Zou de thematiek, met of zonder actualiteit en staatrumoer, er nu werkelijk zoveel toe doen? Behalve in een paar van zijn minste boeken heeft Couperus zich ook niet beziggehouden met de politiek en het wereldgebeuren en toch is hij een tijdlang een van de meestgelezen schrijvers in de Angelsaksische landen geweest. Zijn Majesteit en Wereldvrede, waarin hij wel internationale kwesties aansneed, zijn heel wat sneller vergeten dan zijn Haagse en Indische boeken. Na Couperus heeft het er even op geleken dat de Nederlandse literatuur zich op maatschappelijke problemen ging werpen en het internationale terrein zou betreden. Wageners Shanghai is daar een mooi voorbeeld van. Is het ook een mooi voorbeeld van een roman? Jef Last en H.M. van Randwijk, om ook maar eens een paar ongelijksoortigen te noemen, hebben het geprobeerd met sociale problematiek (Zuiderzee, Burgers in nood), en wat is ervan overgebleven?
Het gaat niet in de eerste plaats om het thema, maar om wat je er mee doet. Een van de grootste naoorlogse successen in Amerika was Salingers The Catcher in the Rye. Met politiek of de vaart der volken had het niets te maken, evenmin als De avonden of Werther Nieland. Het thema van Malamuds Dubin's Lives is zo afgetrapt als een oude schoen en heeft toch een van de meest indrukwekkende boeken van de laatste jaren opgeleverd. En zou Anbeek willen ontkennen dat Updike erin geslaagd is nieuwe belangstelling te wekken voor zeer oude problemen van huwelijk en scheiding? En heeft Allison Lurie niet hetzelfde gedaan in The War between the Tates?
Elk land produceert de literatuur die het verdient. Af en toe komen de critici daartegen in opstand. We hebben Van Deyssels kopbal gehad, en Vermeylens roep om meer hersens, en Forums aandringen op Europees peil en Marsmans politiefluitje om meer proza. Hoe kunnen we nu aan het verzoek van Anbeek om meer actualiteit en straatrumoer voldoen? Door Oek de Jong te vragen een roman over Provo te schrijven en er bij Maarten 't Hart op aan te dringen dat hij Van Agt eens midden in een roman zet? Dat wordt wat, zegt de scepticus.
Natuurlijk heeft Anbeek gelijk als hij de Nederlandse literatuur een verstild weiland vindt in vergelijking met de snelweg van de Amerikaanse literatuur. Natuurlijk heeft hij gelijk als hij betoogt dat er in de Amerikaanse roman meer aan de hand is dan in de Nederlandse. Hij had van mij nog verder mogen gaan en zeggen dat het peil van de Amerikaanse roman hoger ligt dan dat van de Nederlandse. In elk geval zijn de toppen daar hoger en zijn er meer schrijvers die ze bereiken. Er is in Nederland geen Bellow, geen Heller, geen Roth, geen Malamud, geen Updike. Wat daar de precieze oorzaak van is, weet ik ook niet, maar het zal wel iets met traditie te maken hebben. De literaire traditie die onze schrijvers van de negentiende eeuw geërfd hebben, kan nauwelijks inspirerend werken. Wat dat betreft zijn de Amerikanen er beter aan toe, met ook nog de hele Engelse literatuur als achterland. Bovendien zijn de Amerikanen met meer, waardoor de kans op uitschieters groter is. Bovendien ook heeft de Amerikaanse literatuur een aantal stevige injecties gehad van de grote groep joodse schrijvers die vaak uit emigrantengezinnen kwamen met een andere culturele achtergrond dan die van de doorsnee wasp. Het is best mogelijk dat schrijvers met een ander cultuurgebied als achtergrond eerder geneigd zijn zich te verbazen over de politieke en maatschappelijke absurditeiten die ze om zich heen zien dan degenen van wie de vaders en voorvaders er deel van uitgemaakt hebben.
Natuurlijk heeft ook Wim Gijsen gelijk als hij in Literair Paspoort (november-december 1980) schrijft dat de Nederlandse roman te vaak riekt naar zelfbeklag en eindeloos in dezelfde cirkeltjes ronddraait. Het kinderverdriet en jongensleed is inderdaad een probleem aan het worden in onze literatuur. Een moeilijke jeugd mag dan een goudmijn zijn voor de schrijver, voor de lezer is die vaak een zoutmijn. Weg ermee dus, zoals Gijsen wil? Het antwoord staat in het voorbericht van Gomperts' De geheime tuin: ‘De onze is geen grandioze letterkunde, vergeleken bij die van sommige andere landen, maar zij is lang niet te versmaden, en zij is nu eenmaal de onze. Wie er niet van weten wil, wil iets van zichzelf niet weten en dat is een bedenkelijke trek.’