De Gids. Jaargang 144
(1981)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
G. van Benthem van den Bergh
| |
[pagina 8]
| |
nationale politiek overheerste De Kadts zucht tot beoordeling en het aan politici en intellectuelen voorschrijven wat zij moesten doen. | |
IIDoor Wijnkoop is De Kadt in de jaren twintig ‘de Lenin van het Westen’ genoemd.Ga naar eind3. Maar het ontbrak De Kadt als inwoner van een in de jaren twintig en dertig nog door en door burgerlijk, stabiel, neutraal en provinciaals land aan mogelijkheden om werkelijk een Lenin te worden. Van Lenin leerde hij virtuositeit in het schelden, al was dat voor De Kadt - en daarin bleef hij een vrijzinnig burgerlijk liberaal - nooit een middel om zijn tegenstanders te vernietigen. Hij bleef steeds zaken en personen scheiden en wist ook vaak respect voor zijn tegenstanders op te brengen en te uiten. Met Lenin gemeen had hij de wil tot heersen - zij het niet uit pure machtsbegeerte, maar in opdracht van een perspectief op de maatschappelijke ontwikkeling, van zoals hij het zelf noemt een ‘krachtig ideaal’, gericht op een ‘grootse toekomst’.Ga naar voetnoot* Omdat De Kadt daar niet veel van terecht heeft kunnen brengen en politiek voor hem belangrijker was dan schrijven, ziet hij zich zelf als mislukt. De tijger, die hij had willen zijn, kon hij niet worden. Maar als essayist en schrijver van memoires is hij allerminst mislukt. Daarin heeft hij zich als een tijger kunnen weren - al bleven de struisvogels buiten zijn bereik. Wat De Kadt al in de jaren dertig schreef over de dynamiek van de ontwikkeling van het communisme in de Sowjet-Unie en over de opkomst van het fascisme stuit ook nu nog af op de struisvogelmentaliteit van de meeste gevestigden. De Kadts analyses van het fascisme - of in mijn woorden van de ontwikkeling van ideologishce stromingen, zoals die opkwamen in samenhang met het zich feitelijk voltrekkende democratiseringsproces in de Westeuropese samenlevingenGa naar eind4. - behoren nog steeds tot het beste wat daarover is geschreven. Dat geldt overigens ook voor het werk van Ter Braak, dat eveneens ten onrechte slechts als literatuur en niet als deel van de sociale wetenschappen is beschouwd.Ga naar voetnoot† Zo moest Goudsblom er nog in | |
[pagina 9]
| |
1978 op wijzen: ‘voor Ter Braak waren schrijvers als Nietzsche en Dostojevsky grote psychologen, in dezelfde onacademische zin heeft hij zelf ons nog veel te zeggen als socioloog.’Ga naar eind5. Het laatste geldt evenzeer voor De Kadt. Ter Braak zelf schreef niet alleen over De Kadts Fascisme en de nieuwe vrijheid: ‘[...] ik kan mij niet voorstellen, dat iemand zonder doctrinaire stokpaardjes dit boek zou lezen zonder ervan te leren’, maar wees ook op de overeenkomsten tussen zijn eigen werk (de eveneens in 1939 verschenen korte studie De nieuwe elite) en dat van De Kadt. Het is de moeite waard om Ter Braak hier wat uitvoeriger te citeren: ‘Dit boekje, in verhouding tot het boekdeel van De Kadt niet meer dan een pamflet, is ongeveer gelijktijdig verschenen met Het Fascisme en de Nieuwe Vrijheid en van wederzijdse beinvloeding kan dus geen sprake zijn, aangezien de heer De Kadt mijn en ik zijn geschrift niet kende; desondanks zijn de problemen die zowel hier als daar aan de orde worden gesteld, zozeer dezelfde, dat men soms gelijke formules kan aanwijzen; en ook het “antwoord”, dat De Kadt geeft op de vragen die hij aan zichzelf en aan de maatschappij stelt, vertoont dikwijls opvallende overeenkomst met het mijne. Waaruit men zou kunnen concluderen, dat deze dingen “in de lucht zitten” zoals het heet, en dat mensen met totaal verschillende verledens (concreter gezegd: met een politiek en een onpolitiek verleden) in dezelfde richting worden gedreven. Van dit in de lucht zitten en gedreven worden hoeft men geen nieuwe mystiek te fabriceren, want, nog geheel afgezien van het volume, de verschillen tussen De Kadt en schrijver dezes zijn aanzienlijk genoeg. De Kadt betitelde mij enige tijd geleden als een “luxe intellectueel” (een qualificatie, die ik gaarne als geuzennaam wil aanvaarden) en ik had hem toen willen antwoorden, als er een bijzondere aanleiding voor was geweest óm te antwoorden, dat ik hem allerminst vrij achtte van een zekere politieke voorlichters-vulgariteit. Overigens kan ik er mij slechts over verheugen dat ik mij destijds niet geroepen voelde om te antwoorden, want zowel De Kadt als ik hebben door de twee zo ongelijk-volumineuze geschriften van het voorjaar 1939 duidelijker geantwoord dan door polemisch vliegen afvangen mogelijk zou zijn geweest. Het feit dat Het Fascisme en de Nieuwe Vrijheid en de Nieuwe Elite parallel lopen zonder elkaar te “dekken”, kan (aangenomen dat De Kadt het feit erkent) een onvruchtbare discussie uitsparen om een vruchtbare te vergemakkelijken. Vooropgesteld zij dus dat ik De Kadt's democratische politiek over vrijwel de ganse linie onderschrijf, evenals zijn kritiek op het fascisme, het Marxisme en andere politieke verschijnselen der eeuw; over detailverschillen redekavelen met iemand, wiens gezond verstand en strijdbaarheid men zozeer waardeert, zou ook in het kader van dit opstel geen zin hebben. Met name de onderscheiding van elite, kader, massa als richtsnoer voor mogelijke toekomstdemocratie lijkt me in dit boek voortreffelijk en dat de strijd in wezen gaat tussen het Duitse fascisme (met het Bolsjewistische Rusland in de achterhoede) en de Angelsaksische democratische Westerse beschaving (waarbij Amerika de leiding zal nemen), kan, dunkt mij, niemand loochenen, die het over het “wezen” met deze schrijver eens is, dat is, zijn strijd mee wil strijden.’Ga naar eind6.
Dat Van Oorschot nu in hetzelfde jaar het Verzameld werk van Ter Braak en Het fascisme en de nieuwe vrijheid opnieuw heeft kunnen uitbrengen is wellicht een teken dat nu een herwaardering van beider sociologische en politieke analyses ‘in de lucht’ zit.Ga naar eind7. J.L. Heldring, een van de sprekers op de persconferentie die Van Oorschot ter gelegenheid van de derde druk van Het fascisme en de nieuwe vrijheid had georganiseerd, legt het verband tussen de huidige situatie en de jaren dertig heel nadrukkelijk: ‘De democratische vrijheidsgedachte in de achttiende eeuw geboren lijkt haar grenzen te | |
[pagina 10]
| |
Is De Gids het oudste tijdschrift ter wereld? naderen [...] in onze Westerse samenleving is de directe democratie een wegbereider van een nieuw soort fascisme. Dat voorstanders van directe democratie oprecht menen antifascist te zijn, doet daar niets aan af. [...] Zij - maar zij niet alleen - zouden er goed aan doen het boek van Jacques De Kadt Het Fascisme en de Nieuwe Vrijheid te bestuderen. Daarin wordt onweerlegbaar aangetoond dat het fascisme het dialectische product van de democratie is. Dat wil zeggen: het is geen noodzakelijk product van de democratie, (dat hangt van de democratie zelf af) maar de democratie, is wel een noodzakelijke voorwaarde voor het fascisme. Deze volksbeweging [...] is dan ook, in zijn echte vorm, ontstaan in landen met een democratische staatsvorm (Italië en Duitsland). Democratieën behoren zich daarvan bewust te zijn. Juist in de tijd waarin grote groepen van haar vervreemd dreigen te raken, dient de democratie in te zien dat haar vertegenwoordigend karakter waarborg is voor haar overleving.’Ga naar eind8. Heldring legt hier de nadruk op overeenkomsten tussen de huidige situatie en die van de ontwikkelingen in de jaren dertig. Zo zijn de jaren zestig al vaak vergeleken met de culturele bloeiperiode van de Weimar-republiek en de jaren twintig in het algemeen. Dat soort vergelijkingen is aantrekkelijk, maar moet heel voorzichtig worden gehanteerd. Trouwens, dit terzijde, ook Heldrings formulering dat fascisme een dialectisch produkt (wat dat is mag Hegel weten!) van de democratie zou zijn, vind ik niet voorzichtig genoeg. Italië en Duitsland hadden een maar zeer korte en wankele democratische traditie en waren bovendien als staten laatkomers, met het daarbijbehorend ambivalente nationale wij-beeld, doortrokken zowel van rancune als van superioriteitsgevoel. Dat het fascisme juist in die landen de staatsmacht veroverde, hangt evenzeer samen met hun internationale positie als met ontwikkeling van hun interne politieke en klassenstructuur. Maar de vergelijking met de jaren dertig | |
[pagina 11]
| |
is toch de moeite waard om wat verder uit te diepen. | |
IIIHet ligt voor de hand om gezien de huidige economische wereldcrisis en de opkomst van de stenengooiers, Mobiele Eenheden en andere vormen van min of meer gewelddadige politieke actie de jaren tachtig te gaan zien als een herhaling van de jaren dertig. Maar we moeten zowel de overeenkomsten als de verschillen bij de vergelijking betrekken. De relatieve economische achteruitgang van westerse landen is een feit, al wordt deze vaak overdreven en als een soort noodlot voorgesteld. Er zijn ongetwijfeld ook ernstige Problemen der democratie (het boek met die titel van de sociaal-democraat W.A. Bonger verdient serieuzer aandacht dan het ondanks de recente herdruk heeft gekregen). Democratische stelsels blijven altijd precair.Ga naar eind9. Maar op het ogenblik is het opvallend hoe weinig krachtig de verdediging is van democratische besluitvormingsprocedures en een democratische mentaliteit en hoe gering de verbeeldingskracht van politicologen en politici in het bedenken van uitvoerbare verbeteringen van die procedures. Een derde overeenkomst is dan nog de sterk toegenomen oorlogsangst onder indruk van de hernieuwde confrontatie tussen de Sowjet-Unie en de Verenigde Staten na de Russische inval in Afghanistan. Maar er zijn ook grote verschillen. De belangrijkste daarvan is dat er nu wel sterke oorlogsangst bestaat, maar - althans in Europa - geen werkelijke oorlogsdreiging zoals in de jaren dertig. De tweede wereldoorlog was de laatste fase van de lang gerekte eliminatiestrijd tussen ‘grote mogendheden’ in West-Europa. Die eliminatiestrijd heeft langzamerhand geleid tot de al door Tocqueville voorziene machtsverschuiving naar de periferie van Europa, dat wil zeggen naar de Verenigde Staten enerzijds en de Sowjet-Unie anderzijds. De Sowjet-Unie is overigens maar in beperkt opzicht deel van het Westen. De politieke structuur van het tsarenrijk en de ideologische structuur van de Russische Orthodoxe Kerk - beide zeer verschillend van ‘Regnum’ en ‘Sacerdotium’ (om met Ter Braak te spreken) in West-Europa - werken in de huidige Sowjet-Unie sterk door, met het gevolg dat de verwestersing nog steeds heel beperkt is.Ga naar eind10. We zijn inmiddels alweer in een volgende fase beland van de ontwikkeling van wat nu wereldpolitiek is geworden. De machtsverschuiving gaat nog verder naar de periferie van het oude Europese centrum, dat wil zeggen naar China en Zuidoost-Azië enerzijds en, als gevolg van de ontoereikende technologische ontwikkeling van de westerse energieproduktie, naar die van de landen van het kartel van olieproducerende landen anderzijds. Bovendien zijn de middelpuntvliedende krachten in zowel het Amerikaanse als het Sowjetimperium steeds sterker geworden. Oorlogsdreiging is er ook nu, maar die is veel sterker in de periferie dan in Europa, dat zich ten onrechte nog steeds het centrum van de wereld waant. Maar het is wel eerder gebeurd dat relatief machtsverlies werd geïnterpreteerd als absolute ondergang.Ga naar voetnoot* Een tweede verschil is dat in de huidige fase van het democratiseringsproces, dat zijn institutionele neerslag in de verzorgingsstaat heeft gekregen, geen sprake is van de opkomst van een equivalent van het fascisme als massabeweging. Als zodanig is het fascisme er gewéést, het heeft de strijd verloren en als gevolg van de door de onder de vlag van het fascisme en nationaal-socialisme begane gruwelen weinig of geen kans om opnieuw evenveel respectabiliteit te verkrijgen als in de jaren twintig en dertig. Alle extreem rechtse neo-bewegingen zijn randverschijnselen, die door de mas- | |
[pagina 12]
| |
samedia tot gevaarlijke spoken worden opgeblazen.Ga naar eind11. Er bestaat nu een geheel andere ideologische constellatie. Het zou best kunnen dat op het ogenblik een aantal elementen die ook in de opkomst van het fascisme een rol hebben gespeeld, met name het afwijzen van de ‘kille’ wetenschap en techniek, de nadruk op gemeenschap en gevoel, voortkomend uit de romantisch-conservatieve traditie in het Europese politieke denkenGa naar voetnoot* - eerder bij als links beschouwde bewegingen te vinden is dan bij het nieuwe rechts. Voor zover ik het kan beoordelen is de belangrijkste stroming in ‘nieuw-rechts’ eerder rationalistisch, met een sterke nadruk op de noodzaak van ontwikkeling van wetenschap en technologie, al heeft het ook nationalistische trekken - en alles wat daarbij hoort heeft wortels in romantiserende denkpatronen. Een derde verschil van de huidige situatie met die van de jaren dertig is nog dat de economische beheersingsinstrumenten zowel op nationaal als op internationaal niveau, al zijn ze nog ontoereikend, nu toch veel beter en krachtiger zijn dan in de jaren dertig. De kansen dat de zaak ook nu weer spiraalvormig zo volledig uit de hand zal lopen als in de jaren dertig is daarom veel minder groot.
Al zijn de verschillen tussen de jaren dertig en de jaren tachtig dus aanzienlijk, de overeenkomsten zijn van voldoende belang om ernstig te nemen. Omdat de politieke discussies van nu bovendien nog steeds om dezelfde problemen draaien als in de jaren dertig en in dezelfde denkcategorieën worden verwoord, is het zeer nuttig om zorgvuldig kennis te nemen van wat mensen als Ter Braak en De Kadt bezighield en dat kritisch te doordenken. Juist de enorme druk die uitging van de opkomst van Hitler en het nazisme; van de ontwikkeling van de Sowjet-Unie onder Stalin; en van de acute oorlogsdreiging na 1933, maakte dat in die tijd de discussie op het scherp van de snede moest worden gevoerd. Het is daarom zeer de moeite waard om nauwkeurig te traceren hoe onafhankelijk, agnostische en naar redelijkheid en vrijheid strevende intellectuelen (niet alleen voor zichzelf!) reageerden op de opkomst van een geseculariseerd manicheïsme: een rancuneleer, die elk wat wils bood.Ga naar eind12. Het fascisme en nationaal-socialisme appelleerden aan de rancune van een deel van zowel dalende als van (naar hun eigen zin) niet snel genoeg stijgende klassen; het probeerde om de in het geciviliseerde Europa bedwongen gewelddadigheid weer respectabel te maken; het gaf mensen de gelegenheid hun zelfrespect terug te krijgen door aansluiting bij gelijkgezinde en goedgedisciplineerde wij-groeperingen met bende-kenmerken; en het wist bovendien het chiliastische beeld van een ‘duizendjarig rijk’ politieke vorm te geven. Er zijn ook nu nog vele mensen met dezelfde soort behoeftes, die het fascisme wist te vervullen. Daarom is Ter Braaks waarschuwing nog steeds to the point: ‘Dit was mogelijk in Europa: men onthoude het, men onthoude het vooral, als het nationaal socialisme als systeem mocht verdwijnen.’ Maar die waarschuwing is helaas alleen op struisvogelachtige wijze ter harte genomen. Zoals Hitler de joden had gediaboliseerd, zo werd dat na 1945 met Hitler en met het nazisme gedaan, waarmee ik - dit om het gebruikelijk misverstand te voorkomen - een vergelijking maak, geen gelijkstelling suggereer. Wat tussen 1933 en 1945 in Duitsland gebeurde was zo gruwelijk, dat het zeer moeilijk bleek om dat in andere termen te beschrijven en verklaren dan als het verzelfstandigde kwaad.Ga naar eind13. Men wilde liefst zo snel mogelijk | |
[pagina 13]
| |
terug naar het normale leven en vergeten wat er was gebeurd. Dat werd vergemakkelijkt door een verstandige Amerikaanse politiek die met behulp van het Marshallplan West-Europa weer snel op de been hielp. Met de onverwacht snelle industriële groei, die daar het gevolg van was en de grondslag legde voor de uitbouw van ‘verzorgingsstaten’ (en de Europese Gemeenschappen), leek het alsof de problemen die tot de opkomst van rancuneleren hadden geleid, definitief waren verdwenen. Tekenend voor die houding - en voor het korte-termijnperspectief dat werd gehanteerd - was de interpretatie van ‘het einde van de ideologie’. Deze berustte op de snel weerlegde stellingen dat het marxisme zijn aantrekkingskracht voor intellectuelen had verloren, en dat in de Verenigde Staten en West-Europa de fundamentele problemen van staat en economie waren opgelost, zodat nog alleen technisch-organisatorische problemen overbleven, die door de sociale wetenschappen uit de wereld konden worden geholpen. Maar even tekenend voor de blijvende struisvogelhouding tegenover het recente verleden, was het bijna blinde optimisme van de ‘democratiseringsbeweging’ van het einde van de jaren zestig. Die beweging gaf hoog op van de verbeelding die aan de macht zou komen, maar door gebrek aan historisch perspectief kon zij niet anders worden dan een krabbeltje in de marge van de maatschappelijke ontwikkeling. In feite beschikte de democratiseringsbeweging niet over goed doordachte ideeën, waarmee de zo overtuigend voorgedragen idealen vorm gegeven kon worden.Ga naar eind14. Hoe hol de denkbeelden van de jaren zestig waren, blijkt nu een aantal ervan zijn geritualiseerd in de leer van vele ‘actiegroepen’. Er wordt daar alleen nog de schijn opgehouden van een verantwoording van het eigen standpunt door het citeren van autoriteiten of ‘deskundigen’, maar dat blijken steeds dezelfde te zijn. Tegenargumenten of andere analyses worden meestal niet eens genoemd of als dat wel gebeurt, worden aanvallen niet op argumenten maar op (kwade) bedoelingen beoordeeld. De huidige ‘discussies’ over kernwapens en kernenergie zijn daarvan een goed voorbeeld. Door wetenschap en techniek - en met name nucleaire technologie - als inherent slecht te brandmerken, wordt de gemakzucht gediend en een steeds wijder verbreide anti-intellectuele houding bevorderd. Hoe vaak mij al niet verweten is dat ik zo ‘abstract’ of ‘theoretisch’ denk! Maar meestal blijkt dan dat mijn opponent geen antwoord kan geven op de tegenvraag wat dan precies ‘concreet’ of ‘praktisch’ zou zijn. Dat het in een discussie onder meer gaat om het zo scherp mogelijk onderscheiden van abstractieniveaus schijnt helemaal te moeilijk te zijn. Dit alles heeft tot gevolg dat de meeste deelnemers aan politieke discussies alleen nog maar kennis willen nemen van wat voor eigen parochie is geschreven. Alles dat daar tegenin gaat wordt afgedaan als een bewijs van kwade wil of verkeerde gezindheid. Wie wil argumenteren en argumenten wil afwegen wordt al bijna automatisch als ‘rechts’ gebrandmerkt.
Zo heb ik zelf geregeld te horen gekregen dat ik ‘verrechtst’ zou zijn. Daarbij wordt dan verwezen naar mijn kritiek op de Amerikaanse interventieoorlog in Vietnam. Maar mijn oordeel daarover is allerminst veranderd. Ik zou ook nu weer hetzelfde over een dergelijk militair optreden zeggen en schrijven. Maar ik ben sindsdien wel maatschappelijke ontwikkelingen in een wat langere-termijnperspectief gaan zien en heb bovendien mijn beoordeling van de ontwikkeling van de Sowjet-Unie (en van communistische staten in het algemeen) gewijzigd. In de jaren zestig was het nog mogelijk om te verwachten dat de destalinisering in de Sowjet-Unie tot een verdergaande mate van liberalisering zou leiden. Maar na 1968 bleek steeds duidelijker dat de communistische staten ‘anciens régimes’ zijn geworden. Het partij- en staatsestabilishment in communisti- | |
[pagina 14]
| |
sche staten is erop gericht de eigen heerschappij en voorrechten te handhaven. Dat kan niet zonder de monopolistische staatsideologie te handhaven. Daarom zijn die regimes geblokkeerd en niet in staat hervormingen door te voeren zonder hun eigen voorrechten en positie op het spel te zetten. Het marxisme-leninisme als staatsideologie heeft na de Stalin-terreur en het gebleken onvermogen om daar werkelijk de consequenties uit te trekken zijn respectabiliteit evenzeer verloren als het nationaal-socialisme en fascisme dat al lang hadden gedaan. Dat doet overigens aan het formaat van Marx niets af - zoals ook de verering voor Nietzsche door de nazi's aan diens grootheid niets heeft afgedaan. Dit is het soort onderscheidingen, dat De Kadt steeds heeft weten te maken. Daardoor zijn de meeste van zijn essays die niet gaan over wat er politiek zou moeten gebeuren, nog steeds buitengewoon de moeite waard. | |
IVDe Kadts analyse van de opkomst van het fascisme als aspect van het Europese democratiseringsproces verdient een uitvoeriger kritiek dan ik nu vermag te geven. Ik wil hier alleen nog proberen te verklaren hoe het komt dat De Kadt zich geleidelijk aan steeds verder buiten spel heeft gezet als representant bij uitstek van het koude-oorlogsdenken. Met de hem eigen feilloze intuïtie merkt Du Perron op, nadat hij De Kadt een oud-marxist heeft genoemd: ‘maar kan men oud-marxist zijn?’Ga naar eind15. Misschien kan dat niet. Zelf schrijft De Kadt in Het fascisme en de nieuwe vrijheid over degenen die Rudyard Kipling belachelijk willen maken door diens idealen gelijk te stellen aan die van kostschooljongens: ‘men vergat daarbij meestal, dat het overgrote deel der mensen geestelijk nooit de leeftijd van een flinke vijftien- of zestienjarige schooljongen bereikt, dat daarentegen bijzondere kostschooljongens reeds op vijftien jaar de hoogst mogelijke trap van geestelijk bevattingsvermogen bereikt kunnen hebben, en dat men daarna wel in kennis en daardoor in het vruchtbaar gebruik van zijn wijsheid kan groeien, maar dat niemand in zijn morele levensopvattingen en in de grondtrekken van zijn karakter verder komt dan hij als schooljongen reeds gekomen was.’Ga naar eind16. Dit mag wat overdreven zijn, het is zeker zo, dat over het algemeen een grote continuïteit kan worden aangewezen in de denkschema's van schrijvers en beoefenaars van nietexperimentele wetenschappen. Zeker voor wie in hun jeugd sterk onder de indruk van een of ander denksysteem zijn geraakt, is het vaak erg moeilijk zich daarvan los te maken. Zo heeft Marx zich nooit werkelijk kunnen bevrijden van Hegels rechtsfilosofie, waarmee hij in zijn jeugd zo lang heeft geworsteld. Zo heeft De Kadt zich ook niet kunnen bevrijden van wat Ter Braak zijn christelijke ‘naïveteiten’ noemt, de ook in het werk van Marx doorklinkende manicheïsche grondpremissen van monotheïstisch denken. Ik doel hier op de daaraan in feite - zij het niet altijd in de theologie - inherente opvatting van de wereld als het strijdtoneel van de machten van het goede en de machten van het kwade, die in negentiende-eeuwse ideologieën en zeker in het marxisme, een seculiere vorm hebben gekregen. Voor Marx ging het om een klassenstrijd, voor De Kadt om een cultuurstrijd. Maar een strijd gaat meestal tussen twee partijen. Dat verklaart voor mij hoe het mogelijk is dat iemand die zo scherpzinnig en met zoveel inzicht over de ontwikkeling van de westerse cultuur kan schrijven, in politiek opzicht zo kan doorslaan. Alleen die dualistische (en manicheïsche) opvatting van de wereld kan verklaren waarom verdediging van het Westen voor De Kadt zowel de verdediging is van precies díe cultuurelementen en cultuurwaarden waar het ook volgens mij over gaat, als een opvatting inhoudt van de internationale politiek, die vaak niet veel meer is dan het à tors et à travers verdedigen van het Westen als de macht van het goede tegenover de door de Sowjet- | |
[pagina 15]
| |
Unie gerepresenteerde macht van de duisternis. De Kadt maakt stilzwijgend een identificatiesprong die hij niet uitdrukkelijk beargumenteert. Hij beschrijft eerst het Westen als het symbool van kritisch onafhankelijk denken en de daardoor teweeggebrachte ontwikkeling van wetenschap en technologie. Zo schrijft hij in ‘Deftigheid in het gedrang’: ‘er is echter, men moet dat goed begrijpen géén crisis van het technisch denken, noch van het natuurwetenschappelijk denken. Als onze hele cultuur zó gezond, zó vol levenskracht, zó vol ontplooiing was als de natuurwetenschappelijke cultuur, dan zou het een lust zijn om te leven.’Ga naar eind17.
Deze belangstelling en waardering voor de ontwikkeling van de natuurwetenschappen maakt De Kadt al tot een prijzenswaardige uitzondering onder de schrijvers. Ik ben het wel volledig en hartgrondig met De Kadt eens dat de verdediging van het Westen in die zin op het ogenblik met kracht dient te worden gevoerd, maar niet met de identificatiesprong die De Kadt van dát Westen maakt naar het Westen als het machtsbereik van de staten waar de kritische geest wordt getolereerd en zich kan ontplooien (vooral Amerika en West-Europa). Ook daarvan is de verdediging zeker noodzakelijk. In die zin ben ik het bij voorbeeld ook eens - zij het niet in alle opzichten - met De Kadts nu weer actuele polemiek tegen ‘de getuigen van de bom’.Ga naar eind18. Maar in zijn manicheïsche verblinding gaat De Kadt veel te ver. Hij kan alleen maar denken in termen van de eigen partij en de tegenpartij. Daarom kan hij niet de dynamiek van eeuwenlange rivaliteit tussen grote mogendheden centraal stellen, maar louter denken in termen van het expansionisme van de tegenstander. Dat de ‘koude oorlog’ een verzwakking van de kritische geest in het Westen met zich bracht, ook dat is een argument dat we bij De Kadt niet vinden. Hij heeft evenmin voldoende oog voor de in beide grote mogendheden aanwezige belangenverstrengeling tussen militairen, bureaucraten, industriëlen en natuurwetenschappers, die tot een onnodige opvoering van bewapening heeft geleid en de vindingrijkheid van natuurwetenschappers in een richting heeft aangewend die weinig produktief is, althans niet veel bijdraagt aan een ontwikkeling van het soort ‘vrije samenleving’ dat De Kadt zelf zo hartstochtelijk bepleit. Het beste (of ergste) voorbeeld van zijn manicheïsch denken was De Kadts verdediging van de Amerikaanse interventieoorlog in Vietnam. De Kadt heeft daardoor niet kunnen inzien dat de Amerikaanse Vietnam-politiek leidde tot een veel snellere verzwakking van de Amerikaanse imperiale positie dan nodig was; tot de ineenstorting van het in Bretton Woods vastgelegde internationale monetaire stelsel, waarop die Amerikaanse machtspositie - en de bloei van de internationale handel - berustte en tot een politieke en morele crisis in Amerika zelf. Wat Ter Braak in 1939 over de christelijke naïveteit van De Kadt schreef, daar heeft deze blijkbaar geen lering uit getrokken. Voor zover ik weet, is hij er nooit op ingegaan. Maar alle kritiek op De Kadt als politieke moralist doet niets af aan de noodzaak van een zorgvuldige bestudering van de duurzame bestanddelen van zijn werk. Dat is dringend toe zowel aan een herwaardering als aan een groter lezerspubliek. Op De Kadt is inderdaad onverkort van toepassing wat hij zelf over Sorel heeft gezegd: ‘Men weet dat men in gezelschap is van een door en door fatsoenlijk man, en als hij, ook dat gebeurt, van tijd tot tijd doorslaat en over de schreef gaat - als we hem bezig zien als socialist met een anti-socialisme complex - dan doet hij dit duidelijk zichtbaar, nooit geniepig, maar grof, en caricaturaal en zichzelf als niet serieus tentoonstellend.’Ga naar eind19. |
|