De Gids. Jaargang 144
(1981)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |
Kroniek & KritiekWetenschappelijk levenS.R. de Groot
| |
[pagina 62]
| |
ons land alfa- en bêta-wetenschappen heten kwam pas in de negentiende eeuw aan de orde. Von Engelhardt bespreekt ook de rol van de wetenschappelijke academies en gezelschappen, zoals de Académie des Sciences en de Royal Society, merkwaardigerwijze zonder de belangrijke rol die bij hun oprichting werd gespeeld door Heinrich Oldenburg te vermelden. Voorts speelde tijdens de verlichting de kennisname van de Aziatische, Egyptische, Antieke en Arabische wetenschap naast die van de middeleeuwen en de Renaissance een versterkte rol. De beoefenaren van de natuurwetenschap waren evenzeer thuis in de geesteswetenschap. Nadruk werd reeds gelegd op het vooruitgangselement, en op historisch meer incidentele factoren als genialiteit en toeval. De in het begin van dit stuk gereleveerde tweeledige historisering, namelijk de ‘objectieve’ en de ‘subjectieve’ dimensie van het historisch bewustzijn, kwam op in deze periode. De geschiedenis van de wetenschap was tevens de theorie van de wetenschap. Met de romantiek veranderde in deze ideeen het een en ander. Het historisch bewustzijn en het begrip van de geschiedenis, tevoren parallelle begrippen, gingen coïncideren en werden als identiek beschouwd. Ook werd de historie van de natuur als samenvallend met de historie van de kennis der natuur opgevat door de natuurwetenschappelijke onderzoekers van de romantiek. Het teruggaan naar oudere vormen van wetenschap werd paradoxalerwijze als conditie voor het bereiken van een hogere trap van ontwikkeling gezien. Het positivisme van de negentiende eeuw richtte zich tegen de romantische denkbeelden en sloot veel meer aan bij de verlichting. De emancipatie van theologie en filosofie werd versterkt. De wetenschap diende onafhankelijk te opereren met eigen principes en methoden, en doel op zichzelf te zijn. Men had in het begin van de negentiende eeuw het gevoel dat de natuurwetenschap toen pas recht begon, een open toekomst had, en een steeds voortschrijdende ontwikkeling en vooruitgang voor de boeg. Het historische bewustzijn beperkte zich tot de ‘objectieve dimensie’: de historisering van de natuur. Voor de geschiedenis als zodanig hadden de natuurwetenschappelijke onderzoekers geen belangstelling. Trouwens, in het algemeen geraakten geesteswetenschappen en natuurwetenschappen los van elkaar. Wel bestond grote belangstelling voor de psychologie en de sociologie van de natuurwetenschappelijke werkers. Na de behandeling van de opvattingen tijdens verlichting, romantiek en positivisme geeft von Engelhardt enkele opmerkingen over de twintigste eeuw. Het historisch begrip van de natuuronderzoekers uit zich in hun historiografie, in hun wetenschappelijke publikaties en ook in interviews. Nog slecht onderzocht is in hoeverre historische opvattingen van beoefenaren van natuurwetenschap, psychologie, sociologie, politicologie, de (overige) geesteswetenschappen en de kunst verschillen en overeenkomsten vertonen. De geesteswetenschappelijke onderzoekers verklaren dat de natuurwetenschap ‘Geistigkeit’ ontbeert, maar wel een realiteit voor de moderne mens representeert. De scheiding tussen geesteswetenschappen en natuurwetenschappen is naar von Engelhardts mening aldus een gevolg van de afweerhouding der geesteswetenschappelijke werkers jegens de natuurwetenschap. Hoewel de twintigste eeuw op zichzelf niet behandeld wordt in het onderhavige boek, komt het aan schrijver dezes toch als een tekort over dat weinig of niets van de filosofie van deze eeuw aan de orde komt: deze had toch uiterst verhelderend kunnen zijn voor de zeventiende-, achttiende- en negentiendeeeuwse problemen die de schrijver behandelt. Ik denk hier in de eerste plaats aan de neopositivisten van de ‘Wiener Kreis’. Mensen als R. von Mises, M. Schlick, O. Neurath, H. Reichenbach en K. Menger, om maar een aantal te noemen, hebben zowel over de logische structuur en ontwikkeling van de - gehele - wetenschap, als over de historische en psy- | |
[pagina 63]
| |
chologische omstandigheden van de creatie der methoden, essentiële, verhelderende inzichten gebracht. In ons eigen land bloeide enige tijd een zeer originele wijsgerige school: die van de ‘significi’, waarin mensen als G. Mannoury, F. van Eeden en jongeren zich toelegden op het opsporen van ‘indicatieve’, ‘emotionele’ en ‘volitionele’ elementen in wetenschappelijke, maar ook artistieke, geschriften. | |
Technologisch levenBram van der Lek
| |
[pagina 64]
| |
ken nu af: vier miljoen maal, laten we zeggen 500 muizen, 500 ratten, 300 cavia's, 100 poezen, en 50 apen, waarvan een onbekend aantal sterft aan gezwellen, leverbeschadiging, erfelijke afwijkingen, hersenletsel, of abnormale jongen werpt: zonder pootjes, met een darmafsluiting of twee staarten. Voor de rest van mijn lezers: U begrijpt dat het ‘om de mensen gaat’.) Eerlijkheidshalve moet hier vermeld worden dat er inmiddels een aantal bacterietests ontwikkeld is, die een eerste schifting mogelijk maken, waardoor met zo'n 90 procent zekerheid stoffen kunnen worden uitgeschakeld als ‘onverdacht’. Jammer van de stoffen die er door glippen. Maar ja, de vooruitgang heeft zo zijn risico's. Wanneer we naar de huidige verhoudingscijfers kijken (1000 kankerverwekkers op 6000 onderzochte stoffen) blijven er dan nog ⅙ × 4 miljoen stoffen over voor dieronderzoek. Dus slechts 670000. Koeman cum suis hebben ongetwijfeld gelijk wanneer ze stellen dat we heel wat toxicologen nodig zullen hebben. Maar hoe willen ze die paniek en die nodeloze angst nu bestrijden? Ze willen daartoe toxicologie op de middelbare school. ‘Dit zou op den duur tot een evenwichtiger behandeling van de vraagstukken leiden en voorkomen dat de mensen schimmen zien.’ Hoe? Wel, zegt Koeman: ‘De mens moet leren onderscheid te maken tussen situaties waarbij chemicaliën wél risico's opleveren en situaties waarin geen gevaar dreigt.’ Immers, ‘bij giftige stoffen in de atmosfeer of in het oppervlaktewater kunnen risico's optreden, maar dat hangt van twee dingen af: hoe groot is de dosis [...] en gedurende welke tijd komt men met die stof in aanraking?’ Ja, als je dat zo hoort, is het inderdaad doodsimpel. Ik denk dat het er na invoering van dat vak toxicologie ongeveer zo uitziet: Iedereen heeft op school geleerd welke tot op dat moment bekende stoffen carcinogeen, mutageen, teratogeen, of anderszins giftig zijn, en hoe hij voedsel, lucht en water op sporen van dat soort stoffen moet onderzoeken. Dagelijks vóór hij gaat eten onderzoekt hij zijn voedsel op al die stoffen. Regelmatig neemt hij monsters van het water uit de kraan. Voor hij de straat op gaat neemt hij altijd zijn ademtester mee (ik denk een klein soort gaschromatograaf, aardige business voor de elektrotechnische en elektronische industrie), en zodra die één van de 4000 verdachte stoffen signaleert houdt hij op met ademen of verlaat het verdachte gebied. Omdat zijn kennis snel veroudert, worden er jaarlijks nieuwe lijsten van te vermijden stoffen uitgegeven, die hij uit zijn hoofd leert of in de keuken boven de gootsteen hangt. Dan is het dus verder een zaak van de mensen zelf. Weerbaar gemaakt voor de moderne maatschappij. Wie op school goed heeft opgelet weet dan precies waar hij aan toe is. Nodeloze angst en paniek behoren tot het verleden. Die kunnen dan vervangen worden door goed gefundeerde paniek. Je weet dan precies met welke giftige stoffen je in aanraking bent geweest, in welke dosis en gedurende welke tijd. Wat je natuurlijk niet weet is of je tot het percentage mensen behoort dat er statistisch iets van krijgt of niet. Maar het lijkt me toch erg prettig. | |
II Het nut van wettenWe krijgen - na Lekkerkerk - met extra spoed een Wet op de Bodembescherming van meneer Ginjaar. Nu viel het storten van afval al sedert 1952 onder de Hinderwet, die in 1971 nog eens verscherpt is. Die gold ook in Lekkerkerk. Ook in Waterland (400 vaten afval van Philips-Duphar waaronder het supergiftige tcdd). Ook in Deurne (groot aantal vaten cyanide), Borne (hexchloorcyclohexaan), Doetinchem (50000 liter tolueen), Eindhoven (20000 liter benzine), Empel (800 m3 met cyanide verontreinigde grond), Hilversum (trichloorethyleen in grondwater), Mook (cadmium en zink), Utrecht (30.000 liter tolueen onder een park), | |
[pagina 65]
| |
Papendrecht (70 vaten arseen).Ga naar eind4 Enfin, minister Ginjaar verwacht er - na voorlopige rapportage van de provincies - 300 tot 3000. Wat veel om hier allemaal op te noemen. Sedert 1979 valt het ook onder de Wet Chemische Afvalstoffen. Het ziet er niet naar uit dat daardoor veel zal veranderen, want die is nog niet ‘ingevuld’. Er valt ook niet veel in te vullen, want een verplichting voor chemische bedrijven om hun zogenaamd ‘onverwerkbaar chemisch afval’ zelf te verwerken tot bruikbare respectievelijk onschadelijke stoffen (hetgeen kán, het is namelijk alleen maar economisch ‘onverwerkbaar’, niet technisch) staat er niet in, inrichtingen waarin dat zou kunnen gebeuren bestaan er niet, ook niet in de ons omringende landen, en er is precies één verbrandingsinstallatie (een soort second best oplossing) voor chemisch afval in Nederland, de oven van de Stichting Afvalverwerking Rijnmond (avr), maar die werkt niet goedGa naar eind5, en geld om er iets aan te doen wil de overheid niet geven. Er was alleen een Stichting Induval, die als ik het goed heb gevolgd inmiddels in ruzie ontbonden is, die zich ten doel stelde bij een of meer provincies terrein te kopen waar het ‘middelzware’ afval ‘veilig’ (in beton en zo) zou worden opgeslagen. Die provincies voelden daar toen niet zoveel voor. Dezelfde oplossing heeft minister Ginjaar nu weer van stal gehaald, maar, zegt hij, hij zal er de provincies niet mee overvallen. Een geruststellende gedachte. Het uit de grond halen en het in een aantal reuzenbunkers opslaan van het gif gaat één tot vier miljard gulden kosten. De chemische industrie wil daar niet aan meebetalen, zeker geen 80 of 90 procent. Wat heeft het voor zin, zeggen ze, als het toch nergens heen kan? En gelijk hebben ze. De avr zal voor verbranden tientallen jaren nodig hebben en blaast bovendien voorlopig een deel als giftige verontreiniging de lucht weer in (tot er een nieuwe oven is). De provincies zullen, als ze Induval niet wilden, de minister ook wel niet met gejuich ontvangen. Dat zal dus een ministeriële ‘aanwijzing’ moeten worden. En aan zo'n dictatoriale maatregel kunnen vrije bedrijven toch niet meewerken. Nee, dan kun je het maar beter laten liggen waar het ligt en langzaam naar het grondwater door laten sijpelen. De bedrijven zullen al geld genoeg nodig hebben om alles wat zich nu op de bedrijfsterreinen ophoopt straks weer aan avonturiers mee te kunnen geven, die zeggen dat ze het zullen ‘verwerken’. Die zullen daar nu ongetwijfeld nog meer geld voor vragen, want ze moeten sedert 1979 een vergunning hebben op grond van de Wet Chemische Afvalstoffen, en ze zullen ook door wat er zo aan milieucontroleurs rondloopt nog meer op hun vingers worden gekeken, zodat het extra lastig wordt het gif 's nachts kwijt te raken of ergens in de gracht te laten lopen. Nog een geluk dat er zoveel meer vuilnisbelten, slootjes en vaarten zijn dan controleurs. | |
III. SpoorloosIn de duinen tussen Monster en Den Haag wordt op grote schaal water geïnfiltreerd dat in wisselende mate verontreinigd is met methylbromide. Nu kan methylbromide chemisch uiteenvallen. Hoera. Alleen blijft dan het element broom over, dat ook nogal giftig is. De directeur van het waterleidingbedrijf, de Westlandse Drinkwaterleiding Maatschappij, zegt echter dat er bijna geen broom in het drinkwater komt (1,5 mg per liter terwijl de maximaal toelaatbare hoeveelheid 5 mg per liter is) en dat het ook ‘niet of nauwelijks in de duinen achterblijft’.Ga naar eind6 Een klein chemisch wonder. Zou tussen Monster en Den Haag de wet van het behoud van de stof niet opgaan? Of zou directeur Walma het mee naar huis nemen? | |
IV. Veelbelovende ontwikkelingOp 8 december 1980 presenteerde de directeur van de Dienst Centraal Milieubeheer Rijnmond, ir. Post van der Burg, het jaarver- | |
[pagina 66]
| |
slag over 1979. Daarbij deelde hij mee de situatie ‘zorgwekkend’ te vinden. De luchtverontreiniging is weer terug op het oude niveau van omstreeks 1970, en zal zeker nog stijgen. Niet alleen zwaveldioxide en nitreuze dampen zijn weer op het oude peil, ook vele andere verontreinigende stoffen zijn gemeten. De overslag van kolen en het verder overschakelen van aardgas op kolen en olie zal dat nog verder doen toenemen. Voor een deel komt de verontreiniging overwaaien uit het Roergebied en Antwerpen, voor een deel wordt hij in de Rijnmond zelf gemaakt. Als belangrijke factoren noemde de directeur naast de particuliere bedrijven de overheidsbedrijven, namelijk de Afvalverwerking Rijnmond. (avr) en de vuilverwerkingsbedrijven van de gemeente Rotterdam. ‘Vooral de chemische afdeling van de avr gaat alle perken te buiten.’ De reden is dat er te weinig geld beschikbaar wordt gesteld om de installaties te moderniseren. Bovendien kampt de Dienst met een tekort aan personeel voor de controle. In verband met de bezuiniging bij de overheid wordt de gevraagde uitbreiding met veertig man niet toegestaan.Ga naar eind7 Dus geen werkgelegenheid bij de Dienst Centraal Milieubeheer. Gelukkig wordt daar op andere wijze in voorzien. In dezelfde krant stond een persbericht van Gulf Oil en een advertentie van Esso. Gulf gaat voor 400 miljoen investeren in de Rijnmond, onder andere door het bouwen van een Styreen-fabriek (styreen is een soort plastic). Werkgelegenheid voor zestig man. Er is natuurlijk ook extra chloorproduktie voor nodig, olieraffinage, aan- en afvoer. Maar ja, je moet er iets voor over hebben. De advertentie van Esso is te mooi om er niet een stukje uit te citeren. Boven een indrukwekkende foto van een deel van de Deltawerken staat een vriendelijke tijger die zegt: ‘Op Holland kunnen we bouwen...’ De tijger strijkt ons eerst over de bol: ‘Dat een klein land ook groot kan zijn, heeft Nederland al vaak bewezen. We hoeven alleen maar te kijken naar de Deltawerken.[...] Nederland is in staat om de schouders te zetten onder nieuwe projecten. Dat is een van de redenen waarom Esso juist in Nederland een aantal baanbrekende energieprojekten gaat opzetten.’ Dan wordt ons verteld wat de tijger allemaal gaat dóen. Onder andere een proeffabriek opzetten voor het vergassen van steenkool. (Die dan onder meer ook aangevoerd en overgeslagen moet worden, zie de opmerkingen van Post van der Burg hierboven). En bij hun raffinaderijcomplex een ultramoderne ‘flexicoker’ bouwen voor het raffineren van zware stookolie. ‘In totaal investeert Esso in de komende jaren zes miljoen gulden in ons land,’ zegt de tijger, die zich nu blijkbaar even met de Nederlandse leeuw vereenzelvigt, ‘omdat we weten op Holland te kunnen bouwen. Niet alleen vanwege de vakmensen waarover ons [alweer!] land beschikt maar ook door het relatief gunstige klimaat tot ondernemen’. Complimentje aan Van Agt cum suis. Nederland: Esso-land. ‘Dit houdt in dat we straks aan ten minste 500 nieuwe mensen een goede, zekere betrekking kunnen bieden.’ Kijk eens aan, daar kan Post van der Burg nooit tegenop met zijn veertig arbeidsplaatsen voor de controle, ook al zóu hij ze krijgen. Dan maar liever nog wat extra vervuiling. ‘Esso,’ zegt de tijger, ‘bouwt weer. Dat is zeker. esso, sterk in vooruitgang.’ |