De Gids. Jaargang 144
(1981)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 504]
| ||||||||||
E.M. Barth
| ||||||||||
[pagina 505]
| ||||||||||
‘idealistische’ filosofie ligt niet ver achter ons. De meeste negentiende-eeuwse filosofieën, en in het bijzonder de idealistische filosofie, werden gekenmerkt door een min of meer uitgesproken ‘monologisch’ en letterlijk egocentrisch uitgangspunt wat betreft logica en epistemologie en ook vaak inzake ethiek en metaethiek. De Denker, of de denkende Geest - enkelvoud - was de enige speler in het filosofische theater. Beter gezegd: er viel slechts één logico-epistemologische rol te spelen. Merk op dat dit geldt zowel (1) met betrekking tot de Hegeliaanse logica (vaak ‘dialectiek’ genoemd), als (2) met betrekking tot de negentiendeeeuwse ‘formele’ logica, en ook - zoals het er tot heel kort geleden uitzag - (3) met betrekking tot de moderne logica in haar gebruikelijke aankledingen (waarvan de axiomatische ‘aankleding’, of wijze van systematiseren, waarschijnlijk de meest bekende is). Maar wat betreft de moderne logica blijkt de situatie zich, nauwkeuriger bezien, heel anders ontwikkeld te hebben dan men zich had voorgesteld. Rond 1960 toonde de Duitse wiskundige en filosoof P. Lorenzen, voortbouwend op werk van de Nederlandse logicus E.W. Beth, aan dat de elementaire moderne logica (die teruggaat op Gottlob Frege, 1879) geformuleerd kan worden als een verzameling regels voor kritische discussies. Lorenzen werkt met twee, niet met een, logische (of dialectische) rollen: de ene genaamd ‘Proponent’ en de andere ‘Opponent’. Hij formuleert met andere woorden een dialectische opzet van de moderne ‘formele’ (geformaliseerde) logica. Dit doet hij zowel voor de tweewaardige moderne logica (waaronwaar logica) als voor de zogenaamde constructieve moderne logica, die een soort ontwikkelingslogica is en die een ingewikkelder semantiek heeft. Deze herformulering van de grondleggende onderdelen van de moderne (symbolische of mathematische) logica's heeft echter tot gevolg dat men het onderscheid tussen ‘dialectische’ en ‘formele’ logica niet langer op systematische gronden kan handhaven (ofschoon men het onderscheid natuurlijk kunstmatig in leven kan houden door voortdurend slechts te verwijzen naar de historische vormen van ‘de formele logica’, van vóór Frege's principiële vernieuwing). Dat wil zeggen dat we in onze tijd de kans hebben om een synthese tot stand te brengen van de begrippen ‘dialectische logica’ en ‘formele logica’, die tot nu toe werden behandeld als nogal streng onderscheiden. We hebben met andere woorden eindelijk de kans een synthese tot stand te brengen van schijnbaar contraire verschijnselen - dus om precies zo'n synthetiserende prestatie te leveren die door de eeuwen heen het ideaal is geweest van zoveel denkers (en, paradoxaal genoeg, met name van ‘idealistische’ filosofen). Alleen al het feit dat nu aangetoond is dat een dialogische analyse van moderne logica's mogelijk is, bemoedigt het streven naar een toekomstige argumentatietheorie enorm. Deze dialogische logica (of dialoog-logica), zoals ze genoemd wordt, verdient het zelfs de hoeksteen te worden van de argumentatietheorie - het naakte skelet waaromheen een aantal andere onderwerpen geweven moet worden teneinde de beenderen te voorzien van vlees, bloed en kleding. Hieronder zal ik enige van de belangrijkste onderwerpen noemen waarmee een breed opgezette argumentatietheorie - zoals ik die zie - zich zou moeten bezighouden. Alle beneden genoemde personen met uitzondering van J. Habermas (W.-Duitsland) behoren tot de analytische filosofie of wetenschapsbeoefening. Het overzicht is verre van volledig en vermeldt een groot aantal auteursnamen niet.Ga naar eind1.
1 Problemen aangaande het interpreteren van uitspraken die gedaan worden in de loop van een discussie (in-flight interpretation’). Het communicatieve begrip een precisering, geïntroduceerd en gedefinieerd door Arne Naess (Noorwegen), hoort hier thuis. Stel dat een opinie aanvankelijk uitgedrukt wordt door middel van een formulering fo. Een latere formulering, f, wordt dan een precisering van fo genoemd, als f sommi- | ||||||||||
[pagina 506]
| ||||||||||
ge van de interpretatiemogelijkheden elimineert die aan fo toegeschreven kunnen worden, zonder tot nieuwe interpretaties uit te nodigen die niet eveneens aan fo gegeven kunnen worden. Zo iets als een uitspraak die ‘absoluut precies’ is, bestaat dan niet; dat oude idee hoort thuis in oudere vormen van de (analytische) filosofie, waar men het begrip van een Logisch Ideale Taal vindt (en daarmee gepaard gaande de ‘afbeeldingstheorie’ van de taal, van Ludwig Wittgenstein en anderen). Een formulering kan principieel slechts meer of minder precies zijn dan een andere formulering. Dit gaat definitief in tegen het nog steeds vrij algemeen geaccepteerde idee dat men zinvol zou kunnen spreken van ‘de betekenis van een uitdrukking’. - Mijns inziens mag men verder ook pragmatische context-studies zoals die van H. Parret (België) onder dit hoofd rangschikken.
2 Modellen voor rationele discussie en formele dialectiek. Karl Popper (Oostenrijk en Groot-Brittannië, eens de grootste dialecticus van deze eeuw genoemd) heeft hier ongetwijfeld een zeer belangrijke rol gespeeld, omdat hij veel mensen er toe inspireerde in deze richting te denken. In Duitsland hebben Hans Albert en andere bepleiters van een ‘kritisch rationalisme’ (of rationeel kriticisme) dit werk voortgezet. Vroege invloedrijke bijdragen, daterend uit de jaren vijftig en eerder descriptief dan normatief van aard, zijn er van Ch. Perelman en L. Olbrechts-Tyteca (België) en van S.E. Toulmin (usa); toch kan men deze eigenlijk niet dialectisch noemen, daar ze niet de interactie (Wechselwirkung - Kant!) bestuderen tussen de verbale ‘zetten’ die gedaan worden door de verschillende partijen in een meningsconflict. Echter in een vroeg stadium zijn min of meer ‘formele’ bijdragen tot zo'n verbale dialectiek geleverd door Arne Naess, meer recentelijk door C.L. Hamblin (Australië) en nog later door Nicholas Rescher (usa); zie ook onderdeel 3 hieronder. De uitdrukking ‘formele dialectiek’ werd geïntroduceerd door Hamblin en wordt gebruikt door E.M. Barth en E.C.W. Krabbe.
3 Dialogische logica - eristische logica, logica geformuleerd als systemen van normen voor het doen van zetten in kritische discussies (Streitgespräche). De formulering van moderne logica's als systemen van dergelijke regels hebben we te danken aan P. Lorenzen (West-Duitsland) gevolgd door K. Lorenz (West-Duitsland) en anderen. Zoals hierboven gezegd gaat deze opzet van de moderne logica in tegen het oude idee van ‘(de rol van) de Denker’ als fundamenteel begrip in de filosofie; Lorenzen werkt immers met twee partijen of rollen: de Proponent en de Opponent. Deze opzet van de logica verdient dus de naam dialectisch. Met andere woorden: de moderne logica is (nu) dialectisch. In het volgende zal ik het woord ‘dialectisch’ gebruiken voor ‘kritisch dialogisch, met twee rollen en wisselwerking tussen de produkten van de spelers van deze rollen’.
4 Ontwikkeling van dialectisch bruikbare talen, dat wil zeggen taien die optimaal geschikt zijn voor het voeren van kritische discussies. Laten we een taal - iedere taal - met zodanige eigenschappen dat ze door haar kwaliteiten als instrument voor oplossing van meningsconflicten discussies bemoedigt en ondersteunt, ‘Argumentaals’ noemen. Voor zo'n taal moet men systemen van formele dialectiek, dat wil zeggen regels voor het doen van zetten in een discussie voortkomend uit een meningsconflict, kunnen construeren. Op dit ogenblik weten we niet hoe Argumentaals er uit zal zien wanneer het vollediger ontwikkeld is. Natuurlijk zal een dialogisch adequate taal moeten groeien uit geschikte delen van de ‘natuurlijke’ talen. Zo'n taal zal de Fregeaanse en post-Fregeaanse elementaire logica, waarvoor (dankzij P. Lorenzen en anderen) formeeldialectische systemen reeds beschikbaar zijn, in zich moeten opnemen. Zo'n taal zal vrij zijn van sporen - ‘fading hues’ (Russell) - van con- | ||||||||||
[pagina 507]
| ||||||||||
tra-argumentatieve onderstellingen en antiargumentatieve houdingen uit vroegere tijden. Maar wat we niet kunnen vermijden is dat zo'n taal steeds de neerslag zal bevatten van heel algemene, op het gegeven moment gangbare opvattingen wat betreft de samenstellende delen en de structuur van de wereld. Dergelijke opvattingen kunnen veranderen. Daarom kan het geen statische taal zijn, het Argumentaals zal steeds herziening ondergaan met de ontwikkeling van de ontologische opvattingen in die maatschappij (zie onderdeel 7 hieronder) waarin het wordt gebruikt. Eveneens zal het waarschijnlijk nooit één taal zijn, maar een aantal talen met een relatief eenvoudige, gemeenschappelijke kern. Dit is heel iets anders dan het zoeken naar ‘de (ene en enige) logisch ideale Taal’, die de jonge Russell, Wittgenstein in zijn vroege periode en vele andere analytische filosofen in de eerste decennia van deze eeuw voor de geest stond.
5 Drogredenen. Dit is een oud onderwerp, waaraan idealistische filosofen en de idealistische ‘logica’ totaal geen aandacht besteedden. Mogelijk de meest serieuze recente bijdrage van onze tijd is die van C.L. Hamblin (Australië). De publikaties van John Woods en Douglas Walton (Canada) moeten ook vermeld worden. Te onzent hebben onder anderen J.L. Martens, R. Freeman en C. Beerthuizen zich met drogredenenproblematiek beziggehouden.
6 Regels voor verbaal en ander gedrag dat de totstandkoming van discussies bevordert, anders gezegd: regels voor het scheppen van een discussiebevorderend sociaal en mentaal klimaat. Ook hier moet nadruk gelegd worden op de diepe inzichten en de nuchtere, maar filosofisch originele, aanbevelingen van Arne Naess, die onder meer te vinden zijn in zijn kritiek (uit de jaren '30) op de stellingen van de Wiener Kreis (Wie fördert man heute die empirische Bewegung?, in stencilvorm toegankelijk sinds 1956). Jürgen Habermas (W.-Duitsland) heeft zich beziggehouden met de vraag, hoe de situatie te voorkomen waarin één partij in een menings- of belangenconflict de discussie monopoliseert of overheerst door middel van macht of door verwijzing naar autoriteiten (het ideaal van een Herrschaftsfreie Diskussion; het is begrijpelijk dat dit ideaal in Duitsland na de tweede wereldoorlog moest worden heringevoerd). Door L. Apostel (België) wordt naar verbanden gezocht tussen argumentatieproblematiek en algemene handelingstheorie (Theory of action, niet te verwarren met taalhandelingentheorie).
7 Dialectische gemeenschappen. De uitdrukking ‘een gemeenschap’ (company) van debaters of potentiële debaters, in een niet-universele betekenis, stamt van R. Crawshay-Williams (Groot-Brittannië). Perelman en Olbrechts-Tyteca hebben uitvoerig aandacht geschonken aan de eigenschappen van ‘het forum’. De epistemische functies van ‘het (universele) wetenschappelijke forum’, geconcipieerd als een samenhangend ideaal geheel, worden in Nederland benadrukt door A.D. de Groot. Voor een aan discussie georiënteerde systematische semantiek is Crawshay-Williams' notie van beperkte dialectische gemeenschappen naar mijn opvatting vruchtbaarder; ook als regulatief begrip lijkt het me niet te verwaarlozen. (Het woord ‘epistemologie’ gebruik ik liever niet meer; vergelijk hieronder.)
8 Weddenschapsmodellen. Dergelijke modellen werden in 1976 beschreven in verband met de ‘deductieve’ logica, of logica's, door R. Giles (Canada). Onder deductieve logica kan men verstaan iedere logica die met een ongegradeerd (hoewel soms relationeel) geldigheidsbegrip en met een klein aantal discrete waarden werkt, meestal zijn dat er twee (Waarheid en Onwaarheid). Weddenschapsmodellen voor ‘inductieve’ logica (of: ter vervanging van de notie van inductieve logica) zijn geconcipieerd door de Nederlanders W.K.B. Hof- | ||||||||||
[pagina 508]
| ||||||||||
stee en W. Molenaar. Zij werken met gegradeerde waarden (graden van Gelijk-krijgen) op basis van Bayesiaanse beginselen; terwijl U. Leopold-Wildburger (Oostenrijk), die een analyse van ‘herhaalde discussies’ en meerpartijen-discussies op grond van herziene subjectieve preferenties, het Bayesiaanse denken voor dit wijdere doel ontoereikend acht en bij de speltheoretische ideeën van Harsanyi aansluit. Weddenschapsmodellen en adversary statistics (M.I. Novick) vertonen in haar tweerollen-structuur sterke gelijkenis met dialogische logica; vanuit een argumentatietheoretisch gezichtspunt kunnen ze worden gezien als een aanvulling van de theorie der ‘materiële dialogen’, waartoe K. Lorenz (West-Duitsland) en E.C.W. Krabbe (Nederland) bijdragen hebben geleverd.
9 Herformulering van moderne semantische theorieën, waaronder logische modeltheorie, en aanpassing van hedendaagse conceptuele structuren en hun terminologieën, in filosofie en wetenschap, aan het dialectische perspectief van twee of meer rollen en van wisselwerking tussen de produkten van de spelers. Hier is veel werk te doen. Mij komt het voor dat Naess de eerste is geweest die de wenselijkheid van zulke herformuleringen heeft verwoord. De speltheoretische semantiek van Jaakko Hintikka (Finland, nu usa), die sterke overeenkomst vertoont met Lorenzens dialogische logica, is een bekende theoretische bijdrage tot de herziening van semantische opvattingen; hetzelfde kan naar mijn opvatting gezegd worden van de analyse (door P. Mittelstaedt, West-Duitsland) van de ‘logica’ van de quantum-fysica als een dialoog-logica. Zijn landgenoten C.H. Heidrich en A. Günther bestuderen dialogen in het algemeen en willen hun dialoog-semantiek inbedden in de moderne ‘intensionele’ semantiek. Ook de moderne taalhandelingentheorie, in het bijzonder zekere artikelen van H. Grice (usa), moet hier genoemd worden. De invalshoek van de taalhandelingentheorie wordt ook gekozen door de Nederlanders F.H. van Eemeren en R. Grootendorst. De modeltheorie is een florerend hedendaags onderzoekingsgebied binnen de logische semantiek, dat we te danken hebben aan Alfred Tarski en zijn leerlingen, waaronder Richard Montague. Saul Kripke is beroemd geworden vanwege zijn modeltheoretische analyse van mogelijke conceptuele achtergronden van modale logica's en later van de constructieve (‘intuïtionistische’) moderne logica. In de modeltheorie, ook in Kripkes modeltheorie voor modale logica's, bevatten de modellen voor een logisch systeem meestal twee gepostuleerde en niet nader toegelichte waarden, Waarheid en Onwaarheid. Kripke heeft laten zien dat de modellen voor de constructieve logica, die een soort ontwikkelingslogica is, gemakkelijker begrepen kunnen worden als men in de karakteristiek van deze modellen waar en onwaar vervangt door geverifieerd en niet-geverifieerd. Men kan nog verder gaan: in de modeltheorie van de moderne logica's kunnen de predikaten waar en onwaar, of Kripkes geverifieerd en nietgeverifieerd, op onproblematische wijze vervangen worden door de predikaten eens (agreed) en niet-eens (not-agreed). Deze zijn te verstaan als dialectische predikaten voor gedane uitspraken en niet voor dialectische gemeenschappen. De hedendaagse logica, opgebouwd als formele dialectiek, kan zo semantisch verankerd worden in de praxis van de discussie zelf (E.M. Barth en E.C.W. Krabbe; ter perse). Voor vele, zij het niet voor alle, doelen kunnen (en dienen) de twee waarden Enigheid (Agreement) en Niet-enigheid (Not-agreement) beschouwd worden als basale, en ook als centrale, filosofische noties. (Niet-enigheid betekent afwezigheid van Enigheid.) Uiteraard, zou ik zeggen, kan een uitspraak waarover iedereen het blijvend eens is toch onwaar zijn, à fortiori geldt dat voor uitspraken waarover iedereen het eeuwenlang eens is (vergelijk vroegere theorieën over de vorm van de aarde, haar plaats in het heelal, et cetera). Men kan Waarheid dus niet definiëren - Jürgen Ha- | ||||||||||
[pagina 509]
| ||||||||||
bermas zegt dat men dat wel moet doen - als uiteindelijke of ‘ideale’ universele enigheid (overeenstemming). Dat te doen zou heel gevaarlijk zijn. De niet-dialectische waarden Waarheid en Onwaarheid zijn nog steeds nodig als regulatieve begrippen voor de eenling, maar moeten als onafhankelijk worden behandeld van de waarden Enigheid en Niet-enigheid. De juiste relatie tussen deze twee paren van semantische waarden kan, naar mijn idee, samengevat worden in de volgende aanbeveling: Beschouw discussies met andere mensen niet als middel om tot waarheid te komen, maar als middel om tot twijfel te komen over je eigen overtuigingen; en probeer, door je eigen zintuigen en andere solitaire vermogens te gebruiken, te onderzoeken wat waar is (hoe het is) om vervolgens tot duurzame enigheid met anderen te komen. Korter gezegd, in de vorm van een leuze (en dus voor misverstand vatbaar): Enigheid door waarheid, niet waarheid door enigheid! De waarde van het ‘monologische’, één-rolidee ‘waarheid’, en van het zoeken naar mogelijk intersubjectieve waarheid (hoe het zit, onafhankelijk van mijn speciale eigenschappen), mag als instrument voor het bereiken van waardevolle overeenstemming niet worden verwaarloosd of onderschat. Men moet zich echter realiseren, en daar in de filosofie ook ernstiger rekening mee houden, dat als a en b het met elkaar niet eens zijn, dan heeft een simpele verwijzing naar Waarheid, zonder verdere informatie, geen waarde. In deze zin is Niet-enigheid fundamenteel; en in de modeltheoretische semantiek kunnen Enigheid en Niet-enigheid de waarden Waarheid en Onwaarheid vervangen.
10 Onderzoek naar anti-dialectische houdingen, antidialectische rationaliteitsbegrippen en de anti-dialectische aspecten van huidige ‘natuurlijke’ talen. Dit is een taak waarmee onder andere de auteur van dit stuk zich geregeld bezighoudt, daartoe geinspireerd door publikaties van de hierboven vermelde auteurs en anderen. Hieronder wil ik vooral de schitterende uiteenzetting van Walter J. Ong (usa) vermelden over ‘het verval van de dialoog’ in de Europese cultuur na de middeleeuwen, dat gedeeltelijk werd veroorzaakt door de enorme invloed van de geschriften van Petrus Ramus (Pierre de la Ramée, floruit rond het jaar 1500). De bedoeling is om juist die elementen in de natuurlijke (overgeërfde) talen én in vroegere logica's te ontdekken, en de wortels ervan te begrijpen, die voorkomen dat discussies tot stand komen, of die de voortgang of doelmatigheid ervan belemmeren. Verder om zulke politieke, sociale en psychische structuren bloot te leggen die kritische discussies verbieden of belemmeren. Bezie de volgende situatie:
Verondersteld is dat Olga's onenigheid wat betreft T, de these van de paus, in woorden is uitgedrukt en onder de aandacht van de paus is gebracht. Probleem: wat zijn in deze en soortgelijke situaties de feiten aangaande de gangbare taal en gangbare rationaliteitsconcepties, die voorkomen dat een kritische discussie plaatsvindt? Om ooit tot een enigszins volledig antwoord op deze vraag te komen zal men moeten graven in een groot aantal verschillende onderwerpen uit verschillende onderzoeksvelden; sommige hiervan vallen onder de filosofie in striktere zin, andere onder de linguïstiek, de psychologie, de sociologie, het recht, of nog andere wetenschappen. Laat me enkele duide- | ||||||||||
[pagina 510]
| ||||||||||
lijk relevante onderwerpen uit naburige vakken noemen: het onderzoek naar de representatie van zinnen (uit een taal) in de menselijke geest, of geesten (een populair hedendaags psycholinguïstisch onderzoek, waar veel Nederlanders actief zijn, naar mijn weten vooral in Nijmegen en Tilburg); de psychologische bestudering van systemen van overtuigingen (belief systems), zoals voorgestaan door R. Abelson (usa); logische en linguïstische theorieën over negatie (‘modes of opposition’, vergelijk F. van Dun, België); de semantiek van zogenaamde prototypen (E. Rosch, usa), evenals andere onderzoekingen van het denken in ‘typen’ of ‘genera’ en het spreken met behulp van ‘generische’ termen en zinnen, meer algemeen: de classificatie en probleemhistorische analyse van zinsvormen waarvoor geen discussieregels geformuleerd kunnen worden; de filosofie en theologie van een hiërarchie van menselijke geesten; de filosofie van het belachelijke. De argumentatietheorie is een heel jong, maar filosofisch èn maatschappelijk serieus onderzoeksveld. Ze heeft het in zich om mensen bij elkaar te brengen uit de meest verschillende hoeken van de beschaving en met de meest uiteenlopende belangstellingen. Ze mag niet gereduceerd worden louter tot weer een andere intellectuele carrièremogelijkheid, tot een nieuwe manier om een onbewogen en zelfvoldaan specialistenleven te leiden in rivaliteit met geleerden uit andere specialismen en ‘scholen’. Bovenal moet de filosofische dialectiek niet opgevat worden als het eigendom van één bepaalde school. Wat ik hier gedaan heb, is rapporteren over de bijdragen van analytische filosofen aan een filosofische dialectiek, in de hoop dat men in nog ruimere kring straks kan samenwerken bij het construeren van een vrij algemeen aanvaardbaar apparaat, dat ons in de toekomst kan helpen onze werkelijke problemen en conflicten op een beschaafde manier aan te pakken. Mogelijk is het onrealistisch in zo'n project te geloven, maar waar er geen geloof is, kan er toch nog hoop zijn. En als er ook geen hoop is - laat ons dan werken als Sisyfus! |
|