brengen. Geen pagina geeft je de gewaarwording dat naar het juiste woord is gezocht, laat staan dat het is gevonden. Deze zo heel ‘speelse’ schrijvers, deze zo heel ‘woeste’ schrijvers larderen hun anekdotes met cowboyachtige kitschkritiek, niet uit morele overwegingen, niet uit woede, maar om diepe bekommernis met hoge verkoopcijfers.
Er is ook een andere literatuur in Amerika. Die wordt nauwelijks gelezen. Ik noem John Hawkes en James Purdy. De laatste acht ik even groot als Faulkner. Het literaire establishment verwerpt zijn onconventionele en schroeiende portretten van de Amerikaanse samenleving. Vanaf zijn eerste boek is zijn werk met een even aanhoudende als gepassioneerde vijandigheid begroet. Purdy leeft ‘in exile’ in Brooklyn, weigert voor de tv te komen en valt ongewoon scherp de commerciële cultuur aan waar ‘in’ zijn gelijk staat met ‘bestaan’. (Nooit eerder in de Amerikaanse geschiedenis is voor een boek zo'n agressieve en niets ontziende reclame gevoerd als voor Irvings De wereld volgens Garp.)
Purdy heeft Spaans gestudeerd en als tolk in Frankrijk gewerkt. Hij is beïnvloed door de hoofdstromingen van de Europese romankunst. Malcolm, in de gelijknamige roman, is als Telemachus, op zoek naar zijn vader - of misschien naar God. Hij vindt alleen de maatschappij en mensen die hem wensen te bezitten of te gebruiken. In vergelijkbare decors vinden we het thema terug bij Modiano (Frankrijk), bij Thomas Bernhard (Oostenrijk), bij Härtling (ddr), bij Kellendonk en 't Hart.
Waarin verschilt Purdy van de eerder genoemde Amerikaanse schrijvers? Purdy's boek Children is all opent met een dramatische monoloog van een man, Bennie, afkomstig uit een kleine provinciestad die zijn heil heeft gezocht in New York City, symbolisch centrum van succes waar het gaat om amusement, zaken en cultuur. Bennie is gedeprimeerd. Mabel, zijn vrouw, heeft hem verlaten. Hij is werkloos en de ratten rennen door zijn kamer. ‘Het appartement was al twee jaar dichtgetimmerd en nog steeds niet afgebroken.’ (Een zin zonder grote woorden, maar veelzeggend, venijnig, kritisch.) Mabel, toen ze nog thuis was, ging elke nacht naar de telefooncel en belde de slechts voor vrouwen bestemde sos-lijn ‘Daddy Wolf’.
Bennie staat in de telefooncel. Hij heeft zo maar een nummer gedraaid om aan een onbekende van zijn wanhoop te vertellen, maar de verbinding is verbroken. Hij heeft de telefoniste die hij ‘Operator’ noemt, zonder lidwoord, (Alof het God was) gevraagd de verbinding te herstellen. Hij wacht. Buiten de cel staat een man die ook wil bellen. Aan hem vertelt Bennie opnieuw zijn verhaal.
De telefooncel is in de moderne stedelijke samenleving een biechtplaats geworden. De ongeziene luisteraar aan de andere kant van de lijn is de priester, luisterend naar de ontboezemingen van de boeteling. daddy wolf geeft altijd hetzelfde mechanische antwoord: ‘Keer terug tot de kerk.’ Maar daddy wolf suggereert niet alleen de zachtmoedige Vader, de Herder die zijn kudde weidt. Hij is tevens de Verleider. Het telefonische contact biedt naast een religieus surrogaat ook een schrale, onproduktieve seksuele relatie.
De symboliek is subtiel en suggestief. Het verhaal geeft al zijn geheimen niet bij eerste lezing prijs. De beelden gaan bij herlezing op verschillende niveaus functioneren. Uitgaande van een eenvoudig gegeven, uit het leven gegrepen, bouwt Purdy een kunstig vlechtwerk van motieven. De aandachtige lezer krijgt een pregnant beeld van Bennies ontluistering en hardnekkige poging nog iets van menselijke waardigheid op te houden.
Purdy's hel komt tot leven door de observatie van het exacte gebaar. Zijn gescheiden mannen en vrouwen, zijn in de steek gelaten kinderen, psychisch geruïneerd, economisch bezitsloos, spreken, in een laatste poging zich te handhaven, een beheerste taal, maar wat we horen zijn de kreten van menselijk protest.