De Gids. Jaargang 143
(1980)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 152]
| |
Frida Balk-Smit Duyzentkunst
| |
[pagina 153]
| |
eens uitdrukkelijk gewaarschuwd tegen de gedachte dat kinderen blijk zouden kunnen geven van iets als ‘taalarmoede’, een misvatting die onmiddellijk gelogenstraft werd als men zich de moeite getroostte te luisteren naar de taalrijkdom waarover diezelfde kinderen beschikken tijdens hun voetbalwedstrijden. Deze omwenteling in de waardering ging samen met de ontwikkeling van de sociolinguïstiek, één van de in korte tijd tot bloei gekomen afsplitsingen van de taalkunde. Andere zijn: psycholinguïstiek, neurolinguïstiek, pragmalinguïstiek; te verwachten zijn: biolinguïstiek, technolinguïstiek, criminolinguïstiek en nog wel enkele, waarvan de neologistische aanduidingen me niet zo gauw te binnen schieten.
William Labov, de vader van de sociolinguïstiek, wist de linguïstische waarheid dat alle talen principieel één universele denkstructuur vertegenwoordigen, in een geladen maatschappelijke context te plaatsen. In ‘The Logic Of Non Standard English’Ga naar eind3. liet hij zien dat het niet-Standaard-Engels van negergettokinderen beantwoordt aan regels van logica, volstrekt gelijk aan die van Standaard Engels sprekenden. In dat opzicht zijn dialecten, en wat sindsdien heet ‘sociolecten’ volwaardige talen. Voorts wees Labov op het voor de interpretatie van taalgedrag misleidende effect van de gangbare onnatuurlijke testsituaties, waarvan in het bijzonder maatschappelijk benadeelde groepen zoals de negerkinderen het slachtoffer zijn. Zonder scrupules immers concludeerden de blanke deskundigen tot de inferioriteit van de cognitieve en andere intellectuele vermogens van deze sociolect-sprekers. Gebrek aan linguïstisch inzicht ging hier hand in hand met ongerechtvaardigde machtsuitoefening van de autoriteiten. Het signaleren van deze verwerpelijke situatie kan de - niet alleen in de Verenigde Staten - toenemende belangstelling voor de sociolinguïstiek verklaren. De beoefenaars van deze ‘interdiscipline’ wekken in hun strijdbaarheid wel eens de suggestie dat de onvermengde of ‘zuivere’ linguïstiek een suspecte wetenschap is, die maatschappelijke misstanden doelbewust buiten beschouwing laat. Sommigen spreken hun desbetreffende wantrouwen onverbloemd uit door zulke taalkunde te bestempelen als ‘waardevrij’, een kwalificatie die een regelrecht Veto inhoudt. Toch is het juist de monomaan bedreven abstraherende linguïstiek die ons het inzicht kan verschaffen in de essentiële gelijkwaardigheid van standaarden nonstandaard-talen, en die het onrecht, sociolectsprekers aangedaan, kan aantonen.
Zowel de consequenties van verkeerd begrepen verbale tests als die van regelrechte verbale intimidatie laten ons op uiteenlopende wijze zien hoezeer de taal een middel kan zijn tot misbruik van macht. Onderwijs en wetenschappen moeten dat met kracht bestrijden, en het is al vrijwel overbodig geworden om ertegen te waarschuwen, zo goed is iedereen ervan op de hoogte geraakt. Waar ik het over wil hebben is dan ook iets anders. Niet het onbetwistbare feit dat taal kan worden gehanteerd als machtsmiddel, niet de van maatschappelijke structuren afgeleide, maar de daarvan geheel onafhankelijke primaire algemeen geldige eigenschappen van de taal, die ieder van ons parten spelen en ons denken en handelen beheersen. Het is niet doenlijk, permanent en systematisch met deze suprematie rekening te houden, maar wel kunnen we gevallen analyseren waarin wij er schade van ondervinden. De taal is zo oud als de mensheid, maar de wijze waarop zij die mensheid in haar greep heeft komt van tijd tot tijd op verschillende manieren tot uitdrukking. Inherent aan de natuurlijke taal is dat wij erdoor worden misleid, en we moeten nu eenmaal leven met de paradox dat daar, hoewel we het weten, niets aan te doen is. De vorm waarin die misleiding zich voordoet is uiterst complex. De meest fascinerende en ook meest verraderlijke macht van de taal schuilt in het feit dat het woord en datgene waarnaar het verwijst zó | |
[pagina 154]
| |
sprekend op elkaar lijken, dat we die twee maar al te gemakkelijk met elkaar vereenzelvigen, terwijl het toch onloochenbaar is dat bij voorbeeld het woord ‘mens’ iets geheel anders is dan een mens. Het bedrieglijke identificeren van woord en zaak, waartoe de oppermachtige taal ons beweegt, voltrekt zich op het moeilijk controleerbare niveau van het onbewuste; alles wat we daarover kunnen constateren heeft het onvermijdelijke achterafkarakter van een Aha-Erlebnis, maar is daarom des te meer waar: Het was al waar vóór we het wisten. Aan de hand van enkele krasse voorbeelden zal ik aantonen hoe we ongemerkt woord en zaak zozeer kunnen verwarren dat het ons denken en ons oordeel over de zaken zelf ernstig vertroebelt. Het merkwaardige is, dat deze macht van het woord grotendeels buiten het zichtbare menselijke machtsstreven om gaat.
De valstrikken van het woord zijn goed te demonstreren aan het gebruik van het woord ‘macht’ zelf. In het veelbesproken televisieprogramma Een tien voor taal (1979) werd een variant beleden van de aloude spreuk ‘Kennis is macht’, neerkomend op: Taalbeheersing is macht. Het is, zoals gezegd, onmiskenbaar dat taalbeheersing macht verschaft, al staat niet zonder meer vast waarover en over wie die dan uitgeoefend kan worden, en evenmin dat zij noodzakelijkerwijs tot misbruik leidt. Eveneens is het een feit dat de geïnstitutionaliseerde machtsposities, in regering, parlement, rechtspraak, et cetera, worden bekleed door personen met een aanzienlijk grotere taalvaardigheid dan het grootste deel van de massa die zich aan hun besluiten heeft te onderwerpen. ‘Taalbeheersing is macht’. Zo'n ‘is’-constructie, een klassieke kwestie, die thans weer in het brandpunt van het taalkundige onderzoek staat,Ga naar eind4. confronteert ons met een bewering waarin twee zaken vereenzelvigd worden: A is B. Die vereenzelviging geschiedt op het niveau van de taal. Op het niveau van de werkelijkheid zijn twee dingen natuurlijk nooit compleet hetzelfde. In Een tien voor taal echter werd nu net dit laatste veronachtzaamd, en zie wat gebeurde; de uitzendingen vertoonden het volgende beeld: Wie macht heeft krijgt zijn zin; wie macht heeft is taalvaardig; daaruit volgt: wie zijn zin krijgt is taalvaardig: Hij krijgt een tien voor taal; al spreekt hij geen woord. Hier wordt een uitspraak van de natuurlijke taal (‘Taalbeheersing is macht’) geïsoleerd en als een absolute geldigheid overgebracht op de werkelijkheid, wat tot een heilloze verwarring van de werkelijke zaken leidt. Het patroon was al bekend in de Oudheid; het heet Drogreden.Ga naar eind5.
Een niet zo oud, maar zeker zo markant voorbeeld van het bewind van de taal vindt men in het gebruik dat sinds kort soms binnen de universitaire gemeenschap gemaakt wordt van het woord onderzoek. Tot het wetenschappelijk onderzoek van de faculteiten der letteren, (waarbinnen ook alle universitaire onderzoeksactiviteiten die de moedertaal betreffen plaatsvinden), behoort onder meer het speurwerk met betrekking tot de authentieke bronnen (rekeningen, contracten en dergelijke) die informatie verschaffen over bij voorbeeld de wijze waarop in de zeventiende eeuw de Amsterdamse Stadsschouwburg functioneerde in de samenleving. Eveneens valt onder het ‘Letteren’-onderzoek het ontwikkelen van een formele descriptie van een specifiek grammatisch verschijnsel, bij voorbeeld een bepaalde voorzetselconstructie. Zoals bekend, wordt op het ogenblik heel wat strijd geleverd om te zorgen dat dergelijk werk binnen de universiteiten kan blijven geschieden. Qua functie is het op één lijn te stellen met laboratoriumonderzoek in de bètafaculteiten. Speciaal in de alfa- en gamma-faculteiten nu doet zich een streven voor om groepsgesprekken van beginnende studenten onderling, of met gevorderden, of met docenten, ook tot het onderzoek te rekenen. Er wordt ook daarin immers altijd wel in enig opzicht iets onderzocht en daar komt nog bij dat alle partijen er iets van kunnen leren. | |
[pagina 155]
| |
Daar kan allemaal weinig op tegen zijn, natuurlijk. De macht van het woord (in dit geval het woord ‘onderzoek’) echter maakt dat men het verschil tussen zulke groepsgesprekken en een zeventiende-eeuws bronnenonderzoek uit het oog verliest. De concrete gevolgen daarvan zijn wel bezwaarlijk: bij voorbeeld dat chaotische en/of oriënterende gedachtenwisselingen tussen eerstejaarsstudenten in de plaats komen van gespecialiseerde bronnenstudie of van het ontwerpen van een algebraïsch taalkundige formule. Nietwaar? Onderzoek is onderzoek. Ja, op het niveau van de taal. Niet op dat van de werkelijkheid. What 's in a Name? Meer dan u denkt.
Eén van de wortels van de huidige werkzame misleiding ligt in de recente definitieve doorbreking van alle taboes. Ik bedoel: de doorbreking in de taal. In de werkelijkheid worden er alleen taboes vervangen. De Swaan wees er onlangs in zijn oratie op, hoe ingrijpend er in de al het oude afzwerende avant-garde-ethiek gebruik wordt gemaakt van nieuwe taboes: er heerst een streng verbod op persoonlijke ambitie, op van de maatschappij afgekeerd individualisme, op hiërarchiebesef, streven naar meesterschap, intellectuele en artistieke elitevorming. Dit betreft allemaal de werkelijkheid. In de taal echter zijn wel degelijk alle taboes opgeheven, dat wil zeggen: Er is geen enkel woord meer dat niet mag worden uitgesproken of opgeschreven. Niet alleen is de God van Israël, wiens naam in de Thora slechts onder streng voorbehoud wordt weergegeven, een tussenwerpsel geworden, alle woorden die verwijzen naar wat ons verontrust, of opwindt, of ons ontzag of angst inboezemt worden achteloos uitgesproken en neergeschreven. Gebruikelijke eufemismen die nog niet lang geleden als standaardvoorbeelden in inleidende taalkundige werkjes figureerden, functioneren nauwelijks meer. Het onvervalst Nederlandse, twee jaar geleden nog als ‘plat’ aangemerkte seksuele jargon wordt door jong en oud redelijk beheerst. Alle verschrikkingen van leven en dood worden met name genoemd. Het is niet zo duidelijk waarvan dat alles nu precies een symptoom is. Het heeft, vind ik, nogal eens iets weg van fluiten in het donker, maar dan in het licht. God, neuken, kanker zijn allemaal van ons geworden. We zijn er zo mee vertrouwd geraakt dat ze ons niet meer zo opvallen. Voor zover zij ons misschien toch raadselachtig voorkomen, fascineren of bedreigen, is die onopvallendheid echter niet zonder risico's. Want waarmee zijn we nu eigenlijk zo vertrouwd? Met de werkelijkheid waarop die woorden betrekking hebben? Of met de woorden alleen? Verschaft de afwezigheid van taboewoorden ons een nieuw inzicht in de werkelijkheid? Zijn ze wel allemaal weggevallen? Is er niet toch misschien één gloednieuw verbaal taboe opgestaan? We zullen zien.
Het huidige Europese denken wordt sterk beheerst door de tweede wereldoorlog, zeker in Nederland, waar nog steeds slachtoffers in leven zijn. Fascisme staat in ons taalbewustzijn voor alles wat gruwelijk is in de organisatie van de menselijke samenleving: geweld, onderdrukking, marteling, moord. Hier en daar breekt wel enigszins het besef door van de waarheid die ik in dit artikel centraal stel: dat we misleid kunnen worden door de taal, door de verraderlijke neiging woord en zaak te verwarren: meer dan eens wordt erop gewezen dat we voorzichtig moeten zijn met het toepassen van de term ‘fascisme’, omdat die wat al te gemakkelijk kan worden gebruikt als aanklacht tegen gebeurtenissen die in geen verhouding staan tot de nazi-misdaden. Door ‘fascisme’ synoniem te maken met ‘wangedrag’ zou men een misdadig, doelbewust georganiseerd politiek beleid niet meer onderscheiden van verwerpelijke handelingen van privé-personen. Taalkundig gezien gebeurt er dan het volgende: De betekeniseigenschappen van een woord (‘fas- | |
[pagina 156]
| |
cisme’ bij voorbeeld) worden geïdentificeerd met een incidenteel strafbaar feit (geweldpleging bij voorbeeld). Incidenten zouden dan beschouwd gaan worden als de systematische uitingen van een abjecte ideologische organisatie. De macht van het woord leidt op die manier tot een onrechtvaardig oordeel. Het lijkt wel of het woord ‘fascisme’ taboe is geworden. In elk geval: De gevaren van ondoordacht woordgebruik zijn inderdaad groot. Ze komen met een bijna griezelige precisie tot uitdrukking in de gehele gang van zaken rond het zogenaamde verfincident, oftewel de affaire Geel, naam van de universitaire docent taalbeheersing die tijdens een college werd overmeesterd door enkele volwasssenen die ludiek een pot gele verf over zijn hoofd uitstortten, hem een bord met ‘ikke Geel’ om de nek hingen en hem vervolgens fotografeerden. Dertien personen, merendeels afgestudeerde dertigers, ondertekenden het pamflet waarin zij uitlegden dat zij met één en ander beoogden ‘duidelijk te maken’ dat ‘iemand als Geel gewoon zijn bek moet houden’, dit naar aanleiding van een door hem geschreven column in het Amsterdamse universiteitsblad Folia Civitatis. Vooral omdat deze actie nu eens niet gericht was tegen de immer falende overheid, maar persoonlijk tegen de schrijver van een satirisch stukje proza, kwam zij in de pers hard aan. Het spreekt vanzelf dat oud-verzetsmensen, allergisch, hierin nazimethoden herkenden, wat bij voorbeeld Evert Werkman in Het Parool ons in extenso liet weten. De redactie van Folia CivitatisGa naar eind6. toonde een verbluffend taalkundig begrip door te wijzen op het gevaar dat gelegen is in de kwalificatie ‘fascistisch’ als kenschetsing van dit toch niet zéér zware misdrijf; die kwalificatie immers wekt de suggestie dat er sprake zou zijn van de activiteit ener georganiseerde politieke groepering die een racistische vernietigingsstrategie voorstaat, terwijl hier in werkelijkheid sprake is van een toevallig stelletje bijeengedreven drop-outs, die op ongebruikelijke en - natuurlijk - verwerpelijke wijze hun wrok afreageerden. Zo'n redactie heeft gelijk: men kan niet genoeg op zijn hoede zijn voor de macht van het woord (‘fascisme’ bij voorbeeld), die ons alle proporties uit het oog doet verliezen. Ik weet nòg wel een paar van die woorden.
Geweld Bij de evaluatie van het verf-incident gingen verscheidene stemmen op om ons erop te wijzen dat deze relatief toch onschuldige actie eigenlijk wel adequaat was als tegenhanger van de gewraakte column. De schrijver, immers, maakte daarin gebruik van ‘verbaal geweld’. Hij beschikt over verstand, een pen, en een plaats in een weekblad; de door hem aangevallene slechts over een pot verf.
Onderdrukking Bezorgde onderwijskundigen, docenten Nederlands voorop, waarschuwen tegen ons mensonterende onderwijs. Zij plakken affiches met de zo goed als retorische vraag wàt we willen, ‘onderdrukkend’ of ‘emancipatorisch onderwijs’. De keus lijkt niet moeilijk. Hoewel. Naar welke werkelijkheid verwijst ‘emancipatorisch onderwijs’? Dat is niet geheel duidelijk. Vaststaat dat zij wordt gecreëerd vanuit de overtuiging dat het bestáánde onderwijs onderdrukkend is en dat zulks in de liefdevol met plant en dier en produkten van de Vrije Expressie opgevrolijkte schoolgebouwen geraffineerd wordt versluierd door de heersende klasse. Het níeuwe onderwijs moet de kinderen opvoeden tot verzet. Onderdrukking en verzet. Waar ging dat ook weer over? De nog altijd niet uitgestorven oorlogsgeneratie denkt natuurlijk weer aan de naziterreur. Zij herinnert zich een motto: ‘Befehl ist Befehl.’ Hoe moet je vechten tegen een onuitgesproken maar wellicht effectief bevel tot verzet om het verzet?
Deportatie Toen het Amsterdamse gemeentebestuur ten behoeve van de metrobouw op de Nieuwmarkt woningen liet slopen sprak menige actieleider van ‘de deportatie van de bewoners’ die daarvan | |
[pagina 157]
| |
het gevolg was. De overlevenden van de deportaties naar Auschwitz, Dachau, Bergen-Belsen, reageerden daar wat overgevoelig op, dat spreekt. Die hebben een syndroom. Intussen is er een nieuwe generatie volwassenen, gewend aan nieuwe begrippen geweld, onderdrukking, deportatie. Een documentaire over concentratiekampen doet zich in hun huiskamers niet veel anders voor dan misdaad- of familieseries waarin het leven ook geen pretje is. Nee, niet iedereen is tot denken in staat. Men wordt slachtoffer van de macht van het woord. Dat gaat ongemerkt. Zo: Deportatie? Dat is gedwongen verhuizing. Onderdrukking? Dat is de school met Juf, de cavia's en gekleurde boetseerklei, waar je niet mag wegblijven. Geweld? Dat is gewoon een stukje schrijven. Dat wordt een interessante reeks. Bezetting? Dat is met slaapzakken kamperen in een gebouw van de Overheid. Verzet? Dat is vooral niet hoeven denken. Een variant van Befehl ist Befehl. Deze taalvernieuwing is al vrij ver voortgeschreden. Neem het volgende. Nederlands eerste tot gevangenisstraf veroordeelde niet-erkende dienstweigeraars heten De Drie Van Nieuwersluis. Zo wil het spraakgebruik van de groep ‘Aktie Onkruit’, die deze weigeraars als voorbeeldige martelaren beschouwt. Een ‘metafoor’ heet zo'n stijlfiguur, de taalwetenschap spreekt van ‘deviant expression’.Ga naar eind7. Het is geen sick joke of zo. Het dringt eenvoudig niet door dat die drie jongens hiermee stilzwijgend in de context van 's werelds grootste oorlogsmisdadigers belanden, en, sterker nog, met oorlogsmisdadigers geidentificeerd worden. Of liever gezegd: het dringt wel door, maar het wordt niet opgevat als een lasterlijke benaming voor deze jonge gevangenen. Integendeel, de identificatie heeft het omgekeerde effect: Kotälla? Dat is zo'n soort Henk Vellekoop, een langharige dienstplichtige militair die niet in het leger wilde. Conclusie? Het valt wel mee, wat de nazi's de joden hebben aangedaan. Zo werkt dat. Sluipend. De autonome macht van het woord. Dikwijls echter wordt die ook stelselmatig uitgebuit. Zoals blijkt uit het gebruik van de term ‘Endlösung’, ter aanduiding destijds van de ‘verdelging’ (Presser) van de zes miljoen. Precies het tegenovergestelde van een onbetekenend incident ‘fascistisch’ noemen. De uitwerking was dan ook verbluffend. Want de beklaagden in Neurenberg die zeiden ‘Wir haben es nicht gewusst!’, zij spraken de waarheid.
Vandaag, 14 februari 1980, valt er een pamflet in de brievenbus met de oproep Redt Sacharov. Het is vergezeld van een klein velletje met een citaat dat de samenhang tussen die komma en Hirosjima ineens buitensporig helder maakt. Het luidt: ‘Profetische woorden van Lenin. Eerst zullen wij Oost-Europa in handen zien te krijgen, dan de massa's van Azië en tenslotte zullen wij de Verenigde Staten insluiten, die het laatste bastion van het kapitalisme zullen vormen. Wij zullen er niet voor hoeven te vechten, want het zal ons als een overrijpe vrucht in handen vallen. Wij moeten ons verzekeren van de medewerking van onderwijzers en leraren in de scholen en aan de universiteiten, van luchthartige predikanten, pacifisten en wereldhervormers, om zo een bepaalde geestesgesteldheid in de gedachtengang van de kapitalistische jeugd op te roepen, die hen er voor altijd van zal weerhouden deel te nemen aan een bloedig conflict met de zaak van het communisme...’ ‘1923’
Gelukkig kan ik goed lezen. En er is helemaal geen paranoia voor nodig om te concluderen dat dit over mij gaat. Ik ben immers een leraar aan de universiteit. Wat voor medewerking verlangt Lenin precies van me? Dat ik de studenten die ik opleid weerhoud van deelname aan een bloedig conflict. Heeft hij dat werkelijk gezegd? En wie is de anonymus die me dat per post laat weten? Dit is de koude oorlog. | |
[pagina 158]
| |
Oorlog Misschien hoort dat woord ook wel in het Rijtje thuis. Zo: Oorlog. Dat is: pennestrijd. Er zit niets anders op. We kunnen ons niet laten chanteren met een atoombom.
Amsterdam, 14 februari 1980. |
|