De Gids. Jaargang 144
(1981)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 429]
| |
M. van Rossem
| |
[pagina 430]
| |
van de jaren veertig als vage sociaal-democraten, die in overgrote meerderheid eigenlijk niet ontevreden waren over de usa. De spil waar het intellectuele leven van de ‘twice-born generation’ om draaide was het tijdschrift Partisan Review, in 1934 opgericht door de Amerikaanse communistische partij, maar, vanaf 1937, het jaar van de wedergeboorte, zelfstandig. De redacteuren en medewerkers van de Partisan Review waren op de keper beschouwd geen politieke maar culturele radicalen. Zij streefden naar een briljante fusie van de revolutionaire politiek en de radicale technische vernieuwingen in de literatuur, zoals die tot stand gebracht waren door mensen als T.S. Eliot, James Joyce en Marcel Proust. Na de val van het kapitalisme hoopten ze in een nieuwe socialistische samenleving een volkomen nieuwe cultuur op te bouwen, geconstrueerd uit het beste wat de Europese en Amerikaanse avant-garde had te bieden. Die cultuur mocht niet elitair zijn, zoals de bestaande avant-garde, zij was bestemd voor iedereen. Het culturele radicalisme van de intellectuelen rond de Partisan Review was een van de belangrijkste redenen voor hun breuk met de communistische beweging, die zeer benauwde opvattingen had over cultuur en bovendien onder alle omstandigheden de cultuur volledig ondergeschikt maakte aan de politiek.
In de late jaren dertig was de invloed van de Partisan Review, met zijn felle kritiek op de Sowjet-Unie, zeer gering. Het politieke toneel werd in die jaren volledig beheerst door de ‘fellow travelers’, mensen die gematigd progressieve wensen voor hun eigen natie wisten te combineren met een grote liefde en bewondering voor de Sowjet-Unie. Na het bondgenootschap tussen Hitler en Stalin, in augustus 1939, en sterker nog na 1945, in het klimaat van de beginnende koude oorlog was het met de heerschappij van de fellow travelers gedaan. De Partisan Review zag nu zijn invloed in het intellectuele leven aanzienlijk toenemen. Het anticommunisme van het tijdschrift werd door de koude oorlog nog flink verscherpt. Het is echter goed te bedenken dat dit anticommunisme geen produkt van de koude oorlog was, maar van de politieke en culturele factiestrijd van de jaren dertig. Hoewel de invloed van de Partisan Review in de jaren veertig en vijftig groot was, moeten we ook weer niet denken dat de intellectuele avonturen van de ‘twice-born generation’ de Amerikaanse cultuur domineerden. Het ging per slot van rekening maar om een vrij kleine groep mensen. Als we, in plaats van te spreken van de Amerikaanse cultuur, ons zouden beperken tot de cultuur van de stad New York, dan zouden we met recht kunnen stellen dat de ‘twice-born generation’ dominant was. Nog in een ander belangrijk opzicht waren de ervaringen van de mensen rond de Partisan Review niet maatgevend voor de Amerikaanse cultuur als geheel. Praktisch zonder uitzondering waren zij afkomstig uit het joodse immigrantenmilieu. Sommigen waren kinderen van immigranten, anderen zelf immigrant, zoals Philip Rahv, hoofdredacteur van de Partisan Review, die zijn hele leven een Russisch accent behield.
Kenmerkend voor de intellectuele atmosfeer in de jaren veertig en vijftig, waren de weinig genuanceerde maar hoogst suggestieve essays van Leslie Fiedler, gebundeld onder de titel An End to Innocence. Fiedler meende dat de Partisan Review-intellectuelen, waartoe hijzelf ook behoorde, de Amerikaanse cultuur onschatbare diensten konden verlenen bij het overwinnen van haar naïveteit. Het langdurige en pijnlijke afscheid van het radicalisme had de Partisan Review-intellectuelen een hoge mate van politieke volwassenheid gegeven. Hun gecompliceerde politieke bewustzijn sloot elke capitulatie voor het simpele optimisme van de Amerikaanse cultuur uit. Zij hadden de Europese culturele en politieke tradities tot een wezenlijk onderdeel van hun intellectuele outillage gemaakt. Zonder Marx, Freud, Kafka en | |
[pagina 431]
| |
Dostojevski konden zij niet meer leven. Belangrijk was ook dat zij bijna allemaal joden waren. Vertegenwoordigers, zoals Fiedler schreef, van een ‘history ridden people’. Een volk met een bijzondere en tragische relatie met het verleden en met Europa. Dat was van het grootste belang in een land dat zelf geen betekenisvol verleden bezat. Tenslotte waren deze joodse intellectuelen bewoners van de grote stad, wat hun culturele perspectief volkomen verschillend maakte van de kleinsteedse atmosfeer die de Amerikaanse cultuur tot op dat moment had gedomineerd. De joodse intellectuelen konden er misschien met hun culturele en historische ‘sophistication’ voor zorgen dat de usa niet opnieuw vluchtten in de mythe van hun eigen onschuld, zoals die volgens Fiedler vooral belichaamd was in de droom van het Wilde Westen. Het idee dat er in de usa, ergens achter de horizon, nog steeds een gebied was waar je leven kon zonder te zondigen en waar de menselijke geconditioneerdheid slechts een bange herinnering was.Ga naar eind2 Het Westen, de droom van de onbegrensde mogelijkheden, was dood. Fiedler had dat zelf geconstateerd tijdens een verblijf in Montana. Als de usa bevrijd konden worden van die oude illusies waren zij in staat de grote traditie van de westerse cultuur uit de vermoeide en anemische handen van Europa te nemen. Dan kon in de usa een volwassen cultuur tot ontwikkeling komen, die zich bewust was van de tragische dilemma's van het menselijke bestaan. Die cultuur zou des te meer spankracht hebben omdat in de usa het conflict tussen ‘the dream of innocence and the fact of guilt’ nog zo duidelijk zichtbaar was.Ga naar eind3 De gevaarlijkste dragers van het geloof in eigen en Amerika's onschuld waren de liberals. Sinds de New Deal waren zij het die intellectueel de toon aangaven in de usa. Amerikaanse ‘liberals’ zijn geen Europese liberalen. ‘Liberal’ wil in de usa zoiets zeggen als gematigd progressief, de ‘liberals’ zijn te vinden in het centrum en op de linker vleugel van de Democratische partij. Volgens de Partisan Review-intellectuelen waren de liberals veel te naïef en optimistisch in hun politieke opvattingen. Al te gemakkelijk vielen ze voor alles en iedereen die maar een enigszins progressieve indruk maakte. Zo waren ze in de jaren dertig direct van bewondering bezweken voor de Sowjet-Unie.
De meest invloedrijke van alle critici van de onvolwassenheid van de ‘liberal tradition’ was ongetwijfeld Lionel Trilling. Trilling, in 1905 geboren in een joodse immigrantenfamilie, doceerde het grootste deel van zijn leven Engels aan de Columbia universiteit. Als zovelen voelde hij zich in de eerste crisisjaren aangetrokken door het marxisme en de culturele mogelijkheden van een nog schijnbaar onbezoedelde revolutionaire Sowjet-Unie. Achteraf beweerde hij niet precies meer te weten wat hij in die jaren nu eigenlijk van de revolutie verwachtte. Het was een vaag verlangen naar ‘an art that would have as little ambiguity as a proposition in logic. ... I ... hoped that the literature of the Revolution would realize some simple inadequate notion of the “classical” which I had picked up at college...’Ga naar eind4 In grote trekken precies het tegendeel van zijn latere culturele programma. De politieke desillusie kwam voor Trilling al zeer vroeg. Hij vond de houding van de communisten ten opzichte van de sociaal-democraten in Duitsland en Oostenrijk onvergeeflijk. Vanaf dat moment probeerde Trilling de liberal traditie te ontdoen van de zwakheden die de desastreuze flirt met communisme en Sowjet-Unie mogelijk hadden gemaakt, zonder die traditie zelf te verlaten. Wat de belangrijkste punten van zijn kritiek waren formuleerde hij in 1949 in de inleiding van zijn essay-bundel The Liberal Imagination. Hij schreef daar: ‘It is one of the tendencies of liberalism to simplify, and this tendency is natural in view of the effort which liberalism makes to organize the elements of life in a rational way. ... The lively sense of contingency and possibility, and of those exceptions to the | |
[pagina 432]
| |
rule which may be the end of the rule ... this sense does not suit well with the impulse to organization.... The job of criticism would seem to be, then, to recall liberalism to its first essential imagination of variousness and possibility, which implies the awareness of complexity and difficulty.’Ga naar eind5 Complexiteit was hier het sleutelwoord. Ook in conversatie placht Trilling op te merken ‘It's complicated. ... It's much more complicated.... It's very complicated.’Ga naar eind6 Liberalism had geen juist beeld van de realiteit omdat het de gecompliceerdheid van de realiteit ontkende. De Liberal Imagination verscheen in 1950, maar de belangrijkste essays in deze bundel werden geschreven aan het eind van de jaren dertig en het begin van de jaren veertig. Trilling formuleerde zijn kritiek op de liberal traditie tegen de achtergrond van de mislukking van de radicale beweging. Vooral het feit, meende hij, dat die beweging een weliswaar invloedrijke en omvangrijke maar desalniettemin uit literair oogpunt waardeloze literatuur had opgeleverd, was een duidelijke indicatie dat er iets mis was met de werkelijkheidsperceptie van het radicaal georiënteerde liberalism van de jaren dertig. In de culturele vooronderstellingen van dat liberalism waren vulgair materialistische impulsen uit het marxisme versterkt door het in de Amerikaanse cultuur al endemische vulgair materialisme. De Amerikaanse cultuur was vanouds in hoge mate gepreoccupeerd met het probleem van de realiteit. Zij had echter de ongelukkige neiging de realiteit te verschralen en te versimpelen tot alleen nog het concrete, het tastbare en het onaangename ertoe behoorden. Alle intellectuele zaken, stijl, gewoonten, kunst, werden niet tot de realiteit gerekend en waren daardoor min of meer minderwaardig.Ga naar eind7 Zeer tot haar nadeel werd de Amerikaanse cultuur en in het bijzonder ook de literatuur, gedomineerd door wat Philip Rahv in een invloedrijk essay ‘the cult of experience’ had genoemd. In de Amerikaanse literatuur ontbrak een adequate verwerking van ideeën en theorieën, zodat zij het moest stellen zonder de speculatieve en problematische aspecten die het intellectuele leven met zich meebracht. Misschien ook dat daarom in de Amerikaanse literatuur zo verregaand ontbrak wat het moderne levensgevoel buiten de usa zo sterk beheerste, de ironie. Kenmerkend voor de Amerikaanse literaire traditie was dat in de hele politiek geëngageerde literatuur van de jaren dertig nergens een goed portret van een marxistische intellectueel getekend was. Het engagement had zich beperkt tot het uiterlijk van de sociale ellende. Politiek bewuste Europese schrijvers, de goede althans, hadden de politieke ideeënwereld in hun romans opgenomen en laten zien hoe ingewikkeld de relatie was tussen politieke overtuiging en concreet handelen. Hoezeer de Amerikaanse literatuur hier tekortschoot, en hoezeer Philip Rahv gelijk had, werd volgens Trilling duidelijk in Hemingway's grote roman over de Spaanse burgeroorlog, For Whom the Bell Tolls. Dit boek bevatte weliswaar een aantal perfect beschreven actiescènes, die definitief in het geheugen van de lezer bleven hangen, maar was desondanks vervelend, en wel omdat de hoofdpersoon, Jordan, vervelend is. Jordan is intellectueel niets waard, zijn geestelijk leven toont nergens overtuigend de sporen van de dramatische historische gebeurtenissen waarin hij een rol speelt. Hemingway was zich wel degelijk bewust van de morele en politieke dilemma's in de Spaanse burgeroorlog, hij slaagde er echter niet in die intellectuele problemen via het denken en handelen van de hoofdpersoon onderdeel van zijn roman te maken.Ga naar eind8
De Amerikaanse cultuur had volgens Trilling, afgezien van haar vulgair materialistische tendensen, ook de neiging ethische vraagstukken verregaand te versimpelen. Goed was goed en kwaad was kwaad, en altijd was direct duidelijk welk van beiden het was. Temidden van deze schrale cultuur zetelde de intellectueel uit de middenklasse, glimmend van zelfver- | |
[pagina 433]
| |
trouwen in de onschokbare zekerheid van zijn eigen deugdzaamheid en oneindig mededogen met de minder bedeelden. Het was typisch dat de liberal traditie niets moest hebben van de romans van Henry James, die de ééndimensionale cultuur van zijn vaderland verlaten had voor de zondige complexiteit van het Europese fin de siècle. James ‘sees the difficulties and dangers of the moral and social life; he is interested in the shadings and contradictions ... and he stands against the black and white, the de haute en bas simplified morality now so common’. De grote kracht van James was volgens Trilling zijn moreel realisme, waarmee Trilling bedoelde ‘an awareness of human complication’. James bezat bovendien wat hem zo relevant maakte voor deze tijd en zo onbegrepen door de altijd optimistische liberals, de ‘imagination of disaster’. Hij zag het leven als gevaarlijk en duister. Het is niet verbazingwekkend dat er in de jaren veertig sprake was van een ware James-revival, waaraan de Partisan Review een belangrijke bijdrage leverde.Ga naar eind9 Optimisme en nobele sentimenten waren volgens Trilling geen goede voedingsbodem voor de literatuur. De literatuur was een complex en subtiel bedrijf, dat werkte met symbolen en suggestie. De radicale beweging had daar geen benul van omdat zij slechts in staat was alles letterlijk op te vatten. De literatuur kon en mocht niet functioneren als de spreekbuis van een politieke beweging. Natuurlijk hield ook de literatuur zich bezig met de problemen van de eigen tijd, waartoe ook de politieke problemen behoorden, maar de schrijver had met zijn eigen tijd een ingewikkelde, contradictoire relatie. Een relatie die in ieder geval veel gecompliceerder was dan die van een politieke beweging met de samenleving waarin zij opereerde. De schrijver was deel van zijn cultuur, meende Trilling, en stond er tegelijkertijd buiten. De kracht en betekenis van de literatuur hadden direct te maken met de ambivalentie van die relatie. Uitgaande van de belangen van de literatuur kwam Trilling al aan het eind van de jaren dertig tot een aanvaarding van de usa zoals zij waren. Hij gaf grif toe dat het maatschappelijke systeem in de usa grenzeloze verspilling in de hand werkte, maar dat leek hem voor de literatuur een voordeel. Het was een systeem waarin alles mogelijk was en de meest gevarieerde uitingen een kans kregen. Vergeleken daarmee was het alternatief van een samenleving waar de literatuur een officiële functie had en door de overheid gecontroleerd werd, in het geheel niet aantrekkelijk. ‘It is hard to imagine a condition in which, as someone said, the state will pay the piper and the piper will call his own tune.’Ga naar eind10
Trilling voelde er niets meer voor zich aan te sluiten bij de intellectuele traditie van het marxisme en de arbeidersbeweging. Hij zou dan het gevoel hebben te handelen in valse vroomheid. Dat was wat al die liberals deden, die schaarden zich vol politieke opwinding in de rijen van het radicalisme en dan bleek dat engagement vervolgens geen enkele praktische consequentie te hebben. In plaats van zich over te geven aan morele zelfbevrediging zou de liberal middenklasse er beter aan doen zijn eigen motieven eens scherp te onderzoeken. Was de keuze voor het radicalisme niet een wel heel makkelijke oplossing voor de schuldgevoelens die elk sociaal bestaan onvermijdelijk met zich meebracht? De houding van de liberals ten opzichte van de arbeiders (en alle andere minder bedeelden) was er volgens Trilling in laatste instantie één van neerbuigend medelijden. Kon die medelijdende hulpvaardigheid niet heel gemakkelijk ontaarden in dwang, als de arbeiders niet precies wilden doen wat de middenklasse voor ogen stond? Trilling zag niets in een politiek standpunt dat geen wezenlijke consequenties had en daardoor alleen maar verhullend kon werken. Hij koos bewust voor een positie in de humanitaire traditie van de Westeuropese en Amerikaanse bourgeoisie.Ga naar eind11 Zo had de liberal-radicale traditie, naar | |
[pagina 434]
| |
Trillings opvatting, in de jaren dertig in zijn literaire ambities volledig gefaald. Toch bestond er wel een werkelijk radicale literatuur, maar die was het produkt van schrijvers die onverschillig, of zelfs vijandig stonden ten opzichte van de liberal traditie, mensen als Joyce, Lawrence, Kafka en Proust. Daardoor was de verbinding verbroken tussen de politiek en cultureel geïnteresseerde middenklasse en de verbeeldingswereld van deze vreselijke eeuw. Het was de enorme verdienste van de PR, volgens Trilling, geprobeerd te hebben die verbinding weer te herstellen, door te werken aan een fusie tussen de liberal traditie en de gecompliceerde ‘imagination of disaster’ van de moderne literatuur.Ga naar eind12
Als de belangrijkste intellectuele gebreken van de liberal traditie beschouwde Trilling de eliminatie van het idee van individuele verantwoordelijkheid, de verering van en de fixatie op de toekomst en ten slotte, een gebrek dat de eerste twee in wezen omvat, de weigering van de liberals om het geconditioneerde karakter van het menselijk bestaan te aanvaarden. Eerst de kwestie van de individuele verantwoordelijkheid. De mens is goed, stelde de liberal traditie. Als de mens dus iets slechts doet is dat per definitie te wijten aan de omstandigheden. Aan een corrupte samenleving, in het bijzonder aan het kapitalisme. Het individu is nooit verantwoordelijk en zo voor immer onschuldig. Dezelfde impuls tot eliminatie van verantwoordelijkheid was aanwezig in de gedachte dat solidariteit met de arbeiders en een politiek engagement de burgerlijke intellectueel ontheffen van de noodzaak na te denken over wat wel en niet geoorloofd is in het politieke handelen. Het was volstrekt onjuist te denken dat het doel altijd de middelen heiligde. Die misvatting had nu juist geleid tot de morele schipbreuk van de radicale beweging.Ga naar eind13 Omdat ook in de politiek geëngageerde literatuur de maatschappelijke omstandigheden altijd de schuld krijgen slaagde die literatuur er nooit in één van haar favoriete figuren, de ‘gewone’ of ‘kleine’ man, adequaat te portretteren. Aangezien alle karakterzwakheden van de kleine man de schuld waren van het kapitalisme, werd de kleine man gereduceerd tot een niet ernstig te nemen literair troeteldier.Ga naar eind14 In zijn eigen fictie, in het bijzonder zijn roman The Middle of the Journey en het verhaal The Other Margaret, trachtte Trilling deze fout opvallend te vermijden.Ga naar eind15 De symbolische kleine man in The Middle of the Journey was niet alleen voorzien van alle normale menselijke tekortkomingen, hij had meer dan de normale portie gebreken. Zo was ook de andere Margaret een zeer onaangenaam mens. Door duidelijk te maken dat hun rotstreken evident niet op het conto van het kapitalisme geschreven konden worden, hoopte Trilling zijn kleine luiden weer tot mensen te maken. Een ellendeling die zelf verantwoordelijk is, is een waardiger figuur dan een uit politiek effectbejag opgewekte literaire ledepop. Deze opstelling betekende nu weer niet dat Trilling de individuele verantwoordelijkheid verabsoluteerde. In de slotdiscussie van de Middle of the Journey kiest de hoofdpersoon wijselijk voor een compromis-positie. De mens is gedeeltelijk een produkt van de omstandigheden en gedeeltelijk zelf verantwoordelijk.
De tweede fundamentele constructiefout van het radicalisme was de verheerlijking van de toekomst ten koste van heden en verleden. Die fout was het directe gevolg van de vooruitgangsgedachte, wellicht het belangrijkste uitgangspunt van de liberaal-radicale traditie. In het licht van de stralende toekomst is het verleden een somber klotsende zee van mislukkingen. De mensheid in verleden en heden deugt niet, maar in de toekomst zal zij definitief beter worden. Het sprak vanzelf dat de radicale traditie met dergelijke uitgangspunten van het idee van een betekenisvolle traditie niets moest hebben. Het verleden werd daardoor nooit op zijn eigen kwaliteiten beoordeeld, het | |
[pagina 435]
| |
werd onveranderlijk gesimplificeerd en anachronistisch benaderd. Ondanks alle gepraat over historische processen stonden de vulgair materialistische opvattingen van de radicale traditie vijandig ten opzichte van de geschiedenis. De overwaardering van de toekomst speelde ook in The Middle of the Journey een belangrijke rol. Trilling suggereerde dat je alleen volwassen kunt worden als je de toekomst opgeeft. Laskell, de hoofdpersoon, realiseert zich op een belangrijk moment plotseling ‘that there was really no future. He did not mean that he had no future. He meant that the future and the present were one ... that the present could no longer contrive and manufacture the future by throwing forward, in the form of expectation and hope, the desires of the present moment.’ De altijd stralende toekomst was volgens Trilling vooral een ziekte van de middenklasse. ‘The well-loved child of the middle class is taught about the future by means of the promises made to him ... the future is always brighter and more spacious than the present. How the mind of the fortunate young man of the middle class is presided over by the future.’ Laskell ontdekt dan ‘that you couldn't live the life of promises without yourself remaining a child. ... maturity itself meant that the future and the present were brought together, that you lived your life now instead of preparing and committing yourself to some better day to come.’Ga naar eind16 Het einde van de onschuld werd hier door Trilling geïdentificeerd met de dood van de toekomst. Dat thema werd ook aangesneden in Saul Bellows eerste roman, Dangling Man. In de Partisan Review schreef Delmore Schwartz vol lof over dit dunne boekje: ‘Here, for the first time I think, the experience of a new generation has been seized and recorded. It is one thing simply to have lost one's faith; it is quite another to begin with the sober and necessary lack of illusion afforded by Marxism, and then to lend in what seems to be utter disillusion, only to be forced, stage by stage, to even greater depths of disillusion. This is the experience of the generation that has come to maturity during the depression...’Ga naar eind17 De bungelende held van het verhaal, Joseph, is een tijdje communist geweest. Hij heeft in zijn jeugdige onschuld grootse plannen gehad, zowel voor zichzelf als voor de wereld. ‘How should a good man live; what ought he to do?’ Dat was de ambitieuze vraag die hij zich voorgenomen had te beantwoorden. Een ‘colony of the spirit’ wilde hij stichten om verantwoord in te leven.Ga naar eind18 Maar zijn plannen zijn belachelijk gebleken; doodgelopen op de taaie corruptie van het dagelijkse bestaan. Zijn politieke geloof heeft hij verloren, evenals het arrogante vertrouwen in het zaligmakende karakter van het leven van de geest. Aanmatigend, concludeert hij nu, was zijn neiging om alleen mensen met ideeën van belang te vinden. Symbool van het dagelijkse, toekomstloze leven is bovenal zijn vrouw, Iva. Hij had haar geestelijk willen leiden, haar binnen willen voeren in de hemelse stad van de grote westerse culturele traditie. ‘But it was now evident that Iva did not want to be towed. Those dreams inspired by Burckhardt's great ladies of the Renaissance and to no less profound Augustan women were in my head, not hers. Eventually I learned that Iva could not live in my infatuation. There are such things as clothes, appearances, furniture, light entertainment, mystery stories, the attractions of fashion magazines, the radio, the enjoyable evening.’Ga naar eind19 Joseph overdenkt dit alles terwijl hij, werkloos, het moment afwacht dat het Amerikaanse leger hem als recruut zal oproepen. Zijn jongensdromen, zijn glorieuze toekomst, is hij definitief kwijt. Wat hem wacht is een uiterst beperkende, in plaats van bevrijdende toekomst. Als soldaat onderworpen aan de discipline van het leger. Hij zit nu zonder toekomst, maar daardoor ook zonder verantwoordelijkheid daar iets groots van te maken. Ironisch besluit hij zijn overpeinzingen aldus: | |
[pagina 436]
| |
‘I am no longer to be held accountable for myself: I am grateful for that. I am in other hands, relieved of self-determination, freedom canceled. Hurray for regular hours! And for supervision of the spirit! Long live regimentation!’Ga naar eind20 Een van de grootste gevaren van de overwaardering van de toekomst zag Trilling in het idee dat nu levende mensen wel aan die glorieuze toekomst geofferd mogen worden. De toekomst is dan niet alleen een hinderpaal voor een volwassen benadering van de werkelijkheid, maar ook een dodelijke bedreiging voor de nu levenden. Vandaar misschien dat Trilling in de vroege jaren veertig een bewonderend boek schreef over de Engelse schrijver E.M. Forster. Forster vond het heden belangrijk en moest van de toekomst niets hebben. Hij was tevreden met de bestaande menselijke mogelijkheden en beperkingen. Forster aanvaardde het leven zoals het is, zonder sentimentalisme, maar ook zonder cynisme. Net als Henry James was hij een ‘moral realist’, wat inhield dat hij zich bewust was van de ‘contradictions, paradoxes and dangers of living the moral life’ en van de ‘inextricable tangle of good and evil and how perilous moral action can be’.Ga naar eind21
Net als bij Trilling was Forsters relatie met de liberal tradition van ambivalente aard. Hij voelde zich wel deel van die traditie, was echter tegelijkertijd van oordeel dat liberalism een wanhopig gebrek aan verbeeldingskracht had. Daarom werd de liberal tradition altijd weer verrast en gedesillusioneerd door de loop der dingen. Dan moest al het werk weer opnieuw gedaan worden. Ook in allerlei andere opzichten zondigde Forster tegen wezenskenmerken van de westerse intellectuele traditie. Hij streefde niet desperaat naar succes, hij wilde geen groot schrijver zijn, vooral geen genie. Bewust ambieerde hij de tweede rang. Forster was benauwd voor een overmaat aan wilskracht, wilde zich niet te sterk concentreren en waarschuwde tegen de permanente inzet van alle aanwezige energie. Volgens Trilling had niemand beter dan Forster onder woorden gebracht wat een ondraaglijke geestelijke vermoeidheid de westerse intellectuele traditie ten slotte veroorzaakte. Het rigide intellectualisme van die traditie, het meedogenloze bewustzijn, onophoudelijk bezig met de exploratie van de eigen intenties, vormden ten slotte een gevaar voor het intellect zelf. ‘To retreat from the fierce sun of the intellect, to abandon the strictness of order and law may at certain times be the best means of asserting the intellect and order and law.’Ga naar eind22 Het vooruitgangsidee wekte in Forster alleen maar wantrouwen op, net als het oordeel over de geschiedenis waarop het meestal is gebaseerd. In de ordeningswil van de intellectuelen zag hij een bedreiging van de toekomst. De beste kansen voor een acceptabele toekomst lagen volgens hem in ‘apathy, uninventiveness and inertia’. De wereld zou nooit functioneren volgens de ordelijke principes die de intellectuelen bedacht hadden. Slechts wie de ‘vital mess’ van de werkelijkheid kon accepteren zou ooit iets van die werkelijkheid begrijpen. In zijn bewondering voor de chaoslievende Forster stond Trilling aan het eind van de jaren dertig niet alleen. Een hele generatie van jonge Engelse intellectuelen, de ‘Auden generation’, keerde zich terzelfder tijd, emotioneel uitgeput door een politiek engagement dat eigenlijk niets dan teleurstellingen had opgeleverd, naar Forster.Ga naar eind23 Forster, verlegen, al over de zestig, introvert en homoseksueel, was de nieuwe held. Hij was het volstrekte tegendeel van de ‘man of action’ die aan het begin van het decennium zo bewonderd was. Zonder te vervallen in Victoriaans optimisme (‘violence ... is, alas! the ultimate reality on this earth’) verdedigde hij toch de traditionele liberale waarden. In een veel geciteerd opstel, dat hij begon met het zinnetje ‘I do not belief in Belief’ wees hij de gelovige hartstocht en het collectivisme van de jaren dertig kalm van de hand. Dat het individu en zijn relatie met andere individuen onder alle omstandigheden | |
[pagina 437]
| |
op de eerste plaats diende te komen maakte hij duidelijk met de in die dagen geruchtmakende uitspraak: ‘I hate the idea of causes, and if I had to choose between betraying my country and betraying my friend, I hope I should have the guts to betray my country’. Omdat de traditionele parlementaire democratie in de eerste plaats uitging van de belangen van het individu, en diversiteit en zelfs een zekere mate van ordeloosheid toeliet, was zij de enige regeringsvorm die de steun van verstandige mensen verdiende. Maar ook hier was fanatisme ongewenst. ‘two cheers for Democracy ... are quite enough ... there is no occasion to give three’. Geloof kon maar het beste met een heel klein g-tje geschreven worden. Elke vorm van heroïek met begeleidend tromgeroffel was uit den boze. Forster vestigde zelfs de indruk dat een zekere knulligheid niet onaangenaam was. Dat de democratie een politiek systeem was dat de produktie van ‘Grote Mannen’ niet leek te bevorderen was van het allergrootste belang. Grote Mannen brachten onveranderlijk ellende voor de kleine man. Forster beëindigde zijn korte geloofsbelijdenis met een bevestiging van de menselijke individualiteit. ‘The memory of birth and the expectation of death always lurk within the human being, making him separate from his fellows and consequently capable of inter-course with them. Naked I came into the world, naked I shall go out of it! And a very good thing too, for it reminds me that I am naked under my shirt, whatever its colour.’Ga naar eind24
Trilling zag de hele moderne literatuur als een onderzoek naar de morele waarden die de Verlichting gelanceerd had. Een onderzoek dat begonnen was met J.J. Rousseau en eigenlijk nog steeds niet afgesloten. De Verlichting was echter in die enorme intellectuele onderneming slechts een element in een dialectische situatie. De Romantiek was het tegengestelde en completerende element. De Romantiek corrigeerde het simpele mensbeeld van de Verlichting en ging op zoek naar de verborgen elementen in de menselijke natuur. Zij suggereerde dat die verborgen elementen misschien wel belangrijker waren dan de rationele buitenkant. Trilling was van mening dat de liberal tradition veel te weinig oog had voor de intellectuele erfenis van de Romantiek. De noodzakelijke reconstructie van de liberal tradition zou gefundeerd moeten worden op een synthese van de idealen van de Verlichting en het psychologisch realisme van de Romantiek. Degeen die er volgens Trilling het best in geslaagd was zo'n synthese tot stand te brengen was Sigmund Freud. Vandaar dat de invloed van Freud op het werk van Trilling nauwelijks overschat kan worden.Ga naar eind25 Wat zo evident ontbrak in het wereldbeeld van de aanhangers van het vooruitgangsgeloof, ‘moral realism’, was in het mensbeeld van Freud in ruime mate aanwezig. Het idee van een simpele en goede mens, die onder de juiste maatschappelijke condities moeiteloos een aangenaam en gelukkig leven kon leiden, was voor hem onacceptabel. De mens was een uiterst complex wezen, dat permanent leed onder de spanning die er bestond tussen zijn primitieve instincten en zijn sociale behoeften en dat slechts bij hoge uitzondering gelukkig kon zijn. Das Unbehagen in der Kultur, het essay waarin Freud zijn pessimistische cultuurtheorie beschrijft, was een van Trillings favoriete teksten. Freud stelde in dit essay dat het sociale leven van de mens zonder cultuur onmogelijk was en snel zou degenereren tot een strijd van allen tegen allen. Hoe nuttig en onvermijdelijk de cultuur ook was, zij was ook vrijheidsbeperkend en Freud toonde begrip voor de weerzin die de mensen vaak tegen de cultuur hadden. Evenzo had Trilling in ruime mate begrip voor de vijandschap ten opzichte van de cultuur. Naar aanleiding van een opmerking van Thomas Mann dat zijn gehele werk begrepen kon worden als een poging zich van de middenklasse te bevrijden, schreef Trilling zelfs: ‘I venture to say that the idea of losing oneself up | |
[pagina 438]
| |
to the point of selfdestruction, of surrendering to experience without regard to self-interest or conventional morality, of escaping wholly from the societal bonds, is an “element” somewhere in the mind of every modern person who dares to think of what Arnold in his unaffected Victorian way called “the fulness of spiritual perfection”.’Ga naar eind26 Ondanks alle begrip voor de zelfvernietigingsdrang van de moderne mens was Trilling het volkomen eens met Freud dat er toch gekozen moest worden voor de cultuur en de offers die daarvoor gebracht moesten worden. Behalve de strijd van allen tegen allen was er voor de cultuur ten slotte geen alternatief. In de allereerste jaren van zijn campagne tegen de verbeeldingsloosheid van de liberal tradition hechtte Trilling aanzienlijk belang aan de ondermijnende en cultuurvijandige aspecten van de moderne literatuur, als was hij dan van mening dat de keuze voor de cultuur onvermijdelijk was. Het negatieve element in de moderne literatuur was immers nauw geparenteerd aan de door hem zo noodzakelijk geachte ‘imagination of disaster’. Zonder een zeker begrip voor de ‘Todestrieb’ zou de liberal tradition volledig blijven steken in simpel optimisme. Naarmate de jaren veertig en vijftig vorderden begon Trilling steeds meer afstand te nemen van het cultuurvijandige element in de moderne literatuur. Het simpele optimisme van de liberal tradition was terecht bekritiseerd, maar nu dreigde de slinger te ver naar de andere kant door te slaan. Nu werd er wel wat al te gemakkelijk gedacht vanuit de ‘imagination of disaster’ en werd men al te sterk aangetrokken door het charisma van dood en bederf. Met grote instemming citeerde Trilling Stuart Chase, die de twee grootste gebreken van het moderne denken als volgt omschreef: ‘The first is its morose desire for dogmatic certainty. The second is ... its feeling that no thought is permissible except an extreme thought; that every idea must be directly emblematic of concentrationcamps, alienation, madness, hell, history, and God; that every word must bristle and explode with the magic potency of our plight.’Ga naar eind27 Steeds minder mensen leken het ook, naarmate de culturele patronen van de jaren zestig zich duidelijk begonnen af te tekenen, eens te zijn met Freud dat de zo beperkende keuze voor de cultuur onvermijdelijk was. De profeten van de instinctuele bevrijding vonden een steeds ruimer gehoor voor hun boodschap dat het hele idee van zelfbeperking en offers onzin was en de totale bevrijding, voor een ieder die dat wilde, mogelijk was. Zoals te begrijpen valt moest Trilling van de bevrijdingsideologie van de jaren zestig niets hebben. Hij bleef koersen op het sombere realisme van Freud. Diens speculatieve ideeën konden bij uitstek functioneren als de ‘liberal imagination’. De ‘poetic qualities of Freud's own principles, which are so clearly in the line of the classic tragic realism, suggest that this is a view which does not narrow and simplify the human world for the artist but on the contrary opens and complicates it.’Ga naar eind28
Wellicht de meest fundamentele kritiek die Trilling op de liberal tradition in de usa had, de kritiek die eigenlijk alle andere kritiek omvatte en die direct aansloot bij Freuds denkbeelden over de noodzakelijke beperktheid van het menselijk leven, was dat de liberal tradition niet in staat was ten opzichte van de sterfelijkheid van de mens een realistisch standpunt in te nemen. Dat de mens ten slotte dood gaat was voor de liberals een belediging, een reactionair denkbeeld eigenlijk. Dat kwam volgens Trilling omdat de liberals niet konden en wilden accepteren dat het leven voorwaardelijk is. De belangrijkste voorwaarde is de dood. Niemand was volgens Trilling volwassen voor hij het feit van de dood, bovenal van zijn eigen dood, geaccepteerd had. Zowel in The Middle of the Journey als in The Other Margaret speelde deze gedachte een belangrijke rol. In het voorwoord voor de tweede druk van The Middle of the Journey onthulde Trilling dat dat boek eigenlijk een novelle had | |
[pagina 439]
| |
moeten worden over de houding van de liberals ten opzichte van de dood. In het boek zoals het ten slotte werd geschreven bleef dat een van de dominante thema's. Laskell, de hoofdpersoon, is zeer ernstig ziek geweest; is kortom zeer direct met zijn eigen dood geconfronteerd. We zouden kunnen zeggen dat hij zowel letterlijk als figuurlijk een vertegenwoordiger van de ‘twice-born generation’ is. De confrontatie met de dood heeft hem nieuwe zelfkennis gegeven en is geleidelijk aanleiding om de liberal-radicale ideeën van zijn vrienden in twijfel te trekken. Het is kenmerkend voor de houding van die vrienden, de Crooms, dat zij niets over zijn ontmoeting met de dood willen horen; ze ontkennen de dood. Aan het einde van zijn ziekbed krijgt Laskell bezoek van een oude kennis, Maxim, die juist gebroken heeft met de communistische partij, die hij gediend heeft als ondergronds werkende activist. Trilling suggereerde voortdurend dat Maxims afval van het geloof en Laskells ziekte op beduidende manier met elkaar te maken hebben. Laskell heeft in ieder geval het gevoel dat over zijn ernstige ziekte en Maxims verrassende stap alleen in onderling verband aan de Crooms verteld kan worden. Voor Laskell was Maxim altijd een belangrijk symbool geweest. Een symbool van de rede handelend in de geschiedenis, verbonden met het idee van een glorieuze toekomst. Nu blijkt Maxim ineens een gewoon mens. Laskell moet afscheid nemen van de veelbelovende toekomst die de handelende rede zou kunnen verwezenlijken. Ook de hoofdpersoon in The Other Margaret, in zoverre in dat verhaal van een hoofdpersoon kan worden gesproken, denkt na over de dood en het ouder worden. Hem is plotseling in de gedachte gekomen het zinnetje: ‘No young man believes he shall ever die’. Nancy Croom, die van Laskells ontmoeting met de dood niet wilde horen ziet er uit als een adolescent. Volwassen ben je pas als je de dood geaccepteerd hebt. Effectief leven is slechts mogelijk ‘from the point of view of the grave’.Ga naar eind29 Afgezien van de dood zijn er in het menselijk leven natuurlijk nog een groot aantal andere conditionerende factoren werkzaam. De meeste daarvan kunnen samengebracht worden onder de noemer van het ‘dagelijks leven’, minder absoluut dan de dood zonder twijfel, maar even effectief in zijn anti-utopische werking. Het nieuwe realisme was niet compleet voor ook het dagelijks leven, vooral in de zin van het traditionele burgermansbestaan, aanvaard was. Men ging zelfs in de jaren veertig en vijftig aanzienlijk verder dan aanvaarding. De anti-utopische soberheid van het dagelijks leven van de burgerij werd nu uiterst prijzenswaardig geacht. In deze jaren werd het literair-intellectuele klimaat gekenmerkt door ‘a defense, or rediscovery, of bourgeois values: the values of stability, material possessions, family, social manners, and so on’.Ga naar eind30 Voorganger in deze ontwikkeling was George Orwell, wiens scherpe kritiek op linkse intellectuelen voor een belangrijk deel gebaseerd was op een bevestiging van ouderwetse, burgerlijke waarden. Zoals Malraux in de jaren dertig overal in de Partisan Review opdook, zo was het nu Orwell die bij voortduring geciteerd, geanalyseerd en bewonderd werd. Toen de Partisan Review een literaire prijs in het leven riep, de Partisan Review Award, ten bedrage van duizend dollar, was Orwell de eerste ontvanger. In de verantwoording van de toekenning schreef de redactie vooral over Orwells integriteit, zowel in esthetische als in ethische zin. ‘Mr Orwell would be much less the writer he is if he had not participated fully and actively in the international socialist movement of his period, if he had not confronted resolutely all sides of that historical fact, and, more important still, had not come through the ordeal intellectually and morally intact.’Ga naar eind31 In zijn bespreking van Nineteen Eighty Four, in hetzelfde jaar dat Orwell zijn prijs kreeg, merkte Rahv op dat Orwell temidden van de schrijvers van die tijd een buitengewone positie innam. Zijn realisme had hem, ondanks zijn uitgesproken politiek engagement immuun gemaakt tegen | |
[pagina 440]
| |
elke vorm van dogmatisme.Ga naar eind32 Voor Orwell was er geen sprake van een vernederende biecht van de radicale zonden, of een scharrelige terugtocht van radicalisme naar behoudzucht. Op geheimzinnige wijze had hij radicalisme en behoudzucht weten te combineren. Trilling zag in Orwell, verbaasd haast dat zoiets nog bestond, ‘a virtuous man ... virtuous, which is not merely moral goodness, but also foritude and strength in goodness’.Ga naar eind33 Een van Orwells grootste attracties was dat hij, afgezien van zijn deugdzaamheid, zo aangenaam beperkt was. Hij was allerminst een genie, hij was een gewoon mens. Trilling vond dat, na de briljante hemelbestormers die de jaren dertig beheerst hadden, echt een opluchting. In dit opzicht deed Orwell sterk denken aan E.M. Forster, die zijn eigen beperktheid benadrukte en weigerde geniaal te zijn. Evenmin als Forster was Orwell geïnteresseerd in de ‘nieuwe mens’, die door de revolutie voortgebracht zou moeten worden. Hij was heel tevreden met de oude mens. Zijn radicalisme bestond eruit iedere oude mens te willen voorzien van een ruime mate van vrijheid, voldoende ontbijtspek en een fatsoenlijke betrekking.Ga naar eind34 De burgermansdeugden, gehuld in een geur van ontbijtspek, dat was wel heel wat anders dan de toon die Malraux in de jaren dertig aansloeg. Malraux haatte de burgerij. Misschien is het wel niet toevallig dat Malraux naar het Verre Oosten ging om kunst te stelen, terwijl Orwell daarheen trok als politieagent. Wat het radicalisme van Orwell zo aantrekkelijk maakte, zo weergaloos bestand ook tegen de totalitaire verleiding, was de ouderwetse, haast negentiende-eeuwse snit. Orwell prees zulke traditionele waarden als verantwoordelijkheidsgevoel, ordelijkheid, fair play en fysieke moed. Zelfs was hij bereid een goed woordje te doen voor snobisme en hypocrisie, omdat dat vaak onmisbare ingrediënten waren in het sociale bestaan van de mens. Overal in zijn werk bleek de aandacht voor het concrete, alledaagse leven dat de mensen, of ze het willen of niet, moesten leven. ‘We may say,’ schreef Trilling, ‘that it was on his affirmation of the middle-class virtues that Orwell based his criticism of the liberal intelligentsia. The characteristic error of the middle-class intellectual of modern times is his tendency to abstractness and absoluteness, his reluctance to connect idea with fact, especially with personal fact ... the prototypical act of the modern intellectual is his abstracting himself from the life of the family.’Ga naar eind35
Een fraai geval van die onwil, of beter nog, dat onvermogen, om indrukwekkend klinkende abstracties te verbinden met de concrete realiteit signaleerde Orwell in zijn essay Inside the Whale. In een, overigens door Orwell geprezen gedicht over de Spaanse burgeroorlog, schreef W.H. Auden over de werkzaamheden van de politieke activist, de held van de jaren dertig, de volgende regels:
Today the deliberate increase in the chances of death,
The conscious acceptance of guilt in the necessary murder:
Today the expending of power
On the flat ephemeral pamphlet and the boring meeting.
Orwell constateerde dat zoiets alleen maar geschreven kon worden door iemand voor wie moord slechts een woord was. Wie ooit een politieke moord van dichtbij had gezien hoedde zich wel voor zulk lichtvaardig geschrijf. Die had ‘some conception of what murder means ... the horror, the hatred, the howling relatives, the post-mortems, the blood, the smells’. Het linkse denken was voor een groot deel als het spelen met vuur door mensen die niet weten dat je je daar aan branden kunt. Intellectuelen ontbrak het aan begrip en belangstelling voor ‘the actual process of life’. Door hun leven in een wereld van abstracties, zonder dagelijks contact met de werkelijkheid waar de rest van de mensheid in verkeerde, waren ze emotioneel verschrompeld. In het bijzonder bleek dat uit hun ‘severance from the common culture of the country’. Linkse intellectuelen | |
[pagina 441]
| |
leken zich altijd min of meer te schamen voor het feit dat zij Engelsen waren. Ze betrokken hun culinaire genoegens uit Frankrijk en hun ideeën uit Moskou.Ga naar eind36 Merkwaardig genoeg stond ‘europeanisering’ in de angelsaksische essayistiek van deze jaren altijd voor het absolute dieptepunt van moreel verval. We zullen dit begrip ook bij de tot hun vaderland bekeerde Amerikaanse intellectuelen voortdurend tegenkomen. Europa was de incarnatie van het kwaad, zowel van links als van rechts. Terwijl Engeland en de usa toonbeelden waren van bescheiden en pragmatisch doormodderen, produceerde Europa nergens in wortelende ideologieën; uit reactionaire zowel als radicale abstracties bestaande systemen, die de wereld niets goeds gebracht hadden. Anders dan de meeste andere maatschappelijke groeperingen ontbrak het de intellectuelen aan patriottisme, dat Orwell definieerde als ‘devotion to a particular place and a particular way of life, which one believes to be the best in the world but has no wish to force upon other people’.Ga naar eind37 De intellectuelen waren nationalisten, een veel gevaarlijker slag dan patriotten, omdat nationalistische gevoelens, in Orwells terminologie althans, niet gebonden waren aan een concrete, door de nationalist zelf gekende en beminde situatie. Nationalisme was daardoor gemakkelijk te transfereren van de ene natie of ideologie naar de andere. Liefst naar naties en ideologieën waar de nationalist niet al te veel weet van had, zodat hij niet kon worden verontrust door de tegenstrijdige gevoelens die de patriot onvermijdelijk voor zijn vaderland had. De gevaarlijkste van alle gevaarlijke eigenschappen van het nationalisme was de, door de onschokbare overtuiging van eigen gelijk gevoede, agressie. Iedere natie moest zich richten naar de natie of ideologie waar de nationalist zich emotioneel aan uitgeleverd had. De patriot zag de negatieve kanten van zijn natie even goed als de positieve, maar hij besefte niet zonder zijn vaderland te kunnen leven. Dat verzorgde zijn emotionele voeding en was met al zijn eigenaardigheden een deel van zijn ziel geworden. Voor een patriot was het vaderland als een familie voor een familielid. Engeland ‘resembles ... a rather stuffy Victorian family, with not many black sheep in it, but with all its cupboards bursting with skeletons. It has rich relations who have to be kow towed to and poor relations who are horribly sat upon, and there is a deep conspiracy of silence about the source of the family income. It is a family in which the young are generally thwarted and most of the power is in the hands of irresponsible uncles and bedridden aunts. Still, it is a family. It has its private language and its common memories, and at the approach of an enemy it closes its ranks.’Ga naar eind38 Toen Trilling in 1952 schreef over de veranderde houding van de ‘twice-born generation’ ten opzichte van zijn eigen vaderland, de usa, kon hij welbewust het spoor van Orwell volgen. Hij was het volledig met hem eens dat het afwijzen van de eigen natie kenmerkend was voor de onwil van de intellectuelen om de actualiteit van het sociale leven te aanvaarden. De natie en de daarop gerichte gevoelens behoorden tot de belangrijkste conditionerende factoren in de politiek. Wie dat ontkende leefde buiten de werkelijkheid en was in wezen bang voor echte politieke verantwoordelijkheid.
Rond 1950 zijn er in de usa door diverse intellectuelen pogingen gedaan om een nieuw conservatisme te construeren. Dat ‘new conservatism’ bleek al snel een kasplantje zonder politieke toekomst. De conservatieve elementen die in het Amerikaanse liberalism geïntroduceerd waren door de realistische redefinitie van dat begrip onderr leiding van de ‘twiceborn generation’, waren kennelijk voldoende om de in die jaren bestaande behoefte aan behoudzucht te bevredigen. Het conservatief gerenoveerde liberalism was het dominante politieke geloof van de jaren vijftig en de eerste helft van de jaren zestig. Halverwege de jaren | |
[pagina 442]
| |
zestig werd het onder de voet gelopen door nieuwe culturele radicalen, die alle gepraat over de noodzaak van realisme en beperking zagen als een goedkope manier om de status quo maar de status quo te laten. Van de ‘twice-born generation’ was er een enkeling die zich zijn eigen jeugddroom van een nieuwe cultuur nog zo levendig herinnerde dat hij de kant van de jeugdige rebellen koos. De grote meerderheid van deze intellectuele generatie, oud geworden ondertussen, wees de vernieuwingspogingen van de jaren zestig verontwaardigd van de hand. Men zag die pogingen als bezield van alle politieke kwaad waarvan men zelf lang geleden zo moeizaam afscheid had genomen. De conservatieve elementen in het realistische liberalism werden daardoor verder versterkt. Als resultaat van deze ontwikkeling zien we in de jaren zeventig een aantal belangrijke leden van de ‘twice-born generation’ naar voren treden als leiders van het zogenaamde neo-conservatisme. Wordt hen verweten daardoor hun oorspronkelijke politieke uitgangspunten wel zeer fundamenteel te hebben verraden, dan geven zij ten antwoord dat niet zij veranderd zijn maar de wereld om hen heen. En men moet toegeven dat daar wat in zit. Het neoconservatisme van nu is een wat ongenuanceerd destillaat uit de bovenbeschreven herformulering van het Amerikaanse liberalism (in realistische zin). |
|