de betere kritiek reeds lang in de gaten dat het land in literair opzicht aan precies het omgekeerde euvel lijdt: Niets is daar goed als het niet een of ander escapisme inhoudt. De Amerikaanse literatuur is in wezen een nationale verbruiksliteratuur bij uitstek. Daarom hebben auteurs die meer specifiek literaire criteria aan hun werk wensten te stellen het er ook zo moeilijk gehad en hebben zij er zo dikwijls de voorkeur aan gegeven het land te verlaten en in een meer kosmopolitische omgeving met hun taak door te gaan. Zij gaven dolgraag al die voordelen van het zogenaamd rijke Amerikaanse leven op om ergens anders meer zichzelf te kunnen zijn. Zoals Henry James in 1895 noteerde: Als een Amerikaans auteur niet bereid is ‘to take the measure of the huge, flat foot of the public’, dan kan hij beter met schrijven ophouden.
Het zeer gemeenzame karakter van de Amerikaanse taal heeft het probleem nog vergroot. Een auteur werd al gauw een ‘ondemocratisch’ auteur als hij zich niet bij die gemeenzaamheid aansloot. Steven Marcus heeft zeer platisch beschreven wat Faulkner deed om zich aan de invloed van de naastbijzijnde gemiddelde Amerikaanse taalgebruiker te onttrekken. Deze ging, zegt hij, met een grote fles whisky in een isolerende schuur zitten, luisterend naar een stem die niet die van de typische Amerikaanse taalgeest was. Want luisterde hij dáárnaar, dan werd wat hij schreef niet literatuur zoals zijn betere artistieke ik zich dat wilde voorstellen.
Het is riskant de ene literatuur aan de andere ten voorbeeld te stellen, tenzij bij dat voorbeeld sprake is van een ontwijfelbare superioriteit. Er zijn een paar van die literaturen in de wereld, en het is waarschijnlijk niet toevallig dat zij die status al in de achttiende eeuw hadden bereikt, dus voordat de romantische beweging kwam die het aantal nationale literaturen zeer heeft doen toenemen, mede uit allerlei motieven die meer nationaal dan zuiver literair waren.
De Amerikaanse literatuur is ook een typisch produkt van de negentiende eeuw, gekleurd door een sterke politieke ideologie en ontzettend veel moralisme, al wordt dat dan tegenwoordig meest op de kop gezet. En een moralisme dat er dik opgelegd wordt is nooit een teken van een volwassen literatuur geweest.
Trouwens wie sprak in Europa over Amerikaanse literatuur voordat D.H. Lawrence daarover begon? Zij heeft een tijdlang opzien gebaard. Men kende die Amerikanen tenslotte zo weinig. Maar de sensatie is nu weer min of meer tot het uitgangspunt teruggekeerd. ‘Die amerikanische Gegenwartsliteratur ist ohne Biss’ (Fritz J. Raddatz in Die Zeit).
Het stuk van Anbeek, als verlaat voorbeeld van een ‘roekeloze mythologisering’, lijkt mij dus geen aanleiding om Nederlandse literatoren een minderwaardigheid aan te praten. In de eerste plaats zijn Amerikaanse studenten geen literaire instantie waarmee men rekening zou moeten houden, en in de tweede plaats beschikt de Nederlandse literaire kritiek, ondanks die toenemende tendens om onze literatuur aan die van het buitenland te meten, nog over genoeg eigen criteria om vast te stellen of een Nederlandse roman goed of slecht is.
Ik zei het al: Elk land heeft op de een of andere wijze zijn literatuur. Net als het zijn schilderkunst, zijn architectuur en een menigte andere eigen vormen van expressie heeft. En het is de vraag of men daar veel aan zal kunnen veranderen. Men kan een literatuur niet dwingen het ‘straatrumoer’ binnen te halen als haar zin daar nooit naar gestaan heeft.
Washington Irving, een Amerikaanse schrijver die de ideeën van zijn landgenoten over Nederland nogal bepaald heeft, was bijna twee eeuwen geleden even hier en gaf zijn directe impressies in een reisdagboek dat enige jaren geleden voor het eerst werd gepubliceerd.
‘A Dutch town,’ zo noteerde hij, ‘soon becomes fatiguing to a traveller, particularly after having visited the gayer cities of Europe. The-