De Gids. Jaargang 144
(1981)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 539]
| |
Lea Dasberg
| |
[pagina 540]
| |
tische leider, die een nieuwe norm zal aanreiken en door een vernietigende Eindstrijd die grote stilte zal brengen.’ Er staat, zoals Van der Lek ook juist citeert: zich als progressief aandienende opvoeding, niet, zoals Van der Lek in de rest van zijn artikel overal schrijft: progressieve opvoeding. Ik bedoelde daarmee pseudo-linkse stromingen met pseudo-linkse leuzen, die kinderen ‘alle bekende normen en waarden als moed, vlijt, prestatie, leergierigheid, hebben leren wantrouwen of zelfs verachten’, die ten onrechte als links of anderszins progressief worden aangediend. Want de echte linkse en progressieve pedagogie, van Makarenko tot Hoernle, van Ellen Key tot Clara Zetkin tot onze eigen Nederlandse Vereniging Socialisme en Opvoeding, die om voor mij onbegrijpelijke redenen zo weinig bekend is, waren en zijn allerminst wars van die waarden en normen.Ga naar eind3. Er ligt helaas een lange tijd tussen de generatie arbeiders met alleen maar lagere school die door jeugdbeweging en kadervorming Marx en Engels, Darwin en Spencer, Tolstoi en Makarenko zèlf lazen en de generatie van studenten met vwo die (sommigen niet te na gesproken) alleen maar info-bulletins óver die figuren doorvliegen. Maar ja, een jeugdbeweging geldt heden ten dage als reactionair in de pas lopen of op zijn minst (de ajcGa naar eind4.) als elitair en in de plaats van de zich zelf bewustmakende kadervorming is het bewustzijnopdringende Vormingswerk gekomen.
Hoe dit zij, door het hele artikel van Van der Lek heen loopt een spoor van gekwetstheid die, niet door mijn schuld, veroorzaakt lijkt door het gelijkstellen van ‘zich als progressief aandienende opvoeding’ met ‘progressieve opvoeding’. Dat neemt niet weg dat hij belangrijke vragen opwerpt, die serieus antwoord verdienen. Het is helaas inderdaad zo, dat het Jaar 2000 in pedagogische literatuur telkens opduikt en dan meestal met een Eindtijdaccent, zoals: Haalt het lbo het Jaar 2000?Ga naar eind5. Suggestie: meer tijd hebben we niet. En dan: ‘het fascisme als gevolg van een anti-autoritaire opvoeding’, zoals Van der Lek, niet ik, het formuleert, is minder dol dan het op eerste gehoor klinkt. Let wel: één, niet ‘de’ anti-autoritaire opvoeding. Ik heb over de sóórten anti-autoritaire opvoeding, die welke tot reactionaire en die welke tot progressieve menswording kunnen leiden, elders uitvoerig geschreven.Ga naar eind6. Verontrustend vind ik het dat Van der Lek het gevaar een beetje wegwuift ‘dat er hier en daar overijverige progressieve opvoeders bestaan die veel te hard van stapel lopen bij het etaleren van alle gebreken en verschrikkingen van de maatschappij...’ door zich af te vragen of het mij ‘nooit opgevallen (is) dat de kinderen zich, als ze er niets mee kunnen, daarvoor aardig weten af te sluiten’, want ‘Het glijdt langs ze af als regen langs een plastic jas’. Dat mag gelden voor te vroege seksuele voorlichting als de vraag naar de herkomst van de kindertjes nog helemaal niet in een jong kind is opgekomen, maar dat geldt niet voor tieners die gebombardeerd worden met werkloosheidsprognoses, milieu-ondergang, wereldvernietiging door kernwapens en ga zo maar voort. Hoe weinig zulke kost deze opgroeienden in de kouwe kleren gaat zitten blijkt uit een enquête door Jan Nieuwenhuis in de Nieuwe Linie van 11 februari 1981 onder dertientot negentienjarigen van de Kritische Gemeente IJmond. Enkele citaten: ‘De toekomst, dat is voor mij een ver, vreemd niemandsland. Ik weet er niets van, ik weet niet eens of het wel bestaat. De bom kan elk moment vallen. ... Er zijn dagen dat ik haast niet durf te eten. Alles is immers besmet, denk ik dan. De wereld is een grote gifbal, alles is verrot. ... Ik kan dan nog zo hard vegetarisch eten ... maar niemand garandeert mij dat het allemaal onbespoten is en al zou het onbespoten zijn, dan nog, het vergif zit erin gegroeid, het komt door de wortels uit de grond waarop het groeit. ... De mensen die het voor het zeggen hebben, gaan maar door met hun gekonkel. We hebben er geen vat meer op ... We zijn de macht | |
[pagina 541]
| |
kwijt over wie we kiezen ... Ik hoop dat de eerste bom precies op ons valt, zodat ikzelf en alles wat mij lief is, meteen weg is’ (18 jaar) Is daar nu nog iets van politieke strijdbaarheid van te verwachten? Een ander: ‘Als de (volwassenen en soms de “kinderen”) het over kernwapens hebben, word ik vreselijk bang, anders bang dan dat je bang bent bij voorbeeld voor een hond. Ik ben bang omdat er maar iemand op een knopje hoeft te drukken, ik ben bang omdat mensen mensen willen vernietigen. Ik ben bang om dood te gaan. Dat ik bang ben om dood te gaan, ben ik omdat ik niet weet wat er te wachten staat. Soms zou ik wel aan iemand willen vragen - die dood is -: Wat is dat, dood zijn, hoe voelt dat?’ (15 jaar) Ik zie dit kind toch eerder in het spiritisme terechtkomen dan in de psp, u niet, Van der Lek? En ook zonder dat: is het niet droevig, een vijftienjarige, die zich geen vragen stelt over het leven maar uitsluitend over de dood? Of dit: ‘Op de vraag of ik wel eens met zelfmoordplannen heb rondgelopen, kan ik met ja antwoorden. Als ik kijk hoe het in de wereld vergaat, dan ontneemt mij dat wel eens de zin om te leven. Wat ik al eerder zei, het vernietigen van de natuur en de aanschaf van nieuwe kernwapens, maar ook het onredelijke wat zich in de wereld afspeelt, zet mijn wel eens tot de gedachten om zelfmoord te plegen. ... Waarom niet, vraag je dan; ik vind dat een zeer moeilijke vraag. Misschien komt het doordat ik in mijn onderbewustzijn denk dat het niets oplost, dat het leven gewoon verder gaat (dat is blijkbaar een schrikbeeld! L.D.) ... het brengt alleen nog maar meer ellende in deze wereld. ... Hopelijk komt nooit het moment dat ik het doe (dan is het dus iets dat “komt” tegen zijn bewuste wil in. - L.D.), ... het lost niets op en er blijven ondanks alle ellende in de wereld nog genoeg mooie dingen om voor te leven.’ (18 jaar) Maar die mooie dingen worden niet genoemd. Eén andere noemt dat wel: ‘dingen te doen voor anderen, met anderen, zodat, als je dood bent, je toch een zinvol leven hebt geleid, door het leven van anderen mooier te maken.’ (17 jaar) Maar er is er praktisch niet één bij die niet over zelfmoord denkt of heeft gedacht. En dan te bedenken dat Nieuwenhuis deze bloemlezing brengt om er mee aan te tonen dat het wel losloopt met de wanhoop van onze jeugd... Ik ontving reacties van leraren die dagelijks voor de klas staan en die mijn beeld van wanhopende en capitulerende tieners bevestigden, zoals de ene die ik hier citeren wil: ‘Alles wat U schrijft is dagelijks voor onze leraars-ogen aanwezig, zelfs de neiging (en erger!) tot adolescenten-suicide, en dat is niet gemakkelijk.’
Hiermee is al goeddeels beantwoord wat Van der Lek zich vervolgens afvraagt, namelijk of het de kritische jeugd, de politiek bewuste, die zich de misstanden waarmee ze geconfronteerd wordt aantrekt, is ‘die terechtkomen in de drug-scene, het sekte-wezen of tot zelfmoord vervalt’. Ik vrees dat dat met ‘ja’ beantwoord moet worden, al heeft Van der Lek gelijk dat er nog veel onderzoek naar gedaan moet worden. Maar ik zou hem zo al met name kunnen noemen: pioniers van de antipsychiatrie, die nu in Poonah aan de voeten van de oranje leider zitten, die nu wel verder voor ze zal denken en: hoogst intelligente maatschappijcritici uit de artistieke wereld, die diezelfde weg zijn gegaan en kritiekloos dat luxe-eiland temidden van het creperende India ondergaan. Dàt zijn de pseudo-progressieven die door links maar al te vaak als echt progressief worden gezien en die vaak onderwezen zijn door onderwijskrachten die wel de linkse klok hebben horen luiden maar niet weten waar de klepel hangt. En voor links-zijn is er nu eenmaal kennis nodig, veel kennis, grondige kennis, degelijke kennis en op hoeveel pa's en lerarenopleidingen krijg je die? Met een ontvankelijk gemoed voor je medemensen kom je er niet in een echt progressieve beweging die zich niet alleen maar als progressief aandient. | |
[pagina 542]
| |
Daarin is Van der Lek optimistischer dan ik, dat hij gelooft dat wie maar ooit progressieve leuzen heeft aangeheven niet meer in de drugscene, het sekte-wezen of de zelfmoord terecht zal komen. Ik heb dus gezien dat dat wèl gebeurt en al kan ik (en niemand) nu al getallen produceren, het feit dat het voorkomt betekent dat een tijd progressief meedoen geen garantie is tegen verdwijnen in de wazigheid. Maar Van der Lek is veel pessimistischer dan ik in zijn kijk op het grootste deel van de Nederlandse jongeren als hij zegt ‘dat het overgrote deel van de jongens en meisjes er tamelijk traditionele waarden en verwachtingen op nahoudt’, dat ze ‘niet zo verschrikkelijk veel meer dan een huis, een baan, een gezinnetje en wat plezier in het leven (willen) ... Tenslotte komen de meesten van hen uit gezinnen die wel wat anders aan hun hoofd hebben, waar rondkomen een dagelijks weerkerende zorg is, waar vaders en moeders in meer dan afhankelijke posities leven’. Ik kan niet anders concluderen dan dat Van der Lek hier doelt op de arbeidersjeugd. Daarvan suggereert hij dan twee dingen: ten eerste zou die jeugd niet geëngageerd zijn en ten tweede zou ze daardóór minder verdriet en wanhoop kennen en dus minder capituleren voor de verlokkingen van drugs, mystiek en zelfdoding. Afgezien van het feit dat ik niet kan geloven dat een psp-er hier zou willen propageren dat je maar beter ongeëngageerd kunt blijven, omdat je dan onbezorgder leeft, ligt deze passage mij ook nog in een ander opzicht zeer ongemakkelijk, en wel hierom: Onderzoek naar bij voorbeeld de cliëntèle van het jac heeft aangetoond dat die voornamelijk bestond en bestaat uit burgerjongeren en dat pas de laatste tijd schoorvoetend wat meer toeloop van de arbeidersjeugd valt te constateren.Ga naar eind7. Volgens Van der Leks redenering zou je dat dan als negatief moeten waarderen: die jongeren trekken zich niets van de wereldproblemen aan en leven oppervlakkig en egocentrisch over alles heen. Ik kan me niet voorstellen dat hij zo pessimistisch en negatief over arbeidersjeugd denkt. Ikzelf doe dat in ieder geval niet en vind dat dáár nu eens meer onderzoek naar moet worden gedaan, naar die totaal andere en naar ik denk positievere beleving en grotere weerbaarheid door groter zelfrespect bij de jeugd van de arbeidersklasse dan bij de jeugd van de middle class. Ik heb daar eerder over geschreven in en naar aanleiding van mijn Grootbrengen door kleinhouden als historisch verschijnselGa naar eind8. en ik heb toen het vermoeden geuit dat die robuustere houding in het leven te maken zou kunnen hebben met het niet zo hopeloos lang onmondig en onproduktief moeten blijven van de arbeidersjeugd, in tegenstelling tot de burgerjeugd, en met het feit dat, wie voortdurend door anderen opzij geschoven en uitgebuit dreigt te worden, zich niet nog eens zelf kwaad gaat doen, zich niet nog eens zelf gaat vernietigen of zelfs maar zelf gaat beschuldigen. Dat deze jongeren, doordat ze zelf lijfelijk met de maatschappijproblemen geconfronteerd worden en die problemen niet uitsluitend theoretisch via een gebaarde idealistische onderwijskracht op sandalen te horen krijgen, van thuis uit geleerd hebben van zich af te bijten, zichzelf te beschermen, in plaats van te vernietigen, kortom: politiek te reageren en niet ongericht emotioneel.
Dat deze jongeren bij de vakbond hun klachten deponeren in plaats van bij het jac zie ik als verheugend, niet als negatief. Dat ze minder generatieconflict kennen en jaar-in, jaaruit met de hele familie, allemaal samen, jong en oud, vakantie houden op dezelfde camping en dat fijn vindenGa naar eind9., onderga ik als positief. Dat de echtscheidingsepidemie in hun kring nog niet zo toegeslagen heeft als in burgerlijke milieus en dat zij, die in de warmte van een hecht gezin zijn opgegroeid, dat zelf ook weer willen stichten, lijkt mij niets negatiefs en geen reden om het minachtende verkleinwoord gezinnetje te gebruiken, wat kneuterige, bekrompen burgerlijkheid suggereert. Dat deze jongeren er nog ‘zondagse’ kleren op nahouden als tegenhanger van de werkkleren en niet in gerafelde | |
[pagina 543]
| |
spijkerbroek en lubberend t-shirt hun meisjes gaan ophalen voor de bios of de disco zijn voor mij tekenen van een grotere levensvreugde en een groter zelfrespect en helemaal niet van ongeïnteresseerdheid in ‘het soort maatschappijkritiek waar mevrouw Dasberg over spreekt’. Politiek bewustzijn schijnt in Nederland de uitwerking te moeten hebben van calvinistisch zondenbesef, waar je aan onderdoor gaat. Vertoont iemand klaterende levensvreugde dan is hij vast niet politiek bewust.
Van der Lek denkt, zoals al gezegd, dat ik de wanhoop van (burger)jongeren wijt aan progressieve opvoeding, waar ik het heb over zich als progressief aandienende opvoeding en kaatst dan de bal terug door de schuld te leggen bij de opvoeders van het behoud: ‘Tussen, wat ze je op school leren dat politiek eigenlijk zou moeten zijn (dat zijn de progressieven, neem ik aan, - L.D.) en wat je dagelijks in de krant leest of op de t.v. ziet dat politici (de reactionaire opvoeders dus, - L.D.) doen’ ligt dan dat gat van wanhoop waarin je als jongere gestort wordt. Want ‘als je dan, als jongere, in beweging komt, de straat opgaat, gaat demonstreren, posten, bezetten of kraken, dan vinden de meeste ouders èn scholen dat slecht en gevaarlijk, je bent lastig en opstandig en je krijgt te maken met de politie en het gerecht. Dàt is de wereld waarin wij leven, mevrouw Dasberg’. Alsof ik dat niet met hem eens was. Alsof ik als lerares vwo mijn eigen leerlingen niet bij de schoolleiding heb vrijgepleit van schorsing als ze door een Vietnamdemonstratie hadden verzuimd op school te komen. Waarin ik het met Van der Lek niet eens ben is, dat hij suggereert dat deze discrepantie tussen theorie en praktijk van opvoeders iets nieuws zou zijn. Die is er altijd geweest, zoals BrechtGa naar eind10. al aantoonde en Ellen Key en Tolstoi en Pestalozzi en Comenius en onze eigen Ligthart met zijn School en Leven. Maar toch is er toen nooit sprake geweest van een zo symptomatische wanhoop van jongeren en hun vlucht uit de werkelijkheid. De discrepantie tussen Sein und Sollen is zo oud als de mensheid, maar nieuw is dat jongeren daar niet tegen op kunnen en capituleren. En het is die capitulatie die mij verontrust, omdat ik dáár nu bij uitstek aanpassing in zie, namelijk aan wat men fatalistisch als het onafwendbare lot ziet. En in de pedagogische deugden moed, vlijt, prestatie en leergierigheid, die door de zich als progressief aandienende pedagogen verdacht zijn gemaakt en die ook Van der Lek ziet als instrumenten tot aanpassing, zie ik nu juist een arsenaal van wapens tégen die aanpassing. Moed, om niet altijd alles in een meute te doen, van het kiezen van je kleren tot het kiezen van je leuzen, maar zèlf een weg uit te stippelen. Vlijt om een probleem eerst grondig te leren kennen met al zijn achtergronden en oorzaken voordat je je oordeel en je strategie klaar hebt. Prestatie, die niet een ander in egoïstische ambitie neerdrukt onder jouw niveau, maar die in strenge zelfdiscipline jezelf uittilt boven je eigen verwachtingen. Leergierigheid, die de wereld en het leven maakt tot een spannend boek dat nooit uit is, dat op elke bladzijde iets nieuws brengt, ook nieuwe oplossingen voor onoplosbaar lijkend kwaad.
Van der Lek kan zich niet voorstellen dat ik geen verschil zie ‘tussen natuurverschijnselen waarvan niemand de oorzaak kende en die ook per definitie niet tegen te houden waren, (zoals hongersnoden en epidemieën, - L.D.) en ontwikkelingen die door de samenleving zelf veroorzaakt worden en waartegen je wilt waarschuwen’ (zoals milieuvernietiging en kernoorlog, - L.D.). En ik kan me op mijn beurt niet voorstellen dat hongersnoden (als die in het huidige India of zelfs maar in het momentele Polen) en epidemieën (zoals de heden ten dage nog steeds periodiek losbrekende cholera in Aziatische landen) niet gezien worden als veroorzaakt door de samenleving! Namelijk door slecht economisch beleid, door fouten inherent aan een economisch systeem, zij het nu de domaniale autarkie van de mid- | |
[pagina 544]
| |
deleeuwen, het mercantilisme van de zeventiende en achttiende eeuw, of het hedendaagse kapitalisme; en door onhygiëne ten gevolge van analfabetisme en gebrek aan biologische en medische kennis en gebrek aan technische voorzieningen als riolering, waterzuiveringsinstallaties enzovoort, wat weer vaak het gevolg is van het wanbeheer van despotische regimes. Allemaal fouten van de samenleving, geen spel van Satan. Zelfs een wervelwind of vloedgolf, die men (nog) niet kan tegenhouden, kan men dankzij seismografische en meteorologische signalen wel tijdig genoeg verwachten om middels evacuatie menselijk leven voor hun verwoestingen te redden. Dat dat vaak niet gebeurt is weer een wanprestatie van de samenleving: men ziet het vaak te lang aan om geen financiële offers, verbonden aan z'n evacuatie, te hoeven brengen.
Ik heb nergens gezegd dat de onheilsprofeten zeggen ‘dat de dingen die zij vrezen zullen gebeuren omdat het dan 2000 na Christus is’, maar ik zeg dat dat getal een psychische angst opwekt. Angst is bijna altijd onbewust gemotiveerd, hoezeer wij daar ook rationalisaties voor weten te vinden. Geen psycholoog of psychiater zou meer een boterham hebben als iedereen bewust wist wat hem werkelijk dwars zat. Zo'n periodisering in duizendjarige rijken of in een tijdperk van de Vader, van de Zoon en van de Geest hoeft dus helemaal niet als ‘bewustconcept’ aanwezig te zijn en door ‘degenen die in die culturele ontwikkeling betrokken zijn ... als zodanig gepercipieerd worden’ om er toch heel nadrukkelijk te zijn. Maar in de door mij genoemde periodisering is er wel degelijk herhaaldelijk nog sprake van een bewust concept óók en wordt het herhaaldelijk niet alleen als zodanig gepercipieerd maar letterlijk benoemd: Ellen Key met haar Eeuw van het Kind, welk trefwoord tot op onze dagen een levend en vaak gehanteerd begrip is gebleven en ook vorm heeft gegeven aan het internationale jaar van het Kind (1979)Ga naar eind11.; voorts de talloze feministische geschriften die spreken van de tijd van het patriarchaat, dat ten dode gedoemd is, bevestigd door de opvatting van Schelsky en andere sociologen die de Vaterlose Gesellschaft als nieuwe fase analyseren. De samenhang tussen het begrip klonen en wanhopige angst voor de toekomst had ik in mijn oratie ook al gedocumenteerd, (noot 47), en wel met een verwijzing naar het verhaal Waar is mijn kloon, angstwekkend geïllustreerd door Els Molenaar in het Jubileumnummer 60 jaar k & o (17 mei 1979). Dit hele nummer, nota bene een jubileumnummer, van een vereniging wier leden dag in dag uit op een uiterst positieve wijze in het pedagogische veld bezig zijn, ontveinsde zich niet dat we het gevaar lopen de Eeuw van het Kind in te ruilen voor een Eeuw zonder Kind, dat wil zeggen niet meer voortkomend uit liefdevol willen, maar produkt geworden van een zich van ons vervreemde Geest.
De mij toegemeten ruimte eist dat ik nu over ga op de tweede categorie vragen, namelijk hoe we het moeten inrichten om kinderen èn bewust te maken van de toestanden en misstanden in de wereld èn gelukkig te laten blijven of te laten worden. Op heel veel andere punten zou ik nog graag eens verder van gedachten willen wisselen in een persoonlijk gesprek met Van der Lek. Bij voorbeeld over het feit dat ik, met alle respect en sympatie voor de bijna twintig progressieve actiegroepen en verenigingen die hij opnoemt als bewijs dat er nog heel wat toekomsthoop is, de kriebels krijg als ik een folder in de bus krijg of ik wil bijdragen aan een in Nederland georganiseerd tribunaal tegen de behandeling van Indianen in Amerika, terwijl ik nooit een folder in de bus krijg om mee te werken aan een tribunaal tegen het hand over hand toenemende racisme in Nederland zelf tegen Surinamers, Turken, Marokkanen, zigeuners en tegen het weer oplaaiende antisemitisme. Wij Nederlanders weten altijd zo goed hoe anderen het moeten doen. Dat is die vervloekte romantische vlucht-in-de-verte, die | |
[pagina 545]
| |
je zelf niets kost en waarmee je je alleen maar zelf op een voetstuk plaatst door je... als progressief aan te dienen.
Mijn oratie was niet de plaats om breed uit te wijden over de pedagogische middelen om opgroeienden kritisch èn gelukkig te helpen worden. In diverse interviews heb ik verteld over projecten die ik gedurende de elf jaar van mijn leraarschap bij het vwo heb ontwikkeld. Zo iets vertel je naar aanleiding van vragen van een interviewer, dat publiceer je niet in een rede of artikel. In zo'n formele publikatie zou dat terecht overkomen als bewieroking van je zelf, waar ik geen behoefte toe voel. Met zijn aanklacht dat ik niet vertel hoe het dan wel moet, of althans kan, provoceert Van der Lek me om hier tegen mijn zin iets te vertellen van mijn praktische opvoedingswerkzaamheden, die altijd gericht zijn geweest op bewustmaking en levensvreugde. Niet ik heb behoefte aan deze oratio pro domo, maar hij. Nu dan: daar was onder andere de onder mijn leiding als geschiedenislerares door de leerlingen gemaakte tentoonstelling over fascisme vandaag, die als alternatieve herdenkingsplechtigheid geopend werd op een vierde mei en waarvan de opbrengst van bijna duizend gulden door hen werd afgedragen aan wat toen het Aid and Defence Fund heette. Dat was politiek binnen kinderbereik brengen op een manier waar ze eerder high van werden dan wanhopig, doordat ze zich geweldig nuttig voelden en er enorm veel van leerden en de voldoening hadden dat ze met hun rondleidingen aan volwassen bezoekers heel veel konden uitleggen wat die nooit geleerd hadden. Daar waren de Vietnammarsen, naar aanleiding waarvan ik van ze eiste dat daaraan meedoen vooraf gegaan moest worden door grondige kennis van de geschiedenis van dat land, die ik dan ook uitvoerig behandelde. Je hoort niet zo maar ergens achteraan te lopen waar je niets van weet, want voordat je het weet zit je in de foute mars. Daarna hebben de leerlingen mij verteld dat zij en al hun medeleerlingen die in de demonstraties meeliepen, altijd gedacht hadden dat Amerika de eeuwenlange kolonisator van Vietman was geweest en Frankrijk met zijn Ronde tafelconferenties de eeuwige bondgenoot van de gekoloniseerden. Daar was de Chinese Culturele Revolutie, naar aanleiding waarvan ik de Chinese geschiedenis met ze heb behandeld, compleet met de organisatie van de Chinese Staat en de Chinese Communistische Partij. Leerlingen die later gingen studeren aan wat toen nog de psf heette, kwamen me vertellen dat zij de enigen waren van hun jaar die ooit op de middelbare school les hadden gehad en wel als examenstof) over de geschiedenis van dit soort contreien. En ook dat zeg ik hier niet om mijzelf op de borst te kloppen, maar om wat vraagtekens te plaatsen bij de kennis waarop het maoïsme of de Cuba-liefde of de Ghandibewondering van zovele studenten uit die tijd was gefundeerd. En zonder grondige, degelijke kennis blijft het puur toeval of de emoties van humaan bevlogen jongeren in een links of rechts kamp terechtkomen: alweer dat verschil tussen progressief en zich als progressief aandienend. Ik heb geprobeerd mijn leerlingen duidelijk te maken dat een kritische houding niet in eerste instantie betekent dat men kritiek levert op 't één of ander, maar dat men consequent kritisch onderzoekt of en waarom dat een en ander bekritiseerd moet worden. Daarnaast ben ik me gaan afvragen wat leerlingen lazen en wat ze met het gelezene deden. Zo kwam ik terecht op de jeugdliteratuur als historisch en pedagogisch onderzoeksveld. Ik ben zelf gaan onderzoeken wat kinder- en jeugdboeken aandragen aan normen en waarden ten aanzien van oorlog en vrede, rassen en volkeren, godsdienst, seksualiteit, nationalisme, de zwakken in onze maatschappij, autoriteitsgeloof, revolutie en nog veel meer. En dat met de bedoeling om onderwijzers en hen die ze opleiden bewust te maken van lectuur als impliciete of verborgen medeopvoeder. Maar om het eerste échalon, de lezende jeugd zelf, | |
[pagina 546]
| |
bewust te maken dat er achter een verhaal een mens- en wereldbeschouwing schuilgaat ten opzichte waarvan ze partij moeten kiezen, is nog belangrijker. Ook dat is een aanzet tot politiek binnen kinderbereik.Ga naar eind12. Ook de vredesopvoeding draagt daartoe bij. De bundel voordrachten gehouden op het Internationale Symposium over Vredesopvoeding te Utrecht in 1980, waaraan ik ook iets heb bijgedragen, geeft daar goede informatie over, zodat ik die hier achterwege laat.Ga naar eind13.
Maar het meest uitgewerkt voor de dagelijkse praktijk heb ik mijn ideeën over ‘politiek-in-een-kinderhand’ in Mobiel, een integraal thematische geschiedenisleergang voor wereldoriënterend onderwijs op de basisschool (Wolters-Noordhof, Groningen. 1974-1979), een collectief pakket bestaande uit 16 boekjes en 3 spelletjes. Daarin wordt de kinderen de geschiedenis gepresenteerd als iets dat zij maken en niet als iets dat hen willoos ergens heen voert. Daartoe wordt ook voortdurend uitgegaan van hun situatie en van daaruit teruggewerkt naar het verleden en weer vooruit tot hun tijd en uitgezwermd naar andere culturen en weer terug naar huis. Elk thema doorloopt de hele geschiedenis van prehistorie tot heden, zodat leerlingen in een kort tijdbestek, zo'n vier à vijf weken, de hele geschiedenis doorlopen, de ene keer aan de hand van de ontwikkeling van ons eten en drinken, dan weer aan de hand van de ontwikkeling in bouwen en wonen, of de ontwikkeling van ons recht, de menselijke arbeid, sport en spel, gezinsvormen, vervoer, communicatiemiddelen, oorlog en vrede, de kleding, de techniek enzovoort enzovoort.
Een deel van de boekjes behelst kinderverhalen, fictie dus, waarin zo'n thema verwerkt zit, spelend in de oudheid of de middeleeuwen, de Renaissance of de achttiende eeuw of de twintigste, geschreven door schrijvers als Miep Diekman, Annet van Battem, Dick Dreux, Jan Terlouw en vele anderen. Deze verhalen plaatsen het lezende kind emotioneel in de beschreven tijd, een stuk van zijn verleden, via de hoofdpersoon, die meestal een kind is, waarmee identificatie mogelijk is. Een ander deel van de boekjes is documentatiemateriaal, waarin de leerling zelf meer gegevens over het desbetreffende thema kan opzoeken dan het verhaal biedt, dus na en naast de fictie: feit. En het werkboek geeft allemaal opdrachten om al het materiaal te verwerken tot echte kennis, die, zoals ik al eerder zei, de emotie pas handen en voeten kan geven. Veel van de opdrachten moet of kan collectief verwerkt worden en via de spelletjes ook spelenderwijs. Het hele materiaal confronteert de kinderen met hun verleden, hun wereld, hun problemen en hun verworvenheden. Er wordt niets verdoezeld van de rechtverkrachting gedurende de mensheidsgeschiedenis, van slavenhandel tot heksenprocessen, van godsdienstvervolgingen tot de uitmoording van joden en zigeuners. Er wordt niets verzwegen van de gruwelen van oorlogvoering, van de kruistochten tot de Dertigjarige Oorlog, van Napoleons Grande Armée tot de v-2 en Hiroshima. Er wordt een realistisch verslag gegeven van de uitbuiting van de arbeidskrachten, van de piramidebouwers tot de plantagenegers, van de Industriële Revolutie tot de Spartakisten en de Oktoberrevolutie. Maar bij alles wordt de klemtoon gelegd op de kracht van de goedwillenden, de successen van het verzet, zoals de emancipaties van negers, joden, vrouwen, arbeiders en kinderen. Op de inspanningen tégen oorlogsgeweld, van Henri Dunant tot het gebroken geweertje, van Volkenbond tot uno. Op de protesten tégen de armoede, het ontstaan van de arbeidersbeweging, de verovering van de sociale wetten, de geboorte van het ilo. Op de succesvolle strijd tegen de ziekten, van Paracelsus tot Boerhaave, van Jenners pokkenvaccin tot Pasteur, van de penicilline tot de kankerbestrijding. Op de verlichtingsbewegingen tégen bijgeloof en de strijd vóór kennis en mondigheid, van Socrates tot Gallileï, van Erasmus tot Descartes, van Voltaire tot Russell, van analfabetisme tot onder- | |
[pagina 547]
| |
wijs voor iedereen. Mobiel laat aan kinderen zien dat geschiedenis een bewegend proces is en geen statische voorbeschikking, een proces dat door mensen in gang gezet en gehouden wordt en te allen tijde kan worden omgebogen, dat zij die wereld maken en niet die wereld hen. De inleiding in het onderwijzersboek, waarin de principes van Mobiel voor de leerkracht worden uiteengezet, is getiteld: Thuisraken in de wereld. Ergens thuis zijn heeft een dubbele betekenis: je weet er de weg, je weet waar alles staat, je weet wat er wel en niet in huis is en hoe alles functioneert. Maar ook: je voelt je er prettig, vertrouwd, geborgen, je houdt er van en er wordt van je gehouden. Dat dubbele gevoel moeten kinderen ook ten opzichte van de wereld meekrijgen. Opdat ze weten dat ze niet kunnen afhaken, dat ze niet gemist kunnen worden, niet één van hen! |
|