De Gids. Jaargang 144
(1981)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 124]
| |
Wam de Moor
| |
1. ‘The great whale’Mijn kennis van de moderne Amerikaanse literatuur gaat niet verder dan ik lezend in Janssens' standaardwerkGa naar voetnoot1. als overzicht verwerken kan en wat ik haphazard in twee decennia van de bekendsten - Kerouac, Vidal, Roth, Bellow, Kosinski, Malamud, Purdy, Nabokov, Styron, Kesey, Cheever en Jong - heb gelezen. Het zal niemand moeite kosten om intuïtief vast te stellen dat deze schrijvers geen Engelsen maar Amerikanen zijn, zoals Cortázar, Donoso, Borges, Marquez en Trevisan als Zuidamerikanen ervaren worden en Boon, Claus, Gijsen en Walschap als Vlamingen, niet-Nederlanders. Men kan niet om de platitude heen dat een nationale of continentale literatuur cultureel bepaald is, en wil men zijn oordeel baseren op meer dan zijn intuïtie, | |
[pagina 125]
| |
dan zou men de beleving van religie, moraal en sociale structuren stuk voor stuk en land voor land moeten nagaan en beschrijven om het ontstaan van een bepaald karakter van de literatuur te kunnen verklaren. Dat is meer dan ik op een achtermiddag, terwijl de winterse regen tegen de ramen slaat, kan volbrengen. Dat is de taak van de vergelijkende literatuurwetenschap, en die staat bij ons nog zozeer in de kinderschoentjes dat ze niet weten hoe ze er de leerstoelen voor zullen bezetten. Twee ongelijksoortige zegslieden - ik heb geen andere - om het verschil in volkskarakter dat doorwerkt in de literatuur, aan te geven. Ruim dertig jaar geleden schreef Anthonie Donker: ‘Het goede gemiddelde onzer letterkunde munt uit door evenwicht en bezonkenheid van geest. Datgene waarin een buitengewone emotioneele of visionaire kracht leeft, een groote hartstocht of vervoering is uitgebeeld - het is maar zelden in onze taal voorgekomen -, neemt bij een algemeene kenschets een kleinere plaats in dan het gematigde’.Ga naar voetnoot2. En ik meen dat Donkers oordeel ook voor de hedendaagse literatuur geldt, want Brouwers is een uitzondering. Janssens constateert daarentegen omtrent de Amerikaanse romanschrijver dat hij ‘eerder uitbundig en avontuurlijk dan schuchter en defaitistisch’ te werk gaat. Mocha-Dick, de Witte Walvis die in de jaren dertig van de negentiende eeuw walvissloepen verbrijzelde en tientallen zeelieden een grauwe dood bracht, heeft de Amerikanen zodanig in de ban gehad dat ‘the great whale’ doorleeft tot in alle vormen van fictie die de huidige cultuur te bieden heeft: van happende haaien tot kolossale hotelbranden in wolkenkrabbers.Ga naar voetnoot3. Janssens signaleert de spanning die er van oudsher in Amerika is tussen ‘de ongecompliceerde, exuberante “roodhuid” en het hooggestemde, cerebrale “bleekgezicht”’.Ga naar voetnoot4. Het is, in het licht van de drie romans die Anbeek beschreven heeft, niet zonder betekenis dat bij voorbeeld Philip Roth zich in deze terminologie van de criticus Philip Rahv een ‘roodhuid’ noemde. Amerikaanser dan Portnoy's Complaint kan een roman niet zijn: hij geeft een groot publiek de seks die als ‘the great whale’ van deze jaren functioneert en de aandachtige lezer het humoristisch vertelde verhaal op de divan van de psychiater. Anbeeks voorbeelden en Roths roman zijn produkten van ‘de populistische contrarevolutie van onze tijd, die alom bespeurbaar is, in de literatuur zowel als in de muziek en in de beeldende kunsten’Ga naar voetnoot5. en die zich afzet tegen de oudere, veeleisende, exclusieve benadering van het kunstwerk, uit de tijd dat ook in de Verenigde Staten ‘highbrow’ en ‘lowbrow’ strikt gescheiden waren van elkaar. De Amerikaanse auteur is veelal afkomstig uit en leeft voort in het milieu van de universiteit - een geestelijke wildernis, waarin men voortdurend onderhorig is aan de wet om zich te handhaven door prestaties van betekenis neer te zetten, op straffe van ontslag. Het is de grotestadsjungle op kleiner formaat en de stress die eruit voortkomt zet alle relaties tussen mensen onder voortdurende spanning. De Amerikaanse auteur reageert vanzelfsprekend op dit spanningsveld: hij staat er kritisch tegenover zonder zelf tot alternatieven te komen. Anbeeks bevinding dat er in de romans van Irving, Heller en Vonnegut sprake is van een optimistisch einde correspondeert met Janssens' opmerkingGa naar voetnoot6. dat de held in de moderne Amerikaanse roman weliswaar de maatschappij als een abstracte vijand ziet waaruit hij zich alleen kan redden door inventief te ageren tegen zijn omgeving, maar uit- | |
[pagina 126]
| |
eindelijk toch dikwijls tot ‘vage affirmatie’ komt. Zijn auteur schrijft vanuit het bewustzijn dat hij tot een krankejoreme samenleving behoort, waarvoor hij dan ook extreme ficties bieden mag. In de literatuur - en dat herken ik wél in een deel van de Nederlandse romans uit de jaren vijftig, bij Hermans, Campert, Vinkenoog, Van het Reve en veel minor authors - weerspiegelt zich vooral de grote stad. Daarin is het dringen geblazen, normen zijn aan voortdurende verschuiving onderhevig, zekerheden worden vervangen door permanente onzekerheid in alles. Nu geldt dát wel voor de hele hedendaagse literatuur, overal ter wereld. Kenmerkend voor de Amerikaanse literatuur is de extraverte opvatting van vitaliteit. De wildheid van de plot, de acutaliteits-sweep en het positieve einde, ze zijn typisch voor de Amerikaanse roman. Anbeeks opmerkingen hierover vind ik bevestigd in eigen lectuur en in Janssens' overzicht. Het grote verschil met onze literatuur is dat de vitaliteit die de zo niet meest opmerkelijke dan toch meest opgemerkte produkten van onze literatuur kenmerkt, een introvert karakter heeft. Noord Brabant, Limburg, een stukje Gelderland beneden de Waal, misschien dat het een deel van Nederland is waar die extraverte vitaliteit ook aanwezig zou kunnen zijn, wanneer ze niet door een grenzeloze en karakterloze gezapigheid werd weggevlakt. Vandaar dat de rol van het roomse klimaat in onze literatuur - waarin het nu eenmaal niet om collectieve maar om individuele verantwoording van waarden en woorden gaat - omgekeerd evenredig is met het gewicht ervan in de vaderlandse partijpolitiek. Noem de grote prozaschrijvers van onze eeuw, Couperus, Van Oudshoorn, Van Schendel, Nescio, Vestdijk, Du Perron, Bordewijk, Hermans, Van het Reve, Mulisch, Koolhaas, Alberts, Wolkers, Brakman, ik ben even voorzichtig met het laatste decennium, en het valt moeilijk om één schrijver naast Wolkers te noemen die de extraverte vitaliteit van de literaire joggers heeft waar die Californische jeugd mee dweept. Van oude mensen de dingen die voorbijgaan, Willem Mertens' levensspiegel, Een Hollands drama, De uitvreter, Terug tot Ina Damman, Het land van herkomst, Karakter, De tranen der acacia's, De avonden, De versierde mens, Vanwege een tere huid, De bomen, en Een winterreis, het zijn werken die stuk voor stuk getuigen van een intense bedwongen vitaliteit. | |
2. VerwachtingspatronenHet is jammer dat Anbeek niet vertelt aan welke categorie studenten hij de beide Nederlandse romans heeft voorgelegd. Een evaluatieonderzoek van Rien T.SegersGa naar voetnoot7. onder studenten en docenten van twee Amerikaanse universiteiten laat zien dat er nogal wat verschil is tussen eerstejaarsstudenten enerzijds en doctoraalstudenten en docenten anderzijds wat de waardering betreft van drie literaire verhalen en een triviaalliterair verhaal. De eerstejaarsstudenten waardeerden het triviale verhaal hoger (4.7 op een 7-puntsschaal) dan bij voorbeeld het verhaal The Astronomer van John Updike (3.8), de doctoraalstudenten, als te verwachten, veel lager: 2.5 tegen 4.6; voor de docenten waren de cijfers 1.5 tegen 4.6. Tegen dat licht vragen de gegevens van Anbeek om verduidelijking. Maar gesteld dat zijn waarneming over het algemeen juist is, dan verbaast het mij niet dat lezers die groot zijn geworden met een literatuur waarin bestseller-making een commerciële eis is die ook aan gerenommeerde auteurs gesteld wordt en waarin het actuele zeer nadrukkelijk wordt uitgebuit als onderwerp, moeite hebben met twee Nederlandse romans die zo volstrekt anders tot stand zijn gekomen. Anbeek heeft in Een vlucht regenwulpen en Opwaaiende zomerjurken één aspect scherp onderscheiden, en terecht: de eenzelvigheid. Die komt onder meer tot uiting in de ontwikkeling van de beide jonge hoofdfiguren: ze vindt | |
[pagina 127]
| |
plaats in een betrekkelijk isolement. Waar het in Anbeeks probleemstelling nu om lijkt te gaan, is, of de wijze waarop beide auteurs zo'n ontwikkeling beschrijven lós van de maatschappelijke gebeurtenissen in de zo woelige jaren vijftig, zestig en een deel van zeventig, symptomatisch is voor de literatuur van onze bodem. Er schieten mij onmiddellijk titels te binnen van romans waarin dat niet het geval is: Zolang te water en andere romans van Vinkenoog, Het leven is vurrukkelluk van Campert, Het Amsterdams dodenboekje van Plomp, En dan is er koffie en Het binnenste ei van Meinkema, Opgeruimde verhalen en Ouders van nu van Donkers, Oud zeer van Vervoort, en De vuilnisroos van Borgart. Het woelige leven in het Amsterdam van de jaren zestig, de hippe scene aldaar, de seksuele revolutie, de milieubeweging, ze vinden hun plaats in een van deze werken, maar het is niet veel en vertegenwoordigt niet het allerbeste proza van de jaren zestig en zeventig. Dat de beide romans uit 1978 en 1979 zo zijn aangeslagen heeft verschillende redenen. Voor Een vlucht regenwulpen is een extern motief dat het de eerste roman was die 't Hart publiceerde ná zijn bekroning met de Multatuliprijs 1976 en de sedertdien door hem ontwikkelde artikelenvloed, waarvan ongeveer alle periodieken van enige betekenis hebben geprofiteerd. Een wezenlijker reden dunkt mij dat de roman juist een aantal elementen en aspecten bevat waarvan de literatuurlezer sedert de opkomst van de groten der jaren vijftig verstoken was: een traditionele opbouw, een problematiek die met de triviaalroman gemeen heeft dat zowel de dood als de liefde centraal staan (overigens ook altijd Reve's sterkste wervingspunt), de volkomen begrijpelijke, spontane, niet op een geheel eigen stijl maar wel op de eigen thematiek gerichte verteltrant met autobiografisch aandoende, als authentiek ervaren elementen. Veel moeilijker kan het succes van Opwaaiende zomerjurken verklaard worden. Waar ik zelf het eerste deel subliem van sfeer en stijl vind en de twee volgende delen wat gewoner, in die zin dat ook enige andere auteurs ze geschreven zouden kunnen hebben, vermoed ik dat in het algemeen dat eerste deel de aandacht van velen heeft getrokken. Buitenliteraire redenen zijn er niet te geven. Waar bij 't Hart zijn door opmerkelijke columns verworven beroemdheid - ik denk aan de duidelijke manier waarop hij zich tegen de vrouwenbeweging teweerstelde - een rol speelde, heeft De Jong geen hand uit de morsmouwen gestoken om de verkoop van zijn roman te bevorderen. Maar ook Opwaaiende zomerjurken komt tegemoet aan de behoefte van de Nederlandse lezer naar literatuur waarin de ontwikkelingen zo geabstraheerd zijn van de actualiteit en tegelijkertijd zo helder in begrijpelijke vorm van taal en compositie geordend werden als in deze beide boeken. Ik meen dat juist de woeligheid van de voorafgaande jaren het verlangen naar rustige reflectie - dat ook met subliem columnistenwerk als van S. Montag bevredigd kan worden - heeft opgeroepen. En er is een andere factor die voor het hele literatuurbedrijf een onverwachte impuls betekent. Dat is het feit dat de officiële religie, gestoken in het keurslijf van de kerkelijke en godsdienstige beleving, juist in ons land zo'n geweldige opdonder heeft gekregen, dat de ontheemden elke vorm van individuele reflectie aangrijpen. En dit dan na de barensweeën die elke hergeboorte van het individu met zich meebrengt en die in een opgewekt begonnen en treurig eindigende seksuele en politieke ruilverkaveling, zichtbaar werden. Literatuur heeft, als de gemakkelijkst te verspreiden kunstvorm, zeker voor velen die lezen kunnen de functie van de preek op zondagmorgen en voor anderen het samenrotten in de teach-in overgenomen. Een feit is dat de tweede helft van de jaren zeventig aanzienlijk vruchtbaarder voor de ontwikkeling van onze literatuur is geweest dan de eerste, maatschappelijk nog enigszins beweeglijke helft. In Maarten 't Hart, Jan Siebelink, Jeroen Brouwers - die overigens al in | |
[pagina 128]
| |
de jaren zestig debuteerde, laat men zich daarin niet vergissen; het zegt veel over de ontplooiingskansen van de literatuur als zodanig dat de door hem aangezwengelde polemieken zoveel aandacht kregen -, F.B. Hotz, Nicolaas Matsier, Louis Ferron, Dirk Ayelt Kooiman en J.M.A. Biesheuvel zijn auteurs met een heel eigen en inderdaad - op Ferron na - typisch Hollands karakter aan het woord gekomen, die een nieuw, jong publiek voor de literatuur hebben gewonnen. Het lijkt mij wel zeker dat de Nederlandse lezer iets anders van de literatuur verwacht dan de Anbeek-Amerikanen: de wilde plot bekijkt hij op de buis en de maatschappijkritiek levert De Volkskrant wel; in Berlin Alexanderplatz en Theodor Chindler vindt hij fictie waarvan het bekijken hem in zijn gevoel bevestigt dat hij nog niet geheel naar rechts is afgegleden. Het verschil tussen de Amerikaanse literatuur waar de Californische joggers wel pap van lusten en de door dezelfden uitgespogen Hollandse kost is de afstand tussen Fifth Avenue met zijn tickertapeparade en het Derde Straatje achter Luilekkerland waar Klaas Vaak vredig met zijn jongens leeft. Anbeek heeft gelijk met zijn taxatie. Maar de ondertoon van zijn betoog waarin men het minderwaardigheidsgevoel van Puk en Muk tegenover al die drukdoende hogehoedendragers in de Nieuwe Wereld hoort doorklinken, is niet de mijne. | |
3. De kritiek en het falenZit hier parti pris bij? Ik geloof niet dat het mij moeite zou kosten om bij voorbeeld te erkennen dat ik in de praktijk van de literaire kritiek die ik sedert 1959 met een hapering van vijf jaar bedrijf, regelmatig de plank heb misgeslagen, al is dat niet zo. Men kan het verliteraturing noemen, zoals Anbeek doet, maar de actualiteit van de literatuur ligt voor mij niet in haar directe relatie tot een geheel van maatschappelijke gebeurtenissen - de treinkapingen, Suriname, de abortusproblematiek - maar in haar relatie tot de wezenlijke levensgebeurtenissen van elk individu. Literatuur wint niet bij een exacte weerspiegeling van maatschappelijke gebeurtenissen. Literatuur wint slechts bij individualisering van de gebeurtenissen op zo'n manier, dat De herfst zal schitterend zijn zowel mij kan helpen om de betekenis van de trouw in mijn bestaan aan mensen en dingen zuiverder te krijgen als mijn zoon, die nu, misschien voor het laatst, de reizen van Puk en Muk herleest en over twintig jaar Siebelinks roman met herkenning en grote belangstelling leest. Alles wat het publiek nu bereikt uitsluitend omdat dit publiek er zijn actualiteit in herkent, zal dan vergeten zijn. De schaamte voorbij bij voorbeeld. Ik zeg daarmee niet dat zulke boeken niet van groot belang kunnen zijn, zoals ook een journalistieke peiling van het heden geen levend mens mag ontgaan. |
|