| |
| |
| |
Rabin Gangadin
Acht gedichten
Uren van tederheid, vriendschap waarin we praten.
We vrijen, slapen elke nacht samen.
Een wonderbaarlijk diepe slaap.
De vriendelijkheid slaat middenin een zin om in haat.
Soms is het een oase van liefdevolle tederheid,
dan opeens is het een slagveld.
Zelfs de muren staan te trillen van haat.
We draaien om elkaar heen als twee beesten.
We zeggen verschrikkelijke dingen tegen elkaar,
toch zijn we best in staat ze te zeggen,
te luisteren naar wat we hebben gezegd,
in lachen uit te barsten, zodat we over de grond rollen.
| |
| |
Ik luister naar de bron, de waterval in de rivier.
Het ruisen van de bladeren boven mij.
Het lijkt alsof mijn wens in vervulling zal gaan.
Uit een schaduw van de boom komt zij te voorschijn,
een geheimzinnige gestalte in doorschijnend wit.
Weet zij van mijn nachtelijke escapades?
Ons gesprek wordt intiem en bijkomstig.
Het is als een gedicht uit een toekomstige eeuw.
Het heeft voor mij iets feestelijks, iets definitiefs.
| |
| |
Ik ben gekomen om te vrijen,
zij buigt zich over naar mij
met een paars aangelopen gezicht.
Glimlachjes. Haar tanden zijn verrot.
De rode hand hoort niet bij haar.
Haar kleren dwarrelen neer op de vloer
Beringde vingers komen naar voren,
Nagels krabben over mijn rug,
wat een vreemde bezigheid.
Het lijkt niet op een spel,
ook niet op een gewoonte.
Het heeft niets vrolijks.
De tijd is te uitgestrekt
die laat zich niet vullen.
Ik heb betaald en begeef me op straat.
| |
| |
Zij wordt steeds banger en weet niet waarom.
Voor mensen, zij gaat steeds minder de straat op.
Alleen als het moet om boodschappen te doen.
Zij durft niet meer naar de wasserette te gaan,
daar moet zij vragen hoe de machines werken.
Het geld is bijna op, zij praat niet meer.
De toekomst is voor haar een groot gat.
Vol met was en boodschappen.
| |
| |
Een slaapkamer als enige plaats voor privacy.
Hij houdt van zijn vrouw,
Hij voelt zich continu schuldig,
het huishouden runnen is op zichzelf voor haar
Geen van tweeën heeft in jaren vakantie gehad,
ze zijn continu slecht bij kas.
Er wordt voortdurend miserabel gekift over centen.
| |
| |
Ik tracht mijn leven tevergeefs op te bouwen
In de tussenruimten van de droom.
Het steigerwerk der waanzinnige logica.
De waanzinnige logica der maatschappij.
Die bieden mij geen steun.
Ik word elke dag met de grond gelijk gemaakt,
als individu, als vlees en bloed.
Ik moet de vleesloze bloedloze maatschappij maken.
De perfectie van de maatschappij,
| |
| |
Ik verlang naar een vernietiging,
ik wil mijn ogen verdelgen.
Ik verlang naar aardbevingen, een natuurramp.
Een ramp die de vuurtoren in zee doet storten.
Ik wil veranderen in een vernietiger.
Ik wil dat de aarde opensplijt.
Alles moet verzwolgen worden in een alomvattende geeuw.
Ik wil de stad omvademen,
alles diep in de schoot der zee zien begraven.
Ik wil dat dit oog verdelgd wordt.
Ik wil mijn lichaam, mijn eigen begeerten leren kennen,
ik wil duizend jaar alleen zijn,
om na te kunnen denken over wat ik gezien en gehoord heb.
| |
| |
Ik heb een tandeloos leven geleid.
Ik heb nooit doorgebeten, ik wachtte maar af.
Ik hield me afzijdig voor later.
Ik merk nu pas dat ik geen tanden meer heb.
Er zal een vloeibare kleverigheid overblijven.
Die zal in het stof wegzakken,
een glinsterend spoor achterlaten.
Ik ben verloren, zonder leeftijd, zonder toekomst.
|
|