Frida Balk-Smit Duyzentkunst
Onze moedertaal
Inleiding
‘Waarom ga je eigenlijk Nederlands studeren, dat ken je toch al?’ vraagt men wel, in ernst soms, aan de aspirant-neerlandicus, hetgeen, gezien de toenemende klachten van universitaire docenten in alle branches, steeds minder met de waarheid schijnt te stroken. Maar ook uit anderen hoofde is de vraag niet geheel in orde: men realiseert zich blijkbaar niet dat er in de moedertaal verschijnselen zijn waar ook de meest welsprekenden en welschrijvenden onder ons geen weet van hebben.
De verst gaande ambitie van de hedendaagse linguïsten is, dat de taalwetenschap het universele inzicht moet verschaffen in de geheimen van de menselijke geest, en ik aarzel niet me bij die uitdagende visie aan te sluiten. Iéts van dat idee blijkt uit de prominente plaats die het Nederlands in ons onderwijs krijgt toebedeeld: het is bij voorbeeld het enige vak dat niet in het VWO-eindexamenpakket mag ontbreken. Voorts is het in alle opleidingen het meest controversiële onderdeel wat de ‘invulling’ ervan betreft. De denkbeelden daarover variëren van een vage of gericht-politieke bewustwording en wereldoriëntatie tot het toepassen van abstracte wiskundig gefundeerde grammaticaregels; universeler kan het nauwelijks.
Geen enkel onderwijsterrein kan zich zo in de publieke belangstelling verheugen als dat van de moedertaal. Geen wonder dat in dit themanummer het onderwijs, dat over de hele linie in een crisis verkeert, veelvuldig ter sprake komt. In officiële vernieuwingsadviezen valt een tendens te bespeuren die de vraag waar deze inleiding mee begint voor meer dan de universitaire studie geldig maakt: Waarom moet de kinderen de moedertaal eigenlijk onderwezen worden? Die kennen ze toch al?
De door Theo Thijssen (in 1906)Ga naar voetnoot* meesterlijk geanalyseerde noodzaak van wat in het thans gebruikelijke jargon heet ‘aanpassing aan de leefwereld van het kind’ speciaal voor het moedertaalonderwijs, begint hier en daar de vorm aan te nemen van gebrek aan respect voor de volwassene die dat kind worden moet. Het andere uiterste vindt men in de woorden van de onsterfelijke Bint: ‘Ik eis van de leraar dat hij niet daalt. Ik eis van de leerling dat hij klimt.’
Die krasse uitspraak staat niet ver af van het socialistisch ideaal in de jaren twintig en dertig, toen men vond dat de arbeidersklasse moest worden verheven.
Tijdens een symposium over moedertaalonderwijs (1976) had één der deelnemers bedenkingen tegen dit ideaal. ‘Want’ zei hij, ‘ik ben leraar, mijn vader was een gewone timmerman, en nu ben ik helemaal van mijn familie vervreemd. We spreken elkaars taal niet meer.’ Hij vertolkte een dilemma dat in deze moedertaalgids niet onbesproken blijft. Ik hoop dat de lezers het zullen herkennen. En ik citeer tot slot een andere bezoeker van dat symposium, die in de pauze tegen me zei:
‘Ik weet nòg een zoon van een timmerman. Ook een leraar. Nog altijd wereldvermaard. En het is heel slecht met hem afgelopen.’ |
-
voetnoot*
- Zie: Theo Thijssen. Samengesteld door Rob Grootendorst. Amsterdam, 1976. (De Engelbewaarder, kwartaalschrift van de Stichting Vrienden van het Amsterdamsch Literair Café De Engelbewaarder), blz. 73-85.
|