De Gids. Jaargang 144(1981)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 33] [p. 33] Willem M. Roggeman De zeven werken van barmhartigheid De hongerigen spijzen Omdat tegen het einde van de nacht de maan langzaam eetbaar wordt. Omdat iemand een strook zonlicht uit de schapraai heeft gestolen en er met besmette handen zijn honger voor in de plaats legde. Daarom droomt de veldwachter zich in gala-uniform en welbespraakt. Onkwetsbaar in zijn hemdsmouwen stapt hij hoog op zijn verhoog achter zijn vetgemeste pens aan. Uit zijn kepie straalt al zijn moed. Hij heeft het recht aan zijn kant want hij likt naar boven en trapt naar onder. Maar met zijn leren laarsjes aan gooit hij ook wel met macht en gezag een spierwitte bot naar hen die duizelen. Want wie zo lang honger heeft geleden dat men zijn ribben kan tellen door zijn doorzichtige huid heen, die wentelt zich graag in het stof, al was het maar voor een kluif. Zelfs als de nacht bol staat van stilte hoort men nog het gezellig geluid van hun knagen. [pagina 34] [p. 34] De dorstigen laven In het jaar van de grote droogte wordt de zee stilaan van zoet water. Een trechter in je mond geduwd en je dorst naar eer, kennis en roem zal verdrinken als armoe in overvloed. Steeds groter worden de afmetingen van de opgezwollen maag die nog zwelt terwijl de dwergen, de minussen steeds druk in de weer blijven, rammelend met hun emmertjes water en hese kreetjes van opwinding slakend, want zij menen het allemaal zo goed. De koorts rijdt als een rode nachtmerrie door de donkere kamers van de pijn die gloeit achter de ogen. Alles wat je vroeger hebt verzwegen wordt nu in spraakwater omgezet. Het moeten sterke schouders zijn die deze weelde kunnen dragen. [pagina 35] [p. 35] De doden begraven Terwijl het leven zwart uitsloeg heeft de dood zich in stilte gehuld. Niet voor de lafaard echter die zich op zijn bed tot sterven liet dwingen in het doofstomme uur van de droefheid. Wat valt er dan nog te noemen na de schande van het schuwe dolen? Uit deze nacht ontwaakt niemand meer. Diepzinnig is de duisternis die heerst in een donker bed diep in de aarde, waarin je rusten zal, veilig en zelfzeker, nu je bloed voorgoed stilstaat in de onwerkelijkheid van een hiernamaals. Geschminkt lig je tussen eikenhout en in sterrenloze nachten hoort men je zachtjes blaffen tegen de maan. Met lipstick staat je naam geschreven op een houten kruis dat telkens weer omwaait. In je verbeelding kun je nog vluchten op de rug van een groot dood dier. [pagina 36] [p. 36] De zieken bezoeken Gisteren sprak hij nog uit een oud hoofd, daarna rustte zijn kin op zijn deinende borst terwijl hij wat zeverde op zijn vest. Over de rug van zijn hand kronkelden blauwe rivieren. Nu ligt hij luid te hijgen en de familie kwebbelt tot hij stilvalt. De dood zit met de duimen te draaien. Hij heeft immers al de tijd. Hij was een varken van een vent, meneer. Stinkend rijk, maar gierig als het graf. Alleen zijn huisdier zit aan het voeteneind hem meewarig en zielig aan te gapen. En een kind speelt, onverschillig voor het schouwspel van het sterven. De anderen tellen in gedachte al zijn geld. [pagina 37] [p. 37] De vreemdelingen herbergen Iemand steekt zijn rechterhand door de tijd en komt terecht in het land van herbeginnen. Eeuwen verslikken zich. Maar waar men ook komt, steeds draagt men zijn gewoonten met zich mee, als een huis op zijn rug. Want iedereen is een vreemdeling voor de anderen. Zelfs het kind in de schoot van de moeder is een onbekende voor haar. De holbewoner spiedt en ziet hoe de beschaving op hem afkomt. En de indiaan wordt een vreemdeling in eigen land. Hij voelt zich als een mes dat door water snijdt, als een glas dat niet breken wil. Als een eindje touw met een knoop erin die herinnert aan iets dat nutteloos werd. Zelfs de zwarte slaaf torst zijn verleden. In zijn dromen ziet hij hoe de geschiedenis door blanken werd gemaakt. Toch glimlacht hij. Hier valt niets te bekennen behalve wat vale herinneringen aan de geur van verre landen. [pagina 38] [p. 38] De naakten kleden De ene schaamt zich voor de andere. De andere ontdekt dat ook de waarheid altijd naakt is. Waarom blijft de schaamte dan steeds beperkt tot het schaamdeel? Niemand zou een pink opsteken om de andere te behoeden voor de val van het vijgeblad. De kleren maken de aap, meent de sjimpansee en hij giert van de pret want hij ziet het nu duidelijk: de mens lijkt van alle dieren het meest op een naakte aap. Iemand hult zich heel behendig in een waas van schijnheiligheid en wordt daarom later heilig verklaard. Iemand gooit een steen naar een standbeeld en de omstaanders zien met verbazing hoe het beeld langzaam begint te bloeden. Dan begint het zachtjes te regenen, aarzelend, als voor de eerste keer. [pagina 39] [p. 39] De gevangenen bevrijden Ik ben voor de vrijheid, zegt de man met een hond aan de leiband. Ik gun ieder diertje zijn pleziertje, zegt de man met de papegaai op zijn schouder Vrijheid, blijheid, roept de geile maagd. De gevangene wordt tot held verheven. En wat zal haar kind later worden? Een oester, een ster. Maar wat met de gevaarlijke gorilla die eenmaal uit zijn gevangenis alles kort en klein kan slaan? De twee mannen bovenop het hok zijn zich van geen gevaar bewust. Niet iedereen wil bevrijd worden uit de gulden kooi van zijn dromen, fluisteren zij elkaar hoopvol toe. Maar wie omklemt daar zo ijverig de sleutel van zijn verlangen? Vorige Volgende