De Gids. Jaargang 144
(1981)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 581]
| |
J.E. Ellemers
| |
Verschillen in heterogeniteitMaar behalve van langere duur, zijn de ervaringen in de Verenigde Staten in tal van opzichten ook meer gevarieerd.Ga naar eind1. Allereerst is er in de Verenigde Staten van oudsher een zwarte minderheid, die op 't ogenblik tussen de 11 en 12 procent van de totale bevolking uitmaakt. Vervolgens hebben zich binnen de Verenigde Staten ook omvangrijke binnenlandse migraties voorgedaan: aanvankelijk een algemene trek naar ‘het Westen’; daarna een trek van een groot deel van de negerbevolking van de landbouwgebieden in het Zuiden naar de steden in het noord-oosten en het midden van het land; en vooral in het laatste decennium opnieuw een trek van zowel blanke als gekleurde bevolkingsgroepen van de ‘oude’ stedelijke gebieden in het noord-oosten en het midden-westen (de ‘Frost Belt States’) naar nieuwe, betrekkelijk dunbevolkte gebieden in het zuiden en het uiterste westen (de ‘Sun Belt States’). Tenslotte is de etnische en culturele heterogeniteit in de Verenigde Staten relatief veel groter dan in de meeste Westeuropese landen. In West-Europa bestaan de ‘nieuwe’ etnische minderheden voornamelijk uit mensen die afkomstig zijn uit voormalige koloniën - zoals Indiërs, Pakistani en West-Indiërs in Groot-Brittannië, Zuid-Molukkers, Surinamers en Antillianen in Nederland, Noord-Afrikanen in Frankrijk - en uit mensen afkomstig uit landen rond de Middellandse Zee (vooral Turken en Marokkanen) in de meeste landen van | |
[pagina 582]
| |
continentaal West-Europa. In de Verenigde Staten arriveren niet alleen mensen uit ‘traditionele’ immigratiegebieden, zoals West- en Oost-Europa (bij voorbeeld sinds het begin van de jaren zeventig zo'n 100000 joden uit de Sowjet-Unie) en het Midden-Oosten (zo wonen er alleen al enkele honderdduizenden Israëli's in de Verenigde Staten), maar komen de immigranten op 't ogenblik uit praktisch alle delen van de wereld. Behalve uit het Caribisch gebied (Puerto Rico, Santo Domingo, maar ook 125000 recente vluchtelingen uit Cuba en 50000 ‘bootvluchtelingen’ uit Haïti), Mexico (op 't ogenblik verreweg de grootste ‘leverancier’ van zowel legale als illegale immigranten) en andere Latijnsamerikaanse landen (in de eerste drie maanden van 1981 vestigden zich alleen al in New York 20000 vluchtelingen uit El Salvador), komen ze verder uit nagenoeg alle landen van Azië. Naast immigranten uit India, Pakistan, Bangladesh, Japan, China arriveerden er sinds 1975 bij voorbeeld 450000 vluchtelingen uit het voormalige Indo-China. In de jaren zeventig werden totaal anderhalf miljoen Aziaten legaal in de Verenigde Staten toegelaten, waardoor deze bevolkingsgroep in tien jaar verdubbelde. De combinatie van binnenlandse migratie en buitenlandse immigratie heeft ook geleid tot het ontstaan van steeds nieuwe etnische configuraties binnen de Verenigde Staten. Enkele gebieden aan de oostkust, sommige zuidelijke staten en het westen, met name Californië, zijn daar recente voorbeelden van. De staat New York telt thans meer dan 800000 geregistreerde vreemdelingen, afkomstig uit 164 verschillende landen of gebieden. De stad New York telt vermoedelijk twee miljoen inwoners die in het buitenland zijn geboren op een totale (geschatte) bevolking van zeven à acht miljoen. In Dade County in Florida vestigden zich in 1980 alleen zo'n 100000 Cubanen en Haïtianen. In Californië - met 23,7 miljoen geregistreerde inwoners in 1980 niet alleen de staat met het grootste bevolkingsaantal, maar ook een van de snelst groeiende staten - is thans 7,7 procent van de bevolking zwart, 5,2 procent van Aziatische herkomst en 19,1 procent van Spaanssprekende herkomst. In deze staat zijn ook onder de blanke bevolking maar weinigen die daar langer dan twee generaties wonen. Ironisch genoeg bevinden zich onder de ‘veteranen’ van Californië relatief veel mensen van Chinese of Japanse afkomst. Zowel de blanke als de zwarte inwoners van Californië of hun ouders zijn overwegend ‘immigranten’ uit andere delen van de Verenigde Staten, waarbij zich in de afgelopen decennia nog eens enkele miljoenen (vooral uit Mexico afkomstige) Spaanssprekenden en vele honderdduizenden Aziaten hebben gevoegd. | |
Liberaler toelatingsbeleid in de Verenigde StatenEen vergelijking op het punt van immigratie en etnische verscheidenheid tussen Europa en de Verenigde Staten hoeft dus niet louter historisch te zijn - Europa nu vergeleken met de Verenigde Staten driekwart eeuw geleden -, maar kan ook betrekking hebben op recente ontwikkelingen in beide werelddelen. Een eerste observatie die gemaakt kan worden, is dat de bezorgdheid over de nieuwe immigratie in de Verenigde Staten minder groot lijkt te zijn dan in de meeste Westeuropese landen. Daarbij speelt de ‘traditie’ van de Verenigde Staten als immigratiemaatschappij ongetwijfeld een belangrijke rol. Veel ‘volbloed’ Amerikanen beseffen maar al te goed dat zij zelf kinderen, kleinkinderen of achterkleinkinderen van immigranten zijn. Ook is het een feit dat de bevolking van de Verenigde Staten met een kleine 230 miljoen inwoners veel omvangrijker is en dat land daarmee een veel grotere opnamecapaciteit heeft dan enig afzonderlijk Westeuropees land. Maar evenals West-Europa kennen ook de Verenigde Staten thans een periode van verminderde economische groei en relatief grote | |
[pagina 583]
| |
werkloosheid. Zeker, de in de laatste jaren sterk toegenomen immigratie baart ook in de Verenigde Staten zorgen. Een in 1978 na een initiatief door de toenmalige president Carter ingestelde federale commissie voor immigratie- en vluchtelingenbeleid bracht begin 1981 een rapport uit, waarin opnieuw werd voorgesteld om aan de illegale immigratie duidelijk paal en perk te stellen. Overigens maakte de commissie niet erg duidelijk hoe dit precies gedaan zou moeten worden. Maar tegelijkertijd stelde de commissie ook voor om de status van de reeds aanwezige illegale immigranten (naar schatting vijf miljoen) te legaliseren en het ‘officiële’ quotum immigranten te verhogen van 270000 tot 350000 per jaar, met een tijdelijk inhaalquotum van 100000 gedurende de eerste vijf jaar. Te zamen met de 50000 jaarlijks toe te laten vluchtelingen en 150000 familieleden van Amerikaanse burgers, zou dit de jaarlijkse legale immigratie de eerste jaren op 650000 brengen vergeleken met gemiddeld 580000 gedurende de afgelopen vijf jaar. Dat is bepaald geen vermindering. Het ziet er naar uit dat de inmiddels opgetreden nieuwe regering-Reagan nóg minder beperkingen wil en met name de illegale immigratie uit Mexico de wind uit de zeilen wil nemen door Mexicaanse arbeiders de status van tijdelijke ‘gastwerkers’ toe te kennen. Ook de uitwerking van dit voorstel is nog allerminst duidelijk. Toch is het interessant om vast te stellen dat er in de meeste Westeuropese landen al enige jaren sprake is van een beleid om de immigratie van vreemdelingen en zeker van werknemers uit landen rond de Middellandse Zee geheel tot stilstand te brengen en remigratie te bevorderen. Hoogstens lijkt men in West-Europa bereid om nog enige immigratie in het kader van gezinshereniging toe te staan. Het in vergelijking met West-Europa ‘liberalere’ immigratiebeleid van de Verenigde Staten heeft ten dele ook te maken met het feit dat de overheid in dit land zich veel minder direct verantwoordelijk voelt voor het wel en wee van de nieuwe immigranten. Het vinden van werkgelegenheid en huisvesting en het scheppen van welzijnsvoorzieningen wordt geacht primair de verantwoordelijkheid te zijn van de immigranten zelf of van particuliere organisaties (van immigranten). Toch worden ook in de Verenigde Staten landelijke en plaatselijke overheden geconfronteerd met tal van problemen die het gevolg zijn van immigratie en etnische verscheidenheid en die bepaalde voorzieningen vragen. | |
Concrete maatregelenZo is er het vraagstuk van de vele talen die thans in de Verenigde Staten worden gesproken. Evenals in verschillende Westeuropese landen is dit een probleem waar veel over gediscussieerd wordt. Maar in de Verenigde Staten is men daarnaast zeer pragmatisch en neemt allerlei praktische maatregelen. In delen van de Verenigde Staten waar zich veel vreemde bevolkingsgroepen bevinden zijn straatnaamborden en opschriften bij openbare voorzieningen ook in de taal van de betreffende minderheid: Chinees in Chinezenwijken, Spaans in Spaanssprekende buurten. Telefoonboeken bevatten pagina's met aanwijzingen in vreemde talen, verkiezingsbiljetten worden behalve in het Engels ook in vreemde talen gedrukt, men kan allerlei examens (waaronder bij voorbeeld voor een rijbewijs) in andere talen dan Engels afleggen. Er zijn speciale radio- en televisieprogramma's voor bepaalde etnische minderheden. In etnisch heterogene gebieden zijn in winkels, banken en andere dienstverlenende instellingen niet alleen opschriften in vreemde talen, maar is er ook personeel dat de taal van de cliënten spreekt. Honderdduizenden kinderen volgen onderwijs in andere talen dan Engels. Behalve in het Spaans (dat naar schatting door tussen de 20 en 30 miljoen mensen gesproken wordt, waaronder door tenminste tien miljoen als eerste taal), wordt er onderwijs gegeven in het Frans | |
[pagina 584]
| |
(de staat Louisiana heeft op het ogenblik 300 Franssprekende onderwijzers in dienst), Hongaars (in Albany, Louisiana tot en met de vierde klas van sommige lagere scholen) en nog tientallen andere talen. In de stad New York volgen 80000 kinderen tweetalig onderwijs in 11 talen, Chicago verschaft onderwijs in 17 verschillende talen. Overigens is het gebruik van vreemde talen en tweetalig onderwijs in de Verenigde Staten wel een omstreden zaak. Lang is men er trots op geweest dat dit land weliswaar een van de etnisch meest heterogene samenlevingen ter wereld is, maar tegelijkertijd linguïstisch een van de meest homogene maatschappijen. Op 't ogenblik begint Spaans hier en daar een soort officiële tweede taal te worden. Niet iedereen is daar even gelukkig mee. De Republikeinse senator van Californië, S.I. Hayakawa, zelf van Japanse afkomst en genaturaliseerd Amerikaans burger, heeft zich herhaaldelijk uitgesproken tegen het erkennen van Spaans als tweede taal en zelfs voorgesteld om Engels wettelijk de enige officiële taal te maken. Toch is vergeleken met sommige Westeuropese landen, waaronder Nederland, tweetaligheid en tweetalig onderwijs in de Verenigde Staten minder onderwerp van ideologische discussies en meer uitgangspunt van concrete maatregelen. Sinds er in 1968 een wijziging heeft plaatsgevonden in de wet op het basisen voortgezet onderwijs, waardoor het mogelijk werd om voor kinderen met ‘limited English-speaking ability’ aanvullende voorzieningen te treffen, zijn vele en veelsoortige tweetalige onderwijsprogramma's ontwikkeld.Ga naar eind2. Bij het invoeren van dergelijke programma's, die plaatselijk en naar type school sterk kunnen verschillen, zijn voor- en tegenstanders het er wel steeds over eens dat het doel van dergelijk onderwijs uiteindelijk is om de aanpassing aan de dominante Amerikaanse cultuur te vergemakkelijken. Anders dan in West-Europa soms het geval is, staat niet het handhaven van de eigen ‘culturele identiteit’ voorop. Wanneer etnische groepen deze willen bewaren, dan is daar geen enkel bezwaar tegen, maar men ziet dit in de Verenigde Staten niet primair als een taak van de overheid. Bovendien wordt aan de hand van onderzoek en experimenten het beleid voortdurend kritisch geëvalueerd en zonodig herzien. Zo ontdekte men dat de achterstand van veel Spaans-sprekende kinderen slechts van tijdelijke aard is en dat tweetalig onderwijs niet altijd de oplossing voor hun problemen is. Op basis van deze en andere onderzoekingen zijn programma's herzien en nieuwe ontworpen, bij voorbeeld speciale onderwijsprogramma's in het Engels. Een ander voorbeeld is het gebruik van ‘Black English’ op een lagere school (de Martin Luther King Jr. school) in Ann Arbor, Michigan. Op advies van deskundigen besliste een rechter twee jaar geleden dat veertig onderwijzers van deze school een cursus ‘conscious raising’ in ‘Black English’ moesten volgen. Het effect van dit experiment, dat nationale aandacht trok, bleek echter twijfelachtig te zijn. Het is dan ook gestaakt en men beraadt zich nu op een andere en hopelijk betere strategie. Een dergelijk pragmatisme ziet men ook ten aanzien van de in de jaren zeventig in de Verenigde Staten wijd verbreide ‘busing’. Op grond van sociaal-wetenschappelijk inzichten, waaruit bleek dat etnisch heterogene schoolklassen het intellectuele niveau van de leerlingen zouden verhogen, werd besloten om scholen in sterke mate etnisch te mengen. Omdat scholen meestal gebonden zijn aan buurten en buurten vaak etnisch tamelijk homogeen zijn, betekende dit dat op grote schaal kinderen uit blanke buurten per bus naar scholen in zwarte buurten gebracht moesten worden en omgekeerd. Echter na verloop van tijd bleek dat de effecten van deze ingrijpende maatregel toch aanzienlijk bescheidener waren dan men verwacht had. In feite vond er slechts menging plaats tussen blanke en zwarte kinderen uit lagere sociaal-economische milieus. Een | |
[pagina 585]
| |
verhoging van het intellectuele niveau bleek (achteraf) niet zozeer een kwestie van etnische, dan wel van sociaal-economische heterogeniteit te zijn. Maar blanke kinderen uit middelbare en hogere sociaal-economische milieus vielen nauwelijks onder deze maatregel, omdat zij in suburbs wonen of particuliere scholen bezoeken. Op grond van deze en andere inzichten, is men voorzichtiger geworden met ‘busing’ en is men er zelfs in verschillende delen van de Verenigde Staten mee opgehouden. Sommigen menen dat hierbij ook veranderde politieke omstandigheden - met name het optreden van de regering-Reagan - een rol hebben gespeeld. Dat is echter ten dele juist. Ook vóór het optreden van de regering-Reagan nam de twijfel over en de kritiek op ‘busing’ toe en was men al bezig het beleid te veranderen.Ga naar eind3. Hoogstens zou men kunnen zeggen dat deze veranderingen door de komst van de nieuwe regering zijn versneld. | |
‘Affirmative Action’Een ander terrein waarop men in de Verenigde Staten - in tegenstelling tot West-Europa - door middel van actief ingrijpen aan problemen van etnische en andere minderheden het hoofd tracht te bieden, is dat van de werkgelegenheid. Overheidsinstanties, maar ook steeds meer particuliere werkgevers - zoals universiteiten, ziekenhuizen, banken, industriële en andere grote bedrijven - streven ‘equal opportunity’ voor werknemers na door middel van ‘affirmative action’. Dit houdt in dat men bij het vervullen van vacatures er naar streeft om bepaalde percentages negers, Spaans-sprekenden, vrouwen of leden van andere minderheden te werk te stellen. Dit heeft er toe geleid dat in bepaalde bedrijfstakken en in bepaalde functies het aandeel van leden van minderheden sterk is toegenomen. Zoals ieder ingrijpen, is ook dit beleid niet geheel zonder problemen. Het betekent dat universiteiten, ziekenhuizen en andere instellingen zich bij het vervullen van vacatures moeten afvragen of zij alleen moeten letten op bekwaamheid voor de betreffende functie of óók of de betreffende sollicitant neger, vrouw of Spaans-sprekend is. Dit dilemma van een universalistisch criterium (bekwaamheid) versus een particularistisch criterium (in casu het behoren tot een bepaalde minderheid) is niet altijd eenvoudig op te lossen en ook onderwerp van verhitte discussies en tegenstellingen. Onlangs speelde zich zo'n discussie af rond de redactie van The Harvard Law Review, een van de meest prominente Amerikaanse juridische tijdschriften. De redactie van dit tijdschrift, die vanoudsher gevormd wordt door de allerbeste studenten van de juridische faculteit van Harvard University, heeft besloten om een deel van de redacteursplaatsen niet uitsluitend op basis van bekwaamheid aan een aantal vrouwen en leden van etnische minderheden toe te kennen. Sommigen menen dat dit het hoge niveau van dit tijdschrift wel eens zou kunnen aantasten. Behalve dat het kan leiden tot een achteruitgang in kwaliteit of van het niveau van dienstverlening, heeft ‘affirmative action’ ook nog andere problemen. Op 't ogenblik ziet men hoe allerwegen in de Verenigde Staten berekeningen worden gemaakt over de ‘achterstand’ van bepaalde bevolkingsgroepen in bepaalde sectoren van de maatschappij. Zo zijn er rapporten waaruit blijkt dat Amerikanen van Poolse afkomst ondervertegenwoordigd zijn onder de stafleden van de Senaat, of dat er in het gebied van de Baai van San Francisco slechts één advocaat van Aziatische afkomst is op iedere 1680 inwoners, terwijl er in het hele gebied één advocaat is op 250 inwoners. Leiders van zwarte organisaties vinden het onrechtvaardig dat vrouwen ook als een ‘minderheid’ worden erkend, omdat dit ten koste van werkgelegenheid van negers zou gaan. Een negerleider zei hierover: ‘This society treats its mothers, sisters and wives far better than its ex-slaves.’Ga naar eind4. | |
[pagina 586]
| |
Maar behalve mogelijke controversen tussen zwarten en vrouwen - over zwarte vrouwen sprak de zojuist genoemde negerleider wijselijk maar niet -, kan ‘affirmative action’ ook spanningen tussen etnische groepen onderling oproepen. Zo blijken sommige uit Azië (met name uit Japan en China) afkomstige bevolkingsgroepen zeer ambitieus te zijn. In het verkrijgen van toegang tot voortgezette en hogere opleidingen en het bereiken van middelbare en hogere beroepen zijn Aziaten gemiddeld veel actiever dan Spaans-sprekende en zwarte bevolkingsgroepen. Om slechts enkele cijfers te noemen: In de staat Californië behoort 39 procent van de Aziaten die eindexamen van een middelbare school doen tot de 12,5 procent beste leerlingen en verkrijgt daarmee automatisch toegang tot de universiteit. Voor blanke leerlingen was dit cijfer 16,5 procent, voor negers 5 procent en voor Spaans-sprekenden 4,7 procent. Alhoewel Aziaten maar 5,2 procent van de bevolking van Californië vormen (met weliswaar een grote concentratie in het gebied van San Francisco), is in 1980-'81 het aandeel Aziatische eerstejaars studenten aan de Universiteit van Californië te Berkeley 20 procent (een verviervoudiging in 15 jaar), terwijl dit percentage voor de beide andere prominente universiteiten in Californië - ucla (Los Angeles) en Stanford - respectievelijk 15,6 en 8,8 procent bedraagt. Alhoewel een deel van de Aziatische studenten vaak grote taalproblemen heeft, blijken ze door hun grote ambitie en ijver toch gemiddeld betere resultaten te behalen dan studenten van andere etnische minderheden en zelfs blanke Amerikaanse studenten. (Zo maakte ik zelf herhaaldelijk mee hoe sommige Aziatische studenten colleges met de bandrecorder opnamen om deze later kennelijk met behulp van een woordenboek te bestuderen.) Ook weten Aziatische studenten de mogelijkheden die ‘affirmative action’ voor minderheidsgroepen biedt, vaak goed uit te buiten. Het kan haast niet anders of de ongelijke sociale mobiliteit die hier het gevolg van is - relatief veel Aziaten die betrekkelijk snel middelbare en hogere posities bereiken - zal spanningen oproepen. Reeds nu hoort men hoe Spaans-sprekende en zwarte studenten zich beklagen over achterstelling en zelfs ‘discriminatie’ vergeleken met sommige categorieën Aziatische studenten. Men kan de vraag stellen of ‘affirmative action’, waar tot nog toe vooral vrouwen uit hogere en middelbare millieus en bepaalde Aziatische bevolkingsgroepen van profiteren, de oplossing is voor de achterstand van sommige etnische bevolkingsgroepen. In het zojuist genoemde geval van Aziatische studenten zou het hanteren van quota zelfs op den duur kunnen leiden tot een beperking van hun aantallen; iets waar bij voorbeeld joodse studenten al langer bang voor zijn. Het is dan ook niet geheel verbazingwekkend dat ‘affirmative action’ steeds meer en nadrukkelijker kritiek ontmoet en men zich beraadt op andere, mogelijk tot minder potentiële spanningen aanleiding gevende maatregelen.Ga naar eind5. | |
Dynamische problematiekDe ervaringen die men in de Verenigde Staten in de loop van vele jaren heeft opgedaan, maken bovenal duidelijk dat de vraagstukken van etnische heterogeniteit en cultureel pluralisme zeer dynamisch van aard zijn. Het is niet alleen een vraagstuk van de nieuwkomers zelf, maar soms ook van de tweede, derde en volgende generaties. Het is in dit opzicht misschien dat men in West-Europa het meest zou kunnen profiteren van de veel langere ervaringen in de Verenigde Staten. Zoals talloze studies inmiddels hebben laten zien, is bij voorbeeld ‘zwart nationalisme’ vooral het produkt van jonge(re) negers die via hogere opleidingen opgeklommen zijn tot de (nieuwe) middenstand, maar daar in feite nog niet helemaal toe behoren. Gevoelens van relatieve achterstelling zijn het sterkst bij diegenen die reeds een voortgezette of hogere op- | |
[pagina 587]
| |
leiding hebben genoten, maar tegelijkertijd niet voldoende mogelijkheden hebben om beroepen uit te oefenen die met deze opleiding overeenstemmen. Ook de competitie tussen etnische groepen onderling richt zich vooral op het bereiken van middelbare en hogere functies, zoals we juist zagen. Dit brengt ons op een laatste punt dat ik hier wil aanroeren en dat mijns inziens het allerbelangrijkste aspect is van de problematiek van immigranten en minderheden, zowel in Europa als in de Verenigde Staten. Eerst in de Verenigde Staten en later ook in verschillende Westeuropese landen is vastgesteld dat er meestal geen sprake is van één nationale arbeidsmarkt, maar dat er vaak verschillende deelarbeidsmarkten bestaan voor verschillende regio's en verschillende soorten werk. Met name zouden er ‘secundaire arbeidsmarkten’ bestaan voor die soorten arbeid waarvoor men moeilijk reguliere arbeidskrachten kan krijgen, zoals schoonmaak- en reinigingswerk, werk in de landbouw, de voedselindustrie en het hotel- en restaurantwezen. Deze relatief ongeschoolde arbeid wordt niet alleen gekenmerkt door lage lonen, maar ook door onstabiele en onzekere arbeidsvoorwaarden, slechte werkomstandigheden en het ontbreken van adequate sociale voorzieningen. Zowel in West-Europa als in de Verenigde Staten kan vastgesteld worden dat het werk in zulke secundaire arbeidsmarkten overwegend verricht wordt door jongeren (scholieren, studenten, maar ook drop-outs), ouderen, vrouwen en vooral nieuwe immigranten en leden van etnische minderheden. Zolang dit slechts een tijdelijk of part-time arrangement is (scholieren, studenten, gepensioneerden die er wat bij willen verdienen; nieuwe immigranten die zich op deze wijze een bestaan beginnen op te bouwen) kan men daar misschien nog vrede mee hebben. Bovendien in het geval van grote categorieën nieuwe immigranten (mediterrane werknemers in West-Europa, Mexicanen en Aziaten in de Verenigde Staten) is zulk werk vaak toch een duidelijke verbetering vergeleken met de situatie in het land van herkomst, waar werkgelegenheid soms geheel ontbreekt en de levensstandaard nóg lager is. Het wordt echter bepaald problematisch wanneer ook de tweede generatie genoegen moet nemen met werk op secundaire arbeidsmarkten. Door onderwijs en contacten met de nieuwe maatschappij is het ambitieniveau inmiddels veel hoger dan dat van de ouders en ontstaan gevoelens van relatieve achterstelling. Over de oplossing van deze problemen bestaan verschillende opvattingen.Ga naar eind6. Enerzijds zijn er diegenen die menen dat deze problematiek slechts op te lossen is door het ingrijpend reguleren van de arbeidsmarkt. In feite komt dit neer op het opheffen van secundaire arbeidsmarkten door het instellen van minimumlonen, vaste arbeidscontracten en duidelijke arbeidsvoorwaarden. Dit betekent echter niet alleen een omvangrijke arbeidswetgeving en vooral controle daarop (waardoor met name werkgevers worden afgeschrikt om ‘goedkope’ arbeidskrachten te gebruiken), maar ook het reguleren van immigratie, het rigoureus bestrijden van illegale immigratie en het invoeren van identiteitskaarten. Vooral dit laatste wekt in de Verenigde Staten groot verzet op. Men ziet het als een ernstige aantasting van de persoonlijke vrijheid. Het andere alternatief, dat lang niet alleen door werkgevers en conservatieve politici wordt verdedigd, is dat men er geheel van afziet om zulke zaken door wetgeving of anderszins te regelen. Interessant genoeg ondervindt dit standpunt zowel in West-Europa als in de Verenigde Staten ook steun van uiterst progressieve zijde. Het argument in deze kring is vooral dat welvarende landen, zoals de Verenigde Staten en die van West-Europa, hun deuren niet kunnen en mogen sluiten voor bewoners van andere delen van de wereld die hun positie willen verbeteren. Zoals ten aanzien van verschillende andere actuele kwesties, zien we ook hier een opvallende convergentie van conservatieve en uiterst progressieve op- | |
[pagina 588]
| |
vattingen. Wat de voorstanders van dit standpunt zich misschien onvoldoende realiseren, is dat een geheel ‘open’ beleid een voortdurende toestroming van nieuwe immigranten en (dus) een expanderende economie veronderstelt. Zolang slechts de eerste generatie van nieuwkomers genoegen moet nemen met de allerlaagste posities op secundaire arbeidsmarkten valt dit nog wel te verdedigen; vaak is er toch wel sprake van enige reële verbetering. Maar er dienen dan wel voorwaarden aanwezig te zijn waardoor de tweede en volgende generaties meer volwaardige posities in de maatschappij kunnen innemen. Wanneer men de arbeidsmarkt niet wil reguleren, dan moet men enerzijds zorgen dat er door economische groei steeds nieuwe middelbare en hogere posities beschikbaar komen. Anderzijds dienen dan de lagere posities op secundaire arbeidsmarkten steeds door nieuwe categorieën immigranten te worden ingenomen. Dat is in het verleden in de Verenigde Staten het geval geweest met achtereenvolgens Westeuropese, Oosteuropese, joodse, Italiaanse en sommige categorieën Aziatische immigranten, die alle min of meer opgeklommen zijn van betrekkelijk lage naar middelbare en hogere posities. Het is tot nog toe minder duidelijk het geval met de negers en Spaans-sprekende immigranten en vooralsnog nóg minder duidelijk met uit de landen rond de Middellandse Zee afkomstige immigranten in West-Europa.
Het is de vraag hoe deze problemen zich in West-Europa en in de Verenigde Staten verder zullen ontwikkelen. Wel is duidelijk dat de Verenigde Staten inmiddels een veel grotere etnische verscheidenheid en cultureel pluralisme vertonen dan de meeste Westeuropese landen. Ook is duidelijk dat dit in de komende twintig jaar het aanzien van de Verenigde Staten ingrijpend verder zal veranderen. Nu al is zonder meer vast te stellen dat vóór het eind van deze eeuw een belangrijk deel van de hogere ambtenaren, politici, leidinggevende functionarissen in het bedrijfsleven, artsen, advocaten en hoogleraren negers, Aziaten, ‘Hispanics’ en leden van andere minderheden zullen zijn. Zullen in West-Europa over twintig jaar zulke functies ook door burgers van Westindische, Turkse of Marokkaanse afkomst worden vervuld? |
|