De Gids. Jaargang 144
(1981)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 70]
| |
Ton Anbeek
| |
Drie AmerikanenToen ik twee jaar geleden in Griekenland reisde, behoorde John Irvings The World According to Garp (1978) tot de geestelijke en materiële bagage van zo één op de vier Amerikaanse rugzaktoeristen. Een goede keus als vakantielektuur, want niemand zal zich bij het lezen van dit boek vol gekke en gewelddadige gebeurtenissen vervelen. Om enig idee van de roman te geven: de hoofdpersoon, Garp, komt aan z'n eind doordat hij in een gymnastieklokaal wordt neergeschoten door een vrouw die behoort tot een bepaalde sekte feministes, de volgelingen van Ellen James. Deze Ellen James is een meisje dat in haar jeugd verkracht werd door een man die vervolgens haar tong afsneed om haar het praten te beletten. De volgelingen van Ellen James nu hebben met opzet hun tong afgesneden als blijk van sympathie met het lijden van Ellen James (ze communiceren met elkaar door middel van briefjes). Garps moordenares is dus iemand die zich eigenhandig heeft verminkt. Even bizar is de manier waarop Garp wordt verwekt: zijn vader was soldaat, boordschutter; als hij voor lijk in het ziekenhuis ligt, niet in staat ook maar een woord uit te brengen behalve de eigen naam, slaagt een van de verpleegsters er niettemin in zich door hem te laten bevruchten. Dat is een van de laatste handelingen van de boordschutter in dit aardse bestaan. Het boek begint met een andere opmerkelijke daad van de verpleegster: in een bioscoop wordt ze lastig gevallen door een sol- | |
[pagina 71]
| |
daat, ze verweert zich daartegen door zijn arm met een lancet van boven tot onder open te rijten. Later krijgt ze grote bekendheid als schrijfster van de autobiografie A Sexual Suspect, een feministische bestseller. The World According to Garp is een ‘wild’ boek, vol gruwelijke gebeurtenissen met als triest toppunt van geweld een ongeluk waarbij één zoon van Garp het leven verliest en een ander blind wordt aan één oog; een derde persoon, de minnaar van Garps vrouw, verliest een ander vitaal orgaan. Garp is romanschrijver, en een van zijn boeken (zijn laatste om precies te zijn) heet The World According to Bensenhaver. Dus: binnen de roman The World According to Garp is sprake van een andere roman The World According to Bensenhaver, waarvan ook een gedeelte wordt afgedrukt. Een tamelijk gecompliceerde structuur dus, en precies het soort onderwerp waar literatuurstudenten graag hun scripties over vol schrijven (en docenten hun artikeltjes). Deze roman-in-een-roman, The World According to Bensenhaver, wordt door iemand in het boek getypeerd als een x-rated soap opera’. Garp geeft daarop het antwoord: ‘Life is an x-rated soap opera’. Met evenveel recht kan men zeggen: The World According to Garp is een x-rated soap opera, volgestopt met domme, tragische, bizarre gebeurtenissen. Alhoewel Irvings roman gevuld is met al deze treurige toestanden is het toch allerminst een deprimerend boek. Aan het eind wordt er zelfs toch nog zoiets als een geloof uitgesproken, een vast vertrouwen in ‘energy’: ‘In the world according to her father, Jenny Garp knew, we must have energy’ staat er op de laatste bladzij. ‘Energiekheid’ is een eigenschap die in het hele boek sterk bewonderd wordt, bij voorbeeld de levenslust van Robert Muldoon, eerst een beroemd footballspeler; na zijn transseksuele operatie heet zij: Roberta Muldoon. Er zijn drie punten die ik in dit artikel wil vasthouden: de ‘wildheid’ van het plot, het feit dat het boek duidelijk ook gaat over actuele kwesties (bij voorbeeld het feminisme) en de bijna optimistische toon op het eind.
Joseph Heller werd beroemd met zijn oorlogsroman Catch 22, een boek dat een buitengewoon geestig en tegelijkertijd vernietigend beeld geeft van de absurditeit van de oorlog. Met name legt hij de voosheid bloot van de taal die door allerlei officiële gezagsdragers wordt gebezigd. Hetzelfde doet Heller met het jargon van het Witte Huis in zijn boek Good as Gold (1979). Het taalgebruik van de regeringswoordvoerders wordt hier ontmaskerd als volledig gespeend van enige reële betekenis, en gewoonlijk opzettelijk vaag en misleidend. De hoofdfiguur, Dr. Gold, wordt ingehuurd door één van de topjongens in het Witte Huis, Ralph. Ralph is gespecialiseerd in het afleggen van verklaringen als de volgende: Gold vraagt: ‘Wat zal ik precies moeten doen?’ Ralph: ‘Alles wat je zelf wil, zolang als dat alles is wat wij je opdragen in het belang van onze politiek - of je het ermee eens bent of niet. Je bent helemaal vrij.’Ga naar voetnoot1. God raakt lichtelijk in verwarring en zegt: ‘Jullie kunnen me niet kopen.’ Ralph antwoordt dan: ‘Deze president wil geen ja-knikkers. Wat wij willen zijn onafhankelijke mensen die integer zijn en die het met alle beslissingen die wij maken eens zijn. Je staat helemaal op jezelf’ enzovoort enzovoort. Het boek laat de lezers wel heel weinig illusies over de Amerikaanse regering, geen enkele in feite. Gold filosofeert op een bepaald moment: ‘History was a trash bag of random coincidences torn open in a wind.’ Ondanks dit alles is het toch geen vreugdeloos boek. Je voelt de woede die erachter zit, de afkeer van de huichelachtigheid, de stompzinnigheid, de lafheid en de incompetentie van de regering. Zoals elke satire is het boek vanuit een krachtige morele verontwaardiging geschreven. | |
[pagina 72]
| |
Vonnegut is altijd een van de lievelingsauteurs van de alternatieve jeugd in de jaren zestig geweest. Op dit moment trekt zijn werk blijkbaar een veel groter leespubliek, want zijn laatste boek, Jailbird (1979), was een echte bestseller. Je zou Jailbird makkelijk kunnen vergelijken met Good as Gold. Ook in Vonneguts roman krijgt de hoofdfiguur een baan in het Witte Huis aangeboden. Maar zijn leven verschilt verder nogal van dat van Gold. In zijn jeugd een communist met een vurig geloof in de klassenstrijd, verliest hij later veel van zijn idealen, om zich ten slotte in de McCarthyperiode te ontpoppen als verrader van een oude medekameraad. Nixon beloont hem daarvoor met een onbetekenend baantje in het Witte Huis. Als het Watergate-schandaal losbarst, wordt hij min of meer per ongeluk gearresteerd en later veroordeeld (vandaar de titel Jailbird). Als het boek ‘ergens’ over gaat, is het wel over het lot van de arbeidersklasse in Amerika. In de proloog beschrijft Vonnegut (meesterlijk) hoe een staking op gruwelijk-gewelddadige manier gebroken wordt en daarmee bepaalt hij de toon van het hele boek: voortdurend voelt men de verontwaardiging over het treurige lot van de underdog in Amerika. In schril contrast daarmee staat het feit dat werkelijke oplichters als Nixon en de zijnen gespaard worden of schertsvonnissen krijgen. Zo weergegeven lijkt Jailbird een erg ernstig boek. Dat is het ook, in zeker opzicht; maar in andere opzichten lijkt het soms meer een frivole fantasie. Vonnegut is een heel speelse schrijver, die zijn afkomst als science fictionauteur niet verloochent. Er zitten allerlei verhaaltjes verweven binnen het hoofdverhaal, gekke coïncidenties, anekdotes. Ik zal één citaat geven om te illustreren hoezeer dit boek een commentaar wil zijn op de Amerikaanse samenleving van nu. Het gaat over een ‘shopping-bag lady’, een oudere vrouw die haar hele hebben en houden in een paar papieren zakken met zich meesjouwt (papieren zakken zoals je die bij de supermarkt krijgt; in Nederland zouden dat plastic tasjes zijn). Ze ziet eruit en ze stinkt ook als een echte zwerver. De verteller zegt dan het volgende: ‘Sociologisch gezien was dit melodrama natuurlijk even aangrijpend als De negerhut van Oom Tom voor de Burgeroorlog. Mary Kathleen O'Looney was niet de enige shopping-bag lady in de Verenigde Staten van Amerika. Er waren er tienduizenden van in de grote steden door het hele land. Haveloze regimenten daarvan waren bij toeval en zonder enig denkbaar doel voortgebracht door de grote machine die de economie heet. Een ander deel van deze machine spuwde tien jaar oude moordenaars-zonder-berouw uit en drugverslaafden en kindermishandelaars en heel wat meer slechtigheden. Men verklaarde de zaak te onderzoeken. Nog nader te bepalen herstelwerkzaamheden zouden op een nog nader te bepalen tijdstip plaatsvinden.’ Vonnegut is goed in het leveren van dit soort scherpe kritiek. Zijn boek draait helemaal om het geweld, de misdaden de zwakkeren aangedaan - het is niet toevallig dat op de laatste bladzij verwezen wordt naar de Bergrede.
Samenvattend kan men zeggen dat in alle drie de romans problemen in de Amerikaanse maatschappij centraal staan. Geweld, onrechtvaardigheid, de incompetentie van de machthebbers vormen de thema's. Alle drie de auteurs hebben het daarover, en hoe speels ze zich ook voordoen, men zou ze wel degelijk moralisten kunnen noemen, of cultuurcritici. Dat komt heel duidelijk naar voren bij iemand als Vonnegut als hij in een interview op de vraag ‘waarom schrijft u?’ dit antwoord geeft: ‘Om politieke redenen. Ik ben het met Stalin en Hitler en Mussolini eens dat een schrijver zijn maatschappij moet dienen. Maar ik verschil met dictators van mening over het hoe van die dienstbaarheid. Ik geloof dat ze vooral behoren te zijn [...]: agents of change. For the better, we hope.’Ga naar voetnoot2. | |
[pagina 73]
| |
Maar ook Heller, de meest ongrijpbare van de drie, past binnen dit kader. Zo antwoordt hij op Tessel Pollmanns opmerking ‘Uw boeken gaan eigenlijk over de moraal in Amerika’: ‘O, zeker, ze zijn zelfs moralistisch, zonder te preken weliswaar, maar in alle drie mijn boeken zit een heel sterk morele inslag die laat zien in wat voor soort psychologische “setting” wij leven, u en ik en onze hele samenleving, de psychologische toestand waarover Lasch schrijft in The Culture of Narcissism.’Ga naar voetnoot3. Het is niet verwonderlijk dat Heller verwijst naar Lasch (die op zijn beurt herhaaldelijk aan Hellers werk refereert), in The Culture of Narcissism de man die zo duidelijk probeert een nieuwe ‘moraal’ te distilleren uit de verwarrende ideeën-anarchie van de jaren zestig. Op dit punt kom ik terug na mijn beschouwing van twee Nederlandse moderne romans. | |
Twee NederlandersOverstappen van de Amerikaanse naar de Nederlandse literatuur is als het afslaan van een drukke autosnelweg om terecht te komen in een verstild weiland. De vergelijking is niet helemaal willekeurig: het Hollandse landschap speelt een belangrijke rol in de twee romans die ik hier zal bekijken. Wat in de eerste plaats opvalt in Maarten 't Harts Een vlucht regenwulpen (1978) is het vrijwel onoverbrugbare isolement van de hoofdfiguur: ‘Ik ben dertig, ik heb voor de eerste maal een afspraak gemaakt met een meisje, met het zusje van Martha. Ben ik daar zo verbaasd over dat mijn onderbewuste niet anders kan reageren dan met de dwanggedachte: je zult binnenkort sterven? Het is vreemder om op je dertigste een afspraak te maken met een meisje dan om het nooit te doen. In het laatste geval lijkt het alsof je geen interesse hebt voor vrouwen. Maar als je op je dertigste voor het eerst een afspraak maakt, blijkt wel dat je eigenlijk een sukkel bent, een verlegen pummel.’ De roman beschrijft het ontstaan, groeien en welbewust uitbouwen van dit isolement. Alleen de moederfiguur was dichtbij: ‘Ik was niet geïsoleerder dan anderen, ik had alleen maar minder vertrouwen in de surrogaten die werden aangeprezen als middelen om de eenzaamheid te verdrijven: liefde, vriendschap, gezelligheid. Het enige wat geen surrogaat was, was de vanzelfsprekende, woordeloze intimiteit zoals die bestaan had tussen mijn moeder en mij.’ De scheiding tussen ik en anderen wordt sterk bekrachtigd door frustrerende schoolervaringen: ‘Nooit doorbreek ik de cirkel van eenzaamheid waarbinnen ik verkeer; ik zou het niet kunnen en wil het ook niet.’ Een van de weinige ‘verbindingen’ met de buitenwereld is de trouw aan een jeugdliefde, een passie waarover de hoofdfiguur een denkbeeldige gesprekspartner laat zeggen: ‘Het is werkelijk het meest onzinnige wat ik ooit gehoord heb, [...] wie blijft er nu twaalf jaar trouw aan een meisje dat je niet eens hebt proberen te veroveren, waar je in feite geen enkele moeite voor hebt gedaan. Weet je wat ik denk? Die trouw is alleen maar een verschansing, een afweermiddel tegen andere vrouwen, want je vindt het maar wat prettig om zo alleen te zijn, je koestert je isolement, en die trouw is een muur om je vesting.’ Naast de liefde voor de moeder, en deze trouw aan zijn jeugdliefde is er voor de ik-figuur de troost van de natuur, waar hij zijn spiegelbeelden vindt: ‘Vreemd dat ik de natuur altijd wilde rijmen met mijn leven, dat ik mij onderweg herhaaldelijk geërgerd had aan die altijd samen optrekkende duivenparen, die elkaar als jaloerse echtgenoten geen moment uit het oog verloren, en mij had verheugd over die eenzame rode wouwen.’ Er is moeilijk een boek denkbaar waarin een zo volstrekte eenkennigheid wordt beleden. Elke actualiteit, elke vermelding van storende gebeurtenissen uit de buitenwereld ontbreekt. De ik-figuur beschrijft zijn eigen geslo- | |
[pagina 74]
| |
ten kosmos waarin wel plaats is voor vogels maar niet voor fractievoorzitters en vakbondsleiders. Een Nederland waarin Wim Kok en Dries van Agt niet bestaan, en Wiegel zou in dit landschap even misplaatst zijn als een krokodil in een Hollandse sloot.
Op het eerste gezicht lijkt dat veel minder op te gaan voor Oek de Jongs Opwaaiende zomerjurken (1979), waar men een passage als de volgende kan lezen: ‘Orde is een incident. Allerlei vage gevoelens, terugreikend tot in zijn kindertijd, vonden opeens hun vorm in deze vier achteloos uitgesproken woorden. Hij was in nog grotere verwarring geraakt. Russische tanks reden Praag binnen en met vrienden werd een handtekeningenactie op touw gezet, die hen tot in de Tsjechische ambassade voerde. In Parijs werden de barricades opgeworpen, zijn vader beweerde dat de revolutie haar eigen kinderen vrat, maar hij schreef de schoolkrant vol over de revolutie op een provinciaal lyceum. Iedereen was opgewonden, hij kreeg het steeds benauwder, verliefdheid werd verzwegen, van de afstand tot de andere werd hij zich steeds meer bewust, ziektes openbaarden zich met de regelmaat van de klok. De gedachte aan een systeem was de enige uitweg geweest. Een symmetrisch systeem nog wel. Zijn beeld van de wereld. Voor het eerst had hij het gevoel dat je in deze wereld iets kon zoeken en dat hij het zocht. Wat hij zocht bleef vaag, maar het leek hem nuttig alvast een ordner aan te schaffen.’ Toch wordt in deze passage met één zwaai de actualiteit afgezworen; in feite gebeurt hier hetzelfde als in Een vlucht regenwulpen: een romanfiguur probeert een persoonlijke ordening te scheppen buiten de actualiteit om. Dit ‘systeem’ is in feite de obsessie van Oskar: ‘Hij stelde zich voor dat het systeem klaar was, oogverblindend helder, eenvoudig, elegant en symmetrisch. [...] Het kan me niets meer schelen, het moet, al word ik er gek van. Het leek hem dan beter om maar waanzinnig te zijn en twintig jaar door zijn moeder verpleegd te worden - dat laatste speelde geen onbelangrijke rol - dan maar voort te blijven modderen als al die anderen die geen mening hadden, gewoon deden en wauwelden dat hun tijd wel zou duren. Hij zag zichzelf dan op een chaiselongue rusten, de geest voorgoed beneveld, en de tranen liepen over zijn verhitte wangen. Los van alle dingen ben ik dan gekomen en zij is de hele dag bij me.’ Dit filosofisch zoeken isoleert Oskar van zijn omgeving: ‘Ik probeer te ontsnappen aan de tegenstellingen. Ik zoek iets dat voldoet, een emotie die me tot in mijn vingertoppen vervult. Aangezien die niet bestaat zoek ik een zijn zonder er te zijn.’ Het laatste stuk van dit citaat vindt men ook terug in zinsneden als: ‘[...] en stuitte hij weer op het verlangen om dan maar niet te bestaan als er toch geen ontsnapping mogelijk was uit deze tegenstrijdigheden of het denken in tegenstrijdigheden; [...]’ Er zijn een paar opmerkelijke overeenkomsten tussen Oek de Jongs en 't Harts roman: in beide gevallen gaat het om een hoofdfiguur met een sterke moederbinding (met duidelijk erotische kanten), die van jongs af aan als Einzelgänger door de wereld gaan en steeds meer los raken van de wereld. Beide personages kijken aan het eind de dood in het gezicht: Maarten valt van een berg, Oskar uit zijn boot, en beiden ‘overwinnen’ de dood (in Oskars geval is dat een bewuste keuze). Zo eindigt De Jongs boek met Oskars ‘triomf’ en dat van Maarten 't Hart met het ‘ongelofelijk vredige gevoel’. In beide gevallen zou men dus kunnen zeggen dat de roman eindigt met een positieve noot: hoezeer ook losgeraakt van medemens en maatschappij, de hoofdfiguur kiest voor het leven. Ik heb nogal uitvoerig geciteerd om aan te geven hoezeer de beide romanpersonages welbewust in de marge van de maatschappij, of liever: het leven staan. De meest intense relatie voor beiden is die met hun moeder. Er is geen lust tot enige betrokkenheid bij de gebeurte- | |
[pagina 75]
| |
nissen van de dag, de hoofdfiguren hebben zich teruggetrokken in stelling waarin ze zo min mogelijk door het rumoer van de actualiteit gestoord worden. ‘Individualist en tegen alles’ stelt Oskar, en tegen een denkbeeldige gesprekspartner (ook hij!) verklaart hij: ‘Weet u, ik had eigenlijk zo rond 1296 geboren moeten worden in de buurt van Padua.’ Het ‘ja tegen het leven’ dat aan het eind van beide boeken uitgesproken wordt, is verrassend omdat deze romanfiguren zo heel ver van het leven af lijken te staan; de afloop valt op als een uitroepteken op een verder volmaakt lege bladzij. | |
AfrondingDe maatschappij is iets om tegen te vechten, om belachelijk te maken, in ieder geval: om een standpunt te bepalen in de drie Amerikaanse romans; in die zin zijn ze alle drie duidelijk moralistisch te noemen. In de Nederlandse boeken is het mensengebeweeg iets waar je zo ver mogelijk vandaan probeert te blijven.Ga naar voetnoot4. De drie Amerikaanse romans zijn grillig van verhaalverloop, ‘wild’ is de term die ik gebruikt heb; de Nederlandse zijn veel strakker van opbouw, vooral 't Hart. De soms wat bizarre en burleske kanten die de Amerikaanse roman vertoont, worden vaak verklaard met een verwijzing naar de Amerikaanse situatie: die is eenvoudig ‘te gek’ om in een sober verhaal weer te geven. Heel plastisch is dat uitgedrukt door Philip Roth, die schreef dat de Amerikaanse werkelijkheid ‘is continually outdoing our talents and the culture tosses up figures almost daily that are the envy of any novelist’.Ga naar voetnoot5. Roths uitspraak laat zich makkelijk illustreren. Hierboven heb ik het gehad over Vonneguts ‘shopping-bag’ lady. Deze vrouw die haar hele handel in papieren zakken met zich mee draagt, blijkt later één van de rijkste vrouwen ter wereld. Ze is voortdurend op de vlucht voor misdadigers die haar vingerafdrukken te pakken willen krijgen om zo al haar geld te kunnen incasseren. Dit klinkt bizar maar in feite herinnert het aan het levensverhaal van Howard Hughes, de multimiljonair die zich voor de buitenwereld verborg en zijn laatste jaren als mensenschuwe kluizenaar doorbracht. Om een recenter voorbeeld te noemen: de verhouding tussen President Carter en zijn broer Billy begint ook steeds meer te lijken op een soap opera-pendant van De gebroeders Karamazov. | |
VerklaringAangenomen dat we hier een verschil te pakken hebben dat voor meer Amerikaanse romans (of zelfs ‘de’ Amerikaanse literatuur) geldt, zoals de twee Nederlandse teksten mogelijk typerend zijn voor de Nederlandse romankunst, hoe is dat verschil dan te verklaren? | |
[pagina 76]
| |
Is de Nederlandse situatie zoveel tammer dan de Amerikaanse, zoveel minder ‘opdringerig’? Al kan men natuurlijk makkelijk volhouden dat in Amerika alles groter is, dus ook de angst, de misdaad en het geweld, toch kan een kind nu zien dat Nederland moeilijke tijden tegemoet gaat: de komst van de Turkse gastarbeiders en de Surinaamse rijksgenoten heeft ons nu wel voorgoed de illusie ontnomen dat wij een volk zijn zonder racistische vooroordelen of vreemdelingenhaat; de krakersoorlogen zullen in hevigheid gaan toenemen; de grote groep niet-werkende jongeren blijft een voortdurende broeiplaats van sociale onrust. Maar het lijkt of van al die spanningen niets in de Nederlandse roman terechtkomt. Hermans heeft eens opgemerkt hoe vreemd het is dat niemand van de insiders ooit een roman geschreven heeft over Provo, toch een van de meest interessante voorlopers van de later uitwaaierende protestbewegingen. En als er dan al eens iets van actualiteit in een roman terecht komt, dan wordt dat boek...niet als literatuur beschouwd. Dat gebeurde bij voorbeeld met Anja Meulenbelts De schaamte voorbij. Er is mijns inziens geen enkele reden om dit boek (met zijn duidelijk literaire compositie) niet tot de literatuur te rekenen.Ga naar voetnoot6. Niettemin werd het in kranten en weekbladen aan een feministe ter recensie gegeven (alsof Onder professoren alleen door een hoogleraar, en de Blechtrommel niet anders dan door een dwerg kan worden besproken). Een nieuwe roman van Marilyn French of een brievenuitgave van Virginia Woolf worden uiteraard door de recensent Angelsaksische literatuur behandeld. Het feit dat men daarentegen Anja Meulenbelts boek, omdat het over een tijdsprobleem gaat, zonder meer buiten de literatuur houdt, duidt op een vanzelfsprekende vooronderstelling: wat actueel is, is geen kunst. Roland Holst, een dichter die ook van deze gedachte uitging, heeft dit principe eens als volgt onder woorden gebracht: ‘Daarom is voor mij ook van levende waarde het onderscheid tusschen Werkelijkheid en Actualiteit, die zich verhouden als een klare Fuga van Bach zich verhoudt tot straatrumoer.’Ga naar voetnoot7. Niet alleen Holst (bij wie dit geleid heeft tot een even wereldvreemd als onleesbaar oeuvre) huldigt deze opvatting - mijns inziens is het een algemeen idee dat geleid heeft tot een romankunst waarin het actuele als ‘onzuiver’ wordt uitgebannen. Misschien zou een beetje meer straatrumoer de Nederlandse roman geen kwaad doen.
September 1980 |
|