1. De conceptie van het demonisch universum. In het paleolithicum was de mens eerst voedselverzamelaar en later jager. Er was sociale gelijkheid van man en vrouw, monogamie, in-group en out-group morality. Men leefde met taboes, totems, fetisjen, magie, waarzeggers, shamanen, ziekten door bezetenheid en mythen.
De wereld werd medebewoond door ontelbare, onzichtbare, onberekenbare wezens die goed of kwaad wilden en waar men trachtte invloed op uit te oefenen of ze te ontwijken.
2. De godsdiensten ontstonden in het neolithicum. De mens werd landbouwer en later bewoner van steden. Kinderrijkdom werd een voordeel, dus ook polygamie. De vrouw werd achtergesteld bij de man. Industrie, handel en oorlog ontstonden.
De godsdiensten werden tot stand gebracht door structuur en rangorde aan te brengen in de demonentroep, en door middelen uit te werken om de goden gunstig te stemmen: gebed, offers, riten. De houding van de mens tegenover de goden was als die tegenover de vorsten, de machtigen der aarde. De godsdienstleer werd tot theorie van de werkelijkheid, deze opgevat als het geheel van bovennatuur-mens-natuur.
3. De wetenschap als geheel van weten en inzicht van mens en natuur met uitsluiting van de bovennatuur ontstond 600 voor Christus in Hellas en verving in toenemende mate de godsdienstige, vrijwel steeds defecte theorie van de werkelijkheid.
Als god wordt nu ervaren en opgevat, niet datgene wat wij weten of kunnen, maar juist datgene wat voorziet in het gebrek aan weten en kunnen, de almachtige, alwetende die, hoe zou het anders kunnen, de wereld heeft voortgebracht en naar zijn doel zal leiden.
Blijkbaar bevat de informatie omtrent de wereld een ‘hidden persuasion’, die ons verleidt van dwaalgeesten, elfen of kabouters, van goden en godinnen te verwachten of achteraf aan hen toe te schrijven, wat wijzelf deden, doen of verzuimden. Het demonisch universum is grotendeels verleden. Goden wijken in de schemering. Naarmate de godsdienstleer meer doordacht en doorwrocht werd, meer op wetenschap ging gelijken verminderde zijn geloofwaardigheid en zijn invloed. Want wij leerden de wereld kennen als volmaakt onverschillig voor ons lot, als een zelfbedieningskantine, met ruime maar beperkte voorraad, die wij bovendien nog zelf moeten opsporen en geschikt maken.
Die instantie in ons eigen brein die daarbij leidt en daarin slaagt, onze gids en drager van onze macht is het actiecentrum god.