niet breed, alleen reusachtig. Hij reikte mij zijn geweldige hand zó onhandig dat ik hem bijna nog miste. Ik was een jong journalist en de krant wilde een ‘menselijk portret’.
Hij vond zichzelf zo oninteressant als-ie groot was en deed alle moeite om z'n leven zo saai mogelijk voor te stellen. Als (eerste) machinist ter koopvaardij had hij, spelenderwijs, het stelde weinig voor natuurlijk, een grote vondst gedaan op het gebied van de koeltechniek, waardoor allerlei nieuwe methoden ontwikkeld konden worden. De bijbehorende fabricage had hij zelf ter hand genomen. Hij had veel te danken aan zijn vrouw; met de kinderen ging het goed.
‘U zou me een gelukkig man kunnen noemen’, zei hij hoopvol, terwijl hij me met zijn heldere blauwe ogen tamelijk verdrietig aankeek. Ik keek terug. We waren inmiddels zonder plichtplegingen op whisky overgestapt. We zwegen. Je kon de regen horen kletteren.
Plotseling stond hij op, z'n blik zwenkte langs de ramen en met een vage zwaai wees hij over de dakenzee beneden: ‘Daar ergens is Banjuwangi. Tegenover Bali’. Het droop van de melancholie. ‘En daar’, hij knikte naar een ander raam, ‘ligt Wassenaar’.
‘Woont u daar?’ vroeg ik verward.
‘Was het maar waar. Banjuwangi ligt op de uiterste oostpunt van Java’.
Hij stopte. ‘O, Wassenaar bedoelt u? Ja, daar woon ik, ja’.
‘Maar Banju-eh’, begon ik. ‘Ja’, haakte hij in, ‘in 1954 ben ik op Java gedrost, een officier ter koopvaardij, schande! Maar dat land ... Ik was niet van plan daar ooit nog weg te gaan.
Mijn uitvinding...’
Hij stokte, en keek mij aan alsof hij verbleekte. Na enig weifelen verzuchtte hij: ‘Nou ja. Tra perdoeli’. En toen: ‘Ik hoopte m'n onderzoek daar voort te zetten. Ik dacht dat er wel een toekomst zat in de koeltechniek. 't Enige dat de ambtenaren in Djakarta deden, was contact opnemen met Nederland. Ah! Daar was pas belangstelling voor m'n ideeën. Ik heb me laten overhalen, en nu woon ik in Wassenaar, dat is waar...’
‘Tra perdoeli?’ vroeg ik, terwijl ik opstond. ‘Kan me niet verdommen’ vertaalde de Groninger, met een grimas. Hij liep met me mee naar de deur. ‘Ze was niet slaafs en niet zelfstandig en ze liep zo zacht. U begrijpt me wel’. Hij grijnsde en tikte op z'n kamergrote hoofd: ‘Ik denk dat de koeltechniek me in m'n bol is geslagen’.
Dit is 'n Verhaal van de Maand. Een verhaal zoals u dat best zelf eens zou willen schrijven. Wacht dan niet langer - maar zet uw ‘Dromen over Java’ eens op papier.
Maak dat verhaal ongeveer even lang als dat hierboven. En stuur het vóór 1 december 1980 naar: Koninklijke Bedrijven Theodorus Niemeyer B.V., afd. Javaanse Jongens, Postbus 480, 9700 AL Groningen.
Alle verhalen worden eigendom van Theodorus Niemeyer B.V. Iedere inzender ontvangt op zijn minst het nieuwe pakje Javaanse Jongens. Vindt de deskundige jury uw verhaal goed, dan ontvangt u bovendien f 250, -.
Wordt uw verhaal uitstekend bevonden, dan verschijnt het als ‘Verhaal van de Maand’ in een van de volgende Javaanse Jongens-publikaties. En ontvangt u een extra honorarium van f 500, -. Wij wensen u veel succes.