De Gids. Jaargang 143
(1980)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 628]
| |
A.H. de Groot
| |
[pagina 629]
| |
deed de messiasidee herleven, die door de gevestigde kerkelijke hiërarchie onderdrukt was in de officiële leer. Door de onjuiste toeschrijving van het Boek der Openbaringen aan de Evangelist Joannes was dit deel van de Heilige Schriften echter bewaard gebleven in de bijbel. Vele vergelijkbare evangelische teksten als bij voorbeeld het Boek van Daniël, waren gediskwalificeerd en onderdrukt. Er was een houvast overgebleven voor een nieuwe heilsverwachting. Norman Cohn heeft in zijn bekend geworden boek The Pursuit of the Millennium (London 19571) een groot getal van chiliastische bewegingen beschreven en op overtuigende wijze met elkaar in verband gebracht. Zoals misschien te verwachten was, trok hij de lijn van die heilsleren door tot het Nazisme in de twintigste eeuw als conclusie. De inperking van Cohns onderzoek tot bewegingen in Midden- en Noordwest-Europa en de vrij gedetailleerde beschrijvingen van een aantal geestelijke leiders, apocalyptische keizers en koningen, profeten, messiassen en vrije geesten leverde een helder, leesbaar resultaat op van bevattelijke omvang. De schrijver toonde op zijn beurt aan dat eschatologische bewegingen optreden in bepaalde maatschappelijke situaties temidden van marginale figuren in een bevolking, die gedesintegreerd is en vervreemd van zijn goden of enige god. De nieuwe messias komt uit het gros van het volk voort maar behoort meestal tot een meer gevormde, enigszins geschoolde klasse: Half-intellectuelen, ex-priesters of zuivere zielenzwendelaars, die heilig overtuigd zijn van hun eigen onfeilbaarheid. Het is goed zich te realiseren dat, zoals blijkt uit Cohns boek, de Nederlanden tot in de tijd van de Hervorming een rijke voedingsbodem waren voor vrije geesten, profeten en levende goden. Tanchelijn die omstreeks 1110 optrad in Antwerpen en omgeving werd nog niet zo lang geleden trouwens opnieuw ten tonele gevoerd door Harry Mulisch. De indrukwekkende gestalte van Jan van Leiden komt hierna nog ter sprake. De laatste Nederlandse messias in deze middeleeuwse traditie werd in 1580 op gezag van de kerkelijke overheden verbrand. De Hervorming, die toen al wijd verbreid was, produceerde geen profeten in ware zin. Vele revival-bewegingen dragen echter nog steeds het karakter van ‘heiligen der laatste dagen’. Hun heilsverwachting spreekt uit aanplakbiljetten als ‘Prepare, thy doom is near’, die nog niet geheel verdwenen zijn uit het straatbeeld van het christelijk Westen.
Een veel vitaler indruk maakt thans nog het geloof in de Mahdi (‘De door God Rechtgeleide Voorganger’), de messias van de Islam. Tegen het einde van November 1979, dat wil zeggen omstreeks het begin van het jaar 1400 A.H., dat op 21 november 1979 viel, brachten de nieuwsagentschappen een onduidelijk geformuleerd bericht op de telex, dat de grote moskee te Mekka, het hoogste heiligdom van de Islamitische godsdienst, bezet was door rebellen tegen de Koning van Saudi-Arabië. Als naam van de leider, die zich uitgeroepen had tot Mahdi werd ‘Mohammed ibn Abdullah al-Kahtani’ opgegeven. Wat er de weken die volgden eigenlijk gebeurd is, is tot nu toe niet bekend geworden. In januari 1980 werd meegedeeld dat de opstand bedwongen was en de rebellen als schismatieken casu quo ongelovigen ter dood veroordeeld, publiekelijk geëxecuteerd waren door onthoofding. De Mahdi zelf zou met vele van zijn volgelingen in de strijd in de gewelven van de moskee omgekomen zijn. Reeds in de eerste jaren van deze eeuw werd een Islamitische messias aangekondigd, die zich in 1936 in Turkije echter niet schijnt te hebben vertoond. Het geloof in een mahdi dateert uit de eerste eeuw van de Islam. De oorsprong ervan ligt in de spanningen die de moslimse gemeenschap beheersten na de dood van de Profeet Mohammed in 632 A.D. Hij had geen wilsbeschikking nagelaten over zijn opvolging als heerser over de islamitische staat en leider van de geloofsgemeenschap. De zo ontstane crisis werd na gemeenschappelijk overleg opgelost met de keuze | |
[pagina 630]
| |
van één der eerste volgelingen van Mohammed, Abu Bakr tot diens plaatsbekleder, Kalief (Arabisch: Ḵẖalīfa). Niet iedereen was het met die keuze eens. Er was een groep, die overtuigd bleef, dat Ali, schoonzoon en neef van de Profeet meer recht had op het kalifaat. Hierbij speelden de persoonlijke hoge kwaliteiten van de kandidaat vermoedelijk een rol naast het idee van een legitieme erfopvolging door de afstammelingen van Mohammeds huis. De groep werd bekend als de partij van Ali (Arabisch: sẖi'atu 'Alī), kortweg de Shia. Deze was in het begin een politieke factie zonder een specifieke religieuze leer. Maar dit veranderde na enige tijd. Vele moslims kregen een toenemende indruk dat het verkeerd ging met de Islam. De vromen van het eerste uur zagen dat zich een werelds koninkrijk begon te ontwikkelen in plaats van de Godsstaat. Gelijkheid en gerechtigheid waren ver te zoeken. Een regering door de bloedverwanten van de Profeet zou hierin verandering brengen, zo dachten zij. In 656 A.D. werd Ali inderdaad tot kalief verkozen als vierde plaatsbekleder van Mohammed. Maar in 661 werd hij vermoord. Het kaliefaat kwam toen in handen van de dynastie van de Omajjaden, die bijna een eeuw aan de macht zou zijn. De partij van Ali bleef bestaan en verklaarde zijn aanhankelijkheid aan diens zonen Hasan en Huseyn, als de legitieme erfgenamen van het kaliefaat. Men moet bedenken dat de islamitische staatsidee een religieuze staatsvorm inhoudt, ingesteld en gehandhaafd door het gezag van Gods wet. Souvereiniteit wordt van God afgeleid. De kalief is belast met het bestuur, instandhouding en uitbreiding van de Islam en dient de moslims het goede leven te verzekeren. Onderscheid tussen geestelijke en wereldse zaken bestaat niet in het gezag, noch in wetgeving of rechtspraak. ‘Kerk’ en ‘staat’ vormen één geheel onder leiding van de kalief. In een zodanig samenhangende maatschappij worden de banden van plicht en trouw ingedacht en uitgedrukt in religieuze termen. Het moderne westers ideaal van scheiding tussen politiek en godsdienst - dat in Nederland bij voorbeeld geenszins volledig is verwezenlijkt - is daar geheel irrelevant en zonder betekenis. Zo wordt het begrijpelijk dat een politiek meningsverschil met mogelijkerwijs een sociale achtergrond een godsdienstige uitdrukking vindt en dat godsdiensttwisten politieke consequenties hebben. Het conflict tussen Remonstranten en Contra-Remonstranten is een Nederlandse parallel van de islamitische situatie. De Shia formuleerde zijn eisen als theologie en werd tot een sekte, die zich in het conflict mengde tussen de Arabische aristocratie onder leiding van de kalief en anderzijds de massa van nieuw-bekeerde, niet-Arabische, moslims. Onder deze laatsten leefden velerlei tradities voort van het joodse en het christelijke geloof onder andere ten aanzien van het legitieme, religieuze en politieke gezag. Het voortleven van joodse elementen (de zg. isra'iliyyāt) in de Islam vormt nog steeds een fel omstreden kwestie onder moslim-theologen en niet minder onder westerse islamologen. De oude Perzen kenden eveneens een geloof in een Verlosser, namelijk, die op zou staan aan het eind der tijden voortgesproten uit het zaad van Zarathustra.
De Shia ontwikkelde zich tot een sekte in verband met twee gebeurtenissen. In 680 A.D. sneuvelde Huseyn, zoon van Ali en Mohammeds dochter Fatima, als martelaar van zijn politieke overtuigingen in de strijd tegen een legermacht van de Omajjadenkalief bij Kerbela in Irak. Het vloeien van het bloed van de Profeet inspireerde de latere Shiïeten tot een telkenjare herhaald openbaar rouwbeklag en navolging van het lijden van hun martelaar in passiespelen op de dag van diens dood, de tiende van de maand Muharram Anno Hegirae 61 (= 1 oktober 680). Lugubere processies van flagellanten stromen door de straten van de grote centra, zoals in Karachi bij voorbeeld nog te zien is. Vervolgens brak in 685 A.D. een opstand uit in Irak. De leider ervan trad op in naam van een halfbroer van Huseyn, Mohammed genaamd, | |
[pagina 631]
| |
die uitgeroepen werd als de wettige Beheerser der Gelovigen en Voorganger, als Imam Mahdi. De opstand mislukte. Na de dood van deze Mohammed in 700, weigerde het merendeel van zijn aanhang dit feit te accepteren en gaf er de voorkeur aan te geloven dat hun imam mahdi zich slechts verborgen had in de bergen bij Mekka en van hieruit eens zegevierend zou terugkeren om zijn rijk van gerechtigheid te stichten. (Men denke in een westerse context aan de keizer Frederik Barbarossa, die in de Harz verborgen zit.) De messias van de Islam, de Mahdi, was hiermee voor het eerst ten tonele gekomen. Volgens dit patroon ontwikkelde zich een lange reeks van religieus-politieke bewegingen. De dynastie der Abbasieden-kaliefen maakte zich omstreeks 750 meester van de macht in het Midden-Oosten en verdreef de Omajjaden met hulp van een shiïtische mahdibeweging. De derde heerser van de nieuwe dynastie nam de titel al-mahdi aan om zijn aanspraken kracht bij te zetten en zijn shiïtische volgelingen het idee te geven, dat zij hun doel bereikt hadden. Niets was minder waar, zoals bleek. De Shia werd na de succesvolle revolutie politiek uitgeschakeld en de leidersfiguren uit de weg geruimd.
De teleurstelling onder de revolutionairen leidde tot het weer opleven van de extremistische messiaanse beweging. De denkbeelden van de shia-groeperingen over de figuur van de mahdi ontwikkelden zich tot een systematisch geheel.
De messias, die het legitiem gezag over de Islam zou herstellen, was een lijnrechte afstammeling van de Profeet en van diens schoonzoon Ali. De successie van de wettige imams begon met de zonen van Ali, Hasan en Huseyn en zette zich voort in een zoon van de laatste, Ali Zayn al-Abidin en diens nageslacht. In naam van deze lieden, die zelf politiek non-actief bleven, onderhielden de verschillende shia-groepen hun agitatie. Meer en meer vertoonden deze bewegingen de typische trekken van messianisme en chiliasme. Wereldondergang en verlossing bleven zich alsmaar naar een verdere toekomst verleggen. Succes op religieus-politiek terrein was slechts enkele bewegingen beschoren. Een tak van de Shia, die de Mahdi Ismail aanhing, kreeg politieke macht in Yemen en plantte zich vandaar over naar Noord-Afrika. In Tunis was het succes van de propaganda zo groot, dat de leider zich in 909 kon uitroepen als de tot nu toe verborgen Imam. Ubaydallah al-Mahdi stichtte een kaliefendynastie, die tot 1171 in Noord-Afrika, Egypte en omliggende landen regeerde. Fatimieden noemden zij zich, pretenderend af te stammen van de dochter van de Profeet en van Ali. Zij waren de stichters van de stad Cairo, hun nieuwe hoofdstad. Gebrek aan succes leidde bij andere groepen tot berusting en quietisme in plaats van agitatie. Men wachtte af in de overtuiging dat eens de dag zou komen. De meerderheid van de Shia zag af van politiek activisme bij de dood (‘het zich verbergen’ in Shia-termen) van de twaalfde imam in de lijn van Ali, Mohammed in 873-4 A.D. (260 A.H.). De verwachting van de terugkeer van de ‘levende’ Mahdi uit zijn verborgen plaats blijft een ontwrichtend element voor elke politieke macht in het land waar de meerderheid van de bevolking bestaat uit shiïeten, evenals de regering. De wil van God op aarde belichaamd in de verborgen (niet ‘dode’!) Imam kan volgens de Heilige Wet slechts door de uitverkoren schriftgeleerden gekend worden. De politieke machthebbers verliezen de schijn van legitimiteit zodra de shia-theologen, de ulema's, hen niet langer gedogen. Het revolutionaire element in de Shia is in deze situatie geïnstitutionaliseerd. Met de Verborgen Imam valt niet te praten. Zijn verlangens zijn slechts kenbaar in het oordeel van de zichzelf als zodanig opwerpende interpreten, de gezaghebbendste ulema's en molla's. De zogenaamde ayatollah's in Perzië zijn een voorbeeld in kwestie. In dat land is sinds 1501 met slechts enkele onderbrekingen | |
[pagina 632]
| |
een shiïetisch regime aan het bewind. Politiek succes van de Shia levert altijd het historische dilemma op dat noch het verwachte duizendjarige rijk van gerechtigheid en vrede, noch het einde van de wereld tot werkelijkheid wordt. De leer van Verlossing faalt bij politiek succes evenzeer als bij mislukking. De heftigste shiïetische oppositie ziet men dan ook altijd optreden tegen een pro-shiïetisch regime. De laatste shah van Perzië kon zijn macht nooit legitimeren voor de gevestigde stand van de schriftgeleerden van de Perzische Shia onder leiding van de ayatollah's, de belichaming van God's eeuwig en ongeschapen Woord, de onweerlegbare wet.
Naast de Shia met zijn Imam- Mahdi, de in het verborgene levende God op aarde, kent de meerderheid van de moslims in de wereld die de orthodoxie, de Sunna-Islam, vormt, een eigen leer omtrent de Verlosser of Mahdi. Naar aanleiding van de actuele gebeurtenissen in de wereld van de Islam toen, schreef de Nederlandse arabist en islamoloog C. Snouck Hurgronje in 1885 een studie over de Mahdiidee. Deze historische analyse heeft nu, bijna honderd jaar na dato weinig aan geldigheid ingeboet in de mening der vakgeleerden, wat wel iets zegt over de kwaliteit van het wetenschappelijk werk van Snouck. De recente, wat modieuze kritiek op diens werk in dienst van het Nederlands imperialisme en kolonialisme gaat daar geheel aan voorbij. Een klassieke definitie van het verschijnsel van de messias in de Sunna-Islam gaf de Arabische historicus Ibn Khaldun. Kenmerkend zijn vier elementen: de verwachte verlosser stamt uit de familie van de Profeet, zijn naam is de Mahdi. Hij zal het geloof versterken, gerechtigheid vertonen en de eenheid van de Islam herstellen. Zijn komst is één der ‘Voortekenen van het Uur’ dat wil zeggen een eschatologische gebeurtenis voorafgaande aan de Dag des Oordeels. Als toelichting geeft Ibn Khaldun een aantal heilige tradities van de Profeet. Veel preislamitisch messianisme is daarin te herkennen. Zo wordt de mahdi voorafgegaan door de Antichrist (Arabisch: al-daddjāl) voorgesteld als een éénogige jood op wiens voorhoofd - alléén voor gelovige ogen - de letters K, F, R (Kafir = ongelovige) te lezen zijn. Deze messias zal veertig dagen ellende verspreiden op aarde. Na hem komt dan als mahdi de (islamitische profeet) Jezus (Arabisch: Isa) uit de hemel naar beneden te Damascus en vernietigt de Antichrist, de joden, en de christenen met hun kruisen en varkens. Een gulden tijd breekt aan van vrede en gelijkheid, leeuwen rusten naast kamelen, wolven naast schapen. Na zeven jaar gaat dan de wereld ten onder, terwijl een zachte bries de geesten der gelovigen wegblaast. Andere tradities, waarvan de westerse oriëntalistiek na historisch-kritisch wetenschappelijk onderzoek de oorsprong dateert lang na de dood van de Profeet, geven nadere omschrijvingen van de figuur van de Mahdi. De weerslag van Arabische partijtwisten in de eerste eeuw na de Hegira blijkt in de naamgeving van de mahdi: al-Kahtani. Dit is een Zuidarabische stam. De afstamming van de dochter van de Profeet wordt benadrukt in formules als ‘Verheugt U Fatima, de Mahdi is de vrucht van Uw schoot’. Op den duur wordt de mahdi uitsluitend nog gezien als tweede verschijning van de profeet Mohammed en krijgt ook dezelfde naam: Mohammed ibn Abdullah. Het mythische karakter van het nieuws omtrent de Arabische mahdi van november 1979 moge blijken uit het bovenstaande! De mahdi met afstamming van de Profeet heeft een vaste plaats gekregen in het chiliasme van de Sunna-Islam. Het enige voorteken dat de gelovigen in vervulling zagen gaan, was de tirannie en het onrecht dat de aarde vervulde. Twijfel en teleurstelling moest men bevredigen met het verwijzen naar het immer verder wegliggend einde van de wereld. De rationele argumentatie dat het leerstuk betreffende de mahdi op die manier geheel ontkracht wordt, heeft nooit enig vat gehad op gelovige geesten. De herhaalde frustratie van de heilsverwachting blijkt slechts tot een nog vaster geloof in het | |
[pagina 633]
| |
hiernamaals te leiden bij aanhangers van apocalyptische bewegingen. De orthodoxe theorie werd die van de gelijkstelling van Jezus en Mohammed als mahdi, die kort voor het einde van de tijd te verwachten is. Hiermee werd enigermate een vrijwaring bereikt van subversieve mahdi-pretendenten. Slechts de eschatologische visie is acceptabel voor de sunnieten in de Islam. De andere verschijningen worden als nieuwlichterij en overdrijving gezien, als ketterij en ongeloof. Terwijl in de shia-theologie de Mahdi centraal staat als bron van kennis van Gods plan met de wereld, berust de onfeilbaarheid inzake kwesties van geloof en zedeleer bij de sunnieten, de meerderheid van de Islam, bij de gemeenschap der gelovigen, de consensus ecclesiae (Arabisch: iḏjmā'). Ondanks de geringe theologische betekenis van de figuur van de imam-mahdi in de Islamorthodoxie zijn toch in de geschiedenis herhaald pretendenten opgetreden. De moslimse mystiek, het sufisme, dat zijn plaats in de sunna verwierf omstreeks 1111 A.D., vormde een kader waarbinnen de mahdi-idee kon gedijen of althans overleven. De meeste mystieke orden, die de organisatievorm waren van de beoefening van de mystiek, behoren sedert de vroeg-moderne periode van de islamitische geschiedenis (dat wil zeggen het tijdvak van de heerschappij van de Ottomaanse Sultans over het Midden-Oosten circa 1350-1918) tot het establishment van theologie en maatschappij. Innige geloofsbeleving, ware vroomheid en spiritualiteit in de Islam moeten voornamelijk in de kringen der mystici gezocht worden. Deze geestelijke orden (Arabisch: Ṭariḳat, meervoud ṭuruḳ) kan men het best vergelijken met westerse organisaties als die der Oblaten van Sint Benedictus of de Derde Orde van Sint Franciscus binnen de roomse kerk. De gevestigde machten van staat en godgeleerdheid beschouwden mahdi-pretenties altijd als buiten de wet. Langdurig succes was mahdis dan ook meestal niet beschoren. Een ander gevolg is, dat wij over betrekkelijk weinig gegevens beschikken betreffende het historische optreden van de mahdis, en het weinige dan nog meestal in de weergave van hun vijanden. Dit geldt voor de madhis die in de zestiende eeuw, dus vóór het jaar 1000 Anno Hegirae (1591-92 A.D.) in Anatolië optraden en door het Ottomaans gezag onderdrukt werden evenzeer als voor de beweging in Saudi Arabië in 1979. Een uitzondering wordt gevormd door de beweging geleid door de Mahdi, de ‘mad mahdi’ van de Sudan in de vorige eeuw. Deze figuur is de enige die ook buiten de wereld van de Islam grote indruk en opschudding verwekte. Mohammed Ahmed ibn Abdullah manifesteerde zich voor het eerst in juni 1881, dat is korte tijd vóór 1300 A.H.
De sociologische theorieën over charismatisch leiderschap en chiliasme zijn goed toe te passen op de beweging geleid door deze mahdi. Wel moet men bedacht zijn op de valstrik waar vele sociologen intrappen, die namelijk van de toepassing van westerse begrippen op oosterse verschijnselen, die weergegeven zijn in beschrijvingen van westerse auteurs. Max Weber, en velen na hem, stelde dat een charismatisch leider optreedt wanneer er sprake is van een acute sociale crisis. Een voorbeeldige persoonlijkheid komt dan met een boodschap of nieuwe leer. Deze leider moet dan grote prestaties leveren, waaruit zijn uitzonderlijke eigenschappen zichtbaar worden. De omstandigheden moeten gunstig zijn voor propaganda en agitatie. Het resultaat van de beweging moet een transformatie van de oude waarden zijn ofwel het ontstaan van een nieuw geloof. De legitimering van de leider (de mahdi in ons geval) wordt bereikt door de opbouw van een machtspositie. De Engelse historicus P.M. Holt publiceerde in 1958 zijn boek The Mahdist State in the Sudan 1881-1898, een studie - de eerste - gebaseerd op het door de Mahdi-staat achtergelaten archiefmateriaal. Dit in tegenstel- | |
[pagina 634]
| |
ling met de bekende oudere Engelse literatuur over dit onderwerp, die als min of meer superieure oorlogspropaganda, in veel gevallen samengesteld is door, of in samenwerking met de kundige chef van de Britse militaire inlichtingendienst, de latere Sir Reginald Wingate. Sommige werken in dit genre zijn overigens kostelijke lectuur. De memoires en avonturenverhalen van de drie beroemd geworden ex-gevangenen van de Mahdi, Pater Ohrwalder, Rudolph Slatin Pasha en Karl Neufeld zijn typische voorbeelden van soms karikaturale vertekening tengevolge van onkunde en een begrijpelijk gebrek aan koele distantie. De loopbaan van de Mahdi in de Sudan vertoont de meest Weberiaanse kenmerken. Het tijdstip van het optreden van deze apocalyptische figuur omstreeks het jaar 1300 A.H. (1882-'83 A.D.) was al voorspeld in de tradities. De Profeet zou gezegd hebben dat op de grens van twee eeuwen een vernieuwer van de godsdienst zou komen: Het typische chiliasme. Andere voortekenen van het naderend wereldeinde waren ook gemakkelijk aan te wijzen. Zedelijk verval was algemeen, religieuze decadentie niet minder, in de ogen van ongecultiveerde provinciale devoten. De Sudan bevond zich inderdaad in een acute sociale crisis als gevolg van de vestiging van het Ottomaans-Egyptische regime, dat zich sedert 1821 immer meer uitbreidde over dit deel van Afrika. Het gemengde civiele en militaire bestuur was zwak toegerust met middelen en personeel. Een klein getal, meest vreemde, dat wil zeggen Egyptische, Ottomaans-Turkse en Europese ambtenaren, moest een zeer uitgestrekt gebied beheren. Egypte's financiële moeilijkheden leidden ook hier tot een overmatige belastingdruk op de lokale bevolking. De verhoogde binnenlandse veiligheid en toegankelijkheid had de immigratie van groepen handelaars, ambulante ambachtslieden en beroepssoldaten tot gevolg. Oude stamverbanden werden door transmigratie verbroken. De slavenhandel en het pelgrimsverkeer naar Mekka brachten vanouds veel vreemd, los volk in het land. Er ontstonden nieuwe bevolkingscentra met lossere maatschappijvormen. Het belangrijkste tegenwicht tegen de groeiende Egyptische overheersing was de solidariteit, die berustte op de lokale Islam georganiseerd in mystieke broederschappen. In hun midden leefde veel emotionele devotie en ketterse denkbeelden verwant aan de shia-islam. Systematische theologische en juridische scholing ontbrak grotendeels. In de Sudan, een grensland van de Islam in Afrika, hadden de missionaire activiteiten van de sufi-orden veel succes. Deze zendelingen van de Islam werden vaak tijdens hun leven reeds als heiligen vereerd. Mohammed Ahmed ibn Abdallah, naamgenoot van de Profeet kreeg zijn religieuze vorming als sufi, derwish, in dit milieu. Specifieke grieven van de bevolking tegen de overheden werden hier de aanleiding tot religieus-politiek protest. De Egyptische politiek ter onderdrukking van de slavenhandel woog het zwaarst. De weerzin werd versterkt doordat een aantal ‘ongelovigen’ hierbij de leiding had als lokale gouverneurs, onder anderen Charles Gordon (Pasha), Emin Pasha en Slatin Pasha.
Omstreeks 1881 was de Egyptische regering duidelijk niet bij machte zijn gezag effectief uit te oefenen. Het succes van een doelbewust revolutionaire beweging was zo welhaast verzekerd. De reactie van de lokale Islam tegen de vreemde vanuit Cairo opgelegde hiërarchie van ulema's sloot aan bij de reactie op economisch en politiek gebied. De lont in het kruitvat werd het optreden van de nieuwe mahdi. Verwachtingen van zo'n imam leefden allang in de Sudan, zodat de geloofwaardigheid van de nieuwe profeet geen kwestie was. De eerste Shaban 1298 (29 juni 1881) openbaarde Mohammed Ahmed zich als de Mahdi met een oproep aan de gelovigen hem te volgen en gelijk de Profeet de maatschappelijke banden met hun ongelovige omgeving te verbreken (Arabisch: hidjra, ‘Hegira’). De imitatio werd voortgezet | |
[pagina 635]
| |
toen de aanhangers de ‘Helpers’ (Arabisch: anṣār) volgens de sunna van de Profeet zich terugtrokken in het gebergte. Na de eerste militaire successen in het defensief riep de Mahdi vervolgens op tot de Heilige Oorlog. In 1883 (1300 A.H.) veroverden de mahdisten hun eerste stad. Grondgebied, macht en rijkdom vielen de Mahdi nu ten deel. Toen later in dat jaar een tegen hem uitgestuurd expeditieleger onder bevel van de Britse officier Hicks Pasha vernietigd werd, haalde het nieuws van het succes van de Mahdi de wereldpers. In januari 1884 keerde de ‘eminent Victorian’ Charles Gordon terug in de Sudan als gouverneur-generaal van de Egyptische Khedive. Onkundig van de betekenis van het mahdischap liet Gordon de profeet benoemen tot sultan van de provincie Kordofan. Als bijlage van zijn in vreedzame termen gestelde benoemingsbrief waren een rode erekaftan en fez gevoegd. De Mahdi zond één en ander retour met de woorden: ‘Weet, dat ik de Verwachte Mahdi ben, de Kalief van de Gezant van God. Zo behoef ik geen sultanaat, niet in Kordofan noch elders, noch de rijkdommen en ijdelheden van deze wereld. Ik ben slechts de slaaf van God en een leider op Zijn weg. God heeft mij geholpen met de profeten, de apostelen, de engelen en alle heiligen en vromen om Zijn geloof te doen herleven. In de plaats van Uw goedbedoeld geschenk zend ik U de kleding die wij wensen te dragen, onze metgezellen en wij, die verlangen naar de andere wereld’. De kleding was de bont gelapte mantel met witte tulband en islamitische rozenkrans, het uniform van de volgelingen van de Mahdi. Gordon in Khartum bereidde zich nu voor op de gewapende confrontatie met de Mahdi. De stad werd in mei 1884 ingesloten en een lang beleg begon. In januari 1885 werd het fort Omdurman overgegeven aan de mahdisten. De vijfentwintigste van dezelfde maand viel Khartum. Gordon kwam daarbij om. In Omdurman stichtte de Mahdi zijn nieuwe hoofdstad. De heilsverwachting van een godsrijk op aarde leek nu in vervulling te gaan. Enkele maanden later in juni overleed de profeet echter, vermoedelijk aan tyfus. Deze vroege dood heeft beslissend bijgedragen tot het behoud van de heilige reputatie van Mohammed Ahmed als mahdi. De onvermijdelijke heilloze gevolgen van politiek succes werden hem bespaard.
De basis van de door de Mahdi in de Sudan gestichte staat vormen de visioenen, waarin de Profeet aan Mohammed Ahmed verscheen en hem instrueerde de sunna, het gebruik van de Profeet, te herstellen en tegen het ongeloof ten strijde te trekken. Azrael, de Engel des Doods, zou altijd aan zijn zijde staan. Voorop ging een banier van licht, het Licht van het Profeetschap, waarmee de directe band tussen de beide Mohammeds zichtbaar werd en een toepassing van de toen over de Sudan passerende komeet. Overigens hechtte Mohammed Ahmed niet aan de traditionele kwalificaties van het mahdischap. Hij achtte God niet gebonden aan menselijke vooropgezette verwachtingen. Wel benadrukte hij zijn - ongetwijfeld fictieve - afstamming van de Profeet. De gevestigde vertegenwoordigers van de Islam-hiërarchie, de door de Egyptische regering benoemde en erkende ulema's accepteerden de claims van de Mahdi niet. In verweer verklaarde de Mahdi al degenen die hem hun geloof ontzegden, tot ongelovigen, die bekeerd moesten worden of sterven. Dit beleid veroorzaakte een schisma in de Sudanese Islam. De officiële schriftgeleerden riposteerden met de Mahdi en zijn derwisjen te veroordelen als rebellen en scheurmakers (Arabisch: ḵẖawāriḏj, ‘Kharidjieten’; denk aan de gelijke veroordeling van al-Kahtani in Mekka 1979!). In de argumentatie tegen de Mahdi liet men de heilige tradities van de Profeet aangaande het mahdi-schap overigens onaangetast. De herinneringen aan vroegere mahdi's werden gebruikt om de onjuistheid van de huidige pretendent aan te tonen: zijn uiterlijk, zijn origines en | |
[pagina 636]
| |
zijn milieu pleitten tegen hem. De Mahdi reageerde maar zelden op deze aantijgingen. Een enkele keer verklaarde hij dat elke discussie zinloos was. ‘Geloof wordt door God gegeven’. Visioenen van de Profeet ondersteunden zijn uitspraken. Volgens deze was de heilige oorlog tegen de ‘Turken’ dat wil zeggen de Egypto-Ottomanen door Mohammed goedgekeurd op de Dag des Oordeels. Het feit dat de vorsten der aarde hem niet erkenden verklaarde de nieuwe messias met een verwijzing naar Mohammed, wiens missie toentertijd evenmin was geaccepteerd door de keizers van Byzantium en Perzië. Het is interessant te zien dat brieven van de Sudanese mahdi aan zijn tijdgenoot en ‘collega’, Mohammed al-Mahdi al-Sanusi, het hoofd van een machtige religieus-politieke beweging in de Ottomaanse provincie Libië, nooit beantwoord werden. De Sanusi kreeg in het staatsstelsel van Mohammed Ahmed de rang toebedeeld van de kalief Uthman zoals de drie naaste medestanders in de Sudan respectievelijk de waardigheid kregen van de kaliefen Abu Bakr, Omar en Ali, alles in navolging van de begintijd van de Islam.
Gedurende de vier jaren liggende tussen zijn verschijnen en zijn dood in Omdurman ontwikkelde de Mahdi zijn revolutionaire beweging tot een goed georganiseerde islamitische staat. Krachtens Goddelijk bevel stond Mohammed Ahmed aan het hoofd. Zijn volgelingen moesten Gods eenheid belijden, trouw zweren aan de Mahdi en volledige gehoorzaamheid en ook afstand doen van werelds bezit. Dit moest dienen om de heilige armoede en de oerstaat van de Islam te herstellen. Bewaard gebleven archiefverzamelingen tonen aan dat de Mahdi altijd de werkelijke chef gebleven is, al deelde hij de gezagsuitoefening met zijn drie ‘kaliefen’ en andere bevelhebbers. Het recht van gratie bleef bij voorbeeld uitsluitend de Mahdi voorbehouden. Het leger was georganiseerd in drie korpsen, waarvan dat van de Zwarte Banier, staande onder bevel van de latere opvolger Abdullahi, de ḵẖalīfa al-ṣiddīḳ (dat wil zeggen de Abu Bakr-kalief), het belangrijkste was. Onder de drie ‘kaliefen’ dienden de nieuwe anṣār, de ‘Helpers’ zo genoemd naar de eerste volgelingen van de Profeet. De aanduiding ‘derwisjen’ voor hen, door de tegenstanders altijd gebruikt, werd afgeschaft, misschien omdat dat woord in het Sudanees-Arabisch de connotatie ‘gek’ heeft. De voorgeschreven kleding der strijders was de gelapte mantel, sandalen en witte tulband, die alle symbolen van armoede waren. De staatsfinanciën werden strikt volgens islamitisch recht geregeld. Van de oorlogsbuit kwam één-vijfde toe aan de Imam-Mahdi, de rest moest aan de gemeenschap als geheel toebehoren en niet aan individuele overwinnaars. De staatsschatkist (Arabisch: bayt al-māl) werd daartoe ingesteld onder beheer van één van de vertrouwdste helpers. In de praktijk bleven echter velen hun eigen aandeel opeisen. De herinvoering van het geloof en de geloofspraktijk van de dagen van de Profeet zoals neergelegd in Koran en sunna vereiste een strenge justitie. De Mahdi was genoodzaakt aanvullende wetgeving te scheppen, waartoe zijn Goddelijk gesanctioneerde status van de tweede Mohammed hem de mogelijkheid gaf. In de gebieden onder zijn gezag werd de rechtspraak volledig opnieuw ingericht. Grote wijzigingen werden ingevoerd in het landeigendom. De status van de vrouw werd herzien. Oorlog en verovering hadden vele huwelijken ontwricht. Vele partners waren gescheiden als gelovige en ongelovige. Vele vrouwen bleven achter als weduwen. Om de vele alleenstaanden bescherming te verschaffen, werden scheiding en hertrouwen gemakkelijk gemaakt. Tevens werd de sluier voor vrouwen vanaf vijf jaar oud (!) absoluut verplicht gesteld. Het was vrouwen niet meer toegestaan op straat te komen of naar de markt te gaan op straffe van honderd zweepslagen. Dit obscurantisme moet men - voor een groot deel althans - zien als een poging om enige tucht en orde te creëren in de chaotische | |
[pagina 637]
| |
mensenmassa, die toegestroomd was uit alle delen van het land en zich in Omdurman had gevestigd. De praktijk van de nieuwe staat was in vele onderdelen veel minder een reactie op de ‘tirannie’ en het ‘ongeloof’ van de ‘Turken’ dan het programma van de Mahdi op het eerste gezicht doet vermoeden. De historicus Holt toont aan dat de mahdi-staat niet alleen een revival was van de onorthodoxe, a-intellectuele sufi-islam van de vroegere Sudan van voor de Egyptische overheersing. De nieuwe hervormers gingen veel verder dan hun prototype, de achttiendeeeuwse Arabische Wahabieten, die ook een zeer enge interpretatie van de heilige wet van de Islam voorstonden, dezelfden die sinds 1930 onder de Saudi-dynastie heersen in Mekka. De ideologie van de Mahdi hield een volledige terugkeer in naar het vroegste stadium van de Islam, dat moest herleven als voorteken van het einde der tijden. Een volmaakt anti-moderne beweging, fel gekant tegen de invloed van het Westen, die via het Ottomaans-Egyptische hervormingsgezinde regime kon binnendringen.
De politieke en sociale praktijk gaf een geheel ander gezicht te zien. Onder leiding van de ‘kalief’ Abdullahi werd in het staatsbestuur veel overgenomen van wat door de gehate ‘Turken’ was geïntroduceerd. Kanonneerboten, vuurwapens en de elektrische telegraaf bleven ook in de Sudanese theocratie in gebruik. Het gecentraliseerde bestuursapparaat naar Ottomaans model werd gehandhaafd en uitgebreid. Een graad van eenheid werd bereikt in de noordelijke Sudan, die zich handhaafde en later de kern vormde van de moderne Sudanese republiek, die op zijn beurt voortkwam uit het Anglo-Egyptische condominium, dat in 1898 de Mahdi-staat had vervangen. De Mahdi in de Islam en de christelijke messias zijn beide voortbrengselen van dezelfde traditie. De beide godsdiensten zijn van één stam. De grote uiterlijke verschillen in materiële cultuur betekenen niet een onoverkomelijke grens voor onderling begrip, waarmee ik niet wil zeggen dat een dialoog mogelijk zou zijn. Binnen de grenzen van het Christendom in een klein land als Nederland hebben de zogenoemde oecumenische gesprekken tussen roomsen en protestanten zelfs nog nooit zinvolle resultaten gehad. Dat de Mahdi ons niet zo vreemd is als men geneigd is aan te nemen wil ik verduidelijken met het volgende. Omstreeks 1533, dus 1500 jaar na de dood van Jezus Christus, verspreidden zich de Wederdopers over de Nederlanden. Het was een radicale beweging in een tijd van sociale spanningen en economische nood, die zich keerde tegen de rooms-katholieke kerk en tegen de Lutheranen en Calvinisten, die de gevestigde geestelijke machten waren of werden. Een verlangen naar de apostolische eenvoud van de eerste christenen beheerste deze secte. Symbolisch hiervoor was de afkeer van de niet-schriftuurlijke kinderdoop. Vanuit Zwitserland zakte deze heilsleer de Rijn af tot in de Nederlanden en won daar veel aanhang, bij voorbeeld in de stad Leiden, die een snel gegroeid centrum van nijverheid was, en een heterogene massa mensen had aangetrokken. Sociaal was er nog geen sprake van voldoende integratie. De arbeiders en ambachtslieden van de nieuwe bedrijvigheid waren nog ontwortelde plattelanders op zoek naar een nieuwe solidariteit en een richting van hun bestaan. Ene Jan Matthijsz. van Haarlem ontpopte zich als profeet van de nieuwe leer. Hij had een goddelijke openbaring ontvangen de mensen zo nodig met geweld te bekeren. In die tijd werd Munster in Westfalen het centrum van een vreedzame groep Wederdopers. De prins-bisschop verkoos toen de stad te verlaten. In 1534 werd Jan Matthijsz. daar leider van de beweging en vestigde een gewelddadig regime. Tegenstanders werden de stad uitgedreven: ‘heruth gy gotlosen, Got wil einmail up wacken und wil ju straffen. Tuet Busze’. Een nieuw Zion begon gestalte te krijgen. Een beeldenstorm in de vele | |
[pagina 638]
| |
kerken en kapellen demonstreerde de breuk met het oude. Een succesvol apostel van de profeet Jan Matthijsz. was Jan Beukelsz. uit Leiden. Hij was kleermaker en herbergier geweest. Max Webers stelling, dat Jezus Christus zijn godsdienst predikte voor gastarbeiders, zwervende ambachtslieden en marginale figuren in de samenleving, voor de groep dus waartoe hijzelf behoorde, vindt in dit chiliasme een late bevestiging. In Munster in 1534 vonden de Wederdopers een wijd gehoor. Zij waren sterk antielitair en wars van traditionele intellectuele vorming getuige hun boekverbrandingen. De enige erkende leidraad bleef de Heilige Schrift, die ook voor de eerste christenen voldoende was geweest naar men dacht. De afwijzing die de wereld buiten de wallen van Munster toonde voor de opbouw van het rijk van gerechtigheid op aarde, versterkte het geloof van de kleine gemeenschap alleen maar. Men was er toch al vast van overtuigd in de ‘Verkeerde Wereld’ als narren te zullen worden beschouwd. Jan van Leiden, die na het sneuvelen van Jan Matthijsz. de leiding kreeg, bouwde met een groot aantal apostelen een netwerk van heilspropaganda. De beweging verspreidde zich snel, ook toen de vijanden onder leiding van de bisschop Munster begonnen te belegeren. In het ene jaar dat de Wederdopers hun stad konden houden, slaagden zij erin een egalitaire quasi-communistische staatsvorm in te richten. De burgers dienden hun geld in de staatskas te storten. Een straffe huwelijkswetgeving werd in praktijk gebracht. Polygamie moest het vrouwenoverschot, ontstaan door de voortdurende staat van oorlog, onder controle houden. Met Pasen 1534 liet Jan van Leiden zich tot Koning van het Nieuwe Jeruzalem uitroepen. Zijn twaalf naaste helpers stelde hij aan tot ‘hertogen’, die het bevel voerden over de delen van de stad. Niet ongelijk de Mahdi van de Sudan, leidde Jan van Leiden een veelvoudig huwelijksleven. Naast Dieuwer van Haarlem, de jonge weduwe van Jan Matthijsz., die zijn eerste koningin werd, had de koning nog vijftien andere vrouwen zoals in het huishouden van de aartsvaders het geval was geweest. De koning en messias organiseerde regelmatig massale ceremonieën en feestelijkheden in de open lucht om het moreel van het volk hoog te houden. Zijn gezag werd nauwelijks betwist. In het gezicht van het naderend einde der tijden liet Jan van Leiden de dagelijkse arbeid afschaffen. Het volledig vertrouwen op God moest voldoende zijn. Buitenstaanders interpreteerden dit als een knap bedachte noodmaatregel in een door schaarste en honger bedreigde stad, die allengs geheel van de buitenwereld werd afgesloten. Het lijden van de gelovigen werd feilloos geduid als een voorteken van de naderende verlossing. Uithongering besliste uiteindelijk over het lot van het apocalyptische rijk. Na een jaar lang beleg nam het leger onder leiding van de uitgeweken prins-bisschop Munster in. In januari 1536 werden Jan van Leiden en de getrouwen die hun geloof niet af wilden zweren, op wrede wijze ter dood gebracht. De gemartelde lichamen van de ‘koning’ en de twee voornaamste ‘hertogen’ werden ter vermaning in ijzeren kooien opgehangen, die nu nog zijn te zien aan de toren van Sint Lambert. De oude wereldordening werd hierna weer ingevoerd. Lutheranen en roomsen hadden de Wederdopers gelijkelijk veroordeeld. In een pacifieke vorm bleef de doopse gezindte wel voortbestaan, geleid door de figuur van Menno Simonsz. in plaats van Jan Beukelsz. van Leiden. Wat gold voor de messianistische beweging van de Mahdi van de Islam in de vorige en in deze eeuw, geldt ook voor vergelijkbare bewegingen in de ons meer vertrouwde christelijke wereld. Dit moet de conclusie zijn van deze poging om te demonstreren dat Islam en Christendom meer gemeenschappelijks hebben dan men gemeenlijk aanneemt. De ontwikkelingsgang van de twee chiliastische heilsstaten, die beiden in een geweldloze sekte voortbestaan, toont dit aan. |
|