De Gids. Jaargang 143
(1980)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 756]
| |||||||
A.L. Constandse
| |||||||
Uit het Turkse rijkHet is nodeloos zich te verdiepen in de zin van het woord ‘Arabisch’. Toen in de zevende eeuw de islamitische Arabieren uitbraken uit hun schiereiland om grote gebieden te veroveren, beschikten ze over een succesrijke krijgstechniek, over superieure paardenfokkerijen en het vermogen, ‘heidenen’ en ‘animisten’ te winnen voor het geloof aan Allah. De volken van het Nabije Oosten en van Noord-Afrika, die de veroveringsoorlogen voerden, waren door Arabieren geleid, maar zelf van de meest uiteenlopende oorsprongen. Ongetwijfeld is Spanje, na de invasie van 711 tot aan de val van het laatste islamitische rijk in 1492 (dat van Granada) het toneel geweest van een belangrijke civilisatie. Zowel Córdoba als Bagdad waren centra van een Arabische beschaving. Na de bloei van de middeleeuwen heeft men de gewoonte behouden om allerlei volken ‘Arabisch’ te noemen, die zich officieel bedienden van de Arabische taal, islamitisch waren en als ideaal hadden dat een ‘imam’ een wereldlijk-geestelijk vorst van Arabische herkomst, als geheiligde leider zou optreden. Deze ideologie was de basis voor een aristocratische, feodale, religieuze en sociaal-politieke constellatie. Toen de Turken deze wereld aan | |||||||
[pagina 757]
| |||||||
zich hadden onderworpen (behalve Marokko) sluimerde daarin de droom van een herleefd Arabisch rijk, in Noord-Afrika dus en in het Naburige Oosten. Hoe het te bevrijden? Geen wonder dat de theorie van hetgeen in de achttiende eeuw ‘verlicht despotisme’ werd genoemd, aanhang vond. Iemand als Mohammed Abdoh (1849-1905) zocht hoop in de leiding van een voortreffelijke Imam, die ‘onbegrensd verantwoordelijk’ kon worden gesteld voor het lot van de Arabische Natie, gevormd door alle volken met Arabische leiders en talen. Bij zulk een ideologie knoopten de Britten aan toen zij zich aandienden als de erfgenamen van de macht in het Turkse Rijk. Soms beschermden ze dit nog tegen de naar het zuiden opdringende Russen, zoals in de Krimoorlog (1853-1856) en in de oorlog van 1877-1878, toen het niet veel had gescheeld of de Russen hadden de Balkan veroverd en de controle over de Dardanellen. Vervolgens moest het Duitse rijk van Wilhelm II, dat de beheersing van de lijn Berlijn-Bagdad (via Wenen, Boedapest, Sofia en Constantinopel) op weg naar de Perzische Golf, tot doel had, worden geremd en verslagen. Weinigen geven zich rekenschap van het feit dat in de eerste wereldoorlog omvangrijke en bittere veldslagen zijn geleverd rond de Dardanellen, in het Nabije Oosten en in het gebied tussen Eufraat en Tigris. Met moeite zijn daar de Duitsers en Turken, die onder leiding stonden van generaal Von der Goltz Pasja, verslagen. Deze nederlaag bevrijdde de Arabische volken van de Turkse voogdij. De Britten, zich reeds zeer bewust van de noodzaak tot ‘psychologische oorlogvoering’, hebben toen onder alle Arabische vorsten en staatslieden, om ze tegen Turken en Duitsers te mobiliseren, de ideologie verbreid van de ene Arabische natie, die geschapen moest worden in het Naburige Oosten. Noord-Afrika viel er buiten: Egypte was in 1882 een Brits protectoraat geworden, Tunesië en Marokko waren respectievelijk in 1881 en 1912 onder Franse voogdij gekomen, en in de periode van 1830 tot 1848 was Algerije zelfs door Frankrijk geannexeerd. Was het wezenlijk de bedoeling één grote Arabische staat te scheppen in het Naburige Oosten, bestaande uit de gebieden die men nu Irak, Syrië, Libanon, Palestina, Transjordanië, plus het hele Arabische schiereiland zou noemen? Lawrence of Arabia, de legendarisch geworden Britse agent en samenzweerder, die deze utopie aan de man moest brengen, geloofde er zelf enige tijd in, om zich daarna evenzeer bedrogen te voelen als de betrokken Arabieren. Maar in het begin van de eerste wereldoorlog gold als doel de vorming van dit rijk, onder de Imam Hoessein, bewaker van de heilige plaatsen, leider van de dynastie der Hasjemieten. Men mag niet vergeten dat zulk een ideaal altijd levend is gebleven, dat het thema van de ene Arabische natie nooit geheel is verdwenen. Zowel de confessionele en orthodoxe Musulmaanse Broeders, aanvankelijk verenigd door Hassan al-Banna, als de meer wereldlijke Baath-partij hebben de mythe weer tot leven willen wekken, als dit nodig en mogelijk werd geacht. In 1945, na de tweede wereldoorlog, hebben de Britten (hoewel reeds bijna uitgespeeld) nog een laatste poging gedaan om hun gehavende ‘image’ op te kalefateren door te bewerken dat de Arabische Liga werd gesticht. En de pogingen van Nasser van Egypte (in 1958) om met Syrië en Jemen de kern te vormen van een Verenigde Arabische Republiek, mislukt in 1961, maar daarna nog eens door Libië herhaald in 1980, zijn kenmerkend voor het voortleven van de idee dat er een uitgebreid Arabisch volk zou bestaan. Men moest zich echter wel afvragen welke de grondslagen dan zouden moeten zijn voor zulk een wijdverspreide natie! Er waren de ouderwetse islamieten, die wilden zweren bij een Imam, een autoritaire Verlosser, liefst formeel nog afkomstig van de familie van de Profeet. Men zou geneigd zijn te denken aan een figuur als de Perzische ayatollah Chomeiny, maar die is geen ‘Arabier’, en niet kenmerkend voor de Sjia-richting waartoe hij behoort. De Musulmaanse Broeders, in het leven geroepen in Egypte, voorstanders van een theocratie, afkerig van | |||||||
[pagina 758]
| |||||||
westerse, door het christendom beïnvloede vormen van kapitalisme en democratie, beroemen er zich nog steeds op dat zij de ware verdedigers zijn van de onvervalste Islam. Maar de jongere intellectuelen, die vaak hadden gestudeerd in het Westen, of aan hun eigen universiteiten kennis hadden gemaakt met Europese en Amerikaanse denkbeelden, knoopten aan bij burgerlijk-democratische of socialistische idealen, met name bij een anti-imperialistische gezindheid. De afwijzing van de Atlantische civilisatie had aldus twee duidelijke (en natuurlijk ook meerdere) wortels: het teruggrijpen op pre-kapitalistische levenswaarden, en het verlangen naar post-kapitalistische levensvormen: nationalisatie van grote bedrijven, socialisatie van produktiemiddelen, coöperatie van kleine zelfstandigen, boeren en handwerkslieden. In verscheidene variaties vertegenwoordigde de Baath-partij - die niet religieus-gezind was en een lekenstaat wenste - zulk een doelstelling in Syrië en Irak, terwijl in Egypte Gamal Abd el Nasser - al schermde ook hij met de naam ‘Arabisch socialisme’ - meer aanknoopte bij hetgeen in het Westen ‘burgerlijk-democratisch’ kon heten. De linkervleugel had zeker de invloed ondergaan van de ideologie van de Welfare State, de verzorgingsstaat waarin het bedrijfsleven nog ten dele particulier kon blijven, afgezien van elke produktie en distributie die van vitaal belang waren voor het bestaan van de natie, terwijl het belastingsysteem en het stelsel van sociale verzekeringen een herverdeling van de inkomens moesten bewerken, terwille van de sociaal-zwakkere bevolkingsgroepen. In een Arabische eenheidsstaat zou een stuk klassenstrijd (ofschoon officieel zowel afgewezen door de Moslimbroeders als door de Baath) onvermijdelijk zijn, en zou het conflict tussen links en rechts orde en gezag op een zware proef stellen. Maar... het ideaal van een Arabische Renaissance in de vorm van een nieuwe eenheidsstaat leed al onmiddellijk fataal schipbreuk op de overmacht van het kolonialisme, imperialisme of hoe men het zou willen noemen. En van binnen uit werd de Arabische wereld al evenzo verscheurd als van buiten af. | |||||||
BalkanisatieTerwijl de Engelsen hoopten - tegenover Russen en Duitsers - de hegemonie te kunnen behouden in het Naburige Oosten werd dit gezag al heel snel ondermijnd door rivaliserende mogendheden. Daar waren allereerst de Fransen, die in 1916 de concessie afdwongen dat zij de voogdij zouden krijgen over Libanon en Syrië, (bij het akkoord Sykes-Picot) al visten ze achter het net bij hun pogen, bij Syrië dan ook het olierijke Mosoel (eens doelwit van de Duitsers) in te lijven: dit bleef binnen de Britse invloedssfeer. In het zuiden van de Arabische wereld, bestuurd door de Hasjemieten, volgde een andere ramp. De strenge leider van de Wahabieten, Ibn Saoed, uiterst orthodox en tiranniek, drong het Arabië van Hoessein binnen, veroverde op hem Mekka in 1924 en vernietigde de droom van een machtig Arabisch rijk onder het gezag van de Hasjemieten. Aan dezen bleven niet meer dan enkele streken in het Noorden, later Irak en Transjordanië genaamd. De saamhorigheid van deze twee werd vervolgens ook nog gebroken doordat in Bagdad de laatste Iraakse koning in 1958 werd vermoord en het land een republiek werd. Er was geen bindmiddel meer tussen de diverse landen. De balkanisering was volkomen. Elke heersende minderheid, dynastie, klasse, kaste consolideerde het winstgevende nationale gezag te eigen bate. Wat in Latijns-Amerika na het uiteenvallen van het Spaanse koloniale rijk geschiedde, herhaalde zich in het uiteengevallen Turkse rijk: de regionale elites scheidden zich van elkaar af als even zovele belanghebbende ‘lobby's’. Op het oude Arabische schiereiland was de chaos nauwelijks te beschrijven, doordat er naast het rijk van Ibn Saoed ook nog het vorstendom Koeweit, een aantal sjeikdommen langs de Golf, het koninkrijk Jemen, het sultanaat van Oman lagen. En toen de Britse haven van Aden onafhankelijk werd ontwikkelde het zich tot een aparte min of meer ‘rode’ republiek. In Afrika placht men de staten Egypte, Soedan, Libië, | |||||||
[pagina 759]
| |||||||
Tunesië, Algerije en Marokko, alle pas onafhankelijk geworden na de tweede wereldoorlog, evenzeer ‘Arabisch’ te noemen. Maar dat stelde weinig voor. Gezien het onvermogen om één gemeenschappelijk doelwit te vinden voor al deze staten, van binnen- of van buitenlandse aard, werd tenminste gretig gegrepen naar de mogelijkheid om de gezamenlijk gehate schepping van de staat Israël tot een bindmiddel te maken. Nu was de verontwaardiging over deze vorming van een eigen staat door immigranten uit Europa of Amerika wezenlijk. Al waren het bij voorbeeld Duitsers geweest en geen joden, dan nog zou de stichting van Israël zijn opgevat als een ernstige belediging. Waar ter wereld was het nog mogelijk dat landverhuizers, slachtoffers van Europese moordlust, de mogelijkheid kregen een aparte en onafhankelijke staat te scheppen? De machteloosheid om tegen de proclamatie van die staat in 1948 iets te ondernemen veroorzaakte een ander trauma. Of men nu sprak van kolonisatie, van afscheiding of van landroof, men werd geconfronteerd met het feit dat honderdduizenden moslims door de oorlogshandelingen ontheemd waren en niet mochten terugkeren, terwijl in 1953 alle eigendommen van de vluchtelingen of de verdreven Palestijnen zonder schadevergoeding werden geconfisqueerd. In de aanvang was er waarschijnlijk sprake van ruim zevenhonderdduizend refugiés, twintig jaar later aangegroeid tot ruim een miljoen. Daarop kwam de bliksemoorlog van 1967, waardoor Israël nog veel meer gebieden bezette: Golan (van Syrië), de Gazastrook langs de Middellandse Zee, Cisjordanië (van Transjordanië), de Sinaï (van Egypte) waarna het aantal vluchtelingen steeg tot anderhalf miljoen. Dat de Europese nazi's de joden hadden vervolgd, kon men de islamitische Palestijnen niet aanrekenen. Dat een deel van deze joden voorouders hadden gehad die twintig eeuwen geleden in Palestina hadden gewoond (en dat gold zeker niet voor allen) was geen argument voor verovering, en zelfs Erasmus had in zijn tijd redeneringen van deze aard al waardeloos genoemd. De volksverhuizingen van twintig eeuwen konden moeilijk aangevoerd worden als rechtvaardiging voor uitdrijving van bewoners van een land, terwille van beweerde nakomelingen van vroegere bewoners. Emotioneel leefden de zogezegd Arabische massa's mede met de verdreven, onderdrukte of gediscrimineerde Palestijnen. En het scheen dat de Arabische wereld weder een bindmiddel had gevonden: de gezamenlijke haat jegens Israël. Maar ondanks alle verbale uitingen van solidariteit bleek de werkelijke band met de Palestijnen zwak. In Libanon, gebukt onder de aanwezigheid van vierhonderdduizend vluchtelingen, kozen met name de maronieten, conservatief geleide christenen, partij tegen de Palestijnen en voor christenen, die samenwerkten met Israël in het zuiden van Libanon. Koning Hoessein van Jordanië richtte in zijn romprijk in september 1970 een bloedbad aan onder de militante guerrilleros van het halve miljoen Palestijnse refugiés. De Syriërs, die intervenieerden in Libanon, deden dat zonder duidelijke solidariteit met de Palestijnen, soms integendeel. Irak, Koeweit, Saoedi-Arabië hielden zich militair vrijwel afzijdig. Al deze Arabische landen hadden gaarne een duidelijke vijand, om daarop de aandacht te concentreren van hun volkeren, en die vijand was Israël. Maar dertig jaar lang bleek niet dat aldus een eenheidsfront werd gevormd, met welk doel dan ook. Eens waren Engeland en Frankrijk erop uitgetrokken om het Arabische gebied, voor zover dat in het Nabije Oosten werd bevrijd uit de Turkse overheersing, onder controle te houden. Dat was mislukt. De Balfourverklaring van 2 november 1917, die de weg baande tot de vorming van een joods tehuis (een Home, niet een staat) zou een middel blijken om het Arabische Palestina, dat bestemd was ‘opgevoed te worden tot onafhankelijkheid’ (zoals de overige Arabische landen) uiteen te rukken, aangezien de Britten het niet tijdig (zoals bijvoorbeeld Irak in 1932) onafhankelijk hadden verklaard. Het oogmerk van de Engelsen was geweest een morele | |||||||
[pagina 760]
| |||||||
rechtvaardiging te formuleren voor hun duurzaam verblijf in Palestina, op de rechterflank van de Suezkanaalzone en van Egypte. In 1948, bij de schepping van de staat Israël, het verdelen van Palestina, de vijandschap der Arabische landen jegens de Zionisten, stortte het hele Britse bouwsel in elkaar. In 1956 moest Engeland ook de Suezkanaalzone ontruimen. Toen het nochtans - met de Fransen, en met de Israëliërs - probeerde die kanaalzone gewelddadig weer in bezit te nemen, was de catastrofe nog groter. In het Naburige Oosten hadden de Britten en Fransen niets meer te zeggen. | |||||||
Amerika ten toneleWas dit nu het gevolg van een Arabische herrijzenis, van een terugkeer van een soort Arabische natie op het wereldtoneel? In genen dele. De balkanisering van het Arabische gebied had geleid tot een machteloosheid die grote overwinningen van Israël mogelijk had gemaakt. Het was dan waar dat Britten en Fransen praktisch waren uitgerangeerd, er was echter geen Arabische autonomie voor in de plaats gekomen. En zonder aarzelen trad een nieuwe voogd en protector naar voren: de Verenigde Staten. Hun deelneming aan de eerste wereldoorlog had hen tot belanghebbenden gemaakt in het Naburige Oosten, dat aan het verslagen Turkse rijk was ontrukt. Toen het aankwam op de verdeling van de Iraakse olie van Mosoel, Kirkoek en Basra schenen eerst de Britten aan het langste eind te trekken, met de toen nog Anglo-Persian geheten British Petroleum en de Shell. Maar de Fransen dwongen hun aandeel af voor de Compagnie Française des Pétroles. Er was, sinds 1920, geen internationale conferentie meer zonder strijd om de olie. In 1928 was een regeling geheel in kannen en kruiken: de Iraq Oil Company zou vijf procent van haar aandelen afstaan aan een succesrijke speculant, Gulbelkian, en voor de rest vier gelijke delen aan de Anglo-Persian, de Shell, de Compagnie Française en ... een Amerikaanse combinatie. De opmars van de Amerikaanse oliemaatschappijen was nu niet meer te stuiten. In 1933 verwierven ze alle concessies in Saoedi-Arabië, in 1934 de helft van de exploitatierechten in Koeweit, en volledig de aanspraken op Bahrein. Nadat ze door de tweede wereldoorlog nog meer belanghebbenden waren geworden in het Midden-Oosten, drongen ze in 1953 door tot Iran (het oude Perzië, niet ‘Arabisch’ maar strategisch en economisch van de grootste betekenis) waar ze veertig procent van de olie-exploitatierechten verkregen en de vrijwel uitsluitende controle over het regime van de Sjah en zijn strijdkrachten. De revolutie in Iran van het begin van 1979 heeft deze steunpost (voorlopig?) verloren doen gaan, maar de macht van de Verenigde Staten is des te steviger genesteld in olielanden als Saoedi-Arabië en Koeweit, terwijl in september 1980 ook Irak (ondanks officiële Baath-ideologieën) zich tegen Iran keerde in een felle grensoorlog. Van nog groter betekenis was het optreden, sinds 1970, van de Amerikaanse diplomatie, toen vertegenwoordigd door Kissinger en Rogers, die zich voornamen een ‘pax americana’ te verwezenlijken, de Russen uit te drijven en de hele regio te monopoliseren, strategisch en economisch, voor de Verenigde Staten. In 1957 had president Eisenhower daartoe de eerste stappen genomen: de Verenigde Staten boden zich aan als vredestichters en als behouders van antirevolutionaire en anticommunistische regimes. Het succes van deze politiek is groot geweest. Het Egypte van Sadat, dat na de dood van Nasser (in 1970) geleidelijk naar de Verenigde Staten begon toe te schuiven, de Amerikaanse bemiddeling heeft aanvaard om tot vrede te komen met Israël (dat juist sinds 1957 geheel onder de bescherming ligt van Amerika) behoort nu tot de invloedssfeer van de Verenigde Staten. Irak is door zijn aanval op Iran overgestapt naar vrienden van Washington: Jordanië, Marokko, Koeweit, Saoedi-Arabië. En moge Syrië door zijn contracten met de Sowjet-Unie nog een zwak punt voor het Westen vormen, moge Zuid-Jemen (Aden) nog op zijn positie buiten alle blokken staan, in het algemeen is de Arabische wereld | |||||||
[pagina 761]
| |||||||
een Amerikaans bolwerk geworden. Wat heeft dat te maken met een herrijzenis of met een eigen rol op het wereldtoneel? Bitter weinig. In de gehele wereld hebben de Verenigde Staten, als grootste zeemogendheid en eerste industriële macht, de posities van de Britten uit hun glorietijd overgenomen. Kort na de eerste wereldoorlog was het Arabische Naburige Oosten een Britse invloedssfeer, en nu is het onder controle van de Amerikanen gekomen. De evolutie is logisch uit een oogpunt van machtsverhoudingen. Juist in dit jaar 1980 heeft de Amerikaanse president Carter duidelijk geformuleerd welke belangen de Verenigde Staten in het Midden-Oosten hebben te behartigen, en welke ze zullen verdedigen, desnoods met militair geweld. In zijn State of the Union op 21 januari, in zijn vertogen over de uitbreiding der bewapening, in zijn dreigementen aan het adres van het Iran van de ayatollah, steeds weer is de controle over de Arabische wereld opgeëist door Washington. De militaire bases en de vloten rond de Perzische Golf demonstreren de vastbesloten wil van de Verenigde Staten zowel de olieproduktie als de strategische veiligheid ten bate van het Westen te verzekeren. | |||||||
Van Nasser tot SadatWat is er dus waar van de ‘Arabische herrijzenis’ in politiek of economisch opzicht? Men vergelijke eens de denkbeelden van Nasser, eens een woordvoerder van het Arabische nationalisme, met die van zijn opvolger Sadat. Nasser had het oog, in zijn Filosofie der revolutie (1952-53), op een wezenlijk réveil, al behoorde hij niet tot de Baath-partijen. Hij wilde de liquidatie van de adelstand, de opheffing van het grootgrondbezit, grootscheepse irrigatie van agrarische coöperaties, planmatige industrialisatie, een anti-imperialistische zelfbestemming van de Arabische volkeren, nationalisatie van vitale ondernemingen (zoals het Suezkanaal in 1956), de vorming van een Verenigde Arabische Republiek, bijstand aan anti-vorstelijke en pro-republikeinse acties (zoals in Jemen) en een culturele herleving die niet gebaseerd zou zijn op de feodale tradities van de Islam, niet op het geloof aan een Imam, maar op min of meer burgerlijk-democratische principes, die tot een Welfare State moesten leiden. Sadat heeft, met de Egyptische bourgeoisie, zeer bewust gekozen voor een bondgenootschap met het Atlantische, allereerst Amerikaanse imperiale kapitalisme. De ideologie van de absolute vorsten en hun opvatting van het gezag is doorgedrongen tot centra van politiek die voorheen nog spraken van socialisme en democratie. In Irak heeft in 1979 een Baathpoliticus, Saddam Hoessein, zich opgeworpen tot een militaire dictator, om de sfeer te kweken die voor de aanval op Iran nodig werd geacht. Als er sprake schijnt te zijn van een ‘réveil’ dan blijkt dat de herleving van feodale islamitische geloofsformules, of van dictatoriale politieke filosofieën, van vormen van civilisatie die weinig te maken hebben met een toekomstige, humaniserende, emanciperende cultuur. En het toppunt van huichelarij is dan wel dat wrede straffen, dienstbaarheid van de vrouwen, onderdanigheid van burgers, afgedwongen eerbied voor bijgeloof, voorgesteld als anti-westers, worden aanbevolen als vormen van afscherming van het kapitalisme, terwijl de vorsten, de administratieve leiders, de militairen, de intellectuelen allereerst heersende kasten van westerse mogendheden imiteren en met hun rijkdom, hun corruptie, hun schaamteloze verachting voor hun volken het eigen vaderland koloniseren. Want men kan niet ontkennen dat de politieke en geestelijke leiders van de huidige Arabische wereld meewerken aan de integratie van hun elites in de toppen van het Atlantische kapitalisme en militarisme. Deze vorsten, presidenten, bureaucraten en technocraten behoren reeds lang overwegend tot zeer bevoorrechte en beperkte kringen van de westerse wereld. De tientallen miljarden die ze controleren, zijn belegd en uitgegeven in dat Westen of in daarvan afhankelijke gebieden. Zowel wat technologie aangaat als de heerschappij van andere deskundigen is er sprake van een symbiose van de Arabische | |||||||
[pagina 762]
| |||||||
plutocratie, technocratie en militaire elite, met de machtigste kringen van het Westen. Daaruit vloeit natuurlijk voort dat het Atlantische bedrijfsleven de rijkdom en macht van de Arabische leidende kringen hoog aanslaat. Dat inzake het geschil van de Arabieren met Israël dit laatste land inboet aan prestige, hoewel niet aan wezenlijke macht, zolang het beschikt over Amerikaanse miljarden, de modernste wapens en kernbommen. (Volgens alle publikaties dienaangaande minstens drie, misschien dertien.) Merkwaardig genoeg vormen Israël en de Arabieren gezamenlijk front, onder de paraplu van de Verenigde Staten, tegen revolutionairen en tegen de Sowjet-Unie, hoewel dat niet hetzelfde is. De afscherming van de Arabische regio van de Sowjet-Unie is een geopolitieke wenselijkheid, de angst van revolutie is een interne reden om steun te zoeken bij de militair zo machtige Verenigde Staten. Het is dus waar dat enorm bevoorrechte groepen uit de Arabische landen een toenemend aanzien genieten in de Atlantische sfeer, en in samenwerking daarmee. En het is ook waar dat zulks voor de cultuur, de emancipatie en de zelfbeschikking van de Arabische volkeren weinig betekent. De nieuwe Arabische Renaissance moet nog komen. | |||||||
Enige bronnen
|
|