de mechanisch ingerichte maatschappij, omdat daar binnen zijn eigenlijke wezen niet tot ontluiking kan komen. Zeer merkwaardig is het in de geschriften van Spaansche anarchisten te lezen, of in den omgang met hen te hooren, hoe zij, boven de vastheid van wil, de geestkracht, den ondernemingszin en den moed, de welwillendheid en de goedheid des harten prijzen. En deze zelfde menschen deinzen voor geen gewelddaad terug als zij deze noodig achten ... en zij achten ze als regel noodig.’Ga naar eind48.
In het hoofdstuk over de opstandige groeperingen grijpt Brouwer terug op wat hij in zijn eerdere artikelen daarover berichtte. Opvallend is wel dat hij nu expliciet het omstreden artikel 26 uit de Grondwet van 1931 verdedigt. ‘Het veelbesproken, maar binnen de algemeene verhoudingen van den Staat en Kerk elders weinig bestudeerde, artikel 26 van de grondwet van 1931 volgt een Spaansche traditie, een niet heel bekende traditie weliswaar, maar daarom niet minder authentiek Spaansch. Zij gaat terug tot de Middeleeuwen, waarin zij in wetten en voorstellen van de Cortes is vastgelegd, zij is voortgezet door enkele groote theologen en juristen uit de Gouden Eeuw, en loopt daarna ondergronds, doch met eenige tijdelijke versterking onder Karel iii, door tot in het midden van de vorige eeuw. Deze overlevering werd door de officiëele Kerk teruggedrongen, maar overgenomen door mannen deels in, deels buiten de Kerk. Nog tijdens de dictatuur van Primo de Rivera herinnerden eenige kerkelijke autoriteiten aan haar, zij waarschuwden tevens voor het samengaan van de Kerk met een onwettige bestuur, en wezen op haar bij uitstek geestelijke taak en verplichtingen. De Kerk beoogt thans, in samenwerking met de opstandelingen, haar vroegeren oppermachtigen invloed in de politiek en in de maatschappij te heroveren door de grondwet van 1931 in de betrokken bepalingen te doen wijzigen. In het door de opstandelingen bezette gebied zijn deze bepalingen reeds gedeeltelijk herroepen.’Ga naar eind49. In het hoofdstuk over het verloop van de burgeroorlog meldt Brouwer dat de verkiezingen van februari een juiste voorspelling gegeven hebben van de houding en stemming van het volk tijdens de opstand.Ga naar eind50. Over de wederzijdse moordpartijen en fusillades deelt Brouwer mee dat deze een kenmerk gevormd hebben van alle Spaanse troebelen en burgeroorlogen. Te eenzijdig wordt er volgens hem ingegaan op ‘betreurenswaardige gewelddaden’ tegen de Kerk, terwijl slechts enkele goed ingevoerde journalisten in staat geweest zijn om de ‘fusillades en gewelddadigheden van de opstandelingen waar te nemen’.Ga naar eind51. Bovendien zijn het vooral de hoge geestelijken waardoor het volk zich onderdrukt voelt: tegen hen, en niet tegen ‘tal van eenvoudige priesters’ richtten zich de gewelddadigheden.Ga naar eind52. Brouwer verzet zich ten slotte nadrukkelijk tegen de visie die deze gewelddadigheden tegen de Kerk toeschrijft aan ‘invloeden van het Joodsche en Moorsche bloed, dat in de Spaansche aderen plotseling zou zijn gaan bruisen’. Hij rekent deze visie tot de ‘romantische improvisaties’ en vermeldt bovendien ‘dat men sedert kort in Spanje, onder onmiddellijke Duitsche invloeden, een anti-semietische beweging probeert te wekken, en het Joodsche vraagstuk in Duitsche belichting actueel wil maken. De zgn. “Protocollen van de wijzen van Sion”, elders reeds herhaaldelijk als wapen tegen de Joden gebruikt en geschikt gebleken tot aanwakkering van volks- | |
[pagina 91]
| |
passies, wordt in een Spaansche populaire uitgave bij duizenden verspreid.’Ga naar eind53. Wegens het eenzijdige verbreken van de non-interventie-overeenkomsten door Duitsland en Italië verwacht Brouwer een tijdelijke dictatuur van Franco.Ga naar eind54. Maar een dictatuur kan geen blijvende oplossing zijn. Het Spaanse volk is nu wakker geschud. Als de regeringen van Madrid en Barcelona zich weten te handhaven, houdt Brouwer zijn hoop gevestigd op de democraten binnen het Volksfront. ‘Zulke mannen zijn er onder de overtuigde katholieken zoo goed als onder de verschillende centrum- en linksche partijen. Zij zouden in staat zijn aan de democratie, waarover men te zeer geneigd is heden ten dage den staf te breken, een kans te geven. Deze democratie heeft in Spanje haar kans nog niet gehad.... Wanneer dan ook de eenige jaren geleden begonnen Acción Católica binnen den geest van Spanje's grootste theologen en mystici wordt geleid, dan heeft de Kerk geen militair geweld meer noodig om zich tegen het volk te beschutten, maar dan zal het volk haar als een geestelijk instituut eerbiedigen. Voor Spanje echter zoover zal zijn gekomen, zal er nog heel wat bloed vergoten worden.’Ga naar eind55. Als gevolg van zijn kritiek op de Spaanse kerk werd Brouwer bij de Nederlandse katholieken verdacht. Na 4 december 1936 staan er geen stukken van hem meer in De Tijd. Wel opvallend hierbij is dat er vooralsnog geen openlijke kritiek op hem werd geleverd. Dat zou anders worden na zijn tweede reis, ditmaal in het republikeinse gebied. | |
7 De tweede reis naar de burgeroorlogVan 18 december 1936 tot 17 januari 1937 bezocht Brouwer het republikeinse Spanje. Tot zijn niet geringe verbazing werd hij ook hier gearresteerd, ditmaal op verdenking van spionage voor de opstandelingen. In De Haagse Post schreef hij boven het verslag van zijn belevenissen: ‘Wanneer word ik gefusilleerd?’ Maar zijn vrouw had de zaakgelastigde van de Spaanse republiek in Den Haag al gewaarschuwd. Deze bracht zijn regering dadelijk van de gemaakte vergissing op de hoogte. Brouwer werd vrijgelaten. De opperbevelhebber van het republikeinse leger, generaal Miaja, legde persoonlijk aan Brouwer de toedracht uit: De beschuldiging van spionage was afkomstig geweest van een Duitser, Hartung, die als chef van de militaire censuur in republikeinse dienst was. Deze Hartung, die enige weken tevoren met Brouwer over diens eerste reis in opstandig Spanje gesproken had, bleek hier op te treden als provocateur in dienst van de opstandelingen. Het is niet helemaal duidelijk wat de motieven achter deze provocatie waren. Zelf meende Brouwer dat men door zijn verdwijning de republikeinse regering in opspraak had willen brengen.Ga naar eind56. Na deze tweede reis naar Spanje verdedigde Brouwer in zijn geschriften en toespraken steeds de gematigde krachten in de Republiek. De omvangrijke buitenlandse hulp voor de opstandelingen, die zij kregen in ruil voor het verlenen van belangrijke concessies voor grondstoffenwinning en militaire faciliteiten, werpt ‘wel een merkwaardig licht op de beweringen van de opstandelingen, dat zij uit liefde voor hun land en ter wille van de onverdeeldheid ervan zouden opgetreden zijn’.Ga naar eind57. In een artikel in De Groene Amsterdammer bestrijdt Brouwer de opvatting dat de strijd zou gaan tussen ‘een rood en revolutionair Spanje en een katholiek en traditionalistisch Spanje, Moskou tegenover Rome’. De ‘leuze der religie’, die Spanje zijn grootheid uit de zestiende eeuw wilde teruggeven, is een valse leuze. ‘Men kon weten dat die 16e eeuw politiek en maatschappelijk een ontzaglijke mislukking was geweest. ... Kortom, men wilde het herstel der feodale macht zooals deze tot voor kort in Spanje had geheerscht - leger, grootgrondbezit en geestelijkheid - welke een van nature zeer rijk land tot het klassieke oord van paupers, bedelaars en struikroovers heeft gemaakt.’Ga naar eind58. Brouwer komt hier met zoveel woorden terug op zijn standpunt van decem- | |
[pagina 92]
| |
ber 1933 toen hij zelf de tegenstelling van Spanje aangaf met de woorden ‘Rome of Moskou’, en op zijn verwachtingen van een opleving van de zestiende-eeuwse Kerk. Over de pogingen tot sociale revolutie in het republikeinse gebied oordeelt Brouwer nuchter dat deze voorbarig zijn. Men kan absoluut niet spreken van ‘een communistisch gevaar’, hoogstens van incidentele pogingen tot socialisatie. Maar de reformistische socialisten, anarchisten en communisten geven zich er rekenschap van, dat de oorlog gevoerd moet worden onder een gezag dat in één hand berust, en dat het nu geen tijd is voor sociale experimenten.Ga naar eind57. Brouwer legt er ook elders sterke nadruk op dat de sociale revolutie uit kon barsten door de chaotische toestand vlak na de opstand, toen politie en ordetroepen of zelf in opstand waren gekomen, of, in het gunstigste geval, aan het front stonden.Ga naar eind59. Over de Russische inmenging deelde Brouwer de leden van het Haags Genootschap ‘Oefening Kweekt Kennis’ mee, dat deze bestond uit technische hulp en instructie. De Duitse troepen daarentegen schatte hij op 40 à 50000 man, de Italiaanse op 20 à 25000 man. Brouwer besloot met de verwachting uit te spreken dat Franco het land naar de ondergang zal voeren. De sociale werkelijkheid kan hij niet meer veranderen, maar hij kan ook de opstand niet meer ongedaan maken. Vandaar Brouwers typering van Spanje als ‘Niemandsland’.Ga naar eind57. Maar bij andere gelegenheden liet Brouwer zich optimistischer uit. ‘In een land waar maandenlang een burgeroorlog wordt gevoerd, komt natuurlijk heel wat gespuis naar boven en naar binnen. Een volk, dat echter eerst met bloote handen en vervolgens met veroverde wapenen zich tegen een militairen opstand heeft verzet, en dit verzet langzaam aan strategisch, politiek en sociaal-economisch weet te organiseeren, heeft ook zooveel kerngezonde elementen in zich, dat iemand het recht heeft daarop te vertrouwen.’Ga naar eind60. Duidelijk blijkt dat Brouwers bewondering voor de Spanjaarden in de Republiek groeide. Met instemming meldde hij dat kunstschatten in veiligheid gebracht werden, dat grote aandacht besteed werd aan volksonderwijs tot op hoger-technisch en universitair niveau, en dat er in het hele republikeinse Spanje vrouwen en kinderen uit de oorlogsgebieden opgevangen werden. Maar bovenal bewonderde hij de rust die de Spanjaarden konden opbrengen om toch, ondanks de beschietingen en bombardementen van de opstandelingen, hun bloemen in de vensterbanken te verzorgen, of naar bioscoop of schouwburg te gaan.Ga naar eind61.
Brouwer heeft ook grote bewondering voor de Internationale Brigade. Hij spreekt hier van de ‘avonturiersgeest’ die bij velen, bankbediende, werkloze arbeider of intellectueel, weer opvlamt. Avonturiersgeest, idealisme, kameraadschap en plichtsbesef, dat zijn de aspecten van de Internationale Brigade die Brouwer benadrukt.Ga naar eind62. Met groot respect schrijft Brouwer ook over de leiders van de Republiek. Van voormannen als Azaña, Largo Caballero en Compañys looft Brouwer eigenschappen als ‘geloof in de Rede’, vertrouwen in geleidelijke ontwikkelingen en adaptatievermogen aan de verlangens van zowel burgerij als arbeidersklasse. Van deze leiders benadrukt Brouwer de democratische gezindheid en hun afkeer van links- en rechts-extremisme.Ga naar eind63. In het jezuïetenblad Studiën gaf Brouwer in maart en mei 1937 een cultuurhistorische analyse van het conflict tussen ‘de beide Spanjes’. Hij werkte hier de tegenstelling uit die hij al eerder in zijn brochure De Spaanse burgeroorlog aangestipt had. Het conflict gaat niet, zoals men wel beweert, tussen communisme en fascisme, maar het is een episode in een Spaanse strijd die al tien eeuwen aan de gang is. Vanaf het conflict tussen El Cid en Alfonso vi (1065-1109) tot en met de huidige burgeroorlog hebben in Spanje twee beginselen om de | |
[pagina 93]
| |
voorrang gestreden, die Brouwer respectievelijk aangeeft met de termen ‘hiërocratisch’ en ‘noöcratisch’. Het eerste is het beginsel dat uitgaat van de volstrekte waarde van het eenmaal bestaande, het tweede gaat uit van de menselijke wijsheid en het bezonnen overleg als norm voor het steeds veranderende politieke en sociale leven. Vertegenwoordigers van het noöcratisch beginsel waren Alfonso vi, met zijn hervormingen en zijn Frans-georiënteerde, Europese politiek; de tolerante Alfonso x ‘El Sabio (‘de wijze’) (1252-1284), die Toledo tot het cultureel centrum van Europa maakte; Karel iii (1759-1788) en zijn adviseur Jovellanos, die met hulp van de verlichtingsideeën Spanje wilden hervormen; en ten slotte de makers van de Grondwet van 1931. Het hiërocratisch beginsel wordt vertegenwoordigd door de reactionaire edelman ‘El Cid’, en door de Katholieke Koningen en hun opvolgers, die door hun economische politiek verhinderden dat er een krachtige boeren- en burgerstand groeide zoals elders in Europa. In de negentiende eeuw wisselden beide stromingen elkaar af, hetgeen tot uiting kwam in de diverse grondwetten, oorlogen en dictaturen. De Spaanse Kerk nu heeft, volgens Brouwer, door haar innige verstrengeling met de feodale machten die de hoeders waren van het hiërocratisch beginsel, veel van haar zonen die de noöcratische politiek van aanpassing aan de veranderende omstandigheden voorstonden, van zich vervreemd. Dit gold vooral voor de hervormingsgezinde krachten onder volk en burgerij. Maar ook de grondwet van 1931 was niet anti-godsdienstig van karakter, en zou, na de nodige herzieningen, de Kerk genoeg ruimte hebben kunnen laten. Het is dan ook onjuist om de Spaanse burgeroorlog een godsdienstoorlog te noemen: dit is hoogstens een voorbijgaande fase van het conflict. Een groot aantal verschillende belangen gaat schuil achter de tweedeling die door de burgeroorlog is ontstaan. De republikeinse regering in Valencia poogt al om de godsdienst geheel buiten de strijd te houden. En zelfs aan de kant van Franco zijn kritische geluiden te horen over de te grote inmenging van de Kerk in staatsaangelegenheden. Aan het slot van zijn artikel spreekt Brouwer er zijn twijfel over uit of het mogelijk is de kloof, die Spanje al eeuwen scheidt, te dichten.Ga naar eind64. Ook in zijn voorwoord bij de vertaling van La Question de l'Espagne inconnue, geschreven door de republikeinse zaakgelastigde in Den Haag, De Semprún y Gurrea, sprak Brouwer de hoop uit dat deze brochure de bij invloedrijke katholieken gegroeide vooroordelen, de vereenzelviging van de religie met ‘een bepaalden vorm van politiek’ mag bestrijden.Ga naar eind65. | |
8 Het antifascistisch schrijverscongres en het einde van de burgeroorlogTussen 2 en 13 juli 1937 reisde Brouwer opnieuw naar Spanje, om het Internationaal Antifascistisch Schrijverscongres te bezoeken. Andere Nederlandse aanwezigen waren Jef Last en Nico Rost. Op 4 juli sprak Brouwer te Valencia het Congres toe. Volgens de verslagen van het congres werd hij geïntroduceerd als ‘de katholieke schrijver J. Brouwer uit Holland’. Alvorens steun te betuigen aan de republikeinse zaak merkte Brouwer op dat hij zich beschouwde als ‘adoptiefzoon van de Spaanse Cultuur’, en uitte hij zijn diepe verering voor Spanje ‘dat nogmaals, zoals op alle transcendentale momenten in de Geschiedenis, als Leidsvrouwe verschijnt om aan allen die ogen hebben om te zien, de menselijke vraagstukken te tonen en de weg, die men moet volgen’. ‘Het verdedigen van de Spaanse zaak,’ zei hij verder, ‘is in geen enkel opzicht strijdig met de waarachtige christelijke geest, omdat het een legitieme zaak is, en omdat het de zaak is van het meest christelijke volk dat er bestaat.’ Hij besloot: ‘En als dit reden mocht zijn om mij van linkse gezindheid te beschuldigen, dan zou ik trots bevestigen dat ik, evenals Jezus Christus | |
[pagina 94]
| |
en mijn broeder Bergamin, vastbesloten ter linkerzijde sta.’Ga naar eind66. Nog voor zijn vertrek naar het Schrijverscongres was Brouwer in contact gekomen met de commissie ‘Hulp aan Spanje’. Deze commissie was in het najaar van 1936 vanuit de ‘Volksfront-idee’ opgezet als brede solidariteitsbeweging, waarbij de communistische ‘Rode Hulp’ een grote rol had gespeeld. Op 22 juni 1937 sprak Brouwer in Amsterdam ter gelegenheid van de opening van een Spanjetentoonstelling van ‘Hulp aan Spanje’ over ‘Kunst en Levenskunst in Spanje’. Hij huldigde hier het individualisme van de Spanjaarden en hun strijd voor de menselijke waardigheid. ‘Velen waren,’ schrijft de verslaggever van het Volksdagblad, ‘getroffen door de rijke inhoud (van de toespraak) en door sprekers visie op het Spaanse vraagstuk, welke nogal sterk afwijkt van de gangbare.’Ga naar eind67. Na zijn terugkeer uit Spanje heeft Brouwer nog een paar keer voor ‘Hulp aan Spanje’ gesproken. Hij schroomde daarbij niet om kritiek te uiten op de Spaanse communisten en de politiek van de Sowjet-Unie. Wel gaf hij de communisten de eer die hun toekwam voor ‘het wonder van Madrid’ (het behoud van de stad in november 1936, door het optreden van de Spaanse arbeiders en de Internationale Brigade), maar ook maakte hij, volgens het Volksdagblad ‘onbesuisde en ondoordachte aanmerkingen’ op de Spaanse cp en de Sowjet-Unie. Zo was zijn opmerking dat de cp voor de burgeroorlog nog geen 3000 leden telde ‘minstens 10 × beneden de waarheid’, en had volgens het Volksdagblad de Sowjet-Unie de Republiek niet pas gesteund na november 1936, toen haar dit nationaal en internationaal convenieerde, maar al maanden voordien.Ga naar eind68. Latere onderzoekingen bevestigen overigens het door Brouwer genoemde ledentalGa naar eind69. en maken duidelijk dat er voor september 1936 in Russische havens geen wapens voor Spanje zijn ingescheept.Ga naar eind70. In artikelen in het Critisch Bulletin bracht Brouwer in 1937 op cultureel gebied de scheidslijn aan die hij eerder in Studiën op godsdienstig en politiek gebied had getrokken. Aan de ene kant ziet hij een groep schrijvers die staat voor ‘zedelijke en burgerlijke vrijheid en maatschappelijke gerechtigheid’. De andere groep streed voor ‘uiterste beperking, zo niet opheffing van de redelijk-zedelijke zelfbeschikking’. Deze tegenstelling kwam tot uiting door het optreden van de ‘generatie van 1898’, waartoe verlichte geesten als Unamuno, Baroja, Valle-Inclan en Ortega y Gasset behoorden. Hun leerlingen en opvolgers, ook buiten het literaire gebied, noemt Brouwer de ‘generatie van 1931’: Picasso, Dalí, Buñuel, García Lorca, Bergamín, Sender. Tegen deze drang tot zelfhandhaving bij kunstenaars en volk, tegen dit ‘blok van levende weerstand’, zal tenslotte elk militair geweld machteloos blijken.Ga naar eind71. Naar aanleiding van de brochures die over Spanje verschijnen klaagt Brouwer dat de ooggetuigeverslagen te veel gekleurd worden door de eigen partijschap of vooringenomenheid van de waarnemers. Zo zijn bij voorbeeld de brieven van Jef Last waardevolle documenten, maar vervlakt hij deze door zijn vooroordeel tegen de anarchisten. Een brochure van de ‘Stalin-man’ G. VanterGa naar eind72., die op ‘min-insinueerende manier’ over de poum spreekt, is in Brouwers ogen niet veel beter dan de vooringenomen weergave door de (streng-katholieke) Maasbode van de strijd om ‘het roode Baskië’. Bij de vertaling van Ehrenburgs No pasarán wijst Brouwer op diens ‘vastgezette principieele houding’, en zijn ietwat neerbuigende ‘goedige terechtzetting’ van de ‘nog kinderlijke revolutionairen’. Van een aantal omvangrijkere boeken over Spanje vindt Brouwer een bezwaar dat de schrijvers slechts of het republikeinse of het opstandige Spanje bezocht hebben. Maar hij geeft toe dat het haast ondoenlijk is om beide kanten van de oorlog te bereizen. ‘Ik heb daar zelf alle bezwaren van ondervonden.’Ga naar eind73.
Ook in Nederland ondervond Brouwer nu be- | |
[pagina 95]
| |
zwaren van zijn weliswaar gematigde, maar uiterst kritische standpunt. Ik heb al laten zien dat Brouwer door het Volksdagblad gekritiseerd werd. Vooral van katholieke zijde kwam in 1937 de kritiek op gang. Hoewel tussen Brouwer en Van Duinkerken na 1935 geen brieven meer bekend zijn, beschouwde Brouwer Van Duinkerken nog wel als vriend, blijkens een milde recensie van diens Verscheurde Christenheid. Uit deze recensie blijkt wel dat Brouwer de ‘ideologische grenzen’ van zijn eigen katholicisme doorbroken heeft en dat hij hoopt dat Van Duinkerken hetzelfde zal doen.Ga naar eind74. Van Duinkerken had al bij De Gemeenschap een brochure laten verschijnen onder de titel Wordt Nederland een tweede Spanje?, waarin hij, zich aansluitend bij Brouwers kritiek op de officiële Spaanse Kerk, ook in Nederland waarschuwde voor een ontwikkeling in totalitaire, in het bijzonder in nsb-richting. Hiertegen zouden de christenen zich moeten weren.Ga naar eind75. Maar afgezien van De Gemeenschap en Van Duinkerken waren er weinig katholieken die begrip toonden voor het standpunt van Brouwer. Behalve in Onze Vaan, het orgaan van de Katholieke Democratische Partij en in De Nieuwe EeuwGa naar eind76., werd hij vanaf medio 1937 in een groot aantal katholieke bladen aangevallen. De Tijd noemde hem een ‘dweepzieke humanist’Ga naar eind77., en het jezuïetenblad Studiën, dat in november 1936 nog welwillend over Brouwers brochure geschreven had, kwam in september 1937 tot de conclusie dat het boek van prof. dr. L.H. Grondijs Spanje, een voortzetting van de Russische revolutie? een betere informatiebron was, omdat het dieper inging op het communistische gevaar.Ga naar eind78. Brouwer zette zich in het Critisch Bulletin fel af tegen deze vormen van ‘intellectversjachering’. Bij zijn bespreking van het boek van Grondijs gebruikt hij de termen ‘brutale rhetorica van een op sensatie beluste krant’, ‘cynisch partijdig’ en ‘bijna kwajongensachtige onderschatting van den lezer’. Aan de hand van enkele voorbeelden laat Brouwer zien dat de argumentatie van Grondijs ‘volkomen voos’ is. Een andere brochure, geschreven door de voormalige Nederlands gezant te Madrid, Van Vollenhoven, beschouwt Brouwer als een eenzijdige opsomming van misdaden aan de republikeinse kant. ‘Het is indroevig,’ meent hij, ‘dat het comité van Katholieke Actie “Voor God” het bewustelijk misleidende geschriftje heeft uitgegeven.’Ga naar eind79. In de loop van 1938 moest Brouwer met teleurstelling constateren dat Spanje geen voorpaginanieuws meer was. In navolging van Spaanse katholieken als Bergamín en Semprún, en van Franse katholieken als Bernanos en Maritain bleef hij zich verzetten tegen het onrecht dat geschiedde uit naam van een valse ‘sensus catholicus’. Maar, meende hij somber, na alle gewelddadigheden is het niet waarschijnlijk dat de aanhangers van deze ‘sensus catholicus’ nu de ‘heilige oorlog van het vennootschap Franco-Mussolini-Hitler’ nog zullen afvallen.Ga naar eind80. In februari 1938 gaf Brouwer in De Volkenbond een overzicht van drie kenmerkende fasen van de Spaanse burgeroorlog. De eerste fase, tot de slag om Madrid, werd gekenmerkt door ‘eenheid door volgzaamheid’ vergezeld van terreur aan de nationalistische kant, en door ‘verdeeldheid door eigenzinnigheid’ aan de regeringskant. Het volk moest zelf handelen, met alle voordelen én nadelen van dien. Het nadeel van het gemis aan rechtszekerheid, van de misdaden van enkelingen, weegt echter in etisch opzicht niet op tegen de ‘georganiseerde misdaden van (geïmproviseerde) autoriteiten’ aan de kant van de opstandelingen, aldus Brouwer. Na de mislukte aanval op Madrid, half november 1936, gaat de tweede fase in. De weerstand in Madrid is georganiseerd door de communisten, waardoor de invloed van Rusland sterk toeneemt. Onder Russische dreigementen van stopzetting van de wapenleveranties wordt de maatschappelijke omwenteling in de Republiek teruggezet naar een democratisch-kapitalistisch bewind. De Repu- | |
[pagina 96]
| |
bliek wordt met ijzeren discipline bestuurd door de stalinisten. Als illustratie voor de veranderde sfeer in de Republiek meldt Brouwer dat hij uit de eerste fase een prachtige verzameling aanplakbiljetten kon bijeenbrengen, ‘meest anonieme uitingen van het volksenthousiasme’. Na december 1936 trof hij nog slechts ‘onpersoonlijke Russische maaksels’ aan. Aan de kant van de opstandelingen wordt in deze tweede fase de roep om buitenlandse hulp steeds sterker. Maar de verdeeldheid tussen de opstandige partijen groeit. De tweede fase wordt afgesloten met de verovering van Teruel door de regeringstroepen, in december 1937-januari 1938. Over de afloop van de derde fase blijft Brouwer optimistisch. De regering blijkt de orde te kunnen handhaven, en Spaanse politici als Negrin en Prieto blijken het hoofd te kunnen bieden aan al te grote Russische inmenging.Ga naar eind81. Toen echter Brouwers artikel verscheen, hadden de nationalisten Teruel al weer heroverd. Deze herovering van Teruel wordt achteraf vaak beschouwd als het begin van het einde van de Republiek. Toch bleef Brouwer ook in maart 1938 nog van mening dat de fase van de ‘communistische terreur’ in het republikeinse kamp zich aan het ontwikkelen was in de richting van een ‘gematigde burgerregering’.Ga naar eind82.
Van 22 september tot 10 oktober 1938 was Brouwer voor 't laatst in Spanje. Hij reisde toen in gezelschap van jhr. W. Sandberg en prof. S.C.J. Olivier, voedingsdeskundige uit Wageningen. Zij waren uitgenodigd om zich te komen vergewissen van de zorg van de regering voor de voedselsituatie en de Spaanse kunstschatten.Ga naar eind83. Brouwer roemt in zijn verslag van deze reis de republikeinen die, door het wegzenden van de Internationale Brigade, de Russische invloed beperkt hebben en die nu (‘een Quichottesk gebaar’) van Franco verwachten dat hij de Duitse en Italiaanse steun zal afdanken.Ga naar eind84. Over het uithoudingsvermogen van de burgerbevolking onder luchtbombardementen schrijft hij: ‘... In klein bestek ziet men alle gruwelen, waaraan de burgers in een toekomstigen oorlog zullen zijn blootgesteld. ... Het kan steeds erger. ... Het menschelijk aanpassingsvermogen schijnt onuitputtelijk te zijn.Ga naar eind85. Het laatste artikel dat Brouwer aan de Spaanse burgeroorlog gewijd heeft is een scherpe aanval op het boek van Jef Last, De Spaanse tragedie. Hij verwijt Last dat deze zich ‘geleend heeft tot de Stalinistische tactiek’, maar nu in zijn boek meedeelt dat hij zich al in juli '37, ten tijde van het Schrijverscongres, van het Stalinisme had afgewend. Waarom, vraagt Brouwer zich af, heeft Last dan niet op het congres die kritiek op het Stalinisme naar voren gebracht?Ga naar eind86. Het einde van de burgeroorlog betekende voor Brouwer het einde van zijn journalistieke werk over Spanje. Wel heeft hij nog in twee boeken het Spaanse probleem behandeld. In Het mysterie van Spanje kwam Brouwer nogmaals terug op de innerlijke kwaliteiten van het Spaanse volk: ‘De arme boeren die, in het begin van de burgeroorlog, met hun jachtgeweren hun armzalige dorpen verdedigden tegen tanks en bombardementsvliegtuigen, maakten een even dwaze indruk als Don Quichot met zijn magere knol en zijn lans, maar hun fijnbesneden, ascetische koppen, die nauwelijks afstaken tegen de grauwe aarde waarop zij later ontzield neerlagen, spraken van een verheven menselijke wijsheid en waardigheid, welke elders schaars zijn geworden.’Ga naar eind87. In het tweede boek, de roman De schatten van Medina Sidonia, komen talrijke scènes voor die Brouwer hoogstwaarschijnlijk aan eigen waarneming ontleend heeft. Aangezien dit boek niets feitelijks toevoegt aan het beeld van Brouwer zoals dat uit zijn stukken naar voren komt, ga ik er hier niet verder op in. | |
9 Biografische schets. 1939-1943Vanaf 1937 was Brouwer makkelijker in te de- | |
[pagina 97]
| |
len dan voorheen: hij gold als overtuigd democraat en antifascist. Toch bezat hij nog steeds dezelfde ethische en religieuze belangstelling die hem in 1931 naar Spanje gevoerd had. Deze belangstelling kreeg nu gestalte in zijn romans: De schatten van Medina Sidonia, en Vandaag geen Spreekuur. Een nieuw element in deze romans is de parapsychologische interesse van Brouwer. Na de Duitse inval in Nederland probeerde hij in de brochure Geestelijke Verwarring een richting aan te geven voor de toekomst van Nederland. Het zou te ver voeren om hier diep op deze brochure in te gaan. Ik wil er hier alleen op wijzen dat Brouwer de lessen die hij in Spanje geleerd had over ‘het volk’, heeft willen verwerken in plannen voor het naoorlogse Nederland. In 1941 verscheen Philips Willem, een historische roman. Brouwer poogde in dit verhaal over de oudste zoon van Willem van Oranje, die gevangengehouden wordt aan het hof van Philips 11, zijn visie te geven op de gevaren van het absolute, totalitaire staatsgezag. Vele Nederlanders konden, mede omdat een Oranje in ballingschap de hoofdpersoon was, de gedachtensprong van Philips 11 naar Hitler meemaken. Het boek beleefde talloze herdrukken, totdat het door de Duitsers verboden werd. Al eerder had een aantal historici, onder wie Japikse en Huizinga, heftige kritiek geoefend op de opbouw van deze roman uit fictieve brieven. Hadden zij misschien Brouwers constructie niet doorzien en schaamden zij zich om toe te geven dat ze de brieven aanvankelijk als authentieke documenten hadden beschouwd? J. Romein werd door Huizinga uitgenodigd om een vernietigende kritiek te schrijven, maar beoordeelde het boek zeer gunstig.Ga naar eind88. In het blad De Unie daarentegen werd Brouwer op onheuse toon bekritiseerd, waarbij men het bovendien nodig vond om nog eens nadrukkelijk op Brouwers ‘communistische ideeën’ te wijzen.Ga naar eind89. Vanaf 1937 had Brouwer in contact gestaan met de kring rond het echtpaar Romein, en sedertdien was Brouwer meer en meer betrokken geraakt bij het Nederlandse antifascisme. In 1940 is er sprake geweest van de oprichting van een nieuw tijdschrift door Jacques de Kadt en Sal Tas, wier Nieuwe Kern al zeer door Brouwer gewaardeerd werd om haar anti-Franco gezindheid én om haar kritiek op communisme en anarchisme. Brouwer werd nu door De Kadt uitgenodigd tot medewerking aan diens ‘nieuwe tijdschrift’, waarin Groot Nederland en de Nieuwe Kern zouden moeten opgaan.Ga naar eind90. De omstandigheden verhinderden het totstandkomen van het tijdschrift, maar Brouwer hield aan het contact met de Nieuwe Kern zijn vriendschap over met Sal Tas, die hij in diens onderduiktijd vaak opzocht.Ga naar eind91. In het najaar van 1940 was Brouwer betrokken bij de oprichting van een ‘Comité voor Geestelijke Weerbaarheid’. Brouwer maakte deel uit van de Utrechtse afdeling van dit comité. Hij woonde in Utrecht sedert hij in oktober 1939 benoemd was als leraar Frans aan een hbs te Utrecht. Door zijn ‘verleden’ had hij nooit eerder een benoeming kunnen krijgen. Maar in 1941 werd het lesgeven hem opnieuw onmogelijk gemaakt. De nsb verspreidde in mei 1941 een pamflet in Amsterdam tegen Brouwers benoeming aan de Universiteit, waar Brouwer de colleges waarnam van de als jood verwijderde hoogleraar Spaans J.A. van Praag. De strekking van het pamflet was dat een ‘roofmoordenaar’ en een ‘hitser tegen de nationale wederopstanding van het Spaanse volk’ ‘onze studenten’ niet mocht bederven. Brouwer werd geschorst. In Utrecht, waar hij eenzelfde hetze vreesde, hield hij de eer aan zichzelf en nam ontslag als leraar. Vanaf 1941 hield Brouwer zich naast zijn literaire werk in toenemende mate bezig met het verzet. Uit de ‘Geestelijke Weerbaarheid’ kwam het Kunstenaarsverzet voort, waarbinnen een Amsterdamse groep de aanslag op het Bevolkingsregister voorbereidde en uitvoerde. Bij deze voorbereidingen werd de Amster- | |
[pagina 98]
| |
damse groep bijgestaan door Brouwer en een aantal Utrechtse studenten die hij om zich heen verzameld had. Hij was binnen de Nederlandse universitaire wereld al geruime tijd opgetreden als ‘bezieler’ van het studentenverzet.Ga naar eind92. Sal Tas meldt dat hij ‘alles bezat om een leidsman te worden voor een nieuwe generatie.’Ga naar eind91. Na de aanslag op het bevolkingsregister werden Brouwer en zeventien anderen door de Duitsers gearresteerd. Op 1 juli 1943 is Johan Brouwer gefusilleerd. | |
10 Onpartijdig waarnemer of overloper?Bij het overzien van Brouwers geschriften valt het op dat er, naast een geleidelijke verandering van zijn politieke voorkeuren, een continuïteit te bespeuren valt in zijn thematiek. De twee thema's die centraal staan in de ideeën van Brouwer werden hierboven kort aangeduid als Kerk en Massa. Brouwer was, toen hij eenmaal geboeid geraakt was door de Spaanse mystiek, zich gaan bezighouden met de Spaanse cultuur en geschiedenis in het algemeen. Een tijdlang, tot medio 1936 ongeveer, heeft hij de (katholieke) mystiek vereenzelvigd met de Spaanse katholieke Kerk. Zijn bevindingen aan de kant van de opstandelingen hebben hem onder ogen gebracht dat de Kerk zich verbonden had met de krachten die strijdig waren met díe Spaanse traditie waarin ook de mystiek thuishoort. Deze traditie, die hij eerder de noöcratische noemde, duidt hij in 1939 aan als de kritischhervormende traditie, die hij dan plaatst tegenover de sacraal-absolutistische.Ga naar eind93. Het is juist deze kritisch-hervormende traditie die Spanje voor Brouwer zo bijzonder maakt. Het is dus niet meer de Kerk uit de zestiende eeuw waarnaar Brouwer terugverlangt - hij vergelijkt in 1939 de Inquisitie met de Gestapo of de GePeOe.Ga naar eind94. Na de burgeroorlog bleef Brouwer hopen op een bevrijding van de geestelijke krachten die, zo ergens, sluimeren in het Spaanse volk. Van deze krachten is de christelijke traditie er één, maar juist de combinatie van christelijke, Arabische, joodse en Europese invloeden heeft van Spanje een groot reservoir gemaakt, waaruit Europa eeuwenlang heeft kunnen putten.Ga naar eind95. Het eerste thema, Brouwers hoop op herleving van de zestiende-eeuwse religieuze waarden, is in 1939 uitgegroeid tot de hoop op herleving van de menselijke waarden en de kritische traditie, zoals Spanje die in de loop der eeuwen heeft trachten voort te brengen. Brouwers aanvankelijke eenzijdige gerichtheid op de Kerk, en zijn afkeer van begrippen als ‘Rede’ en ‘Europa’ zijn uitgegroeid tot een vastomlijnde cultuurhistorische theorie. Ook het tweede thema, dat van de ‘Massa’, blijkt Brouwer wel gewijzigd maar desalniettemin gehandhaafd te hebben. De burgeroorlog heeft hem geleerd dat het oorspronkelijk door hem versmade ‘volk’ juist een van de bronnen is waaruit hij zijn hoop put op een herleving van de kritische traditie in Europa. De ‘nobele grondtrekken van het Spaanse karakter’ kunnen, mits goed geleid, door een verlichte Kerk bij voorbeeld, Spanje weer tot een lichtend voorbeeld voor de mensheid maken.Ga naar eind96. In 1939 maakt Brouwer duidelijk onderscheid tussen het pre-kapitalistische landbouw-‘volk’ en de culturele elite enerzijds, en burgerij en arbeidersklasse, scheppingen van het kapitalisme, anderzijds. De culturele elite en het volk hebben, in een voortdurende wisselwerking, een typisch Spaanse cultuur voortgebracht, terwijl de burgerij en - in mindere mate - de arbeidersklasse niets anders overbleef dan de oppervlakkige civilisatie van het kapitalisme.Ga naar eind97. Het begrip ‘massa’ is in 1939 voor Brouwer van toepassing op de laatste twee groepen. Zij staan, in Spanje evenals in de rest van Europa, bloot aan de propagandatechnieken van links en van rechts.Ga naar eind98. Brouwer blijkt door een aantal geleidelijke veranderingen zijn thema's aangepast te hebben aan de eisen van zijn tijd. Hij is erin geslaagd zijn oorspronkelijke verwachtingen van | |
[pagina 99]
| |
Spanje en zijn hoop op een betere toekomst voor Europa te handhaven, ondanks de verschrikkingen van de burgeroorlog. Na 1940 bracht hij hetgeen hij in Spanje geleerd had in Nederland in de praktijk. Op grond van het bovenstaande meen ik dat het beeld van Johan Brouwer, zoals dat tot nu toe in diverse publikaties gegeven is, aanvulling behoeft. Ik heb al aangegeven dat de visie van dr. L. de Jong terecht bestreden wordt door Jan Rogier. Maar mijns inziens benadrukt deze laatste toch te sterk de discontinuïteit in het denken van Johan Brouwer. De kwestie is, kort gezegd, of Johan Brouwer gezien moet worden als iemand die in de Spaanse Burgeroorlog op zijn schreden teruggekomen is, ‘overliep’, zo men wil, of dat hij gezien moet worden zoals hij zichzelf graag zag, als onpartijdige waarnemer. Rogier is duidelijk de eerste mening toegedaan. Volgens hem moet Brouwer passen bij de katholieke ‘Gemeenschap-jongeren’ waartoe Van Duinkerken, maar ook Marsman en de latere fascist Albert Kuyle behoorden. Zo ging ook Brouwer volgens Rogier ‘het katholicisme verdedigen, vanzelfsprekend aan de zijde van de Falange. Maar hij ontdekte er de Spaanse werkelijkheid en liep over naar de Republikeinen, waar hij als spion werd beschouwd en ternauwernood aan executie wist te ontkomen.’Ga naar eind99. Rogier neemt wel een brief op van de weduwe van Brouwer, die haar man ziet als ‘neutrale waarnemer en voorlichter’, maar hij tekent hierbij aan dat volgens hem deze rol niet past bij Brouwers temperament. Vervolgens geeft hij een paar citaten uit diens brochure De Spaanse Burgeroorlog om te bewijzen ‘dat Brouwer zijn keuze nog niet had gemaakt maar dat zijn voorkeur - om het voorzichtig uit te drukken - toen bepaald niet uitging naar één van de partijen of stromingen die aan republikeinse kant vochten.’Ga naar eind100. Ik geloof aangetoond te hebben dat Brouwers brochure wél onpartijdig is bij de weergave van de feiten, en dat Brouwers voorkeur wel degelijk uitgaat naar de gematigde groeperingen in het republikeinse kamp. Het kortweg citeren van enkele zinsneden leidt, zeker bij Brouwer, die zich bedachtzaam en breedvoerig uitdrukt, tot een sterk vertekend of zelfs onjuist beeld. In zijn proefschrift Kunst in Crisis en Bezetting stelt H. Mulder de zaken nog iets eenvoudiger voor. Hij vermeldt dat Brouwer ‘wat al te veel begrip en een zekere sympathie voor de fascisten en hun doelstellingen’Ga naar eind101. had, en citeert in dit verband één zinsnede uit de brochure over de burgeroorlog die moet aantonen dat Brouwer racistische gevoelens zou hebben gehad jegens de Moorse soldaten. Het lijkt aannemelijk om fascisme en racisme in elkaars verlengde te plaatsen, maar de Spaanse werkelijkheid was gecompliceerder. De Moren streden immers onder commando van Franco in één kamp met de fascisten, zodat deze laatsten voorlopig maar moesten afzien van eventuele racistische vooroordelen. Brouwers afschuw van de Moorse troepen berust op zijn afschuw voor buitenlandse inmenging - nog wel onder de ideologische dekmantel van een ‘kruistocht’. Lezing van Brouwers brochure in haar geheel had Mulder ten slotte op bladzijde 86 Brouwers ondubbelzinnige stellingname tegen racisme en antisemitisme onder ogen gebracht. Misschien is dit de plaats om op te merken dat ik geprobeerd heb om Brouwer onpartijdig te benaderen, niet vanuit enige vooropgezette schematiek of politieke voorkeur. Voor zover ik Brouwer bewonder - een onvermijdelijk en in zekere mate, dunkt me, onmisbaar gevoel ten opzichte van een biografisch onderwerp - geldt deze bewondering juist Brouwers eigen vastberaden houding om alles wat hij onder ogen kreeg met een open geest in zich op te nemen. Maar, deze houding is lastig in te delen in een van de geijkte vakken. Als Brouwer dan toch ergens bij moet horen, dan is het goed om nogmaals te wijzen op de overeenkomsten tussen Brouwer en Gerald Brenan. | |
[pagina 100]
| |
Zowel voor Brouwer als voor Brenan is Spanje de belichaming van het vitale, dat West-Europa mist. Brenan poogde in Spanje de gezapigheid, het comfort en de hypocrisie van de Engelse burgerij te ontvluchten.Ga naar eind102. Ook Brouwers leven is getekend door een afschuw van het burgerdom; treffend typeert Jacques de Kadt hem dan ook als een karakter ‘van buiten-burgerlijke aard’.Ga naar eind103. Brouwers misdrijf kan beschouwd worden als een poging om contact te krijgen met wat er onder de schijnbare rust van het Nederlandse burgermansleven verborgen lag. Zijn bekering tot het katholicisme was een daad die voor een Nederlandse protestant ook gelijk stond aan een soort rebellie. En binnen het katholicisme greep Brouwer terug op het radicaalste dat deze godsdienst te bieden had: de mystiek. Vanuit de zestiende eeuw heeft hij ten slotte de moderne geschiedenis stap voor stap benaderd. In het Spaanse conflict koos hij voor wat hij zag als de essentie van het Spaanse volk. In Nederland ging hij het gevecht op leven en dood met de Duitse bezetter niet uit de weg. OVER DIT STUK |
|