De Gids. Jaargang 143
(1980)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 100]
| |||||||||
Michael Masuch
| |||||||||
I.1. De term stalinisme werd gedurende de dertiger jaren actueel. Zij kreeg toen de betekenis van: socialistisch schrikbewind en sloeg op het terrorisme, waarmee Stalin zijn heerschappij vestigde. In het westen werd het stalinisme al spoedig onder de noemer totalitarisme met het fascisme vereenzelvigd. Alleen in linkse kringen had men daar bezwaar tegen: het verschil tussen produktiewijzen was fundamenteler dan de gemeenschappelijke massamoord, en de Sovjet-unie was tenminste socialistisch. De hogere rationaliteit van het socialisme leek de terreur nu eenmaal noodzakelijk te maken - en noodzakelijkheden werden tot excuus en verklaring tegelijk. Het gevolg hiervan was, dat een afzonderlijke theorie over het stalinisme nauwelijks ontwikkeld werd. De niet-marxistische sociale wetenschappen concentreerden zich op verschillende varianten van de totalitarisme-theorie, de marxisten daarentegen hadden weinig behoefte aan een systematisch onderzoek en volstonden met individualiserende, historische verklaringen, die het stalinisme als een uniek fenomeen zagen, veroorzaakt door bijzondere historische omstandigheden. Een general theory van het stalinisme kon in die | |||||||||
[pagina 101]
| |||||||||
situatie niet tot stand komen. Na de dood van Stalin en aangemoedigd door het twintigste partijcongres van 1956 ontstond de verwachting van een destalinisatie. Uit de concentratiekampen werden miljoenen mensen vrijgelaten, een langzame liberalisatie op alle maatschappelijke terreinen leek op gang te komen; en het stalinisme zelf scheen een historisch gegeven van afnemende betekenis te worden, voornamelijk van belang voor anticommunistische die-hards en gespecialiseerde Oost-Europa-onderzoekers. Praag en haar gevolgen, de ‘socialistische oorlog in Zuidoost-Azië en ook de paradox van de achtervolging van mensen, die niet meer eisen dan het naleven van de verklaring van Helsinki - die men zojuist met aplomb heeft ondertekend - hebben de oorspronkelijke hoop op destalinisatie doen omslaan in berusting. Het stalinisme is weer actueel geworden. Behalve in Cambodja is evenwel het terreurregime van de jaren dertig niet terug gekeerd. Maar bepaalde fenomenen, die gedurende de periode van de heerschappij van Stalin voor het sociale systeem van de Sovjet-Unie kenmerkend waren, zijn blijven voortbestaan - de conjunctuur van de destalinisatie ten spijt. Kennelijk hebben deze fenomenen zich kunnen verzelfstandigen ten opzichte van de historische constellatie, waarbinnen zij ontstonden. Een zuiver historiserende verklaring van het stalinisme is daarom onvoldoende. De feitelijke continuïteit van het stalinisme heeft naast het sinds de jaren dertig bestaande probleem van het ontstaan ervan de vraag naar haar bestaan opgeworpen. Naast de vraag ‘hoe kon het zo worden als het is’ kwam de vraag te staan: ‘hoe kon het zo blijven als het was?’ Het verschijnen van Gouldners stalinismeartikel is daarvoor een indicatie. Tot nu toe immers waren het voornamelijk historici, politicologen en - vanuit hun politieke betrokkenheid - de marxisten die zich, en dan voornamelijk historiserend, met het stalinisme bezig hielden. Het bleef daarentegen een uitzondering, dat sociologen - die gewend zijn met systematiserende verklaringen te werken dit onderwerp kozen.
2. Wat is, bekeken vanuit een sociologisch perspectief, het bijzondere van het stalinisme? In de eerste plaats zijn er natuurlijk de uitzonderlijke wreedheid en de bizarre vormen van de heerschappij van Stalin zelf. De historicus kan dan misschien volstaan met het aangeven van de redenen, om duidelijk te maken, waarom het zo moest gebeuren als het gebeurde. De socioloog daarentegen moet de rationaliteit, de zin of de funktie van het gebeuren verklaren. En er is waarschijnlijk geen gebeurtenis in de twintigste eeuw, die zich op het eerste gezicht in deze mate verzet tegen de categorische imperatief van de rationaliteit. Het is toch te gek, wat er gebeurd is? Het terrorisme van Stalin vormt in ieder geval een uitdaging voor de wetenschappelijke pretenties van de sociologie. Lukt het niet inzicht te geven in de methode van de waanzin, waarmee het volk van de Sovjet-Unie werd getiranniseerd, dan staat het bestaansrecht van de sociologie ter discussie. Ten tweede echter is er de scherpe tegenstelling tussen ideologie en werkelijkheid, welke voor het stalinisme kenmerkend is: de paradox van het stalinisme. Normale dictaturen werken met aangepaste, reactionaire ideologieën. Men vergelijke bij voorbeeld Hitlers ‘Mein Kampf’ met Lenins ‘staat en revolutie’. Zo gezien, is het fascisme ideologisch consistent, het stalinisme daarentegen ziet zich geconfronteerd met een ideologie, die de vooruitgang, de emancipatie van de mensen, hun bevrijding van alle denkbare vormen van onderdrukking eist. En de werkelijkheid: een systeem van staten, onderling verstrikt in nationalistische oorlogen of oorlogsdreigementen, zonder democratie, met deels openlijk, deels verdekt anti-semitisme, een stelsel van lage-loon-landen, versuft onder autoritaire, patriarchale heerschappijstructuren reproduceert zich ideologisch door het marxisme. Hoe kan dat? | |||||||||
[pagina 102]
| |||||||||
3. Ook in Gouldners opstel zijn beide vragen terug te vinden. Hij zelf noemt, zij het impliciet, de stalinismeparadox als oorzaak voor de verdringing van het stalinisme-probleem: ‘the study of Stalinism is also a project for human emancipation contraposed to Stalinism as the very antithesis of that aspiration.Ga naar eind1. Echter, ook bij hem werkt deze verdringing nog door. Het politieke feit, dat in de koude oorlog het stalinisme gebruikt werd ‘as a stick to beat Marxism’ schijnt voor hem wetenschappelijk gezien reden genoeg, om de mogelijkheid uit te sluiten, dat het stalinisme misschien toch als ‘kind van het marxisme’ begrepen zou kunnen worden. Net zoals andere (marxisten) wordt hij zodoende gedwongen, van de ideologische factor als systematische verklaringsgrond te abstraheren, en zich tot materiële, bij voorbeeld economische of sociale faktoren te beperken. Zijn definitie van het stalinisme legt deze beperking vast: ‘we propose a preliminary definition of Stalinism as a systematic regime of terror aimed at bringing about a property transfer, where private property (used for productive purposes) is supplanted by state property’.Ga naar eind2. Alhoewel het verdienstelijk is, dat Gouldner überhaupt poogt, zijn explanandum door een definitie af te bakenen, hetgeen in de meeste analysen van Stalinisme niet het geval is (waardoor de argumentatie van begin af aan op de tocht komt te staan, omdat de onzekerheid over het explanandum een principiële onzekerheid over het explanans schept) blijft zijn definitie toch onbevredigend, omdat geen mogelijkheid tot een systematisch onderzoek naar de rol van ideologische factoren open wordt gelaten en de economische noodzaak van begin af aan tot de spil van de redenering wordt gemaakt. Pas aan het einde van zijn opstel, en dan te laat komt hij nog een keer op de rol van de ideologie terug. Echter: in het eigenlijke onderzoek komen alleen materiële, hetzij sociaal economische, hetzij politieke factoren aan de orde. Tegen zijn eigen wil komt Gouldner zodoende op de platgetreden paden van het traditionele, voornamelijk historisch gerichte Oosteuropa-onderzoek terecht. De harde kern van zijn analyse verschilt in niets van de stellingen, die bij voorbeeld door Alec Nove, Moshe Lewin of Robert C. Tucker eerder en diepgaander zijn uitgewerktGa naar eind3., stellingen overigens, waarvan de plausibiliteit nauwelijks aanvechtbaar is. Pas een verandering van het analytisch perspectief, van de wijze waarop de vragen worden gesteld of door het stellen van nieuwe vragen zou men hier iets nieuws aan toe kunnen voegen. Maar deze kans laat Gouldner voorbij gaan, doordat hij voor een klassieke, zij het meestal impliciet blijvende, stalinisme-definitie kiest. 4. Wat is de essentie van deze stellingen? De Bolsheviki veroverden in 1917 de macht, of, nauwkeuriger geformuleerd: zij veroverden een machtvacuüm. Hun sociale basis was smal. Een ruime twintig miljoen stadsbewoners stonden tegenover honderdvijftig miljoen boeren. Door een herverkaveling van het aan de grootgrondbezitters toebehorende land poogde men, de boeren als bondgenoten te winnen. Op korte termijn boekte deze taktiek succes. Op lange termijn echter wordt daarmee een sociale structuur geschapen, die op een gegeven moment de verwezenlijking van de socialistische doeleinden wel moest blokkeren, doordat het kleineigendom tot de dominante produktieverhouding op het platte land werd. Het lukte, de op de revolutie aansluitende burgeroorlog te winnen, maar niet zonder terreur op grote schaal. Voornamelijk de boeren hadden daaronder te lijden, toen zij zich tegen de confiskatie van graan verzetten. Dit graan was nodig als voedsel voor het rode leger en voor de bevolking in de steden. Bij gebrek aan beloning wilden de boeren het niet vrijwillig afstaan. De verhouding met de boeren ging eraan onder door, terwijl de oorlog onder het proletariaat een groot aantal slachtoffers maakte. ‘Wij communisten,’ zei Lenin ‘zijn een druppel in de zee, die het volk is.’ Onder deze omstandigheden werd de weg naar de democratie, de legitimatie van de com- | |||||||||
[pagina 103]
| |||||||||
munistische macht met behulp van democratische mechanismes afgesloten. Niet het heden, alleen de toekomst, de socialistische doeleinden konden de communisten nog gelijk geven. De socialistische opbouw werd onder deze omstandigheden niet alleen tot verkiezelijke strategie van verandering, maar tevens tot een functioneel equivalent, welke de steun van een meerderheid van het volk moest vervangen. De politieke leiding bevond zich onder die omstandigheden in een virtuele tegenstelling met de massa's. Dus moesten de omstandigheden zo snel mogelijk gewijzigd worden. Resultaat was dat de partij de strategie van de geforceerde industrialisatie ontwikkelde. De Sovjet-Unie moest zo snel mogelijk een geïndustrialiseerd land worden. Dit standpunt wordt door het veertiende partijcongres definitief ingenomen en wel nog voordat het eigenlijke industrialiseringsdebatGa naar eind4. begon. De uitgangspositie voor een brede en snelle industrialisering was echter zeer ongunstig. De industrie was, zowel in vergelijking met de Europese landen als met de agrarische sector in het eigen land onderontwikkeld. Dat betekende, dat de industrieële produktie waarschijnlijk niet uit eigen kracht voldoende snel zou kunnen groeien. Maar hoe waren deze krachten dan wel te mobiliseren? Die vraag werd de inzet van het industrialiseringsdebat. De tot de linker vleugel van de partij behorende Preobraschenski ontwikkelde daartoe de strategie van de oorspronkelijke socialistische accumulatie. Deze houdt in, dat een deel van het agrarische surplus naar de industriële sector moest worden overgeheveld, voornamelijk via ongelijke ruil door het vaststellen van hoge prijzen voor industriële goederen en van lage prijzen voor landbouwprodukten. Preobraschenski's voorstellen werden hem niet door iedereen in dank afgenomen. Bucharin, die dichter bij de rechtervleugel van de partij stond, bracht tegen Preobraschenski in, dat juist investeringen in de landbouwsector een snellere economische groei te weeg zouden kunnen brengen, omdat daar het technologische niveau dermate laag was, dat men met relatief geringe investeringen een hogere produktiviteitsgroei kon bereiken met dezelfde middelen, dan in de zware industrie mogelijk zou zijn geweest. Bucharin's strategie heeft echter onder andere tot gevolg, dat de economische positie van voornamelijk de rijkere boeren, de koelakken erop vooruit zou gaan. Dit versterkte de niet-socialistische eigendomsstructuur op het platte land. Terwijl men nog aan het twisten was, ontstond de graancrisis. Ondanks de goede oogsten daalde de graanopbrengst dramatisch. Het tekort aan industriële goederen alsmede de hoge prijzen daarvan leidde ertoe, dat de boeren steeds minder graan naar de markt brachten en steeds meer graan aan ‘produktieomwegen’ zoals veeteelt of aan de eigen consumptie besteedden. Pogingen om de marktopbrengst van graan via de gebaande paden van politieke propaganda te verhogen, mislukten. Bucharins strategie (die de overheveling van een deel van het agrarische surplus via belastingheffingen overigens niet uitsloot) leek daarmee onuitvoerbaar geworden. Het ‘initiatief’, dat hij wilde stimuleren, werkte reeds averechts. Men kon dit initiatief kennelijk niet aan de boeren zelf overlaten, directe dwang werd onontkomelijk. De campagne van de collectivisering begon. Maar zij liep volstrekt uit de hand. De hierarchische beslissingsstructuur van een totalitair regime veroorzaakte in deze crisissituatie een reactieketen van overdreven uitgevoerde bevelen, die tot rechtstreekse terreur tegen de massa's ‘aan de basis’ leidde. Honderdduizenden werden vermoord, miljoenen kwamen in de Gulag terecht, uiteraard gedoodverfd als klassevijand. De boeren reageerden op hun manier, de landbouwproduktie daalde en circa de helft van het vee werd geslacht, en na een slechte zomer ontstond een hongersnood met miljoenen doden. De smytchka, het door de communisten gewenste bondgenootschap tussen boeren en proletariaat was vernietigd. Stalin was daarvoorGa naar eind5. | |||||||||
[pagina 104]
| |||||||||
verantwoordelijk. Verschillende tekenen wijzen erop, dat zijn positie binnen de partij ondanks - en ten dele juist vanwege - de groeiende ‘cultus’ omtrent zijn persoon verzwakte. Kyrow, de partijleider van Leningrad leek een mogelijk alternatief. Hij werd evenwel onder mysterieuze omstandigheden vermoord. De moord zelf vormde de aanleiding voor de daarop volgende terreurcampagne. Eerst waren het enkelingen, die ‘geconspireerd’ zouden hebben. Maar het werden er steeds meer, en ook de omvang van hun misdaden nam steeds toe. Binnen een jaar kon het iedereen zijn, en iedereen kon aan elke willekeurige misdaad schuldig bevonden worden. Partijleden en ander kader gingen voor. Een klimaat van blinde angst ontstond. Iedereen werd bang voor iedereen - zij het als saboteur of als verklikker - en solidariteit tegen het regime werd onmogelijk. Was het zelfbedrog of was het zelf niet meer dan bedrog - in ieder geval raakte Stalin alle mogelijke politieke rivalen, de hele ‘oude garde’ van de oktoberrevolutie kwijt. De explosie van de terreur volgde opnieuw de logica van de reactieketen. Weer werden honderdduizenden geëlimineerd, weer verdwenen miljoenen in de Goelag.
5. Alhoewel Gouldner deze geschiedenis op zijn eigen, bekende manier vertelt, wijkt zijn analyse nauwelijks van deze standaardverklaring af, twee punten daargelaten - maar juist bij deze punten gaat hij mijns inziens de mist in. Dat geldt ten eerste voor het probleem van de overheveling van het agrarische surplus, de ‘property transfer’ uit zijn definitie van het stalinisme. Gouldner geeft aan deze ‘property transfer’ een structurele betekenis. Het wordt bij hem de spil van het ‘interne kolonialisme’ dat het stalinisme vertegenwoordigt, en zodoende verheven tot een systematisch kenmerk van de stalinistische maatschappij. Het interne kolonialisme immers wordt gedefenieerd als ‘state power (used) by one section of society (the Control Center) to impose unfavorable rates of exchange on another part of the same society’.Ga naar eind6. Het centrum buit de periferie systematisch uit, namens een ‘grote traditie’, die het zelf denkt te vertegenwoordigen. Gelegitimeerd door deze traditie kost het het centrum weinig moeite, om daarbij haar eigen morele standaarden achterwege te laten; de periferie wordt niet geacht een integraal deel van de samenleving uit te maken. De overheveling van economisch potentieel van de ene naar de andere sector van de maatschappij wordt daarmee tot de ratio van het stalinistische systeem verheven; de functioneel verklaarbare, begrijpelijke reden, die het onbegrijpelijke mee verklaart, namelijk het stratocid, de moord van lagen van de bevolking. Dat achter het stalinisme een economische rationaliteit schuil zou gaan, is uiteraard op zich zelf ook niets nieuws. De communisten zelf hebben dit feit, zij het in meer aesopische bewoordingen tot een ‘noodzaak’ voor de ‘harde maatregelen’ en de inbreuk op de ‘socialistische legaliteit’ verheven. Het zijn de termen, die in hun taalgebruik de lading van het stalinisme moeten dekken.Ga naar eind7. Dat de ‘oorspronkelijke socialistische accumulatie’ in hun bedoeling lag, leidt geen twijfel. Maar: de beoogde overheveling van economisch potentieel kon tegen de verwachtingen in niet gerealiseerd worden. Dit blijkt uit de onderzoekingen, die na het verschijnen van Barsovs dienaangaande publikaties ook in het Westen loskwamen, en die ook Gouldner, zoals aan het einde van zijn artikel blijkt, niet geheel onbekend konden blijven. Barsov cum suis komen tot de empirisch onderbouwde conclusie, ‘that there is no basis whatsoever for the view that the increase in investment during the First Five Year Plan was financed by an increase in the agricultural surplus (and that) collectivization did not increase the net agricultural surplus.’Ga naar eind8. Had men voordien gedacht, dat de bedoelingen van de collectiviseringscampagne tenminste uitkwamen - wat men over deze bedoelingen ook zou moge denken - nu bleek, dat de ne- | |||||||||
[pagina 105]
| |||||||||
veneffecten van de collectivisatie de agrarische produktie dusdanig deden slinken, dat het beoogde ‘interne kolonialisme’ niet verwezenlijkt kon worden. Ook al voldoet de intentie van de ‘propertytransfer’ nog in een historische verklaring van het stalinisme als adequate oorzaak (Max Weber) voor de collectivisatie en haar neveneffecten, in een systematische verklaring daarentegen is het met de zuivere bedoelingen niet gedaan. Het stalinisme als systeem kan niet functioneren met behulp van een schakel, die zelf niet functioneert. Met andere woorden: Gouldners verklaring heeft alleen als historische verklaring waarde, maar als zodanig is zij niets nieuws. De economische basis, die Gouldner onder zijn verklaring probeert te leggen (doordat hij in zijn definitie met het eigendomsbegrip werkt in plaats van het machtsbegrip hetgeen zijn benadering had kunnen redden) wordt door de feiten niet gestaafd, en geeft daarom eerder aanleiding tot de omkering van de traditionele these van het stalinisme: zou men het stalinisme niet eerder als gevolg van het mislukken dan van het slagen van een bepaalde industrialisatiestrategie kunnen beschouwen? Hoe het ook zij: Gouldner heeft toch kennis genomen van Barsovs onderzoekingen, zij het indirect via ‘some revisionist studies’. Daartegen brengt hij twee argumenten in: algemeen stelt hij dat ‘quite apart from a general uneasiness about the pliability of Soviet economists, the problem seems an extremely difficult one to resolve, particularly with quantitative data’,Ga naar eind9. hetgeen waarschijnlijk juist is, maar zijn eigen stelling evenzeer raakt als de omkering daarvan. Beiden impliceren immers een kwantitatieve verhouding. Met het tweede argument stelt hij, dat het systeem van het interne kolonialisme maakt, ‘that the very terms of trade are no longer comparable because they are the very mechanism by which one party exploits the other.’Ga naar eind10. Deze argumentatie is verbazingwekkend. Want, afgezien van de vraag, hoe men de feitelijke uitbuitingsverhoudingen anders zou willen vaststellen dan met behulp van de berekening van goederen- en geldstromen, die in de‘terms of trade’ tot uitdrukking komen, zet hij zijn eigen definitie van het stalinisme, waar eveneens met het transfer-begrip gewerkt wordt, op losse schroeven.
6. Het tweede punt betreft het karakter van de beslissingsstructuur, die tot de fatale collectiviseringscampagne heeft geleid. Aanvaardt men de resultaten van het onderzoek van CarrGa naar eind11. - zonder enige twijfel het meest grondige, dat op dit terrein is verricht - dan werd het besluit tot collectivisatie door de paniek van de graancrisis veroorzaakt, waardoor de collectivisatie als een systematische schakel van het interne kolonialisme onbruikbaar wordt, omdat het een toevallig gebeurtenis blijft. Gouldner neemt dit gevaar waar en reageert met een uitwijkmanoeuvre: er was geen echte reden tot paniek, want er bestond geen politiek alternatief voor de CPSU meer. ‘The decision to be ruthless was legitimated by a seige mentality but was made possible by the system of internal colonialism within which the most extreme sanctions could be inflicted upon the peasantry with impunity - an impunity that made it unnecessary for the Party leaders to have “panicked”. It was the sociology of internal colonialism rather than the psychology of panic that shaped the party's brutal response to peasant resistance. The fundamental structural condition for open Party war against the peasantry was the pulverization of society so that there were no group structures of mass media that could be used against the state apparatus’.Ga naar eind12. Alhoewel Gouldner met dit laatste argument mijns inziens gelijk heeft, spreekt hij zich tegen, wanneer hij het verband met het interne kolonialisme probeert te leggen, daar waar juist niet de beslissingsstructuur (vormen van openbaarheid, democratische controlemechanismen en dergelijke) maar - volgens zijn definitie al- | |||||||||
[pagina 106]
| |||||||||
thans - de economische structuur doorslaggevend (structural condition) is. Samengevat: waar Gouldner de klassieke historische verklaring van het stalinisme tot een systematische verklaring probeert om te werken, gaat het fout, en raakt hij in tegenspraken verzeild, juist daar, waar het de ‘dragende elementen’ van zijn theorie (property transfer, intern kolonialisme) betreft.
7. Dit neemt niet weg, dat in de zijlijnen van zijn betoog toch interessante ideeën te vinden zijn, voor zover het om de sociologische problematiek van het stalinisme gaat. Het betreft hier minder zijn opmerkingen over de terreur en zeker ook niet zijn definitie van bureaucratie, die nogal vlak en instrumentalistisch blijft en voorbijgaat aan het feit, dat het juist de bureaucratische mechanismen zijn, die thans in de Sovjet-Unie sociale veranderingen in welke richting dan ook blokkeren (‘bureaucracy no less than terror is a mechanism for dealing with a resistant population on whom a ruling group is dependent for goods and services’.Ga naar eind13. Het gaat eerder om zijn waarnemingen over de rol van het marxisme in de ontstaansgeschiedenis van het stalinisme. Zoals aan het begin reeds werd opgemerkt, komt Gouldner aan het einde van zijn artikel - zij het impliciet - relativerend op zijn uitgangsstelling terug: de doelstellingen van de communistische partij zijn nooit alleen een kwestie van objectieve noodzaak geweest maar ten dele ook een functie van hun eigen ideologie respectievelijk hun ‘policy commitments’. ‘It is impossible to understand Bolshevik decisions apart from an understanding of their special reading of Marxism, i.e. “scientific socialism”’.Ga naar eind14. Niet, zegt Gouldner, dat hetgeen de Bolschewiki deden het spiegelbeeld was van hun theorie of dat het theoretisch voorgeschreven was (theoretically prescribed) maar het was door hun theorie voorgevormd (theoretically patterned). Indien dat het geval is, dan komen wij terug bij de in het begin geformuleerde paradox van het stalinisme: hoe kon het in Marx' naam?
8. Ook al geeft Gouldner geen bevredigend antwoord, zijn onderscheiding tussen ‘theoretisch voorgeschreven’ en ‘theoretisch voorgevormd’, biedt misschien een ingang om de paradox van het stalinisme op te lossen. Inderdaad: deze paradox is het grote struikelblok van elke systematische - en dus sociologische, niet-historische stalinismeverklaring.Ga naar eind15. En het feit dat juist marxistische stalinismeverklaringen telkens weer tegen de eigen bedoelingen in het stalinisme tot zijn historische wordingsgeschiedenis reduceren, heeft alles daarmee te maken. Het biedt de kans, om het stalinisme juist niet als een systeem, maar als een proces te interpreteren. Het laat de mogelijkheid open, om onder het delibereren van historische kennis de onaangename vraag te omzeilen, hoe het stalinisme zich met behulp van juist die ideologie, waar men zelf ook voorstander van is, heeft gereproduceerd. Het is misschien - voor ik een eigen poging tot oplossing van de paradox van het stalinisme zou willen ondernemen - zinvol, om de verschillende ontsnappingsmogelijkheden, waarmee men, en uiteraard in eerste instantie de marxisten zelf, geprobeerd heeft, stalinisme en marxisme toch nog van elkaar los te koppelen, de revue te laten passeren. Het zijn er mijns inziens vijf:
| |||||||||
[pagina 107]
| |||||||||
De ontsnappingspogingen schieten dus tekort. Men ontkomt er niet aan, dat er een verband tussen marxisme en stalinisme bestaat. De opheldering daarvan is dringender dan welke reddingspoging van het marxisme dan ook. | |||||||||
II1. Uiteraard vloeit het stalinistische systeem niet direct uit het marxisme voort. Er zijn immers mensen nodig, om een theorie naar de praktijk te vertalen en er is een geschiedenis nodig, om utopische verwachtingen in werkelijke teleurstellingen te doen omslaan. Het waren inderdaad extreme omstandigheden, die de ontwikkeling van de Sovjet-Unie ‘deformeerden’. Inmiddels zijn echter onder zeer uiteenlopende historische omstandigheden relatief vergelijkbare maatschappelijke systemen ontstaan, waarvan de gemeenschappelijke noemer juist het marxisme (respectievelijk het marxisme-leninisme) is.
2. Deze systemen vertonen bepaalde gemeenschappelijke kenmerken, waarvan mij vier centraal lijken te staan:
| |||||||||
[pagina 108]
| |||||||||
Deze fenomenen zijn gedurende de periode van de heerschappij van Stalin reeds ontstaan. Sindsdien overheersen zij de maatschappelijke verhoudingen niet alleen in de Sovjet-Unie, maar ook in de andere socialistische landen. Kennelijk hebben deze fenomenen zich over de historische constellatie van ‘buitengewone’, ‘ongunstige’, ‘extreme’ omstandigheden kunnen verzelfstandigen. Het is het voortbestaan van deze fenomenen, die het stalinisme nog steeds actueel maken, en het lijkt mij daarom zinvol, het moderne, gematigde stalinisme door deze fenomenen en niet door de terreur te definiëren. Deze lijkt mij eerder een probleem van de totalitarisme-theorie.
3. Met behulp van deze fenomenen kan het stalinisme in een nieuw analytisch perspectief geplaatst worden. Het wordt dientengevolge begrepen als een sociaal systeem, dat zich tegenover zijn (historische) omgeving relatief onveranderd heeft weten te reproduceren. Uiteraard kan het bestaan van dit systeem niet los worden gekoppeld van een ideologie. Daaruit volgt: ten eerste: het ontstaan en het bestaan van het systeem moet afzonderlijk worden onderzocht. ten tweede: indien de rol van de ideologie als een mogelijke factor niet van meet af aan uit het onderzoek uitgesloten zal worden, moet zowel de produktie (het ontstaan) als ook de reproduktie van het systeem op zo'n manier bekeken worden, dat de ideologie erin opgenomen kan worden. Het is daarom weinig zinvol, het systeem als een ‘produktiewijze’ te benaderen, zoals dat in het traditionele marxisme gebeurt. In een produktie-wijze zijn het de vormen van de produktie, die de maatschappelijke vormen van de reproduktie en zodoende ook de ideologische reproduktie bepalen. Een produktiewijze schept haar eigen ideologie via de logica van het bekende basis-bovenbouw-gebeuren. Beter lijkt het mij daarom, het systeem als een beslissingswijze te benaderen. Dan wordt het mogelijk, zowel ‘materiële’ als ook symbolische, bij voorbeeld ideologische, factoren in principe even zwaar te doen wegen. Namelijk als voorwaarden, die ten grondslag liggen aan elke poging van de maatschappij respectievelijk van de maatschappelijke instituties om de stroom van problemen op te lossen, waarvoor men zich gesteld ziet, zij het, dat deze problemen door de maatschappij zelf, zij het, dat ze door de omgeving, de geschiedenis, andere maatschappijen of de natuur worden gevormd. Indien deze beslissingswijze een patroon van oplossingen doet ontstaan, welke op haar beurt - via onbedoelde gevolgen - juist die problemen schept, die opgelost zullen worden, is er sprake van een reproduktie van deze beslissingswijze. ten derde: erop aansluitend moet de ideologie noch als een verzameling van teksten (met bijbehorende voetnoten in nietgepubliceerde manuscripten) noch als rechtvaardigingsgeloof worden bekeken, maar als verzameling van aanwijzingen, om problemen daadwerkelijk op te lossen, dus als oplossingsstrategie. Deze overwegingen geven ook een leidraad voor de volgorde van een analyse van het moderne stalinisme. Eerst moet gekeken worden, wat het marxisme als oplossingsstrategie te bieden heeft (onafhankelijk van de vraag, of Marx/ Engels/Lenin hun teksten misschien anders bedoeld hadden). Vervolgens moet de ontwikkeling, die aan de jaren dertig voorafgaat worden nagegaan, om het totstandkomen van de bijzondere constel- | |||||||||
[pagina 109]
| |||||||||
latie te doorgronden, waarbinnen een stalinistische beslissingswijze tot stand zou kunnen komen. Tenslotte rest ons de vraag, wat deze beslissingswijze in leven houdt; welke problemen welke oplossingen, en welke oplossingen welke problemen veroorzaken. Dit kan op de mij resterende pagina's uiteraard alleen in vorm van een ruwe schets gebeuren.
4. Het zijn mijns inziens vier elementen, die binnen het marxisme de functie van probleemoplossingsstrategieën kunnen overnemen. Zij bestrijken de pragmatische, de economische, de historische en de sociale dimensie.
Deze vier dimensies vormen tezamen het patroon van het marxisme als oplossingsstrategie in de betekenis, die Gouldner aan het begrip ‘theoretisch voorgevormd’ heeft gegeven.
5. De voorgeschiedenis van het stalinisme is de geschiedenis van een beslissingsstress, die met de Oktoberrevolutie zelf begint. De politieke basis van de communisten is van begin af aan smal. Nooit hebben zij ergens een meerderheid kunnen veroveren.Ga naar eind19. Een functionerende democratie, die de mogelijkheid van alternatieve, politieke perspectieven (organisatorisch gezien andere partijen dus) toelaat, werd van meet af aan als oplossing uitgesloten. Daaruit volgt ten eerste dat het | |||||||||
[pagina 110]
| |||||||||
marxisme een dubbele functie moest vervullen. Enerzijds uiteraard als partij-ideologie, maar anderzijds als functioneel equivalent voor democratische mechanismen. Het vervangt de politieke door een ideologische legitimatie. Deze laatste geeft aan, dat de socialistische opbouw in het belang van de massa's is, ook als de massa's dat misschien nog niet goed beseffen. De socialistische opbouw zelf wordt vertaald als ontwikkeling van de produktiekrachten, de ontwikkeling van de produktiekrachten wordt vertaald als economische groei, geheel volgens het marxistische manual. Ten tweede plaatst het gebrek aan politieke alternatieven de partij zelf in een monopoliepositie. ‘Ook zulke groepen en lagen’ - zo schetst Zinovjev in 1921 de toestand - ‘die onder andere omstandigheden bij de sociaal-democratische partij of een andere variant van het kleinburgerlijke socialisme terecht waren gekomen, werden nu uiteraard lid van de enige legale politieke partij, die er nog over was. Deze elementen, ook al geloven zij soms oprecht in het communisme, zijn in werkelijkheid kleinburgerlijk gebleven en brengen de kleinburgerlijke psychologie en ideologie mee.’Ga naar eind20. Men ziet zich derhalve gedwongen, het ontstaan van partijen in de partij tegen te gaan. Het fractieverbod wordt ingesteld. Kennelijk realiseerde men zich de cumulatieve gevolgen daarvan niet: het leidde ten slotte tot de geritualiseerde unanimiteit van communistische partijcongressen. Men wilde geen verbod op afwijkende meningen of op controversiële discussies, maar alleen op concurrerende organisaties binnen de organisatie zelf. Daarbij zag men over het hoofd, dat het mobiliseren van oppositionele beslissingsperspectieven niet spontaan gebeurt, maar zelf een zekere mate van organisatie vereist. Het fractieverbod moest daarom ‘in werkelijkheid’ niet alleen samenzweringen tegen de partij, maar elke realistische poging, om een van de partijmeerderheid afwijkend standpunt te kunnen bepalen, blokkeren. Het speelde zodoende diegenen de macht in handen, die in deze situatie überhaupt nog standpunten kunnen bepalen: de formele partijorganisatie, het partijapparaat. En voor zover het beslissingsperspectief van een formele organisatie adequaat is aan zijn functie, is het conservatief, gericht namelijk op het instandhouden van het geheel. Innovatie, kritiek, creativiteit zijn eigenschappen, die een partijapparaat niet alleen niet kan, maar ook niet mag hebben, indien het zijn functie wil vervullen. Het daaruit voortvloeiende probleem, namelijk de conservatieve zelfselectie van het partijapparaat is vooral te wijten aan het feit, dat het apparaat na dat het fractieverbod was uitgevaardigd, ook nog de functies van de partijmassa moest overnemen, welke door het fractieverbod weliswaar niet haar lidmaatschap, maar wel haar functie had verloren. ‘Bij benoemingen, ontslagen, overplaatsingen werd een partijlid in eerste instantie beoordeeld vanuit het gezichtspunt van zijn loyaliteit jegens het partijapparaat, in welke mate het het regime binnen de partij zou kunnen steunen of in gevaar brengen,’ schreef Trotsky.Ga naar eind21. Het is interessant te bedenken dat ook de enige daadwerkelijke poging om tegen deze ontwikkeling - die men bureaucratisering noemde - in te gaan, haar oplossing aan het marxisme ontleent, en hoe deze poging (dientengevolge) faalt. Alom wordt reeds in 1922 opgemerkt, dat er een ‘nieuwe elite’, een ‘nieuwe klasse’ (Bucharin) aan het ontstaan is. Echter: in plaats van naar de defecte beslissingsstructuur te kijken, constateerde men een gebrek aan... klassebewustzijn en aan echte arbeiders. ‘De partij heeft meer degelijk mensenmateriaal nodig,’ stelde Lenin vast.Ga naar eind22. En binnen enkele maanden worden 240 000 ‘echte’ arbeiders lid gemaakt- zonder dat er ook maar iets verandert - omdat de beslissingsstructuur zelf niet verandert. Het uiteindelijke resultaat van deze ontwikkeling is de concentratie van de gehele, ongedeelde politieke macht bij de partijtop, die door een zeer ambitieuze en misschien paranoide man werd geleid, Josef Stalin. Deze politieke | |||||||||
[pagina 111]
| |||||||||
macht werd enerzijds een middel tot zelfbehoud, anderzijds een instrument in de socialistische opbouw, die met het eerste vijfjarenplan gestalte kreeg. De bijzondere historische omstandigheden, die deze opbouw zelf zo mogelijk hebben gemaakt, verschijnen pas als buitengewoon vanuit het gezichtspunt van de buitengewone doeleinden, die de partij voorstond en die tot de geforceerde industrialisatie noopten. Dat de geforceerde industrialisatie door de graancrisis overvallen werd, was natuurlijk onverwacht en ook de collectivisatie was geen doel dat men in het eerste vijfjarenplan had ingecalculeerd. Gouldner heeft reeds terecht erop gewezen, dat de gekozen uitweg pas onder bepaalde structurele omstandigheden, die zelf het resultaat van de communistische heerschappij waren, mogelijk werd: het éénpartijregime en het daarmee verbonden gebrek aan een functionerende publieke opinie. Samengevat: de toepassing van het marxisme als oplossingsstrategie door de communistische partij vanaf 1917 leidde bij gebrek aan democratische meerderheden voor de socialistische doeleinden, die men voorstond, tot een éénpartij-regime; het éénpartij-regime leidde tot fractieverbod en het fractieverbod leidde tot de concentratie van de gehele politieke macht in handen van de partijtop. De partij compenseerde het gebrek aan democratische legitimatie door de strategie van de socialistische opbouw. Vervolgens werd de gehele maatschappij onderworpen aan de logica van politieke criteria die gericht zijn op een snelle economische groei. Deze constellatie van marxistische ideologie, éénpartij regime - zonder kans op steun van de meerderheid van de bevolking - en dientengevolge de strategie van de geforceerde industrialisatie als het voornaamste politieke doel heeft zich tot nu toe in alle socialistische landen herhaald en tot vergelijkbare gevolgen geleid. Alleen het feit dat op het beslissende moment iemand als Stalin de macht in handen kreeg is het bijzondere kenmerk van de geschiedenis van de Sovjet-Unie. Ik persoonlijk zou daarom ervoor willen pleiten om alles, wat gedurende de jaren dertig (en in zeker opzicht ook weer aan het begin van de jaren vijftig) als uitzondering op de regels van het reëel bestaande socialisme is gebeurd, aan deze persoonlijkheid toe te rekenen.
6. De beslissingswijze van het reëel bestaande socialisme wordt gekenmerkt door gebrek aan controlemogelijkheden en door zelfselectie respectievelijk zelfcoöptatie van de macht. Daardoor vervalt elke aanleiding, om het eenmaal bestaande beslissingsperspectief (van het marxisme) te wijzigen of te corrigeren. Fouten, die bij de oplossing van problemen worden gemaakt, worden niet als zodanig onderkend (omdat een fout pas door een verandering van het waarnemingsperspectief als zodanig kan blijken - als men reeds het juiste waarnemingsperspectief had gehad, dan waren de fouten niet begaan). Het gebrek aan controlemogelijkheden leidt enerzijds tot een politieke dictatuur, omdat vrije meningsuiting en openbaarheid het monopolie van de macht zouden bedreigen en omdat geen onafhankelijkheid van de rechtsspraak (die immers scheiding der machten veronderstelt) gewaarborgd is. Anderzijds ontstaat traditionalisme, namelijk de angst voor nieuwe oplossingen - die het traditionele beslissingsperspectief zouden kunnen aantasten. Het theoretisch dogmatisme is een gevolg daarvan. Ten derde ontstaat door de zelfcoöptatie via het mechanisme van sociale sluiting (Max Weber) een nieuwe elite. De problemen, die zodoende door de concentratie van de politieke macht zelf ontstonden, worden door de machtelite als volgt waargenomen: ten eerste als vijandige propaganda en tegenwerking van de klassevijand, hetgeen als noodzaak geïnterpreteerd wordt, om de concentratie van de macht circulair verder op te voeren. Ten tweede neemt men ‘onvrede onder de massa's waar, welke men aan de bureaucratie en aan de ‘nog bestaande’ economische problemen (lees: gebrek aan produktiekrachten) wijdt. Bu- | |||||||||
[pagina 112]
| |||||||||
reaucratie wordt geïnterpreteerd als gebrek aan ‘socialistische moraal’ of ‘socialistisch verantwoordelijkheidsbesef’ en herleid tot tekorten aan klassebewustzijn. Dit leidt eveneens circulair tot de conclusie, dat de politieke macht verder geconcentreerd dient te worden. En de economische problemen nopen tot het verder opvoeren van de economische groei. De strategie van de geforceerde industrialisatie dwingt tot een gecentraliseerd stelsel van economische planning. Enerzijds, omdat de beslissingsstructuur van het marktmechanisme niet vanzelf de gewenste groeivoeten teweeg brengt, en anderzijds, omdat het marxisme de planning sowieso als oplossingsstrategie voor economische problemen voorziet. Het centrale planningsstelsel versterkt de concentratie van de politieke macht verder. Dit heeft tot gevolg: (a) het technologisch conservatisme, (b) de zogenaamde ‘autogene schaarste’ (het constante gebrek aan alles en nog wat) en (c) de chronische schaarste van consumptiegoederen in het bijzonder. De erbij betrokken mechanismen zijn complex, en het zou te ver voeren, om deze hier uitvoerig te beschrijven.Ga naar eind23. In ieder geval ‘beloont’ het stelsel van centrale planning door het opleggen van plancijfers - die gehaald moeten worden - de lopende produktie en straft het vernieuwingen af. Ondertussen laten de politieke leiders uiteraard niet na, om de massa's dagelijks op de ‘creatieve kracht’ van het marxisme-leninisme attent te maken. De autogene schaarste ontstaat door een systeem van desinformatie dat berust op het gebrek aan controleslopen in het systeem. Iedereen acht zich afhankelijk van de informatie, die hij verstrekt, hetgeen structureel tot het schonen van deze informatie noopt. De bijzondere schaarste aan consumptiegoederen is enerzijds een bijzondere vorm van de autogene schaarste, en anderzijds is zij resultaat van de gekozen groeistrategie, die de prioriteit aan investeringen in produktiemiddelen geeft. De ontstane problemen worden waargenomen als enerzijds gebrek aan socialistische moraal en anderzijds als gebruik aan economisch potentiël. Men rangschikt het technologisch conservatisme en de autogene schaarste onder de noemer ‘bureaucratie’ - dus als gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef en dergelijke en de cirkel is weer rond. (Het gebrek aan economisch potentieel wordt natuurlijk opgelost door verwoede pogingen tot de verhoging van de economische groei en krijgt daarmee eveneens circulaire gevolgen.)
7. De reproduktie van het gematigde, moderne stalinisme is zodoende gegarandeerd, de paradox van het Stalinisme is opgelost. De toepassing van bepaalde oplossingen produceert via onbedoelde gevolgen juist die problemen, die men wil oplossen. De oplossingsstrategieën zelf zijn ontleend aan het marxisme, gebruikt als een manual van oplossingsstrategieën. Dit betreft de doelstelling, namelijk de verhoging van de produktiekrachten, en de economistische, door de basis-bovenbouw-these gedetermineerde interpretatie daarvan. Het betreft ook de middelen zoals de strategie van de centrale planning. En tenslotte betreft het de interpretatie van de ontstane problemen als problemen van klassebewustzijn, en klassemoraal, alsmede van het ‘nog steeds voortdurende’ gebrek aan produktiekrachten. Origineel en dan ook nietmarxistisch is alleen de notie van het verantwoordelijkheidsbesef (dat ontbreekt). De paradox ontstaat alleen, wanneer men het marxisme niet in zijn functie - namelijk als oplossingsstrategie - beschouwt, maar bij voorbeeld als stelsel van radicale beloftes. Radicale beloftes echter hebben nog nooit als oplossingsstrategie kunnen functioneren. Wie een alternatief voor het moderne stalinisme wil geven, zal geen nieuwe beloftes, maar nieuwe oplossingen moeten geven. De spil van het moderne stalinisme is de concentratie van politieke macht, die de kringloop van de zelfreproduktie van verkeerde oplossingen in werking stelt. Een partijpolitiek pluralisme schijnt - naar het zich laat aanzien - de | |||||||||
[pagina 113]
| |||||||||
[pagina 114]
| |||||||||
enige mogelijkheid, om de vicieuze cirkels van het stalinisme te doorbreken. Ook al schijnt het, dat het laatkapitalisme de lessen van het liberalisme heeft weerlegd, door het stalinisme worden zij opnieuw bevestigd. |
|