De Gids. Jaargang 143
(1980)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 96]
| |
Josepha Mendels
| |
[pagina 97]
| |
van droogte opeens begon te regenen dacht hij zonder regenjas of paraplu niet aan schuilen, maar zei - een geluk voor de aarde die water nodig heeft; ook voor de mens is dorst op een na het ergste dat hem kan overkomen. En het ergste? Oorlog. Geloof jij dat wij die nog zullen meemaken? Het duurt niet lang meer Wollie, en ik zal dan voor de tweede keer door die hel moeten. In de wereldoorlog 1914-'18 was ik juist niet jong genoeg meer om opgeroepen te worden, nu zal ik er nog juist niet te oud voor zijn. Hebben ze je gewond? Alleen van binnen. Als het ooit weer begint zal ik je verbergen of zal ik je meenemen naar Holland, daar ben je altijd veilig.
Ik sliep weer in, het was geen rustige slaap soms schokte ik, viel uit een lift of bleef er in steken en werd pas om twee uur wakker door het eerste onweer van de zomer die een paar dagen telde. V.J. was niet gekomen om mijn pannekoeken te proeven waarvan het beslag al sinds gisteravond in de schaal stond. Hij had zeker niet hard genoeg op de deur gebonsd om mij uit die akelige lift te verlossen en was toen maar teruggegaan naar zijn bureau waar hij voor een culturele instelling werkte Het gebouw stond in de tuinen van het Palais Royal, zijn buurvrouw was de schrijfster Colette die haar grote appartement destijds deelde met gaudeket en haar poezen. Ik had zelf geen telefoon, maar bij de conciërge was er wel een voor gezamenlijk gebruik van huurders die om financiële redenen niet over een eigen toestel beschikten en dat waren er heel wat. Wanneer V.J. haar gevraagd had om hem met mij door de verbinden, zou ik het geluid van een schelle bel zeker gehoord hebben. Vanuit mijn bed kon ik zien dat hij ook geen bericht onder de deur had geschoven; ik ging kijken of hij misschien aan de buitenkant een briefje had geplakt, er was niets.
- Il est souffrant, antwoordt de secretaresse aan de telefoon. - Malade? vraag ik. - Souffrant, herhaalt zij en hangt de haak op. - Niet ziek, maar lijdend, denk ik, en draai opnieuw het nummer van zijn bureau, want al lijd je dan hoef je toch nog niet in bed te liggen. - Kunt u mij zeggen waar ik hem kan bereiken? Dit keer onderbreekt zij zonder meer het gesprek. - Wat is nu eigenlijk het verschil tussen souffrant en malade, vraag ik aan de boekhandelaar in mijn straat. Hij antwoordt - voor mij is souffrant niet in de eerste plaats fysiek, maar de morele toestand waarin iemand zich bevindt en waardoor hij allerlei kwaaltjes naar zich toetrekt. - Psychomatose bedoelt u, zegt een klant die er zich mee bemoeit, en een andere - wat betekent dat? - Er is geen verschil tussen die woorden, misschien klinkt souffrant wat geruststellender dan malade, beweert een vrouw die zich voorstelt als masseuse. - Juist niet, vind ik, het maakt veel angstiger omdat je onwetend blijft. Een gewone ziekte heeft een naam, reumatiek, longontsteking, | |
[pagina 98]
| |
darmstoornis of wat dan ook. - De eerste klant vraagt om een medisch lexicon maar dat is niet aanwezig.
Toen nam de boekhandelaar mij mee naar zijn kantoor, het was een jonge man, hij had een klein gezicht en grote donkere ogen die om explicatie dwongen. Hij toonde mij een catalogus van nog te verschijnen boeken en zei - kijkt u eens op bladzijde 28, daar zult u het portret en een aankondiging van een nieuw cinemadocument van uw vriend V.J. vinden. - Kent u hem? - Natuurlijk, en ik heb u al vaak in zijn gezelschap gezien. - Hij is ziek, zijn secretaresse wil mij geen verdere inlichtingen geven, weet u misschien waar ik hem bellen kan? - Backstreet, antwoordde hij, absurde backstreet - barrages, ik raad u aan naar dit adres te gaan. Hij gaf mij een papiertje waarop de naam van een schilder die niet ver van mij woonde en over wie V.J. wel eens gesproken had.
Zijn atelier is op de hoogste etage van een moderne flatwoning. Ik wil niet bellen maar kloppen, klop toch niet en ga weer naar huis, het kan best zijn dat V.J. zich beter voelt, die souffrance alleen maar hoofdpijn was en hij nu op mij staat te wachten, maar hij staat er niet. Waarom sprak die boekhandelaar over Backstreet barrages? Misschien verzorgt een oude moeder hem wel, want verzorgd wordt hij, een man die alleen leeft draagt niet zulke glimmende schoenen en zijn dassen zien er ook uit of ze dagelijks gestreken worden. Nee het is toch geen moeder, over haar zou hij mij wel verteld hebben, wat kan het me ook schelen, waarom moet ik jaloers zijn, ik ben nu alleen nog maar ongerust. Intussen is het al laat geworden en ik besluit om terug te gaan naar de schilder en dit maal aan te bellen. Hij opent meteen de deur van zijn atelier waar het licht speelt met de kleuren van zijn oeuvre. - Vooral oppassen, zegt hij, dat u niet struikelt, maar ik moet nu eenmaal werken met mijn ‘beau désordre’ om mij heen. V.J. heeft mij over u vertelt en ook foto's laten zien waar u samen opstaat zodat het voor mij niet moeilijk is om te raden hoe u heet. Wollie, bent u hierheen gekomen om de waarheid te horen? - Waarheid? - Als hij de moed had opgebracht om zijn vrouw te verlaten zou dit nooit zijn gebeurd. - Dit? - Hij leefde in tweestrijd en angsten en zocht naar een oplossing. - Oplossing? Hij brengt mij een glas water en wil dat ik naast hem op de divan ga zitten. Met een stem zo teder alsof hij de eerste woorden fluistert tegen een kind dat zojuist de moederbuik heeft verlaten, zegt hij - V.J. was mijn beste vriend.
Tu étais si gentille pour moi V.J. was mijn beste vriend.
Onvoltooid verleden tijd. Vergeefs heeft hij er naar gezocht, de oplossing is niet voltooid. Waarom beeft mijn hand zo wanneer hij hem aanraakt? Waarom klopt er iets in mijn keel, iets zichtbaars, hij heeft het gezien, want zonder | |
[pagina 99]
| |
dat ik het vraag geeft hij mij een tweede glas water, ik moet toch weten wat V.J. is overkomen, er dwarrelt van alles door mijn hoofd, een serie veronderstellingen waarvan ik er een moet uitzoeken die bij souffrant past. Maar wat zeur ik toch, de resten van m'n Groningse inborst komen weer te voorschijn, dan was mijn grootmoeder anders, die heette van zichzelf Goedkind, Judica Goedkind en kwam uit Den Haag, zij leefde met achter de wolken schijnt de zon en hiermee blies ze alle problemen weg, zelfs toen ze begon te blazen met speekselbelletjes erbij die van onderuit haar kunstgebit naar buiten zweefden.
Dan zegt hij - een week geleden was V.J. nog hier. Hij sprak over zijn zelfmoord, een paar dagen voor de eerste wereldoorlog. Als het toen niet mislukt was, heeft hij gezegd dan zou ik de tweede, die ongetwijfeld heel binnenkort zal uitbreken, niet meer hoeven mee te maken. Je begint toch niet opnieuw, vroeg ik. Je hebt nu Wollie, waarom stel je haar niet op de hoogte, je begrijpt toch wel dat zij iets vermoedt van je privé-leven. Het raakt haar niet, was zijn antwoord, zij is zo onafhankelijk, zo weinig op een huwelijk ingesteld, onze liefde moet ik niet mengen in mijn angsten en huiselijke conflicten, dan gaat alles kapot. - Hoe kapot? - Zo. Hij pakt een papier van de grond en tekent hierop het profiel van V.J., naast de rechter wenkbrauw een potloodstip.
Ik ben geen flauwvalster, ik huil ook niet in het bijzijn van anderen, alleen mijn hart gaat soms scheef, dan klopt het links dan weer rechts en sleurt de kleur van mijn wangen. Daarom heeft hij zeker een taxi gebeld en is met mij meegegaan naar mijn kamer waar wij weer naast elkaar zaten alsof wij die taxi nooit verlaten hadden. Toen heeft hij gezegd dat V.J. om economische redenen zich op zijn bureau en niet thuis een kogel door zijn slaap had geschoten, zodat de begrafeniskosten voor rekening van de culturele instelling zouden komen, en hij voegde eraan toe dat de teraardebestelling buiten Parijs in Thiais zou plaatsvinden. Het klonk alsof hij V.J.'s rouwkaart voorlas. Toen stond hij op en boog zich over mij heen - een plechtigheid dans l'intimité Wollie, even eenzaam als een geboorte. Hij kuste mijn voorhoofd, achter zijn brilleglazen verborgen zich de tranen, hij verzweeg de dag en het uur, van de begrafenis, hij wist dat ik er niet zou heengaan.
Tien dagen later wees de bewaker van het kerkhof mij het graf. Naast het kleine houten kruis legde ik lobelia's en in de nog losse aarde schreef ik, Wollie is ook dood. |
|