De Gids. Jaargang 143
(1980)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 174]
| |
Willem Frederik Hermans
| |
[pagina 175]
| |
poëziekenners en kunstcritici noemen alles wat ze niet helemaal bevalt maar ‘warrig’ voor het gemak. Warrig stond nog niet in de voorlaatste druk van Van Dale - terecht. In de nieuwste staat het wel, want Van Dale is niet zozeer een woordenboek, als een woordenhoer, die zijn blote billen tatoueren laat door een ieder die een vieze pen kan vasthouden. Een betoog, een verhaal, enzovoort, kan wazig, zijn òf verward. Warrig is een combinatie van verward en wazig. Een verward betoog hoeft geen wazig betoog te zijn en omgekeerd. Een verward betoog kan bij voorbeeld bestaan uit op zichzelf helder geformuleerde zinnen die niet in de juiste volgorde staan of het kan tegenstrijdigheden bevatten die, in plaats van wazig te zijn, terstond in het oog springen, het kan van de hak op de tak springen, of iets dergelijks. Een wazig betoog daarentegen is een onhelder betoog, een betoog vol nietszeggende woorden, zonder slotsom, leeg; niet juist en niet onjuist. 't Is dus anders dan een verward betoog. Warrig op zichzelf moet een wazig woord genoemd worden. Wat betekent het nu eigenlijk? Alles en niets. Het doet denken aan die overal voor te gebruiken gereedschappen uit de speelgoedwinkel, waarmee je zowel kunt boren als zagen, zegt de verkoper, maar die eigenlijk nergens voor te gebruiken zijn.
In het verleden voelden mensen zich wel eens op hun tenen getrapt. Dat was een gore, stiekeme tijd, vol stinkende taboes. De moderne socioloog of krantenmoralist voelt zich ‘op zijn pik getrapt’. Die zegt waar het op staat. Denkt hij. Maar dat is niet zo. Iemand op de tenen trappen is duidelijk, voorstelbaar, bestaanbaar. Iemand op z'n pik trappen is dat nauwelijks. 't Betekent dus feitelijk niet veel, maar dat vinden de eigentijdse wauwelaars juist fijn. Alleen maar de indruk geven dat men er niet voor terug deinst op de edelste delen te gaan staan, maakt de structuren van de maatschappij kapot en dat moet. In wezen valt er weinig te bedenken waarop het zo kwalijk trappen is. Toch is het op de pik trappen onder hetero's even gezien als onder homo's. Om de laatsten nu eens aan het woord te laten en me zodoende te vrijwaren van het verwijt dat ik discrimineer (ook zo in de mode), ontleen ik het volgende voorbeeld aan NieuwsNet van 16 februari 1980, waarin een bestuurslid van het COC, genaamd Rob Pistor de volgende uitspraak liet vastleggen: - Die groepsvorming van de vrouwen werd door de mannelijke homo's als dreigend ervaren. Homo's reageren niet veel anders dan hetero's, ze waren op hun pik getrapt. Da's misselijk, Pistor, ik heb met u te doen. Maar 't is aan uw eigen discriminerende taalgebruik te wijten dat u die groepsvormende vrouwen niet eens met gelijke munt terugbetalen kunt. Dat zou, ging het om ouderwets-gefrustreerd op de tenen trappen, immers niet tot de onmogelijkheden behoren, maar nu wel. Als ergens blijkt dat het moderne klipklaptaaltje de gebruiker tot machteloosheid doemt, dan hier! Ik vraag me trouwens af waar de uitdrukking ‘je op je pik getrapt voelen’ vandaan komt. 't Zou me niet verbazen als zij afkomstig was uit de kleine-jongetjes-taal en als zij daarin lang geleden was ontstaan, toen de taboes nog bestonden en kleine jongetjes ginnegappend op zoek waren naar gelegenheden het verboden woord van drie letters weer eens te gebruiken. Maar kleine jongetjes denken niet na en alleen aan het feit dat de hedendaagse woordvoerder onder geen beding de indruk wil wekken ooit na te denken, niet wil nadenken, zich niets concreets wil voorstellen, moet de populariteit van de op-de-pik-trapperij worden geweten. Wat stellen ze zich daarbij nu eigenlijk voor? Helemaal niets, denk ik. Deze woordvoerders | |
[pagina 176]
| |
praten niet omdat ze zich iets voorstellen of omdat ze iets onder woorden willen brengen dat voorstelbaar is, maar om mee te mekkeren met de kudden van de Muloschool. Immers, als er hier op aarde een lichaamsdeel bestaat waarop het moeilijk trappen is, dan dat! Wat een moeite moet onze Pistor niet hebben gedaan om zich te onderwerpen aan de door die groepsvormende vrouwen ten uitvoer gebrachte marteling! Hij moet een tafeltje van de juiste hoogte hebben laten timmeren, hij moet daar tegenaan zijn gaan staan, gulp open, hij moet het ter sprake gebrachte lichaamsdeel te voorschijn hebben gebracht en het ter tafel hebben gelegd. Hij moet ten slotte de vrouwen hebben gesmeekt het speciaal getimmerde meubelstuk groepsgewijs te bestijgen teneinde op het met zoveel moeite kwetsbaar opgestelde geval te gaan staan. En dan zegt de volksmond nog wel, dat juist homo's zo gevoelig zijn op dat punt. Neen, Pistor, ik geloof u domweg niet. U hebt u lelijk laten betrappen, dat wel natuurlijk, maar u heeft het erop toegelegd: eerst een tafeltje laten timmeren, toen die groepen vrouwen bij u laten komen, enzovoort. Hoeveel eenvoudiger en sierlijker was dit allemaal, toen het nog ‘op de tenen trappen’ werd genoemd. Dat kon je per ongeluk doen en als je het met opzet deed, kon je altijd nog beweren dat je het maar per ongeluk gedaan had. Allemaal mogelijkheden die de moderne wantaalkwaker zich ontzegt, door zijn domme, onnauwkeurige geblaat en zijn onbedwingbare neiging overal platte woorden bij te pas te brengen. 't Is bovendien, zoals gezegd, een soms wel uiterst discriminerend taalgebruik en zo zie je maar weer eens dat al die progressieve rammelzakken eigenlijk niets liever willen dan alles laten zoals het was, toen brutale vrouwen nog van tafel werden gestuurd en er in geen geval op mochten klimmen. Vroeger, toen er nog op tenen getrapt werd, was dit tenminste een gebied, waar gelijke rechten golden voor man en vrouw.
Wie ben ik? pleegt de hedendaagse Hollandse zwetser uit te roepen. 't Liefst zou hij deze vraag beantwoorden met ‘Ik ben een grote nul. Ik ben gegarandeerd helemaal niemand’. Alleen uit angst dat hij dan zelfs zijn praatjes niet meer zou kunnen verkopen, geeft hij dit antwoord niet en laat het zich door een ander ook niet graag geven. Ik ben niemand, denkt hij, want zich vastleggen, verantwoordelijkheid aanvaarden, wil hij niet. Toch wil hij geluid maken, maar zonder iets duidelijk te beweren. Naarstig grijpt hij elke uit Amerika overgewaaide slecht vertaalde kreet die van alles en nog wat suggereert en niets betekent. Soms noemt hij dit ‘zich kwetsbaar opstellen’. Ook zo'n term. Zich kwetsbaar opstellen, hoe doen ze dit nu eigenlijk? Met hun broek naar beneden voorover op een schuinstaande ladder, of zo? Was het maar waar. Dan bestond er nog hoop. Maar gebeuren zie je het nooit. Onder dikke korsten van zoetgevooisde leuterkoek, laat Praatgraag zijn sadistische lustdromen de vrije teugel, als steeds. En daarbij blijft het.
Parijs, 2 maart 1980. |
|