De Gids. Jaargang 145
(1982)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| |
Maria Bogucka
| |
[pagina 48]
| |
sterdam: graan (Polen, Litouwen, en vanaf 1630 ook Rusland); bosbouwprodukten (waaronder hout voor de scheepsbouw uit Polen, Litouwen, Rusland en Noorwegen), bont, was, hennep, vlas (Litouwen, Rusland), metalen (Zweden), wol (Polen), in ruil voor industriële produkten, zout, wijn, vis, specerijen en andere koloniale waren, en voorts zilveren munten en goud.Ga naar eind7. De grootste handelspartner die meer dan vijftig procent van de omzet voor zijn rekening nam, was de stad Gdańsk (Dantzig). In de eerste helft van de zeventiende eeuw waren meer dan driehonderd Amsterdamse kooplieden betrokken bij de handel met Gdańsk. Sommigen van hen, zoals Aris Albertson Snoeck, Cornelis Graefland, Claes Janson Clopper, Claes Andressen en Egberth Dolingh slaagden erin een groot percentage van de omzet in handen te krijgen.Ga naar eind8. Op de tweede plaats kwamen Riga en andere Lijflandse havens (meer dan twintig procent van de totale omzet). Naast Gdańsk was Riga ongetwijfeld de belangrijkste haven; deze stad exporteerde graan uit de grensgebieden van Rusland, en Russische produkten. Het lijkt erop dat de bezetting van Riga door de Zweden in 1621 geen keerpunt in de ontwikkeling van deze handel betekende: de Amsterdamse kooplieden bleven veelvuldig contact houden met die haven.Ga naar eind9. Ook het hertogdom Pruisen (Königsberg, Memel - tesamen circa 6,0 procent) en zelfs Estland (Revel, circa 3,7 procent), Koerland (Windau, Libau, circa 4,4 procent), Finland (Wiborg, Obo, circa 4,4 procent), en Voor-Pommeren (Stettin, circa 1,7 procent) vormden voor de Amsterdamse kooplieden een rijk gebied voor uitbreiding van hun contacten.Ga naar eind10.
Opvallend is het voorkomen van steeds dezelfde namen in de Oostzeehandel, ongeacht welk land of welke haven het betreft.Ga naar eind11. Ongetwijfeld was een bepaalde groep Amsterdamse kooplieden in dit soort contacten gespecialiseerd. Dit is het duidelijkst in Gdańsk, waar de uitwisseling zeer intensief is geweest. Contacten met andere Oostzeehavens waren losser en daarom meer gespreid. Toch was ook daar het grootste deel van de handel in handen van grote Amsterdamse firma's die zich vrijwel uitsluitend toelegden op de handel met de Oostzeelanden enerzijds en de handel met Franse en Portugese zouthavens anderzijds. Deze firma's konden beschikken over een aanzienlijk kapitaal, en bovendien bestonden er in die tijd in Amsterdam ruime kredietmogelijkheden. Ze hadden in de Oostzeehavens tal van factorenGa naar voetnoot* in dienst en belastten zich op hun beurt met factoorsdiensten voor Baltische kooplieden in het Westen.Ga naar eind12.
Vanaf het einde van de vijftiende eeuw werd graan in de internationale handel steeds belangrijker.Ga naar eind13. Elke vertraging, of het uitblijven van een vloot Oostvaarders had in de zestiende en in de eerste helft van de zeventiende eeuw een gevaarlijke stijging in de kosten van levensonderhoud tot gevolg, en kon in Amsterdam en andere grote steden in West-Europa zelfs tot hongersnood leiden. Het schijnt dat alleen steden met minder dan 20000 inwoners van de plaatselijke graanvoorziening konden leven; wanneer het inwonersaantal de 30000 tot 40000 overschreed, was de omgeving van de stad niet in staat aan de vraag naar graan te voldoen.Ga naar eind14. In de zestiende eeuw werd de situatie nog verscherpt, doordat op het platteland een omschakeling plaatsvond, bij voorbeeld van graanbouw naar schapenteelt (Engeland, Spanje), de aanleg van olijfen wijngaarden (Spanje, Italië), de teelt van groenten, vlas en hop (Brabant, Vlaanderen, Zeeland), en de ontwikkeling van boerderijen voor melkvee (Holland, Friesland).Ga naar eind15. Het aantal steden met meer dan 40000 inwoners, dat in het begin van de zestiende eeuw in Europa zesentwintig was geweest, verdubbelde intussen bijna en steeg tot meer dan veertig aan het eind van de eeuw, waaronder enkele reuzen met meer dan 100000 en 150000 inwo- | |
[pagina 49]
| |
ners, waarvan Amsterdam er een was, met meer dan 100000 inwoners in de eerste helft van de zeventiende eeuw).Ga naar eind16. Geen wonder dat graancrises, die al in de eerste helft van de zestiende eeuw pijnlijk gevoeld werden, tegen het einde van deze eeuw en in de eerste helft van de zeventiende eeuw buitengewoon ernstig werden.Ga naar eind17. Hierbij speelde waarschijnlijk ook een rol dat Frankrijk door godsdienstoorlogen verwoest was, het Duitse platteland in de Dertigjarige oorlog vernield was, en in de Nederlanden een landbouwcrisis bestond, veroorzaakt door de opstand tegen Spanje en de langdurige onafhankelijkheidsstrijd die door de noordelijke gewesten gevoerd werd. Geen wonder dat in een dergelijke situatie het graan uit het Oostzeegebied van cruciaal belang bleek te zijn. Op grond van de tolregisters van de Sont kan de export naar het Westen uit het hele Oostzeegebied geschat worden op 84000 tot 100000 ton per jaar in de eerste helft van de zeventiende eeuw.Ga naar eind18. Deze schatting wordt bevestigd in een verhandeling uit 1630, geschreven door Joost Nykerke, een Amsterdams koopman, die de import uit de Oostzeelanden schatte op 40000 tot 70000 lasten (circa 80000 tot 140000 ton) per jaarGa naar eind19., terwijl er jaarlijks gemiddeld ongeveer 76000 lasten (id est 152000 ton) graan in Amsterdam - in die tijd de belangrijkste graanmarkt - werden afgeleverd.Ga naar eind20. Het aandeel van het Baltische graan zou dus, als het uitsluitend naar Amsterdam verscheept werd, ongeveer tweederde van dit totaal bedragen. Maar niet alle schepen - zelfs niet alle Amsterdamse schepen - gingen van de Oostzee rechtstreeks naar Amsterdam. Sommige deden andere Hollandse havens aan; een deel van het graan werd bovendien direct verscheept naar West-Europa en zelfs naar Zuid-Europa.Ga naar eind21. Daarom zal het gemiddelde aandeel van het Oostzeegraan in de Amsterdamse markt vaak minder geweest zijn dan 66 procent; het schommelde waarschijnlijk veelal tussen 30 en 40 procent.Ga naar eind22. Dit was niettemin een aanzienlijk aandeel, dat niet alleen (volgens sommige onderzoekers) prijsregulerend werkte, maar ook in belangrijke mate voorzag in de voedselbehoefte van de Nederlanden (die door J. Nykerke werd geschat op circa 40000 lasten per jaar).Ga naar eind23. In dit licht bezien is de mening die een Pools edelman aan het eind van de zestiende eeuw uitsprak, dat ‘het de Hollanders en de anderen zijn die ons nodig hebben, en niet omgekeerd, want ze moeten bij ons hun brood komen halen’Ga naar eind24., niet geheel zonder grond. Deze uitspraak was in zekere zin juist, maar - dient meteen duidelijk gesteld te worden - slechts met betrekking tot een zeer korte periode. De afhankelijkheid van Amsterdam en West-Europa van het Baltische graan was van betrekkelijk korte duur. Ze nam toe tijdens de explosieve bevolkingsgroei van de zestiende eeuw en bereikte haar top bij de overgang van de zestiende naar de zeventiende eeuw.Ga naar eind25. Maar al in de jaren dertig van de zeventiende eeuw begon de situatie te veranderen. Een van de redenen hiervan was waarschijnlijk het feit dat de Hollandse kooplieden in Rusland nieuwe bevoorradingsbronnen gingen zoeken.Ga naar eind26. Een andere reden was het afnemen van de bevolking - en van de vraag - in enkele landen in de zeventiende eeuw, en ook de intensivering van de landbouw, vooral in de Nederlanden, Engeland, Frankrijk en ItaliëGa naar eind27. (die verband hield met het invoeren van nieuwe graansoorten met grotere opbrengst - rijst met maïs, voornamelijk in Italië).Ga naar eind28. Dientengevolge werd de tweede helft van de zeventiende eeuw gekenmerkt door een vermindering van het belang van de Baltische graanhandel en door de groeiende onafhankelijkheid van West-Europa van haar oostelijke handelspartner.Ga naar eind29.
Veel onderzoekers beschouwen de export van Baltisch graan naar West-Europa als een bron van enorme winsten. De Oostzeehandel vervulde een zeer belangrijke rol in de sfeer van kapitaalvorming. Uit onderzoekingen naar de winst voor de koopman in de Oostzeehandel blijkt een hoge winstmarge - hoger dan in an- | |
[pagina 50]
| |
dere takken van Europese handel, en slechts weinig lager dan in de vroege koloniale handel.Ga naar eind30. In een recent artikel heeft A. Maçzak de winst op de graanexport getaxeerd op 30 à 40 procent van het geïnvesteerde kapitaal.Ga naar eind31. In mijn eigen onderzoekingen kom ik tot geschatte winsten in de graanhandel van 100 procent of meer op de route Gdańsk-Spanje en ongeveer 30 à 40 procent op de route Gdańsk-Amsterdam.Ga naar eind32. Ook uit Nederlandse onderzoekingen komen zeer hoge winstmarges naar voren - 30 procent - bij het transport van graan van Archangel naar Amsterdam.Ga naar eind33. Het winstpercentage op de route van West naar Oost hing af van de aard van de goederen. Omstreeks de overgang van de zestiende naar de zeventiende eeuw, leverde haring een gemiddelde winst op van 28 procent, koloniale produkten 2 tot 5 procent, terwijl de zouthandel in Gdańsk vaak verlies in plaats van winst opleverde.Ga naar eind34. Uitzonderlijk winstgevend schijnt de textielhandel geweest te zijn.Ga naar eind35. Aangezien bij de transacties doorgaans een aantal verschillende goederen, handelspapieren, kostbare metalen en munten betrokken waren, die een combinatie van kleinere en grotere winsten meebrachten en in sommige gevallen zelfs verliezen, resulteerden ze uiteindelijk toch in een aanzienlijke nettowinst. De winstgevende aard van de Oostzeehandel was er dan ook de oorzaak van dat eerst de Hanze en de Hollanders, en later de Hollanders en de Engelsen elkaar de heerschappij fel betwistten. De Oostzee was een goudmijn voor de westelijke kooplieden; de oorlogen om het dominium Maris Baltici die zich vele jaren voortsleepten tussen Polen, Zweden, Moscovië en Denemarken werden voor een groot deel gevoerd ter verovering van de Oostzeehavens en de heerschappij over de Oostzeehandel.Ga naar eind36. Als we uitgaan van de cijfers uit de tolboeken van de Sont, kunnen we zien dat in de eerste helft van de zeventiende eeuw jaarlijks een gemiddelde hoeveelheid van zo'n 70000 lasten graan de Sont in westelijke richting passeerde, en waar de winst voor de koopman in die tijd tot 521 gram baar zilver per last bedroeg (bij verscheping naar Hollandse havens)Ga naar eind37., kunnen we de totale jaarlijkse winst voor de exporterende kooplieden taxeren op ongeveer 36000 kg baar zilver. Het schijnt dat naast de koloniale handel, de Oostzeehandel de voornaamste bron was van de snel toenemende rijkdom van de Hollanders, en met name van de Amsterdamse kooplieden in de eerste helft van de zeventiende eeuw.
De handel bracht migratie en een grootscheepse uitwisseling van mensen met zich mee. Sinds de middeleeuwen was de Oostzee een drukbevaren reisroute van Oost naar West en omgekeerd. Behalve door kapiteins en matrozen, kooplieden en hun vertegenwoordigers, werd ze gebruikt door ambachtslieden en handwerksgezellen en door mensen die vreemde landen bereisden voor diplomatieke doeleinden, om hun geest te verrijken of gewoon om beroemde steden en heilige plaatsen te bezoeken. De Oostvaarders vervoerden dus tal van zakenlieden en geleerden, kunstenaars en diplomaten, alsook regerende vorsten met hun gevolg, en militaire troepen. Rond de eeuw-wisseling nam dit reizigersverkeer enorm toe, niet alleen door de intensivering van economische en culturele contacten, maar ook doordat massa's religieuze en politieke vluchtelingen de Nederlanden via de Oostzee ontvluchtten om asiel te zoeken in het meer tolerante Polen.Ga naar eind38. Deze immigratiegolf omvatte verschillende sociale groepen en bracht verschillende resultaten teweeg. Over de immigratie naar Polen van boeren uit de Nederlanden is naar verhouding het meeste bekend uit onderzoek; hiermee werd een kolonisatiepatroon voortgezet dat al lang geleden in de middeleeuwen begonnen was.Ga naar eind39. In Pommeren (rondom Gdańsk), Groot-Polen en Kujawy werden door uit de Nederlanden afkomstige deskundigen moerassen drooggelegd, kanalen gegraven, windmolens gebouwd en modelboerderijen ingericht. Veel dorpen heten tot op de dag van vandaag ‘Oledry’ (Hollandse kolonis- | |
[pagina 51]
| |
ten). Verder kwamen veel bewoners van Nederlandse steden naar Polen; het is moeilijk de omvang van de immigratie vanuit Amsterdam naar Polen rond 1600 vast te stellen, maar alleen al in Gdańsk kunnen we duizenden Hollandse kooplieden, bankiers, ambachtslieden en kunstenaars aantreffen. Daarbij waren mensen die over ruime financiële middelen beschikten, en allerlei bekwame specialisten (architecten, schilders en leraren, zo goed als wevers, winkeliers, distillateurs en dergelijken).Ga naar eind40. Opmerkelijk is dat het bank- en kredietwezen in Gdańsk en andere Oostzeehavens met name onder invloed van deze immigranten tot ontwikkeling kwam, zowel in theorie als in praktijk.Ga naar eind41. Een van de immigranten uit Amsterdam, Anthony Cuiper, kwam tussen 1630 en 1640 met een plan in Gdańsk een publieke bank op te richten naar voorbeeld van de Amsterdamsche Wisselbank. Het plan liep stuk op de tegenstand van de plaatselijke particuliere bankiers, die zitting hadden in de gemeenteraad.Ga naar eind42. De specialisten uit Amsterdam brachten in Gdańsk en andere Oostzeehavens veel van hun nationale industrieën tot ontwikkeling en voerden een aantal belangrijke technische vernieuwingen in.Ga naar eind43.
De uitwisseling van mensen en goederen ging gepaard met een uitwisseling van culturele ideeën en stromingen. De levendige economische contacten met Amsterdam, gecombineerd met de onderlinge banden tussen de Oostzeelanden, resulteerde in het ontstaan van een specifieke Baltische cultuurzone, die ondanks individuele verschillen, duidelijke gemeenschappelijke kenmerken had.Ga naar eind44. Deze zone begon al in de middeleeuwen vorm te krijgen maar kwam pas volledig tot ontwikkeling rond het einde van de zestiende en in het begin van de zeventiende eeuw; in de allereerste plaats omvatte zij de Oostzeehavens met hun karakteristieke architectuur, zo nauw verbonden met de architectuur van Amsterdam, hun kunst, zo verwant aan de Hollandse kunst, hun specifieke maatschappelijke en politieke leven en hun hoogontwikkelde intellectuele activiteiten. Vergelijkend onderzoek is op dit gebied helaas nog slechts op bescheiden schaal verricht, en de vraagstukken hieromtrent moeten nog grondig onderzocht worden. Het zal bovendien belangrijk zijn onderzoek te doen naar de invloed van de cultuur in de Oostzeesteden en de intellectuele en artistieke stromingen die via deze steden het verderaf gelegen achterland van de Oostzeekust bereikten. Dit probleem heeft echter al enige aandacht gekregen, namelijk in het geval van Gdańsk en de invloed van de Hollandse cultuur (lees - de Amsterdamse cultuur!) op de Poolse landen tussen de zestiende en achttiende eeuw.Ga naar eind45. Dit onderzoek dient in de toekomst te worden uitgebreid en voortgezet. Ik zou hier graag de aandacht willen vestigen op de grote invloed die de Hollandse cultuur en het dagelijks leven naar Hollands voorbeeld gehad hebben op de Baltische kuststreken en hun Poolse achterland. Meubilair en huishoudelijke voorwerpen (vooral die in keuken en slaapkamer) waren in Gdańsk in de zeventiende eeuw naar Hollands patroon vervaardigd. De kleermakers in Gdańsk maakten kleding naar de Hollandse mode. Er stonden veel Hollandse boeken, in Amsterdam gedrukt, in de boekenkasten van de stedelingen; aan de muren van hun huizen hingen tal van afbeeldingen van Amsterdamse straten, kerken en gebouwen. Vanuit Gdańsk verspreidde het Hollandse patroon zich naar andere Poolse steden en naar de landgoederen van de Poolse landadel.Ga naar eind46. Welke rol deze verschijnselen speelden in het dagelijks leven van de Poolse plattelandsbevolking in de zeventiende eeuw, en welke rol ze hadden bij de vorming van de Poolse cultuur, is een belangrijke kwestie, waaraan historici aandacht dienen te besteden. (Vertaling Pauline Moody) |
|