De Gids. Jaargang 143(1980)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 311] [p. 311] H.C. ten Berge Drie tijdstippen Acres Road 7.1.75 9.15 u Uit ooghoeken gezien hoe iemand zich hier in het zweet heeft moeten werken schoenprofiel, wat oliesporen band en bumper in de sneeuwrand afgedrukt een buick of chevy, misschien hield een vreemde hand het stuur hoe iemand hier werd uitgekleed of iets verloor alles is in ijs gevat: schrikdraad, wind, de schreeuw die in een keel bevroor telkens op dit uur treden getuigen aan het licht (de wandelaar gaat schuw maar zonder haast aan het verzwegene voorbij) de naaldhak vingerwijzing in het rugwit van de sloot de kousen, het broekje ernaast, de jarretellegordel zwart in het grind alsof de vluchtstrook iemand hier geen uitweg bood [pagina 312] [p. 312] Gedicht met stotteraar 7.1.79 9.15 u Stof ruimen, sneeuw schuiven, vastleggen wat je zoëven bewoog, wat beweegt achter het oog in onzichtbare aders en cellen staat de lang verwachte gast al voor de deur; blauwe vogels op de vorsten werden net papieren reigers ‘wou je verrassen’ een strotprop belemmert het spreken, ik tast naast zijn uitgestoken hand frommel de taalfoetus vlug in de moffel woordslijm, o raak het niet aan! en niet snotteren ik moet eerst iets koudmaken om het een toekomst te geven de regels verlakken, dus bits gezwegen [pagina 313] [p. 313] bloedingen uit dichte aders ongeschreven leven in de eerste snik gesmoord ‘je weet,’ zegt hij en stottert ‘dat het ijzelt op de wegen’ zijn stem smelt weg als sprits het lichaam wringt, schudt zinnen af die het bedwingt in tegenwoordigheid van twee aanwezigheden de mond is een beleefde meester die mij niet verlinkt ‘schuif aan,’ zeg ik en kuch ‘dit dak droop zelden van een warm verleden; verder alles kits’ [pagina 314] [p. 314] Carla House 7.1.80 9.15 u voor Nathaniel Ik had gedacht de dag onbeduimeld te beginnen dat had ik mij gedacht bijna niets is voldoende, klare eenvoud na vertwijfeling dus verder: maar hoe en voor wie en waartoe? alles is zoals het was voordat ik kwam: de kamer leeg het bed nog onbeslapen de tas naast de stoel, de fles naast het glas, in de spiegelkast een wit en afgetakeld smoel vandaag leent het gedicht zich niet voor woorden [pagina 315] [p. 315] alles is bijna vertrouwd de thee op het theeblad het glas op de tafel de houten vloer die hoorbaar zucht onder mijn voeten alsof ik van plan ben nog jaren te leven met theebladeren en glaasjes troost onder tafel waar ik languit liggend de gerangschikte ontreddering geregeld met betraande ogen van het lachen tegemoet zie het gedicht heeft geen boodschap aan zijn maker die nog nadroomt dat hij wou beminnen met de kracht van opgekropte haat (woede die te laat komt is lachwekkend verbittering een droge bron) het is gesloten als een porseleinen ei het geeft geen krimp het geeft niets prijs het laat zich niet dresseren het weert mij het wijst mijn omhelzingen af als gewelddaad het weigert de troost van een doodstille duif in de dakgoot wat het wil is de chaos vergroten [pagina 316] [p. 316] hoe kan ik het koesteren en duizendmaal in de mond nemen zoals meester Basho verlangt ik proef duizendmaal het gedicht dat niet is op de lippen, steun mijn gezicht duizendmaal in de handen en denk aan Basho wiens naam geruis van bladeren die alleen het eenvoudigste wilde, het onbereikbaar dichtbije zijn vorm liet behouden zodat licht en riet, kikker en lotus een ogenblik in hun verlorenheid werden begrepen en ik duizendmaal zijn gedicht op de lippen kan nemen na driehonderd jaar in het oosten of westen des lands het gedicht van zijn lippen kan lezen de lippen van Basho die reisde en wist: dit heb ik gekozen met uitsluiting van al het andere Vorige Volgende