De Gids. Jaargang 144
(1981)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |
G. van Benthem van den Bergh
| |
[pagina 78]
| |
kaanse en Nederlandse lezers (en critici) impliciet te laten. Had hij zijn Amerikaanse studenten niet kunnen uitvragen over de motivering van hun weerzin tegen (alle?) Nederlandse letterkunde en hun waardering voor de drie Amerikaanse bestsellers? De weerzin van Amerikaanse adolescenten tegen Nederlandse letterkunde kan ik me heel goed begrijpen. Geen van de leraren Nederlands op het lyceum heeft mij tot het lezen van Nederlandse literatuur kunnen brengen. Ik las tot in mijn studententijd bijna alleen Amerikaanse - en later Engelse - boeken. Kort na de oorlog begon ik Amerikaanse pockets te lezen. Een oom in Amerika stuurde me comics (Joe Palooka en The Black Cat herinner ik me nog goed) en van het één kwam het ander. Ik ontdekte James Cain, Erskine Caldwell, William Faulkner, Norman Mailers The Naked and the Dead, Truman Capote. Dat was andere kost dan de door mijn leraar aangeprezen Camera obscura of Arthur van Schendel. Er gebeurde tenminste wat in Amerikaanse boeken en er werd onverbloemd geschreven over seks (en geweld, maar dat interesseerde me minder.) Ik leerde er een andere, spannender wereld door kennen; een wereld die rauwer en constrastrijker was dan wat in de Nederlandse literatuur werd beschreven. Op de middelbare school las ik wel Vestdijk, maar geen van de schrijvers die me later dierbaar zijn geworden: Theo Thijssen, Couperus, Du Perron, Nescio, Elsschot - om de auteurs te noemen, die ik het meest regelmatig herleesGa naar voetnoot4.. Pas nadat ik was afgestudeerd ben ik mij voor Nederlandse literatuur gaan interesseren, die ik toen, van Multatuli af, vrij systematisch in een paar jaar bijna helemaal heb doorgelezen. Op die leeftijd las ik met andere oogmerken, gedistantieerder en meer vanuit sociologische en historische belangstelling dan uit identificatiebehoefte. | |
Een typologie van verhalen en romansDat onderscheid lijkt mij een vruchtbare grondslag voor een typologie van verhalen en romans. Aan de ene pool van een continuüm van typen plaats ik dan het vanuit een ik-perspectief geschreven boek, dat bijna uitsluitend de zieleroerselen van de hoofdpersoon beschrijft. Of dat nu als monologue intérieure of in de derde persoon gebeurt, maakt daarbij weinig uit. Alle romanfiguren worden er vanuit het perspectief van de hoofdpersoon beschreven. Dat zijn dan meestal opgroeiende ikken, die een tamelijk beschermd bestaan leiden. Opwaaiende zomerjurken (de titel is schitterend) ligt heel dicht bij deze pool. En A la recherche du temps perdu geeft heel precies aan wat de voornaamste preoccupatie van dit type romans of verhalen is. Maar het is een veel gemaakte vergissing dat zij op jeugdige leeftijd geschreven dienen te worden. Dat levert vaak boeken op die bijna alleen voor leeftijdsgenoten of nog jongere lezers interessant zijn. Ik heb mij niet door Opwaaiende zomerjurken kunnen heenworstelen. Aan de andere pool van mijn continuüm bevinden zich vanuit een zij-perspectief (of meerdere ik-perspectieven) geschreven boeken, waarin rivaliteit, machtsstrijd en/of goede verstandhouding de hoofdrol speelt. In dat soort romans gaat het om het nauwgezet beschrijven van menselijke verhoudingen tegen de achtergrond van maatschappelijke ontwik- | |
[pagina 79]
| |
kelingen van een bepaalde tijd, waarmee ze nog niet tijdgebonden hoeven te zijn. De beste romans in dit genre zijn dat juist niet. Tolstoi's Oorlog en vrede, Toergenjevs Vaders en zonen of de romans van Trollope zijn voorbeeldige voorbeelden.Ga naar voetnoot5. Hellers Good as Gold bevindt zich ongeveer op het midden van mijn schaal, met Gold en Henry Kissinger als dubbele hoofdpersoon. Er komt nog een tweede - en tweeledig - criterium bij: de mate en aard van betrokkenheid van het perspectief van de schrijver op de beschreven gebeurtenissen of zieleroerselen.Ga naar voetnoot6. Zo kan een perspectief op volstrekte indentificatie met de hoofdpersoon berusten (wat nog niet hoeft in te houden dat auteur en hoofdpersoon vereenzelvigd mogen worden) of juist afstand nemen van de hoofdpersoon. Een perspectief kan nadrukkelijk moraliserend zijn of juist van iedere beoordeling - impliciet of uitdrukkelijk - afzien. De twee aspecten van dit tweede criterium kunnen samenvallen, maar dat hoeft niet. Dat geldt evenzeer voor de twee criteria zelf. Bij vanuit een ik-perspectief geschreven romans ligt een sterke mate van betrokkenheid voor de hand, maar lang niet alle ik-boeken zijn bekentenisliteratuur. Moraliseren kan zowel vanuit een ik-perspectief (schuldproblemen) als vanuit een zij-perspectief (de roman a thèse, sociale of politieke satire)Ga naar voetnoot7.. In de Nederlandse en Amerikaanse literatuur wordt vaak gemoraliseerd. Multatuli's Max Havelaar, is een fraai voorbeeld van samengaan van een ik-perspectief met sociaal en politiek moraliseren. Qua vorm en opzet heeft Good as Gold veel verwantschap met de Max Havelaar. Zou een dergelijke vergelijking - dit terzijde - de belangstelling van Amerikaanse studenten voor Nederlandse literatuur niet kunnen prikkelen? De meer gedistantieerde ‘sociologische’ roman is noch in Nederland noch in Amerika populair of sterk vertegenwoordigd, al behoren Louis Couperus en Henry James met Flaubert en Toergenjev tot de grootste vertegenwoordigers van het genre. Maar sociologisch ‘realisme’ als zodanig heeft in de Nederlandse en in de Amerikaanse literatuur gering aanzien of voorbeeldwerking. ‘Literatuur’ roept andere associaties op, is zeker in Nederland verbonden met een vorm van chique esthetiseren, met enigszins opgesmukt taalgebruik - en proletarisch of experimenteel taalgebruik kan ook chique zijn. De esthetiserende traditie kwam vroeger in de populariteit van Israël Querido of Dirk Coster tot uiting, en bleef toch ook - ondanks de Uren die Du Perron met de laatste had doorgebracht - bij Marsman en Slauerhoff doorklinken. Voor mij ligt in het verzet tegen esthetiseren de kern van het ‘vorm of vent’ criterium van Forum. In de oorspronkelijke Revisorgroep (met Jan Donkers als uitzondering) is de esthetiserende traditie weer teruggekeerd in de vorm van wat we misschien het beste Amsterdams chique kunnen noemen. | |
RealismeMaar mijn geliefkoosde vorm van literatuur - wat afstandelijke, scherp geobserveerde beschrijvingen van de vele vormen waarin rivaliteit en verwantschap zich in de verhoudingen | |
[pagina 80]
| |
tussen mensen kunnen voordoen - is in de twintigste eeuw bijna overal op de achtergrond gedrongen. Dat geldt ook voor hetzelfde genre in de beeldende kunst en de sociale wetenschappen, die door symboliseren en door abstracte vorm of theorie zijn verdrongen, al wint een tegenbeweging nu weer aan kracht. Het geregimenteerde ‘socialistisch realisme’ en de potsierlijke grootheidsmanie van fascisme en nationaal-socialisme - in wetenschap en kunst toonden communisme en fascisme hun gemeenschappelijke uitgangspunten - hebben aan de geringe waardering voor ‘realisme’ een pernicieuze bijdrage geleverd. Toch zijn in de beginperiode van het ‘socialistisch realisme’ prachtige dingen gemaakt, zoals me bleek op de Parijs-Moskou tentoonstelling. Maar dat was wel moraliserend realisme, niet het observerend en zich van oordeel onthoudende realisme, dat mijn voorkeur heeft. Dat type realisme sluit overigens identificatie met de beschreven romanfiguren allerminst uit, zoals uit Flauberts boeken kan blijken. Diens ‘l'art pour l'art’ wordt meestal verkeerd begrepen. De vele Filisters die zich in onze samenlevingen een oordeel aanmatigen, begrijpen niet (of maar al te goed?) dat deze leuze tegen hen gericht is: de kunst dient evenals de wetenschap haar eigen, autonome maatstaven te volgen en zich niets aan te trekken van van buiten af aan haar opgelegde normen, zoals de eis van ‘maatschappelijke relevantie’ of de plicht tot ‘engagement’. De gebruikelijke vereenzelviging van distantie met harteloosheid of het onbewogen blijven tegenover het lot van de onderdrukten of de kansarmen (zoals het wordt geformuleerd in hedendaags taalgebruik, waarin mensen tot doelgroepen worden gemaakt) is volslagen misplaatst. Ook hier is een duidelijke overeenkomst met de sociale wetenschappen: dezelfde misverstanden zijn daar ingeburgerd rondom het begrip waardenvrijheid. Evenals bij het l'art pour l'art was de oorspronkelijke bedoeling van die positiebepaling het streven om de sociale wetenschappen te vrijwaren van de bemoeizucht van overheid en politici. Wel autonome, geen heteronome, van buitenaf aan de wetenschap opgelegde waarden. In de literatuur is de tegenstelling tussen engagement en l'art pour l'art (of denigrerender ‘de ivoren toren’) even misleidend. Flaubert kan hier opnieuw als voorbeeld dienen, gezien de intense belangstelling voor de maatschappelijke en politieke ontwikkelingen van zijn tijd, die uit zijn brieven blijkt. In de afgelopen tijd is engagement opgeëist voor het zich identificeren van een schrijver met een ‘links’ of marxistisch perspectief op de samenleving. Ook dat heeft bijgedragen tot het verdringen van de negentiende-eeuwse romantraditie. Voor het beste realisme van onze eigen tijd moeten we naar Japan: Yasunari Kawabata wordt in Europa noch Amerika geëvenaard, wat ook opgaat voor sommige romans van Yukio Mishima (al is dat een ander type realisme). | |
Literatuur en maatschappelijke ontwikkelingDe Amerikaanse literatuur heeft een eigen, van de Europese afwijkende ontwikkeling doorgemaakt. Dat hangt samen met het feit dat in Amerika als immigrantenland relaties tussen verschillende groepen duidelijk gemarkeerde buitenstaanders (joden, negers en de laatkomers onder de Europese immigrantengroepen) en gevestigden (de oude elite van plantagehouders in het Zuiden of, de Eastern Establishment) veel belangrijker waren dan de verhoudingen tussen standen en later klassen, die in de Europese literatuur een zo belangrijke rol speelden. De Amerikaanse literatuur is in belangrijke mate voortgekomen uit zich emanciperende etnische groepen - of geschreven door mensen die zich uit het specifieke Establishment, waarin ze waren opgegroeid, probeerden los te maken, zoals uit de Zuidelijke elite voortkomende schrijvers als Faulkner, Lillian Smith of Truman Capote, of Bostonians als Henry James, die veelal naar Europa uit- | |
[pagina 81]
| |
weken. Misschien is hier een overeenkomst met de rol die de vezuiling in de Nederlandse literatuur speelt. (In het werk van Maarten 't Hart is dat een centraal thema.) De belangrijkste opeenvolgende bijdragen van buitenstaandersgroepen aan de Amerikaanse literatuur zijn de literatuur uit het Zuiden na de burgeroorlog; de ‘New-York jewish’ schrijvers van na de tweede wereldoorlog (Philip Roth, Bernard Malamud, Saul Bellow, een lijstje waar Ethel Portnoy's Steen en been beslist bijhoort, al is het nooit in Amerika verschenen), en zwarte schrijvers als Ralph Ellison en James Baldwin.Ga naar voetnoot8. In het afgelopen decennium zijn de feministische romans opgekomen, als woordvoerders van de vooralsnog laatste groep buitenstaanders, die een eigen stroming in de literatuur ontwikkelt. Maar al deze steeds opnieuw aanrollende golven buitenstaandersperspectieven in de Amerikaanse literatuur zijn langzamerhand uitgesijpeld op het brede strand van het gevestigde, gecommercialiseerde Amerika. Er komt de laatste tijd niet veel opzienbarends meer uit voort dat in staat is een groot lezerspubliek te trekken, met name bij de jongere generaties op de universiteiten, zonder wier kooplust een boek nauwelijks een bestseller kan worden. Waarschijnlijk is - ook al in reactie op de morele nederlaag van Amerika in Vietnam en Watergate - om die reden een literaire stroming opgekomen, waarin de hele Amerikaanse samenleving als verkerend in een staat van vergaand verval wordt afgeschilderd en bekritiseerd. Daarbij hoort een tamelijk gekunstelde vorm en het zeer ver gaan in het beschrijven van gewelddadigheid en gruwelen, kortom moraliserende satire. Omdat dit een tijdgebonden stroming is, vind ik Anbeeks criterium ‘succes’ wel erg beperkt. Extrapoleren naar de Amerikaanse of Nederlandse literatuur in zijn geheel vanuit zijn drie satirische romans is in ieder geval bijna niet mogelijk. Zo heeft ook Amerika een periode gekend, waarin adolescente ik-boeken heel populair waren, zoals bij voorbeeld het in Nederland veel gelezen The Catcher in the Rye van J.D. Salinger, een even precieus boek als Opwaaiende zomerjurken. Om literaturen te vergelijken is het daarom nodig om de samenhang tussen literatuur en maatschappelijke ontwikkeling in het oog te houden. Anbeek doet dat niet en laat zich daardoor tot onvoldoende gefundeerde generalisaties verleiden. Het brengt hem zelfs tot de veronderstelling dat Anja Meulenbelts De schaamte voorbij niet als literatuur beschouwd zou zijn, omdat het over actuele problemen zou gaan. Ik geloof er niets van. Het was een vrij miserabel boek, waarin op een grove manier wordt gemoraliseerd en waarin de schrijfster geen greintje afstand van haar hoofdpersoon kon nemen. In ben het daarom allerminst eens met Anbeeks conclusie dat wat meer straatrumoer en aandacht voor actuele problemen de Nederlandse roman goed zou doen. Dat is een pleidooi voor het schrijven van Tendenz-Romane, waaruit weinig goeds kan voortkomen. Mij lijkt dat ‘actualiteit’ minder belangrijk is dan het verruimen van de belangstelling, het niet meer zichzelf tot de maat van alle dingen maken. Actualiteit alleen is niet voldoende: het schrijven van een roman die het langer dan tien jaar uithoudt, vereist kennis, enige distantie, maar evenzeer het zich in andere mensen kunnen verplaatsen en ten slotte het vermogen onderhuidse spanningen en ambiguïteit in menselijke verhoudingen te zien en te beschrijven. Pas daarna komen vormgeving en stijl: het schrijversambacht. | |
Literaire kritiek en literatuursociologieIn de Nederlandse kritiek wordt vormgeving en stijl vaak tot het alfa en omega van het | |
[pagina 82]
| |
schrijven gemaakt. Zo schrijft Carel Peeters in een interessante bespreking van Recensies van Tom van Deel: ‘[...] het valt mij op dat Van Deel enkele malen met een zeker dédain van “inhouden” spreekt. Het is alsof zijn belangstelling voor stijl, structuur, vormgeving, compositie de belangstelling voor thematiek en “inhoud” verdringt. [...] Afwezig in deze kritieken is een persoonlijke belangstelling voor bepaalde filosofische, psychologische of culturele thema's, die ook een wezenlijk onderdeel van de literatuur zijn’.Ga naar voetnoot9. Opvallend is hier weer - dit terzijde - dat Peeters sociologische of politieke thema's niet noemt, waarvoor hetzelfde geldt (Multatuli, Du Perron). Maar wat Van Deel betreft slaat Peeters de spijker op de kop: ‘Het is alsof de wereld voor Van Deel zo groot is als het boek dat hij leest.’ Haast nog onthullender is wat Peeters later vermeldt: ‘Hij maakt niet de indruk iets anders te lezen dan romans, verhalen en gedichten. Net als Wam de Moor leest hij zelden een buitenlands boek.’ Vooral het laatste vind ik verbazingwekkend, of beter: ongehoord. Voor een literatuur geldt hetzelfde als voor een cultuur of samenleving: pas door een andere literatuur te kennen en te begrijpen leert men de eigen literatuur kennen - en omgekeerd. Vergelijken is een onmisbare bron van inzicht en een noodzakelijke grondslag van waarderen. Alleen door vergelijken achterwege te laten kan men denken dat Amsterdams chique meesterwerken voortbrengt. Ik begrijp nu ook beter waarom de ambivalentie tegenover Ter Braak zo sterk is: zijn maatstaven waren ‘Europees’ en zijn belangstelling en kennis was niet tot de literatuur in enge zin beperkt. De in de laatste drie delen van zijn Verzameld werk verzamelde kritieken zijn ongeëvenaard gebleven. Dat moest wel rancune bij critici uit de na hem komende generaties opwekken, die niet aan dergelijke strenge maatstaven konden of wilden beantwoorden. Van het gebrek een deugd maken: het is een oud recept. Maar de literaire kritiek in Nederland staat daardoor nu op een laag peil, waar dan nog de teistering van de roddel en de gemakzucht van het alsmaar interviewen bijkomen. Het is ook tekenend dat de vertegenwoordigers van Amsterdams chique het succes van Maarten 't Hart niet kunnen verkroppen, die zich ten doel stelt zonder veel pretentie een meeslepend verhaal te vertellen en daar meestal goed in slaagt. Hoewel 't Hart ik-boeken schrijft verbindt hij dat perspectief met de sociologische thema's van het buitenstaanderschap en van de verzuiling. Dat weegt ruimschoots op tegen de soms wat slordig aandoende stijl, die het gevolg is van 't Harts werkwijze: net als Trollope streeft hij naar het schrijven van een vast aantal bladzijden per dag. Ik meen dat literaire kritiek het niet zonder literatuursociologie kan stellen. Vergelijken en kennis van de samenhangen tussen stromingen in de literatuur en maatschappelijke ontwikkelingen (wat om misverstand te voorkomen niet inhoudt, dat ik literatuur als ‘bovenbouw’ wens te beschouwen; die denkwijze is verre van me) zijn onmisbare ingrediënten voor een literatuurcriticus. Maar toereikend zijn ze niet. Zoals de beste schrijvers zijn ook de beste critici buitenstaanders, die hun eigen synthese weten te maken en niet tot vertegenwoordigers van een stroming kunnen worden teruggebracht.Ga naar voetnoot10. |
|