| |
| |
| |
Anthony Mertens
Aanval en afstandelijkheid?
Bij de post een brief, gericht ‘aan de als medewerker aangezochte auteurs naar aanleiding van het stuk “Aanval en afstandelijkheid” door Ton Anbeek’. De eerste twee alinea's: ‘In het u hierbij toegezonden artikel “Aanval en afstandelijkheid” maakt Anbeek een (globale) vergelijking tussen enkele recent verschenen Amerikaanse en Nederlandse romans [...]. De redactie van De Gids vindt de door Anbeek gemaakte vergelijking een goed aanknopingspunt voor een naar haar mening noodzakelijke literair-kritische en literair-sociologische discussie over de ontwikkeling van de Nederlandse literatuur. De redactie [...] vraagt u om een bijdrage [...] aan het debat.’ Wat me opviel: ‘een naar haar mening noodzakelijke discussie.’ Noodzakelijk? Waarom noodzakelijk? De rest van de brief geeft geen antwoord.
Het lijkt wel of we ook op het terrein van de literatuur aan een brede maatschappelijke discussie zijn begonnen. Een voorbereidingsraad onder leiding van een jonkheer ontbreekt nog weliswaar, maar de schermutselingen - ja, die kan men toch nauwelijks over het hoofd zien. Een andere redactie - die van de jaarlijkse bloemlezing uit de literaire tijdschriften, Kritisch akkoord - signaleerde wat het boekjaar 1979 betreft zelf een uitgesproken polemisch klimaat. Discussies over de literatuurwetenschap, de literaire kritiek, het jongste dal in de Nederlandse letteren, over de waardering van de Vijftigers, de taak van de schrijver, over literatuur en politiek - ze zijn allemaal ‘geëntameerd’ de afgelopen jaren. Ze zijn ook allemaal even snel verlopen als ze begonnen zijn. Niet het verschijnsel van de polemiek en de discussie over literaire zaken is op zich zo opzienbarend, wel de frequentie waarin ze elkaar tegenwoordig opvolgen. Er is bijna geen (literair) tijdschrift dat niet nieuwe (of oude) kwesties aan de orde stelt, waarover schrijvers, critici en andere literatuurprofessionals zich het hoofd dienen te breken. Want zo breed is die maatschappelijke discussie nu ook weer niet.
Discussies, polemiek wekken de indruk dat er leven in de literatuur zit. Ze hebben in ieder geval een zekere conversatiewaarde, waardoor het literaire tijdschrift voor even de aandacht van de publieke opinie (althans van dat gedeelte dat zich voor literatuur interesseert) op zich weet te richten. En als het een beetje meezit bestaat de kans dat het zelfs gaat functioneren als het meteorologisch instituut voor het literaire klimaat. Natuurlijk worden die debatten niet alleen maar aangezwengeld vanuit een publicitaire behoefte om aan de weg te timmeren. Misschien zegt het verschijnsel van deze langzamerhand inflatoire hoeveelheid discussies en polemieken meer iets over de al lang niet meer zo vanzelfsprekende status van de literatuur. Een vergelijking met het veranderde aanzien van het dagblad kan op dit punt mijn stelling wat meer verduidelijken. Want - tenzij er sprake is van gezichtsbedrog van mijn kant - het (serieuze) dagblad lijkt de laatste tijd steeds meer op een opinieweekblad
| |
| |
in dagelijkse afleveringen. Ook daar wordt de ene discussie na de andere gevoerd. Men komt om in de meningen. Dat veranderde aanzien zou wel eens te maken kunnen hebben met het feit dat het dagblad als bron van nieuwsvoorziening de concurrentieslag met de andere media (radio, tv) glansrijk heeft verloren. Het dagblad herkauwt ofwel het nieuws dat de avond daarvoor al in verschillende vormen uitvoerig is uitgestraald, of het loopt gewoonweg op het nieuws achter. Op grond daarvan moet het dagblad zich als medium nadrukkelijker legitimeren dan vroeger het geval was. Aanpassing is noodzakelijk. Ofwel men zoekt het in een steeds verdergaande vercommercialisering van het nieuws (over Onze Bladen hoef ik het hier niet te hebben; ze zijn de Onze ook trouwens niet) of - en daar gaat het mij hierom - het accent wordt steeds meer gelegd op analyse en opiniëring in plaats van op nieuwspresentatie.
Iets soortgelijks doet zich voor op het terrein van de literatuur. Want het mag zo zijn dat daarvoor de laatste jaren een hernieuwde belangstelling te constateren valt; ik kan me toch niet aan de indruk onttrekken dat dat eerder te maken heeft met de publicitaire aandacht die er aan besteed wordt in de pers (wellicht een neveneffect van het verschijnsel dat ik hierboven signaleerde), dan uit een spectaculaire stijging van de verkoopcijfers van de belletrie. De langzamerhand onoverzichtelijke hoeveelheid publikaties over de ontwikkelingen in de boekenindustrie maken duidelijk dat de positie van de literatuur heel wat minder rooskleurig is dan al die boekenbijlagen doen vermoeden. Dat het literaire boek (met uitzondering van het relatief kleine contingent bestsellers) op de boekenmarkt aanzienlijk terrein verliest juist ten opzichte van het ‘publieksboek’ (gangbare aanduiding voor het boek met veel plaatwerk en weinig tekst) is een vingerwijzing voor de mate waarin de andere media hun gevolgen hebben voor de receptie van literatuur. De veel grotere directheid van bij voorbeeld het medium tv - waarbij de behoefte aan prikkels sneller bevredigd wordt - draagt er toe bij dat voor veel mensen lezen een moeizame aangelegenheid is geworden. Het gaat allemaal veel te langzaam; het duurt te lang om die abstracte tekens op de bladzijden tot leven te wekken. Dat vereist concentratie en rust. Als het lezen al niet snel opgegeven wordt, dan functioneert het al gauw als een effectief slaapmutsje. Voor velen is het uren lang achter elkaar lezen bijna tot een fysieke en psychische onmogelijkheid geworden. Dat is in het voordeel van die periodieken waarbij de lezer zich niet al te zeer hoeft te vermoeien. Beknopte teksten, luchtig gepresenteerd in grote opmaak met veel illustratiemateriaal - dat kan nog als lust voor het oog. We zijn er aan gewend geraakt dat informatie, ideeën of gedachten binnen een kort tijdsbestek - als het ware tussen
twee jingles in - wordt gepresenteerd. Naar informatie, die meer dan drie minuten of drie pagina's in beslag neemt, luistert bijna niemand meer. Wat dat voor consequenties heeft voor de literatuur laat zich denken.
Niet alleen wordt ze geconfronteerd met een consumptiepatroon dat steeds meer bepaald wordt door de audio-visuele media. Ten opzichte van de andere publiciteitsmedia (dagblad, weekblad enzovoort) verkeert ze evenzeer in een hachelijke positie. Nu kan men zeggen dat het met de literatuur zo slecht nog niet gaat: de verkoopcijfers dalen niet alarmerend snel (soms stijgen ze zelfs, maar het aandeel in de totale boekenomzet wordt wel degelijk minder). En ook het aantal literaire fondsen en titels is zeker de laatste jaren uitgebreid. Maar een groot deel van de literatuur moet nu al extern (door de overheid) dan wel intern (binnen het uitgavenpakket van de uitgeverij uit de inkomsten van bestsellers) gesubsidieerd worden - anders zouden ze al helemaal niet op de markt verschijnen. Maar: de verkoopcijfers zeggen nog niet zoveel over de mate waarin literatuur ook nog gelezen wordt.
| |
| |
‘Als schrijver ben je niet bekend door je boeken,’ zei Harry Mulisch onlangs tijdens het vpro-programma ‘De schrijvers' - maar de frequentie, waarmee je op het scherm verschijnt bepaalt je bekendheid.’ Menig auteur heeft zich wel eens laten ontvallen meer reacties te krijgen op wat anderen in de kritiek over zijn boeken gezegd hebben dan op zijn boeken zelf. Voor veel media is de literatuur pas interessant wanneer men de eigenaardigheden van een schrijver kan gebruiken als stof voor een human interest story. Dat zou misschien iets kunnen zeggen over de mate waarin de bijprodukten van de literatuur (de literaire kritiek, de coverstories, de literaire roddel) belangrijker zijn geworden dan de literatuur zelf. Een schrijver kan jaren werken aan een boek zonder dat het veel reacties oplevert, maar produceert hij in het tijdsbestek van een maand een pamflet waarin hij zich uitleeft in een oorverdovende scheldpartij, dan krijgt men hem pas echt in de gaten en loopt hij de kans zijn literaire leven lang alleen nog als amusante ouwehoer te boek te staan.
Overigens werkt het effect van de publiciteitsmedia op de literatuur ook in een andere richting. Steeds meer wordt het journalistieke model ook maatstaf voor de literatuur.
Want het veranderde aanzien van het dagblad heeft door de opmerkelijke uitbreiding van het aantal columns het pad geëffend voor literatuur op de korte baan. De wel eens gehoorde klacht over het ontbreken van een essayistische begeleiding van de literatuur - toch ook een voorwaarde voor de ontwikkeling daarvan - zou daar wel eens mee te maken kunnen hebben. Bundeling van columns, die hun succes al hebben bewezen en die al geproduceerd waren voor een wat breder publiek, is vanuit marktoverwegingen een minder hachelijke onderneming dan de uitgave van diepgravender essays, die op grond van de boven aangeduide ontwikkelingen zeker op slechts een klein publiek kunnen rekenen.
Al die discussies en polemieken, dat hele inflatieverschijnsel is een symptoom van de publiciteitsmachinerie, die onafgebroken om nieuwe prikkels en stof verlegen zit. Ze mogen bij wijze van spreken niet langer dan een maand duren omdat anders het publiek al lang weggelopen is. Met die discussies over literatuur niet veel anders. Omdat men meestal maar een of twee keer de kans krijgt te reageren en dat ook binnen een beperkte ruimte, beperkt men zich tot schimpscheuten of herhaalt nog eens de argumenten, die intussen wel bekend zijn, en de discussie is al weer gesloten. Discussie op lange termijn, waarvoor materiaal aangedragen moet worden, problemen uitgewerkt, een programma ontwikkeld - daarvoor is geen plaats. En al geldt dat minder voor de literaire tijdschriften, opvallend genoeg worden de kortstondige debatten vaak aangezwengeld door die tijdschriften, die het gemis aan een programma als plusplunt beschouwen. Introductie van ontwikkelingen op het gebied van de literatuurtheorie, het volgen ervan, om maar een voorbeeld te noemen, is slechts voorbehouden aan een paar vakbladen. In het gekrakeel dringt er maar weinig van door. Ze zijn dan ook minder spectaculair dan het retorisch geweld, waarmee ze worden afgedaan.
Kortademigheid is ook het kenmerk van de boekenproduktie. Steeds groter wordt daarin het aandeel van de tekstproduktie op korte termijn met een grote actualiteitswaarde. Steeds geringer het aandeel van de literatuur, die pas op lange termijn iets oplevert voor zover dat al het geval is. De produktiedwang en economische belangen maken het noodzakelijk dat nieuwe produkten steeds sneller verouderen om plaats te kunnen maken voor hun opvolgers. Het is economisch interessanter de ‘verouderde’ boeken te verramsjen dan om ze in voorraad te houden voor een paar geïnteresseerde kopers. De magazijnkosten zijn daarvoor eenvoudigweg te hoog. Ook de promotiecampagnes zijn daar in de regel op af- | |
| |
gestemd: ze zijn erop gericht om de vraag naar een bepaald boek binnen een zo kort mogelijk tijdsbestek te stimuleren om zich zo snel mogelijk weer te kunnen concentreren op de promotie van een nieuw boek.
De reclamemiddelen worden niet gebruikt voor - de overigens meestal vergeefse - poging om de afnemende interesse voor een wat ouder boek weer te stimuleren. Binnen deze context gedijt het bestsellerdom. En meer dan al die besprekingen in de kranten en weekbladen is een plaats op de hp-toptien van belang (voor wat de literatuur betreft). Niemand kan het reusachtige aanbod aan boeken overzien, maar een boek dat op de bestsellerslijst verschijnt, gaat vanzelf lopen: zo'n boek moet goed zijn anders zou het niet op de lijst verschijnen. Alle boeken kan men niet kopen, maar men sust zijn kwaad geweten als men het meest erkende boek koopt. Men kan tenminste weer meepraten.
Vele factoren kunnen een boek tot een bestseller maken - een ideologie, schrijfwijze, het persoonlijk charisma van de auteur, schandalen, actuele situaties, modes, bepaalde bijkomstigheden, die voor de andere media nieuwswaarde hebben - maar een ding is zeker: het moet zo geschreven zijn dat het de concurrentieslag met de andere media kan aangaan wil het door een grote groep mensen ook nog gelezen worden. Met andere woorden: een boek mag alle thema's en problemen aan de orde stellen die het wil, maar het moet wel luchtig en lichtvoetig geschreven zijn. Het moet verteerbaar zijn en vertrouwde signalen bevatten.
In deze ‘vrolijke’ omgeving is literatuur, die concentratie en reflectie verlangt (en daartoe reken ik zeker niet alleen wat men doorgaans avantgardistische teksten noemt), bijna een hopeloos anachronisme geworden. Alleen nog gelezen door diegenen die er professioneel bij betrokken zijn via het onderwijs, de wetenschap, als schrijver, criticus enzovoort. Maar voor velen bepalen de bestsellers het beeld van de literatuur. Wat daarbuiten valt, bestaat eenvoudigweg niet meer.
Als het waar is dat het beeld van de literatuur voor een groot deel bepaald wordt door de manier waarop er over gesproken wordt en wanneer het waar is dat de manier waarop daarover gesproken wordt bepaald wordt door de vluchtigheid van het medium waarbinnen dat moet gebeuren, hoe kan het lezen dan nog evolueren? Want ook de literaire kritiek die verder wil gaan dan het ondersteunen van de reclame campagnes, verder dan een bepaling van de amusementswaarde van het boek (saai, taai, vervelend, onderhoudend, de moeite van het lezen waard), maar die bij voorbeeld informatie wil verstrekken of zelfs een leeswijze wil articuleren, loopt evenzeer het gevaar ongelezen te blijven als het boek dat ze bespreekt.
Op het moment dat door onderwijs en boekenindustrie een potentieel groot leespubliek ontstaat, wordt juist een groot deel van de literatuur een bedreigde soort. Elke literatuurleraar weet daarvan mee te praten: de afstand tussen literaire tekst en de voorkeuren van de leerlingen is zo groot, dat deze nauwelijks of helemaal niet in het tijdsbestek overbrugd kan worden. Juist op het moment dat de markt de werking van boeken steeds meer reguleert, ontdekt de literatuurwetenschap de lezer. De populariteit die de receptie-esthetica binnen een kort tijdsbestek verworven heeft, vormt misschien een aanwijzing voor de twijfel die bij velen bestaat aan de normen waar de literatuur aan afgemeten wordt en voor het besef dat de afstand tussen een groot deel van de literatuur en de ‘verwachtingshorizon’ van de lezers steeds groter wordt. Als daar meteen iets duidelijk wordt, dan is het wel hoe moeilijk het is die receptie te concretiseren, omdat ze zo diffuus is. Veel mensen kunnen hun receptie niet onder woorden brengen of reproduceren de formules van de smaakkritiek. Wat met andere woorden de status van de literatuur steeds meer bepaalt is wat ik hier voor het ge- | |
| |
mak maar het ‘consumentisme’ zal noemen: literatuur wordt steeds meer beoordeeld als tijdspassering.
Welnu, Anbeeks flinterdunne betoog ‘Aanval en afstandelijkheid’ draagt alle sporen van dit consumentisme. Karakteristiek daarvoor is dat een beoordeling van een stand van zaken in de verschillende literaturen onmiddellijk geïdentificeerd wordt met bestsellers. Het commerciële succes wordt daarmee zonder problemen de standaard voor de representativiteit van de literatuur. In de praktijk loopt dat al snel uit op een vergelijkend warenonderzoek. ‘Wat meer straatrumoer zou de Nederlandse roman geen kwaad doen’ concludeert hij aan het eind van zijn verhaal alsof het er om gaat het wat slappe Nederlandse soepprodukt wat meer op smaak te brengen. Er zou wat meer Van Agt, Kok of Wiegel, wat meer Surinamers dan wel krakers - kortom wat meer actualiteit in het Nederlandse produkt moeten komen. Aldus dit vergelijkend warenonderzoek, dat eerder geschreven lijkt voor de vereniging ter bevordering van de export dan als aanzet voor een analyse van de stand van zaken in de literatuur (zoals de redactie van De Gids het artikel kennelijk heeft opgevat). De aanbevelingen vindt men overigens in het notenapparaat verwerkt, waar wat nader ‘gefilosofeerd’ wordt over de vraag welke boeken bij de Amerikaanse consument wat meer kans zouden maken.
De vraag is tot welke conclusies onze ‘culturele ambassadeurs’ in Duitsland, Frankrijk of Ceylon zouden zijn gekomen. Met andere woorden: waarom zou het Amerikaanse bestsellersyndroom de maatstaf moeten vormen voor de Nederlandse roman?
Maar goed, zou ik lid zijn van die vereniging ter bevordering van de export, ik zou met Anbeeks rapportage allerminst tevreden zijn geweest. Want wanneer ik iets te weten wil komen over de oorzaken van het succes van die Amerikaanse boeken, zou er dan niet iets gemeld moeten worden over de relatie met de media-industrie, die in de Verenigde Staten verder ontwikkeld is dan hier. (Dat zou aardig zijn geweest, want dan weten we ook wat ons hier nog te wachten staat.) Zijn die bestsellers immers niet méér representatief voor het succes van de experimenten van de media-industrie dan voor de literatuur in de Verenigde Staten? Want laten we wel wezen: het succes van die boeken, die Anbeek de revue laat passeren, heeft minder te maken met de literaire kwaliteiten ervan (in deze context al bijna een dagsluitersterm) dan met een marketingstrategie, die precies weet aan welke (door de massamedia zelf al geproduceerde) behoeften van de consument het best geappelleerd kan worden. Misschien is het in dit verband illustratief hier te citeren wat Greil Marcus over het succes van het door Anbeek aangehaalde boek Garp van John Irving schreef. Irving, auteur van drie romans die vrijwel geruisloos van de markt verdwenen, probeerde het nog eens bij een andere uitgever, die bereid was zijn nieuwste roman veel publiciteit te geven en er inderdaad in slaagde om het zeven maanden lang op de bestsellerslijst te krijgen. Maar het aantal van 110000 verkochte exemplaren dat daarvan het resultaat was, verbleekte toen Pocket Books, de uitgever die de rechten voor de pocketeditie had gekocht, alle remmen losgooide. Toen pas werd het grote publiek bereikt: ‘De goedkope editie van Garp werd vorig jaar met zo'n enorme (en voor een serieuze roman) zo ongebruikelijke explosie van reclamegeweld gelanceerd, dat Newsweek er een artikel aan wijdde en cbs News er schande van sprak: zes
verschillende omslagen; een lawine van advertenties; radiospotjes; affiches in bussen en de ondergrondse; posters; zweetbandjes (vanwege het worstelmotief) en petjes. Als ze Irving zo gek hadden kunnen krijgen, zouden ze hem ongetwijfeld een partijtje hebben laten worstelen voor dat tvprogramma waarin allerlei beroemdheden laten zien wat ze op sportief gebied presteren. Binnen een paar weken stond de pocketeditie van Garp bovenaan de bestsellerslijst en het
| |
| |
bleef nummer één tot begin oktober. Natuurlijk heeft het reclamegeweld bijgedragen tot het enorme succes, en natuurlijk valt er op die campagne wel wat aan te merken, maar eigenlijk is het enige interessante van het hele geval dat Garp al die opgeblazen verwachtingen waarmaakt.’ (vn, 31.5.1980, p. 4.)
Deze laatste zin van Greil - die overigens enthousiast is over het boek - demonstreert alleen maar hoe gelukkig een schrijfwijze en een reclamecampagne met elkaar samenvallen. Want men kan zich afvragen of de actuele thema's en motieven, die in zo'n boek als Garp voornamelijk als signalen worden verwerkt, niet zozeer een reflectie zijn op de Amerikaanse samenleving - zoals Anbeek suggereert, maar eerder een al dan niet bewuste legitimatie van de roman ten opzichte van de andere media - de televisieseries bij voorbeeld, die zonder ophouden de Amerikaanse huiskamers binnendringen en waarin om het kwartier naar een climax wordt toegewerkt, van de ene schokkende scène naar de andere. (Men kan ook zeggen dat ze pauzefilms zijn in de ‘eeuwigdurende’ reclame. In Garp is evenmin plaats voor reflectie: de lezer wordt verpletterd door de opeenvolging van de ene absurde scène na de andere. Garp is inderdaad een komedie want die verpletterende hoeveelheid ‘shocking events’ gaat al snel (althans bij mij) op de lachspieren werken. Of er van een werkelijke ‘kultuurkritiek’ in deze romans sprake is valt te betwijfelen of men zou de uitvergroting van de beelden als zodanig moeten opvatten. De stijl wordt niet bepaald door de ellips, waar de lezer zelf aan het werk moet gaan, maar door de ‘blow up’ van de signalen, waarmee men dagelijks bestookt wordt. En hoe komisch dat proces ook moge werken, het leesmodel waar het boek wel degelijk op mikt is dat van de identificatie of zoals Greil Marcus van Irvings boek zegt: ‘Garp is geen boek voor tere zieltjes, niet omdat er zoveel geweld in voorkomt - agressie is dagelijkse kost voor de lezer van de moderne literatuur - maar omdat het geweld aan je vreet. De slachtoffers in Garp zijn geen stereotiepe figuren en ook geen wandelende metaforen; het zijn mensen met een eigen
karakter, je leeft met ze mee, met hun ellende en hun stommiteiten, en dat doet pijn.’ (vn, boekenbijlage, 31.5.1980, p. 9) In Garp worden de ‘ingrediënten van het moderne Amerikaanse leven’ evenzeer beproefd op hun mogelijke dramatische effecten als in de vele nieuwsshows het geval is.
Romans als Garp moeten zich waarmaken, door hun stof en door een gezindheid die instemming verwacht. Voor zover er sprake is van kritiek, dan moet die vooral tot uiting komen in de gezindheid, die - zoals uit de receptie van de romans blijkt - ook als een boemerang kan werken. Ook Anbeek heeft mij niet duidelijk kunnen maken waar nu precies die maatschappijkritische aanval van deze roman in gevonden kan worden. (Ik geef toe dat ik niet al te veel illusies heb over maatschappijkritiek met een hoge marktnotering.) Waar dit aspect ter sprake komt, blijkt het ‘gevoel’ als argument gebruikt te worden.
(Je voelt de woede die erachter zit; men voelt de verontwaardiging over het treurige lot van de underdog in Amerika.’ Jammer voor degenen, die het niet zo voelen). Of het wordt gedestilleerd uit de meningen van de romanfiguren, de intenties van de auteurs. Als iets aan betekenis verloren heeft, zijn het wel de intenties, de meningen. Het maatschappelijk gehalte wordt niet uit de schrijfwijze afgelezen (of men zou de wildheid van het plot daarvoor moeten aanzien), maar verdund tot de stof sec (alsof die op zich enige betekenis heeft) of de moraal. Dat blijkt ook uit de beschrijvingen van de romans, die niet boven het niveau van de flaptekst uitkomen, waarin het accent komt te liggen op een korte samenvatting van de inhoud van het boek. Wat meestal neerkomt op een opsomming van de schokkende gebeurtenissen, de werkelijkheidssignalen in het boek, zonder dat duidelijk wordt op welke manier deze tekens be-tekend worden, dat wil zeggen
| |
| |
op welke manier met het materiaal wordt omgegaan. Het gaat om herkenning en instemming in plaats van om een produktieve leeswijze, die zijn eigen weg moet vinden.
Voor Anbeek is leesplezier vooral een lectuur waarbij men zich niet hoeft te vervelen. Vandaar al die geruststellingen dat maatschappijkritiek niet loodzwaar hoeft te zijn (‘hoewel gevuld met al deze treurige toestanden is Garp toch allerminst een deprimerend boek.’ En: ‘Good as Gold mag de lezers(?) geen illusies laten over de Amerikaanse regering, toch is het geen vreugdeloos boek.’ En: ‘Jailbird mag een ernstig boek lijken - maar goddank het is toch ook een frivole fantasie, speels zelfs.’)
In deze oordelen is de consumeerbaarheid de belangrijkste maatstaf. Binnen deze context is de vraag naar de reden waarom bepaalde boeken zo'n groot succes hebben en waarom zo'n groot publiek voor een bepaald soort literatuur gemobiliseerd kan worden, al snel een vorm van spelbederf. Zo er al een vergelijking mogelijk is tussen de Amerikaanse en Nederlandse roman, zou er in plaats van een vergelijking tussen de inhouden sec gekeken moeten worden naar de setting waarbinnen ze verschijnen. Naar de verschillen in de organisatie van de boekenmarkt, de openbaarheid, de verschillen in de cultuur. Met andere woorden: welke consequenties heeft bij voorbeeld de beeldcultuur - zoals die in Amerika bestaat, waar het gebruik van audiovisuele media ook in het onderwijs veel verder voortgeschreden is dan bij ons, waar de schriftcultuur nog dominant is - voor de status van de literatuur, voor de verschillende manieren van schrijven?
In welke mate speelt het ontbreken van een (literaire) traditie een rol in de literatuuropvattingen? Met andere woorden: is de ‘spontane afkeer’ van die Amerikaanse studenten, die kennelijk op Anbeek zo'n indruk heeft gemaakt dat deze mede de aanleiding vormde voor het schrijven van zijn artikel, uitsluitend terug te voeren tot een verschil in romans?
Actualiteit is het sleutelwoord in Anbeeks betoog. Hij mag dan wel uitdrukkelijk verklaard hebben dat zijn vergelijking niet tegelijkertijd een kwalitatieve beoordeling inhoudt - wanneer hij aan het slot van zijn verhaal pleit voor een opheffing van de grens tussen actualiteit en kunst, functioneert het wel degelijk als een beoordelingscriterium.
Weliswaar komt dat pleidooi volledig in de lucht te hangen omdat nergens in het artikel argumenten worden gegeven voor de wenselijkheid van een meer op de actualiteit betrokken roman, het verraadt wel iets van de literatuuropvatting waarmee de romans tegen het licht worden gehouden. Ton Anbeek wil gewoon meer actualiteitenshows - een uitbreiding van al datgene wat door de andere media (en vanuit het oogpunt van massaconsumptie ook heel wat effectiever) al wordt geproduceerd.
Zijn pleidooi voor meer actualiteit in de roman is met andere woorden tegelijkertijd een pleidooi voor de actualiteit van de roman. In beide gevallen gaat het om een consumptie van gebeurtenissen, die op het ene moment voor opwinding en rumoer zorgen en op het andere moment in vergetelheid raken, omdat andere gebeurtenissen alweer om aandacht vragen. Men kan van actualiteit ook een fetisj maken: zonder enig historisch perspectief wordt datgene geconsumeerd wat zich het best weet op te dringen.
Wanneer de maatschappij gereduceerd wordt tot actualiteit - dat wil zeggen tot de door de massamedia geselecteerde en vormgegeven dagelijkse gebeurtenissen - zeggen de categorieën ‘aanval’ en ‘afstandelijkheid’ waarmee Anbeek het verschil tussen de Amerikaanse en Nederlandse romans meent te kunnen typeren, mij niet zoveel. Het zou misschien interessanter zijn geweest als vanuit een tegenovergestelde richting gekeken was: bestsellers kunnen ons wellicht iets meer vertellen over de effecten die bij voorbeeld de cultuurindustrie op het schrijven heeft.
| |
| |
Hoe verschillend de Amerikaanse en Nederlandse romans ook mogen zijn (althans de voorbeelden, die Anbeek hier als vergelijkingsmateriaal gebruikt), in beide gevallen speelt de herkenbaarheid een grote rol. Het zou best zo eens kunnen zijn (al blijft het natuurlijk speculeren) dat het spectaculaire karakter van het succes van beide Nederlandse romans gezocht moet worden in de manier waarop in de massamedia een bepaald maatschappelijk proces consumeerbaar is gemaakt. Ik ben met andere woorden geneigd te veronderstellen dat de beide boeken hun populariteit niet zozeer te danken hebben aan hun literaire kwaliteiten (daar gaat het hier niet om), ook niet zozeer aan een goed geprogrammeerde promotiecampagne (zeker niet in het geval van Oek de Jong) of aan de grote hoeveelheid positieve besprekingen, maar eerder aan het gegeven dat de massamedia ontdekt hebben dat de protestbewegingen van de jaren zestig niet langer ‘en vogue’ waren. Gretig werd ingehaakt op een tendens die in de loop van de jaren zeventig zichtbaar werd: discussies binnen het spectrum van de protestbewegingen werden steeds meer bepaald door de als kloof beleefde afstand tussen maatschappelijke beweging en persoonlijke problematiek. Ik beweer niet dat de media verantwoordelijk zijn voor deze maatschappelijke ontwikkeling, maar de gretigheid waarmee het ontstane vacuüm werd ingevuld met de mythe van het ego-tijdperk geeft te denken. Onderwerpen als verliefdheid, relatieproblematiek, persoonlijke emancipatie kunnen via coverstories gepresenteerd worden als nieuwe trends met een hoge conversatiewaarde. De werking ervan wordt bepaald door het cumulatieve proces. Want nadat de items van de ‘seksuele revolutie’ tot op de draad waren versleten, worden we nu geconfronteerd met het bekentenisproza, waarin persoonlijke remmingen en gevoelens aan de openbaarheid worden prijsgegeven. Alsof het om de zuivering van een kwaad geweten gaat. Populair zijn de roman- en
filmhelden, die zich er niet voor schamen te laten zien hoe kwetsbaar, onhandig en kinderlijk naïef ze zijn. Die hun onvermogen om aan gevoelens en ervaringen vorm te geven binnen maatschappelijke rollen openlijk demonstreren. Om kort te gaan: het Woody Allen-syndroom. Voor deze houding bieden beide romans identificatiemodellen. Om misverstanden te voorkomen: ik zeg niet dat deze boeken geschreven zijn als een poging om in te haken op een nieuwe trend. Integendeel: de thema's die beide romans behandelen en die telkens opnieuw worden gepresenteerd, zijn al meer dan honderd jaar ook buiten de literatuur behandeld. Ik beweer alleen dat er een gunstig klimaat aanwezig is waarbinnen de populariteit van de romans spectaculaire vormen aan kan nemen. |
|