De Gids. Jaargang 145
(1982)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| |
Dhiravat Na Pombejra
| |
[pagina 40]
| |
streek rond Patani en Ligor, hetgeen zeer nadelig was voor de handel in dit gebied, dachten de Siamezen dat de voc wel aan hun kant zou staan. Toen de voc Anthonio Caen erop uitstuurde om Patani te overreden met Ayutthaya tot een vergelijk te komen, maakten de Dato Besar en de koningin van Patani de Hollanders snel duidelijk dat zij niet bereid waren eer te bewijzen aan een tiran die de rechtmatige troonopvolgers vermoord had.Ga naar eind5.
De Siamezen begrepen dat de oude vriendschap tussen de koningen van Siam en de vorsten van Oranje niet voldoende was om steun van de Hollanders te krijgen. Zij benadrukten ook de gemeenschappelijke vijandschap jegens de Portugezen en Spanjaarden. Koning Prasatthong mag de troon onrechtmatig bezet hebben, maar op de meeste punten zette hij de politiek die hij van zijn voorgangers geërfd had, gewoon voort. Tijdens de regering van koning Songtham (omstreeks 1610-1628), in augustus 1624, werd het schip Cleen Zeelandt van de voc bij zijn aankomst in Siam door Spanjaarden aangevallen en geënterd. De commandant van het Spaanse galjoen weigerde gehoor te geven aan het bevel van koning Songtham, dat het Hollandse schip moest worden vrijgegeven, zodat de koning genoodzaakt was met geweld te bewerkstelligen wat hem met woorden niet gelukt was. In het hieruit voortvloeiende gevecht sneuvelden bijna 200 man, van wie 150 Spanjaarden.Ga naar eind6. Een tweede incident waarbij Spanjaarden betrokken waren in 1628, en het verbond tussen het opstandige Patani en Portugees Malakka in het begin van de jaren dertig, zorgde ervoor dat Ayutthaya de Iberiërs vijandig gezind bleef. De gemeenschappelijke vijandschap jegens Spanjaarden en Portugezen was echter niet voldoende om bij de voc daadwerkelijke hulp te verkrijgen bij de voorgenomen campagne tegen Patani. De voc had het Siamese hof al enige tijd om enkele handelsprivileges gevraagd, waaronder een exportmonopolie voor hertevellen, en land om een nieuwe factorij op te bouwen. Toen Japan in 1633 zijn havens opnieuw openstelde voor buitenlandse handel, kregen de huiden en vellen - en sapanhout - die in Siam ingekocht konden worden, meer betekenis in het denken van Batavia.Ga naar eind7. Joost Schouten, die toen ‘opperhoofd’ was in Siam, was ervan overtuigd dat het niet waarschijnlijk was dat koning Prasatthong de voc zonder tegenprestatie een exportmonopolie voor hertevellen zou gunnen, want ook de koning zelf, en zijn broer, waren geïnteresseerd in de huidenhandel. Schouten kreeg gelijk: in 1634 verleende Okya Phrakhlang, de minister voor buitenlanders en buitenlandse zaken, de voc voor één jaar een exportmonopolie voor hertevellen, nadat Schoutens afgevaardigde Van Vliet tegenover de Siamezen had laten doorschemeren dat de voc militaire hulp zou sturen als haar verzoek om een huidenmonopolie werd ingewilligd. Schouten ging naar Batavia, werd onderweg opgehouden door ongunstig zeilweer, maar wist de raad van Batavia kort na zijn aankomst over te halen, schepen te sturen om het leger van Prasatthong te helpen Patani te overwinnen.Ga naar eind8. De zes schepen van de voc, onder bevel van Claes Bruijn, vertrokken half mei uit Batavia en bereikten Patani begin juni 1634; inmiddels had het Siamese leger zich echter al teruggetrokken. Het leger van Ayutthaya had jammerlijk gefaald, en de Siamese bevelhebbers waren al begonnen de nederlaag toe te schrijven aan het uitblijven van de Hollandse schepen. De Siamese koning ontstak in woede, en een tijdlang mocht niemand in Ayutthaya handel drijven met Hollanders. Wat Bruijn betreft, hij kon niet meer doen dan voor Patani een paar lege jonken vernietigen en een aantal Patanese gevangenen en deserteurs naar Ayutthaya zenden. Schoutens terugkeer in Ayutthaya, en de komst van de gevangenen uit Patani deden het aanzien van de voc in Siam weer toenemen. De koning schonk de Hollanders een mooi terrein aan de rivier, waarop ze een nieuwe ‘logie’ konden bou- | |
[pagina 41]
| |
wen.Ga naar eind9. In 1636 zond Patani, nadat Kedah in het conflict bemiddeld had, de gouden en zilveren bloemen om Prasatthong eer te bewijzen. Kortom, de voc nam een initiatief door de koning actieve hulp te geven bij de onderwerping van Patani, maar haar schepen kwamen te laat, zodat de eer Patani te hebben teruggebracht tot vazalschap, de Hollanders nauwelijks toekwam.
In december 1636 werden de Hollanders in Ayutthaya door wederzijds onbegrip in een bijzonder moeilijk parket gebracht. Tijdens een tocht naar een plek op de rivieroever in de buurt van een boeddhistisch klooster, werd een stel dronken Hollanders ervan beticht een paar boeddhistische monniken met hun gedrag beledigd te hebben, en ze raakten slaags met een aantal mannen van de broer van de koning. Toen de koning van dit incident vernam, werd hij bijzonder boos, en veroordeelde alle Hollanders onverwijld ter dood. Slechts doordat Van Vliet met overleg geschenken uitdeelde aan hofbeambten op strategische posities (die aan de koning een minder overdreven verslag van het gebeurde konden uitbrengen), werden zij van de executie gered. Het ‘opperhoofd’ was niettemin gedwongen een overeenkomst te ondertekenen, waarbij employés van de voc onder direct gezag van Okya Phrakhlang kwamen te staan, en verplicht werden zich te gedragen in overeenstemming met Siamese ‘costuijmen’.Ga naar eind10. Het incident van 1636 was naar feitelijke omstandigheden een bagatel, en van de reactie van de koning werd gezegd dat ze ‘het belang van de zaak verre te boven ging’.Ga naar eind11. De koning had zo heftig gereageerd om twee redenen: ten eerste had de voc bij het hof ergernis gewekt door herhaaldelijk om contracten en monopolies te vragen, zodat het incident van 1636 als het ware ‘de laatste druppel’ was; en ten tweede werd de betekenis van de kwestie overdreven door de hofdignitarissen die de koning van het incident op de hoogte brachten en van wie sommigen fel tegen de Hollanders gekant moeten zijn geweest. Alleen al de suggestie dat er een wandaad was gepleegd tegen boeddhistische monniken was genoeg om de koning, die de beschermer van de Sangha, de boeddhistische geestelijkheid, was, in woede te doen ontsteken. Ook in Batavia werd overdreven gereageerd. De Gouverneur-Generaal en zijn raad oordeelden het ‘onverdraechlijck’ dat mannen van de voc in Siam onder Siamese wetten moesten leven, en zich moesten onderwerpen aan wat zij als de tirannie van de koning zagen. In een generale missive van 1637 werd Prasatthong beschreven als een man die ‘veel vicien heeft, gierigh is, hovaerdigh, tirannigh ende een grooten dronckaert’.Ga naar eind12. Als gebaar van afkeuring liet Batavia in 1637 na, haar jaarlijkse brief en geschenken aan de koning te sturen, en droeg Van Vliet op verslag uit te brengen over de toestand in Ayutthaya. Besloten werd de handel op Siam voort te zetten, maar de brief van de Gouverneur-Generaal aan Prasatthong van 1638 had een vermanende toon, en stelde (onder andere) dat de koning in 1636 had gehandeld in strijd met de wetten van zijn eigen land. Deze brief veroorzaakte nieuwe diplomatieke strubbelingen. Koning Prasatthong was zo geschokt door de inhoud van de brief van de Gouverneur-Generaal dat hij zelfs overwoog een oorlog te beginnen; hij zei tegen zijn ministers dat het ‘onverdraechlijck’ was dat de Gouverneur-Generaal hém vertelde hoe hij zijn eigen koninkrijk diende te regeren. De crisis liep met een sisser af toen de formulering van de brief gewijzigd werd, terwijl ook de beambten aan het hof die de voc gunstig gezind waren, waarschijnlijk hebben geholpen de spanning te verminderen.Ga naar eind13. Evenals alle andere groepen buitenlandse handelaren, was de voc gedurende de tijd dat ze in Ayutthaya opereerde, afhankelijk van de steun van bevriende beambten aan het Siamese hof. Deze mensen kregen geregeld geschenken om ze aan de kant van de voc te houden, want goede contacten aan het hof waren onontbeerlijk voor een vlot- | |
[pagina 42]
| |
te afhandeling van routinezaken zoals het verkrijgen van exportvergunningen en toestemming schepen te laten vertrekken. Niettemin wemelt het in de annalen van de voc van klachten over de Siamese ‘traecheyt’.
In 1638 werd een moslim-koopman, ‘Radje Ebrehem’, ter dood gebracht, en al zijn bezittingen werden in beslag genomen. Deze koopman was geld schuldig aan de voc, en daarom wilde Van Vliet toegang krijgen tot zijn boekhouding, om aan de handeldrijvende ambtenaren van de koning (en die van zijn broer) te bewijzen dat Ebrehem de voc 16000 gulden schuldig was. De Siamezen van hun kant voelden er weinig voor de voc een deel van de bezittingen van Ebrehem te geven. Batavia schreef de koning van Siam een brief over deze schuld, maar Van Vliet maakte de fout te besluiten zelf druk uit te oefenen op het Siamese hof, door de brief van de Gouverneur-Generaal, en diens geschenken voor de koning, op te houden. Dit gaf de ‘tolck’, die de Hollanders, hoewel hij hun tolk was, ongunstig gezind was, de kans het hof te vertellen dat Van Vliet Batavia vroeg schepen te sturen om een hoeveelheid goederen in beslag te nemen tot een waarde, gelijk aan de schuld van de handeldrijvende ambtenaren van de koning. Wederom veroorzaakte een valse voorstelling van de Hollandse bedoelingen een crisis in de betrekkingen tussen de Hollanders en het Siamese hof.Ga naar eind14. De koning liet de ‘logie’ van de voc door gewapende mannen omsingelen en beval de Hollanders het land binnen één dag te verlaten, anders zou hij hen door olifanten laten vertrappen. Door Van Vliets weerlegging van de aantijgingen van de tolk, en de hulp van hovelingen die de Hollanders goed gezind waren, werden de Hollanders in Siam gered van een wel zeer exotische dood. Na 1640 was de voc weer in de gunst en werd ze een gerespecteerd onderdeel van de samenleving, en koning Prasatthong toonde geen boosheid meer jegens de Hollanders, tot de laatsten in de jaren 1652 en 1653 niet in staat waren hem militaire hulp te geven in zijn strijd tegen de opstandige vazal Songkhla (Singora), omdat ze zelf verwikkeld waren in gevechten in Ambon, Perak, de Molukken en elders. Toen de voc het voornemen had, Cambodja af te straffen voor de massamoord op vijftig Hollanders in 1643, schreef de Gouverneur-Generaal een brief aan de koning van Siam, waarin hij de laatste om zijn medewerking vroeg, want de Hollanders wisten heel goed dat Prasatthong Cambodja graag terug wilde dwingen in vazalschap. Wegens de moesson stuurde Prasatthong geen landmacht om de Hollanders te helpen; in plaats daarvan stuurde hij een kleine vloot van vier schepen, die zich voor de monding van de ‘Cambodjaanse rivier’ bij de zeemacht van de voc moest voegen, maar de Siamezen slaagden er niet in de Hollanders te vinden.Ga naar eind15. Hoewel de twee gevallen van Hollands-Siamese samenwerking (in 1634 en 1644) weinig om het lijf hadden, zouden het de enige gelegenheden blijven dat de voc de handelsmogelijkheden van Siam, en de noodzaak de koning van Siam te vriend te houden, hoog genoeg aansloeg om er rechtvaardiging in te vinden voor politieke betrokkenheid en militaire samenwerking.Ga naar eind16. | |
De Hollanders en de inwoners van AyutthayaDe oude hoofdstad van Siam was befaamd om zijn kosmopolitische bevolking. In de zeventiende eeuw bestonden daar een Chinese, MonGa naar voetnoot*, Cochinchinese, Maleise, Portugese, Japanse, Perzische en een Indische gemeenschap, en in de loop van de eeuw werden in Ayutthaya factorijen opgericht door de Oostindische Compagnieën van de Nederlanden, Engeland en Frankrijk. Eén instituut beheerste de hele gemeenschap: het Siamese hof. De Kroon bezat haar eigen pakhuizen, factorijen | |
[pagina 43]
| |
en monopolies; zij hief belastingen en inde rechten; bijna elke vooraanstaande koopman in de stad werd in de rangen der bureaucratie ingelijfd. Verder deelde de Kroon de buitenlandse gemeenschappen in ‘kwartieren’ in, die elk onder leiding stonden van een eigen ‘kapitein’, die in meerdere of mindere mate verantwoording schuldig was aan de Siamese regering. Deze ‘kapiteins’ kregen Siamese titels; zo kreeg het opperhoofd van de voc, als ‘kapitein’ van de Nederlanders, doorgaans de titel Siri sakhon of Aphai wari, met de rang van okphra of okluang. Jan van Muijden, die opperhoofd was van 1646 tot 1650, kreeg zelfs de rang okya, het hoogste niveau in de Siamese bureaucratische structuur.Ga naar eind17. Wat het ‘opperhoofd’ van de voc betreft, hij moest zich natuurlijk eerder verantwoorden tegenover Batavia dan tegenover de koning van Siam, maar het was toch belangrijk voor de Siamese Kroon, haar formele gezag over alle buitenlanders in het koninkrijk duidelijk te stellen. Telkens wanneer er een crisis ontstond tussen Hollanders en Siamezen, zoals bij voorbeeld in 1636-37 en in 1664, streefde Batavia ernaar te benadrukken dat employé's van de voc onderworpen waren aan de wetten van de Nederlanden en niet zozeer aan die van Siam. In 1664 werd in het verdrag, dat Pieter de Bitter met de Siamese regering afsloot, bepaald dat voc-employé's uitsluitend onderworpen waren aan Nederlandse wetten. Deze bepaling markeerde het begin van extraterritoriale rechten in Siam.Ga naar eind18. De Siamezen waren zich er al vroeg van bewust dat de Hollanders zowel een militaire als een handelsmacht vormden. Toch schijnt het dat koning Prasatthong in de jaren dertig nog steeds geloofde dat de Gouverneur-Generaal niet gemachtigd was rechtstreeks met hem te onderhandelen. De Siamezen dachten dat Batavia slechts optrad op bevel van de ‘koning van Holland’, zoals zij de prins van Oranje noemden.Ga naar eind19. Dit kan een opzettelijk niet-begrijpen geweest zijn, waaruit duidelijk werd dat de koning zelf bij voorkeur in correspondentie trad met medemonarchen, en het graag aan de Okya Phrakhlang overliet, met de Gouverneur-Generaal te onderhandelen. Aangezien de Hollanders uitsluitend in Ayutthaya waren om handel te drijven, waren hun contacten met de plaatselijke bevolking beperkt, en slechts enkele segmenten van de gemeenschap waren regelmatig betrokken bij interacties met employés van de voc. In aflopende maatschappelijke volgorde kwamen de Hollanders het meest in aanraking met koninklijke ambtenaren (waaronder shahbondarsGa naar voetnoot* en tolken), met andere buitenlandse kooplieden, met plaatselijke handelaren, met concubines en met ‘koelies’ (arbeiders die gehuurd werden om in de logie handarbeid te verrichten). Twee belangrijke sectoren van de Siamese maatschappij hadden minder regelmatig contact met Hollanders: de boeddhistische geestelijkheid (sangha) en de boeren op het platteland. In het geval van de sangha waren er uitzonderingen. De Hollanders woonden vaak religieuze ceremonieën bij, en Jeremias van Vliet heeft waarschijnlijk Siamese geleerden geraadpleegd (dit waren vrijwel zonder uitzondering monniken of voormalige monniken) toen hij zijn Cort verhaal... der Coningen van Siam van 1640 samenstelde. In augustus 1637 gaf koning Prasatthong opdracht voor herstelwerkzaamheden aan de voornaamste kloosters van Ayutthaya en aan de koninklijke tempel van Phra Si Sanphet; alle hofbeambten werd een bijdrage gevraagd voor deze verdienstelijke onderneming. De koning vroeg ook de ‘Mooren’ om financiële steun voor dit herstelwerk, maar toen hij de Hollanders hetzelfde vroeg, weigerde Van Vliet beleefd, met het nederige commentaar dat ‘de Siamse godsdienst is contrarij d'onse wij en eeren noch Tempels noch Goden, maer eenlijck den alderhoochsten, wiens wooninge sonder handen gemaeckt is, ende geen reparatie noodich heeft’.Ga naar eind20. Uiteindelijk gaf Van Vliet een hoeveelheid hout (grotendeels te | |
[pagina 44]
| |
leen) als de Hollandse bijdrage aan het tempelrestauratieproject van de koning.
Om een vollediger beeld te krijgen van het leven der Hollanders in Ayutthaya, moeten we ook de meer informele aspecten van hun dagelijks bestaan bekijken. Veel voc-employés in Siam hadden Siamese of Mon concubines. De meest opmerkelijke van deze concubines was de Mon vrouw ‘Tjau Soet’, of ‘Osoet’, die concubine was van drie Hollanders: de vrije koopman Jan van Meerwijck, en de ‘opperhoofden’ Van Vliet en Van Muijden. Tjau Soet was zelf een vooraanstaand koopvrouw, met goede connecties aan het hof. Rijcklof van Goens, die in 1650 als ‘commissaris’ een bezoek bracht aan Ayutthaya, schreef dat, aangezien Tjau Soet geen mooie vrouw was, haar aantrekkelijkheid voor Van Muijden eerder gelegen moet hebben in het vooruitzicht gemakkelijk toegang te verkrijgen tot het hof, en in haar kennis van de plaatselijke zakenwereld.Ga naar eind21. Door zo'n verbintenis aan te gaan kreeg van Muijden gemakkelijker toegang tot het hof, terwijl Tjau Soet baat had bij de handel met de Hollanders. Tjau Soet kreeg een zoon van Van Meerwijck en drie dochters van Van Vliet. Nadat Van Vliet uit Siam vertrokken was, wilde hij zijn dochters bij zich hebben, zodat ze een christelijke opvoeding konden krijgen, maar Tjau Soet wilde de drie meisjes in Siam houden. De Mon vrouw was bij deze touwtrekkerijen altijd in het voordeel, omdat zij een beroep kon doen op een van de koninginnen, met het resultaat dat de verzoeken van Batavia, de meisjes naar hun vader te sturen, telkens door Prasatthong afgewezen werden.Ga naar eind22. De wenselijkheid van een christelijke opvoeding vormde ook de kern van het verzoek dat Batavia in 1640 aan de Siamese koning richtte, de kinderen van Hollandse vaders en SiameseGa naar voetnoot* moeders naar Batavia te laten gaan. Men was van mening dat men de kinderen niet in ‘heijdendom’ mocht laten verzinken. De Siamese koning van zijn kant wilde geen potentiële onderdanen verliezen, want mankracht was de meest waardevolle hulpbron die hij bezat. Toch stemde koning Prasatthong erin toe de kinderen die de Gouverneur-Generaal vroeg, te laten gaan; de drie dochters van Tjau Soet bevonden zich uiteraard niet in deze groep. In 1639 decreteerde Prasatthong dat enkele van zijn jongenspages (mahatlek) onderricht moesten worden in de taal en gewoonten van de Hollanders. Van Vliet raadde aan hen naar Batavia te sturen, maar het schijnt dat de autoriteiten in Batavia niet zo enthousiast waren over dit idee. In plaats daarvan stuurde de voc in 1642 een aantal Hollandse jongens naar Ayutthaya om Siamees te leren. Ze zouden les krijgen van ‘geleerde priesters’. Prasatthong bood aan de jongens in het koninklijk paleis te laten opvoeden, samen met zijn pages, maar de Hollanders wezen dit aanbod af uit angst dat de jongens in dienst van de koning zouden blijven, hetgeen als ‘slavery’ beschouwd werd.Ga naar eind23. Vanaf het moment dat de Portugezen in Siam waren geland, hadden de Siamezen gedorst naar Europese technische kennis, vooral op het gebied van de krijgskunst. Omdat de meeste Hollanders die in de zeventiende eeuw in Ayutthaya waren, employés van de voc waren, konden ze niet als huurlingen in dienst van de koning treden (zoals veel Portugezen hadden gedaan). Het Siamese hof zag de Hollanders als leveranciers van Europese produkten, van diverse luxe-artikelen en als bron van mannen die over technische kennis en vaardigheden beschikten. Zo vroegen de koningen Prasatthong en Narai (1656-1688) de voc in de loop van de tijd om de diensten van stuurlieden, emailleurs, vuurwerkers, een chirurgijn, een ‘constabel’ een ‘schutgieter’ en een ‘beelthouwer’. Verder liet koning Prasatthong in 1651 met de hulp van een Hollandse timmerman twee jachten bouwen in Hollandse stijl.Ga naar eind24. | |
[pagina 45]
| |
Na PrasatthongNa de dood van Prasatthong in 1656 mengde zich de voc niet meer in Siamese politieke zaken. Maar in het begin van de jaren zestig werd het ten gevolge van het geïntrigeer van vijandig gezinde functionarissen aan het Siamese hof weer zo moeilijk voor de voc om handel te drijven, dat zij haar kantoor in Ayutthaya tijdelijk sloot. De rede van Siam werd geblokkeerd door schepen van de voc en dit leidde weer tot het ondertekenen van een verdrag in 1664. Het verdrag was gunstiger voor de Hollanders dan voor de Siamezen, die merkten dat hun Japanse jonken niet meer door Chinezen konden worden bemand, waardoor het voor de koning en zijn hovelingen vrijwel onmogelijk werd handel te drijven met Japan. Hoewel de voc naderhand wat toegaf, herinnerden de blokkade en het verdrag van 1664 het Siamese hof eraan dat de Hollanders een potentieel bedreigende militaire macht vormden. Toch hielden de Hollanders het van de Europese landen het langst in Ayutthaya uit. Het comptoir van de voc in Ayutthaya, dat toch al nooit erg belangrijk of winstgevend was, werd commercieel en politiek nog minder belangrijk na de val van de Prasatthong-dynastie in 1688. Het schijnt dat er een Hollandse vestiging in Ayutthaya heeft bestaan tot aan het tijdstip dat de stad, in 1767, door het Burmaanse leger van Hsinbyushin verwoest werd. De Hollandse ‘logie’ werd een ruïne, evenals de rest van de stad Ayutthaya.
(Vertaling Pauline Moody) |
|