De Gids. Jaargang 143
(1980)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| |||||||||
Kroniek & KritiekLetterkundig levenLloyd Haft
| |||||||||
[pagina 116]
| |||||||||
beoogde taken besteed.) Onder deze omstandigheden lukte het Bian wel zijn (nog nooit gepubliceerde) vertaling van King Lear te voltooien, maar het was zijn oorspronkelijke bedoeling om een groot boek over Shakespeare te schrijven waarin volledige vertalingen van Hamlet, King Lear, Othello en Macbeth opgenomen zouden worden. Behalve voor Shakespeare, bleef Bian zich ook voor andere groten van de wereldliteratuur interesseren. Hij publiceerde wel eens artikelen over Balzac en Tolstoi, en over Bertolt Brecht. Maar eerst met de recent gepubliceerde gedichten van Valéry heeft Bian weer sinds vele jaren zijn creatieve aandacht aan de moderne poëzie gegeven. De keuze van Valéry was niet vreemd: het was een oude liefhebberij. Al meer dan veertig jaar geleden had Bian gedichten van Valéry vertaald. Eén ervan, ‘Le Bois Amical’, werd zelfs opgenomen in de in 1936 verschenen bundel Venster op 't Westen, waarin Bian een keuze uit zijn vroege vertaalwerk publiceerde. (Andere opgenomen auteurs waren onder andere Baudelaire, Mallarmé, De Gourment, Gide en Rilke). Venster op 't Westen was een weerspiegeling van de westerse bronnen die de ontwikkeling van Bian's eigen poëzie hadden beïnvloed. Toen Bian zijn eerste verzen begon te publiceren (aan het begin van de jaren dertig) was vooral Baudelaire van invloed geweest - met zijn uitgewerkte versbouw, zijn gebruik van ‘asociale’ of ‘antipoëtische’ thema's, en zijn dikwijls zwartgallige ondertoon. Een voorbeeld van Bians poëzie uit die periode:
Enkele mensen
De straatverkoper roept: ‘IJsjes’!
Hij slikt een mondvol stof: kan hem blijkbaar
Niet schelen. De man met vogelkooien kijkt
Naar de witte duiven aan de hemel. Op hun gemak
Steken zijn voeten een rivier van stof over, terwijl
Een jongmens in de woeste straat staat te peinzen.
De rapenverkoper zwaait met zijn schoongeslepen mes.
Zijn hoopje rapen giechelt in het licht
Van de avondzon, terwijl
Een jongmens in de woeste straat staat te peinzen.
De bedelende dwerg bewondert
Zijn eigen lange schaduw, terwijl
Een jongmens in de woeste straat staat te peinzen.
Sommige mensen zuchten over hun kommetje kost,
Anderen horen in de nacht de wartaal
Van andermans dromen, anderen
Steken tussen hun witte haren een rode bloem:
Een dalende zon aan de rand van de sneeuwwoestenij!
Na een tijdlang intensief de T.S. Eliot van The Waste Land and Other Poems te hebben gelezen, ging Bian aan de vooravond van de tweede wereldoorlog zich steeds meer aangetrokken voelen tot de late symbolistische en post-symbolistische literatuur. Hij las, behalve Valéry, ook vooral Virginia Woolf, Yeats en Rilke. Hij schreef in 1937 een aantal gedichten waarin uiterst ingewikkelde associaties, rijke woordenschat en verzwegen privé-betekenissen | |||||||||
[pagina 117]
| |||||||||
werden samengevoegd tot een zeer moeilijke (en, ook voor Chinese lezers, vaak onbegrijpelijke) privé-poëzie. Een voorbeeld:
Schiereiland
Het schiereiland: tere hand
Van het vaste land die wijst, over de verre zee,
Naar de Drie Toverbergen.
Het huisje is al aan drie kanten omringd
Door 't water: kijken mag, maar drinken nooit!
De ader van een bron reikt nu al
Tot het hart van het hofje, en menselijke
Voetafdrukken liggen tot aan de voordeur
Geschreven. Hier is het dan: het punt, het kleinood
Dat je gisteravond uit de verte zag.
Stop de zee nu achter de gordijnen weg
Eer de gast zijn blik gaat richten
Op een schip dat moet varen.
Ondanks alle onbegrijpelijkheden werd deze poëzie veel bewonderd om de ontzagwekkende eruditie die er achter zat. Tot de subtiel aanwezige invloeden moesten niet alleen talrijke westerse dichters worden gerekend, maar ook verschillende stromingen in de traditionele Chinese literatuur - onder andere de zware, introspectieve gedichten van Li Shangyin en de sterk gevarieerde, op melodieën geschreven ci-gedichten van de Song dynastie. Bians versbouw, woordkeuze, en rijkdom aan toespelingen bestempelden hem tot een dichter van een ouderwetse degelijkheid. Maar Bian Zhilin was behalve dichter ook Chinees. En zoals vele Chinezen werd ook hij, na het uitbarsten van de oorlog met Japan in 1937, in de sociale omwentelingen meegesleept op een manier die bepalend bleek voor zijn verdere levensloop. Vanuit Peking ging hij eerst naar Shanghai, daarna naar Wuhan, daarna naar Chengdu in de zuidwestelijke provincie Sichuan. Zuidwest-China was in die dagen een belangrijke verzamelplaats van uit de bezette gebieden gevluchte intellectuelen. Na een tijdlang in Chengdu te hebben gewerkt besloot Bian, mede beïnvloed door literaire collega's zoals He Qifang en Sha Ting, om naar de communistische basis in Yenan te gaan. Door tussenkomst van Zhou Yang werd hij bij Mao Zedong geïntroduceerd; kort daarna voegde Bian zich bij een guerrilla-eenheid. In deze periode schreef Bian aan de gedichten die in 1940 als bundel zouden verschijnen met als titel Brieven ter Bemoediging. Deze bundel vormde, zo leek het wel, een totale breuk met Bians dichterlijk verleden. De ‘inhoud’ van deze nieuwe gedichten was voor iedereen herkenbaar; bedoeling, strekking en maatschappelijke relevantie behoefden geen uitleg meer. Een voorbeeld:
Luchtmachtstrijders
Het is aan jullie donder en bliksem
Om de blauwe hemel te beschermen,
Om de witte wolken te beschermen
Tegen viezige stempels.
Met de aarde verbonden,
Condors van de vrijheid
Die het land schoon willen hebben -
Jullie hebben scherpe ogen.
Lichter dan een ganzenveer,
Zwaarder dan de Berg Tai,
Onbelemmerd in jullie taak -
Zwoegende onsterfelijken van mensen!
(Die leven of sterven in vijf minuten
En in miljoenen bezorgde harten.)
Een patriottisch gedicht, zeer duidelijk. Voor de gemiddelde lezer zal het minder duidelijk geweest zijn dat ook dit gedicht, in technisch opzicht, door Valéry was geïnspireerd. (Het origineel bestaat uit veertien rijmende regels van telkens vijf Chinese karakters. Bian heeft | |||||||||
[pagina 118]
| |||||||||
later bekend dat hij het idee van een ‘sonnet’ met verkorte regels van Valéry had overgenomen.) De bundel Brieven ter Bemoediging werd opgenomen in Gedichten uit Tien Jaren, die in 1942 verscheen. Gedichten was bedoeld als een soort voorlopige Verzamelde Gedichten waarin 75 gedichten, geschreven in de periode van 1930 tot 1939 en chronologisch gegroepeerd, werden gebundeld. Uit deze verzameling kwam Bian naar voren als de technisch volledig ‘ontwikkelde’ kunstenaar die zich voor de zaak van de propaganda had ingezet. Maar hij was inmiddels uit Yenan naar het Zuidwesten teruggekeerd, als docent aan de Verenigde Universiteit. Aan deze instelling, waar de activiteiten van de voor de Japanners gevluchte universiteiten uit Noord- en Oost-China werden voortgezet, werd Bian tijdens de oorlog tot hoogleraar benoemd. Naast zijn onderwijstaken hield hij zich bezig met het schrijven van een ambitieus opgezette roman waarin de invloeden van Proust, Virginia Woolf, en Henry James niet zouden ontbreken. Hij vertaalde ook Prater Violet van Christopher Isherwood; de Chinese versie verscheen in Shanghai in 1946.
In 1947 ging Bian met een British Council Travelling Fellowship naar Oxford met als studiedoel: Independent Study. In feite werd ook een groot deel van deze tijd gewijd aan de roman, die steeds meer onhaalbaar leek. In 1949 besloot Bian om de roman uit zijn hoofd te zetten en naar het inmiddels door de communisten ingenomen Peking terug te keren. In Peking werd hij snel na aankomst benoemd tot hoogleraar in de westerse literatuur aan de Universiteit van Peking. In het kader van de ‘Weersta Amerika, Help Korea’ campagne (1950) verscheen weer een aantal gedichten van zijn hand. Deze behoorden duidelijk niet tot zijn betere werk en zijn nooit in latere bloemlezingen opgenomen. In 1952 werd Bian onderzoeksmedewerker bij het Instituut voor Literatuur. Vanaf die tijd heeft hij zich, wat de literatuur betreft, voornamelijk met onderzoek en vertaalwerk beziggehouden. In verband met verschillende politieke campagnes heeft hij ook deelgenomen aan niet-intellectueel werk op het platteland (onder andere tijdens de opbouw van de landbouwcoöperaties in 1953 en de Socialistische Opvoedingsbeweging in 1964. Hij heeft ook tweemaal Oost-Europa bezocht; bij de Mickiewiczherdenking in Polen (1955) ontmoette bij Pablo Neruda en bij het Congres van Oostduitse Schrijvers (1961) James Aldridge. Daarna werden de contacten met het buitenland veel moeilijker. In 1958 werden de Ming-Tomben gedichten gepubliceerd. Daarin werd gepoogd een programmatische inhoud te combineren met een niet geheel realistische vormgeving. Hoofdthema bleef het volk dat zich inspande om een nieuw socialistisch land op te bouwen, maar de grondtoon van de gedichten was metaforisch, zelfs wel sprookjesachtig. Bij voorbeeld:
Panorama van de Ming-Tomben
Nadat de Keizer een gunstige ligging had uitgezochtGa naar voetnoot1., ging hij
Naar zijn Hof terug en ontwierp een Panorama:
‘Laat vier bergen mijn beenderen omsluiten;
De tomben van de toekomst beginnen vanaf hier!
De Rivier de Wenshu is een Drakenader! Vestigen wij hier
Ons garnizoen, dan zal gedurende geen duizend generaties
| |||||||||
[pagina 119]
| |||||||||
Onze macht vergaan! Ook na onze dood zullen wij
Gevreesd zijn - als het vloedwater loskomt, zal men zien
Hoe het volk tot vis wordt, tot garnalen...’
Maar het volk stond op en omheinde het water.
Ontelbare gezinnen kwamen om de bergen open te breken.
Zij lieten bomen groeien op iedere berg en iedere boom was groen.
De geur van hun graanvelden zweefde nog ten zuiden van de Rivier.Ga naar voetnoot2.
De Keizer zei: ‘Toch heb ik het goed gezien; met een meer erbij
Is het nog indrukwekkender!’ Maar hij had niet gedacht
Dat zijn dertien kleine souvenirtjesGa naar voetnoot3. zouden dienen
Om de Grote Bloementuin van het Volk te versieren.
't Was een eerlijke poging, maar het viel niet goed. In 1958 en 1959 werd Bian in de literaire tijdschriften fel bekritiseerd. Zowel in zijn metrische theorieën als in zijn dichterlijke praktijk zou hij zich te ver van de tradities van ‘het Chinese volk’ hebben verwijderd. (Brieven ter Bemoediging, bij voorbeeld, was alleen al slecht omdat de westerse sonnetvorm er zoveel in gebruikt was.) Vanaf deze tijd heeft Bian Zhilin, volgens zijn eigen zeggen, geen gedichten meer geschreven. Het leek alsof zijn poëtisch streven, van het begin omstreeks 1930 tot het einde in 1958, verkeerd gericht was geweest. Op het terrein van de literatuurwetenschap, en als vertaler, bleef hij een boven iedere kritiek verheven autoriteit - maar in de periode van 1966 tot 1976 (‘Culturele Revolutie’; daarna ‘Bende van Vier’) kon men in China op deze gebieden niets beginnen. Zelfs in 1977 en 1978, toen er steeds meer over een ‘liberalisatie’ op cultureel gebied werd gesproken, bleef Bian zich voorlopig, in tegenstelling tot andere dichters zoals Ai Qing en Zang Kejia, gedekt houden. Maar in 1979 werd het zo langzamerhand duidelijk dat ‘buitenlands’ weer ècht mocht. Op een voorlopige lijst nieuwe boeken, die volgens het tijdschrift Dushu (‘Lezen’) in 1979 gepubliceerd zouden worden, staan onder andere vertalingen van Le Comte de Monte-Cristo, Verhalen van Tsjechow, Romeo and Juliet, en Carl Sandburgs biografie van Abraham Lincoln. Onder deze omstandigheden is het niet verwonderlijk dat Bian eindelijk met zijn Valéryvertalingen voor de dag heeft willen komen. Nog veel interessanter is het feit dat er op het ogenblikGa naar voetnoot4. in Peking al enige exemplaren circuleren van Relaas van een Rijmelaar, een nieuw boek van Bian Zhilin. Relaas van een Rijmelaar had net zo goed kunnen heten: Verzamelde Gedichten 1930-1958. Er zijn in totaal zeventig gedichten in opgenomen. De overgangsbundel Brieven ter Bemoediging is vrijwel integraal overgenomen. De hele periode van na 1949 wordt vertegenwoordigd door veertien gedichten (dus maar een vijfde van het geheel). Hierdoor is het volkomen duidelijk geworden dat Bian, ondanks alle literair-politieke wederwaardigheden van de afgelopen twintig jaar, in zijn hart geen afstand heeft willen doen van zijn vroegere werk. Elf van de vooroorlogse gedichten komen zelfs tweemaal in de bundel voor: eerst in het origineel, en daarna nog eens in (Bians eigen) Engelse vertaling. (De meeste van deze vertalingen zijn in 1949 in Engelse tijdschriften gepubliceerd.) Door het numerieke overwicht van de vroege gedichten, waarin iedere expliciet ‘sociale’ inhoud ontbreekt, lijkt het op 't eerste gezicht alsof de latere periode er niet helemaal bij | |||||||||
[pagina 120]
| |||||||||
hoort: hoe kunnen ‘Enkele Mensen’ of ‘Schiereiland’ en aan de andere kant ‘Luchtmachtstrijders’, van dezelfde dichter zijn? In mijn Voorwoord geeft Bian enige aandacht aan deze kwestie van de continuïteit. Hij zou altijd al moeite hebben gehad met het direct verwoorden van zijn diepste persoonlijke gevoelens. Daarom werd in de vooroorlogse gedichten vaak de voorkeur gegeven aan een ironische, afstandelijke toon, waardoor de inhoud een ‘onpersoonlijk’ of ‘gefictionaliseerd’ karakter kreeg. In deze gedichten waren de voornaamwoorden ‘ik’, ‘jij’ en ‘hij’ vaak verwisselbaar. En juist om deze reden was het mogelijk (aldus het Voorwoord) dat het vroegere werk kon worden opgevolgd door Brieven ter Bemoediging en de gedichten van na 1949. Juist de indirectheid en de onpersoonlijkheid van de vroegere gedichten hadden de weg voorbereid voor het latere ‘ontsnappen uit het kleine ikje’. Met de publikatie van zijn Cimitière Marin en van Relaas van een Rijmelaar heeft Bian Zhilin, anno 1979, als dichter-vertaler een indrukwekkende comeback gemaakt. Als dichter-vertaler-geleerde hoopt hij nu binnen drie jaar zijn magnum opus (de Shakespeare-tragedies) te voltooien. En daarna misschien een bundel Engelse poëzie uit alle perioden. Zullen er ook nog nieuwe gedichten komen? In het Voorwoord wordt Relaas van een Rijmelaar een ‘verzamelde’ editie genoemd, in tegenstelling tot een ‘keuze’. Maar de auteur geeft tegelijkertijd toe dat zijn ‘huidige criteria voor het bewaren van gedichten’ misschien niet definitief zullen blijken te zijn. Want ‘de dingen zijn steeds in ontwikkeling; die ontwikkeling kent steeds fasen, omwentelingen...’ | |||||||||
Zedelijk levenEmma Brunt en Lodewijk Brunt
| |||||||||
[pagina 121]
| |||||||||
nen zijn van hun immorele, onderdrukkende cultuur, de slachtoffers van gekunsteldheid. Naaktheid is de grote gelijkmaker, het menselijke lichaam is inzet geworden van politieke strijd. Maar, zoals het meestal gaat, sommigen zijn aanzienlijk ‘natuurlijker’ dan anderen. Op de naaktstranden ontstaat een blote billen-chique van mensen die de nieuwe normen van natuurlijkheid beter kunnen benaderen dan de meesten. In een blote wereld wordt de meeste aandacht gevangen door de mooiste lichamen, vooral als deze op geraffineerde wijze zijn uitgedost met subtiele versierselen. De volgende gebeurtenis wordt beschreven door de Amerikaanse sociologen Jack Douglas en Paul Rasmussen, die jarenlang onderzoek deden op het naaktstrand Eden Beach in de buurt van San Diego, Californië: ‘We liepen op een dag langs het water in het flikkergebied van Eden toen er een homo kwam aanlopen. Janine kon haar ogen niet van zijn geslachtsorganen afhouden en dus keken wij ook. Onze aandacht werd getrokken door iets wat om z'n penis zat. Janine, die na een jarenlange gewenning uitzonderlijk openlijk was geworden op het strand, liep naar hem toe en vroeg, terwijl ze het aanwees: “Hédaar, wat is dàt in godsnaam?”. Hij glimlachte flauwtjes en zei: “Dat is een pik”. Janine herstelde zich snel en vroeg toen: “Ik bedoel wat zit er om je pik?!”. “O, bedoel je dat, dat is mijn pikring”. Tot op dat moment hadden we nog nooit van een “pikring” gehoord. Het was een piepklein dingetje, een levenloos, volstrekt onbetekenend voorwerp, toch richtte het de aandacht op de penis met de kracht van een klaroenstoot.’
Het is een illusie te menen dat de knellende beschaving kan worden afgelegd als een kledingstuk; onder de lagen van textiel zit toch weer een ander onderscheidingsteken verscholen: het Adamskostuum. Wat op het moderne naaktstrand gebeurt is niet het afsterven van de conventionele beschaving, maar het ontstaan van een nieuwe, niet gecentreerd rond rijkdom of intellectuele prestaties, maar rond seksuele aantrekkelijkheid, jeugd en schoonheid. Vooral het feminisme heeft laten zien dat het lichaam als zodanig geen betrouwbaar wapen is in de strijd tegen het ‘systeem’, omdat het lichaam zèlf object van manipulatie is en vervormd wordt door maatschappelijke en culturele krachten. Daar helpt geen naaktstrand tegen. Integendeel: juist dáár vierden conventionele (= mannelijke) schoonheidsidealen hoogtij. De kokette enkelbandjes en halskettingen die op het naaktstrand moeten dienen om het éne vrouwenlichaam met nadruk van het andere te onderscheiden, zijn volgens de feministische zienswijze evenzovele loden kogels, die vrouwen gevangen houden in het strafkamp van de mannenmaatschappij. Vrouwen moeten afstand nemen van begrippen als ‘mooi’ en ‘jeugdig’, want dat is door mannen verzonnen. Een belangrijk thema in de enorme golf van ‘lichaamsboeken’ voor vrouwen die ons de laatste jaren heeft overspoeld, is de noodzaak dat vrouwen hun eigen lichaam opnieuw ontdekken en veroveren. In Our bodies, our selves, geschreven door een vrouwencollectief uit Boston, heet het: ‘We besteden niet meer zoveel energie aan het proberen te zijn wat we niet zijn: de aantrekkelijke vrouw met het mooie figuur, en haar en een gezicht dat altijd veranderd moet worden’. In Getting Clear raadt Anne Kent Rush haar lezeressen aan de volgende formule uit te spreken: ‘Ik ga meer van mijn borsten houden nu ik het niet erg meer vind dat ze klein zijn. Ik zie nu dat ik ze altijd beoordeeld heb op wat mannen ervan zouden vinden. Ze geven mij heerlijke seksuele gevoelens’. En Anja Meulenbelt, als altijd alert voor de nieuwste ontwikkelingen op het gebied van de vrouwenetiquette, schrijft in Voor onszelf: ‘Het is moeilijk om weerstand te bieden aan het beeld van “mooi” zijn dat ons wordt opgedrongen. Ik ben pas voor het eerst anders gaan kijken naar mijzelf en naar andere vrouwen toen ik op Femø was, een vakantiekamp op een eiland met alleen vrouwen, en ik blote vrouwen om me | |||||||||
[pagina 122]
| |||||||||
heen zag in alle maten, en van verschillende leeftijd. Ik merkte dat ik een vrouw die ik in de stad, in haar kleren, te dik zou hebben gevonden nu mooi vond. Ze zat lekker in haar vel, ze had zo'n plezier als ze danste, het was aanstekelijk. Ik merkte ook dat ik ging houden van het karakter van lijven, het perkamentachtige vel van een oudere vrouw, de ronding van een buik van een vrouw die meer kinderen had gehad. Bloot zijn met andere vrouwen helpt’. Het kost in het begin misschien nog enige moeite om je van de oude conventie los te maken, maar een tripje naar een vrouwennaaktstrand is genoeg om je te kwalificeren voor het lidmaatschap van een nieuwe elite: de hangtiet-chique. De nogal prozaïsche idealen van de gebruinde volmaakte billen hebben daar plaatsgemaakt voor normen van een veel ‘vergeestelijkter’ soort. Meulenbelt merkt op: ‘In vrouwen vind ik andere dingen mooi dan de meeste mannen: kracht, zelfverzekerdheid, plezier in het eigen lijf, dat zijn de “uiterlijkheden” die me opvallen als ik een andere vrouw aantrekkelijk vind’. Het boekje Voor onszelf is dan ook rijkelijk geïllustreerd met foto's van vrouwelijk naakt die nooit of te nimmer in Playboy of Penthouse zouden worden afgedrukt. Het kostuum van de postmoderne Eva mag dan perkamentachtig zijn, rimpelig of wat slobberend, doorslaggevend is de innerlijke kracht die het zou uitstralen. De moderne lichamelijkheid van het naaktstrand is overwonnen, voor ons ligt de periode van een nieuw soort lichamelijkheid: de lijfheid.
De strijd om het lijf wordt op tal van manieren gevoerd. De abortuskwestie heeft vrouwen bewust gemaakt van het feit dat de mannenmaatschappij naar willekeur aan het sollen was met hun lichamen, al eeuwenlang. ‘Baas in eigen buik’ en ‘Blijf van mijn lijf’ zijn slogans die in stelling worden gebracht tegen de dwang van heteroseksueel verkeer, ziekenhuisbevallingen, keizersneden, verkrachting, mishandeling, de pil, sterilisatie en pornografie. Hèt symbool van vrouwenonderdrukking is wel de gynaecologie, daarover zijn alle varianten van de postmoderne lijfbeweging het eens. In deze tak van de medische wetenschap manifesteert zich de mannenmaatschappij in zijn meest perfide en perverse vorm. In Seizing Our Bodies wordt de gynaecologie omschreven als een vorm van sociaal gesanctioneerde vrouwenhaat, waarin openlijk kan worden ingehakt op de vrouwelijke genitalia. De gynaecologie zou het mannenantwoord zijn geweest op de eerste feministische golf, ingegeven door een dodelijke angst dat vrouwen hun eigen biologie wensten te beheersen. Een zeer bloedige reactie, gedragen door een ware cultus van vrouwenonderdrukking en uitmondend in de castratie van tienduizenden vrouwen. Tegen deze terreur dienen vrouwen zich te organiseren, zelf-hulp, liefst in de vorm van door vrouwen opgezette en gedreven ‘gezondheidscentra’, is de enige mogelijkheid om deze super-patriarchen op de knieën te krijgen. De gynaecologie heeft ervoor gezorgd dat vrouwen van hun lichamen vervreemd zijn geraakt, dat er een scheiding is aangebracht tussen lichaam en bewustzijn. De verovering van je lijf betekent het weer samenvoegen van lichaam en bewustzijn: je lijf, dat ben je zèlf. De Feminist Women's Health Center te Los Angeles was één van de eerste en meest bekende pogingen om de machtvan de ‘sjamamen’ en ‘heksendokters’, zoals Paula Weidegger vrouwenartsen bestempelt, te breken. In Seizing Our Bodies kan men lezen hoe dat vroeger in z'n werk ging: ‘Een oude kelder onder in een kerkgebouw, een lange tafel, een vrouw, een speculum - en whhhammmm! In nog geen vijf minuten heb je de mystiek van de arts vernietigd. Ik zag het deze week gebeuren toen Carol, een vrouw van de zelfhulpkliniek in Los Angeles, haar spijkerbroek en slipje uittrok, iemands jas leende en over de tafel spreidde, er languit op ging liggen met haar knieën gebogen, en een speculum inbracht. Toen het op z'n plaats zat was de baarmoedermond duidelijk zichtbaar en ieder van de vijftig vrouwen pakte een zaklantaarn om er goed naar te kunnen kijken.’ | |||||||||
[pagina 123]
| |||||||||
Nadat Carols live-show was afgelopen werden er dia's vertoond van andere vagina's. De verslaggeefster noemt deze gebeurtenis ‘revolutionair’, een daad van vaginale politiek: ‘Het was te vergelijken met een blinde die voor het eerst kan zien - want welke vrouw is niet blind voor wat zich binnenin haar bevindt?’.
De kuttenkijkerij slaat in als een bom. Films als Healthcaring From Our End of the Speculum en Near the Big Chakra worden grijs gedraaid in vrouwenhuizen, een boek als Voor onszelf bevat een galerij van kutportretten. Anne Kent Rush beschrijft haar ervaringen na het zien van zo'n film: ‘Ik kreeg een gevoel van ontzag. Ik wist niet dat vagina's zo verschillend konden zijn. Ik kreeg ook het gevoel dat ik naar een wonderlijk natuurfenomeen zat te kijken, zoals ijsgrotten of een schitterend zeedier. Ik was er diep van onder de indruk dat je zo diep bij een vrouw naar binnen kon, door in de open vagina te kijken ... aan het eind kende iedereen zichzelf en andere vrouwen beter’. De vrouwen van het gezondheidscollectief uit Boston schrijven: ‘We realiseerden ons dat we wel veel praatten over onze seksorganen, maar dat we er lang niet zo vertrouwd mee waren als met andere lichaamsdelen. We kwamen er achter dat het handig is een spiegel te gebruiken om je eigen kut te bekijken. Voor het eerst konden we zeggen: “Het is lekker jezelf te voelen en te proeven. Vaginavocht is gezond, het komt van binnen uit, uit je eigen cellen. Ik ben niet vies”. Je vagina is schoner dan de binnenkant van je mond.’ Sommige kutkijksters spreken over een wereldschokkende ervaring, zoals men in de inleiding van Seizing Our Bodies kan lezen. ‘De maatschappij had de interne organen van vrouwen altijd als duistere, smerige raadsels opgevat. Vrouwen mochten zichzelf niet aanraken. Wat de pioniers van de zelfhulp-beweging zagen toen ze hun baarmoedermonden bekeken was een prachtig universum wat daar altijd was geweest. Het was hun universum, en ze waren schoon, en hun lichamen zaten heel begrijpelijk in elkaar, en ze waren goed!’. De kutbeschouwing leidt niet slechts tot religieuze vervoering en heerlijke extase, maar ook tot gevoelens van kracht, zelfverzekerdheid en plezier in het eigen lichaam, kortom tot de ware lijfervaring. In The Women's Health Book staat met nadruk vermeld, dat kutkijksters géén halve gare excentriekelingen zijn, maar juist strijdsters voor de goede zaak: ‘Zelfonderzoek helpt je om je lichaam te beschouwen als in wezen gezond. ...Je leert hoe breed het normale spectrum van verschijnselen is en wat voor jou normaal of abnormaal is’. Inderdaad, de eerste aanwending van de kennis over het nieuwe universum is om vrouwen te steunen in hun omgang met gynaecologen. ‘Enkele uitzonderingen daargelaten is de medische stand vaak ontwijkend en neerbuigend en dokters vertellen ons niet wat we willen weten.’ Welnu: Vrouwen hebben zèlf al ontdekt wat ze weten willen. Als dokters in het vervolg door het speculum naar binnen kijken dan zijn hun patiënten op de hoogte van wat daar te zien valt. Aangezien dokters maar één keer kijken en kutkijksters liefst iedere dag, zullen vrouwen zich er in de toekomst wel voor hoeden om zich ooit nog allerlei gynaecologische smoesjes op de mouw te laten spelden. Een groot deel van de nieuwe lijfboeken voor vrouwen is gevuld met de beschrijving van allerlei ziekten en aandoeningen en de wijze waarop deze ontstaan. ‘De verhaaltjes dat je syfilis en gonorroe op kunt doen van w.c.-brillen, deurknoppen, handdoeken, borden en dergelijke zijn onwaar’, zo meldt het vrouwencollectief uit Boston. ‘Je kunt geslachtsziekte alleen krijgen door seksueel contact’. Door kennis te vergaren over veelvoorkomende ziekten - zoals naast syfillis en gonorroe ook schaamluis, endometriosis, gistinfectie, trichomoniasis, cervixerosie, cystitis en borst- en baarmoederkankers - helpen vrouwen mee aan hun gezondheid. ‘Zo kunnen we zelf ook het beste meewerken aan een optimale behandeling, hoeven niet alle denkwerk aan de dokter over te laten en kunnen ook | |||||||||
[pagina 124]
| |||||||||
onze eisen stellen’. Onder die eisen valt volledige informatie, resultaten van ieder onderzoek, voor- en nadelen plus alternatieven van iedere behandeling, nauwkeurige diagnose en bereidheid om de behandeling te stoppen op verzoek van de patiënte. In Our bodies, our selves zijn dergelijke lijstjes opgenomen onder het hoofdje ‘Wat je van je dokter mag verwachten’. In Seizing Our Bodies heerst een geheel andere geest: van je dokter valt niets te verwachten. Onder het motto dat vrouwen die hun lichaam beheersen ook hun leven beheersen wordt hier definitief afgerekend met de mythe dat de artsenstand ook maar ergens goed voor zou zijn. Artsen pretenderen te kunnen vaststellen wat ziek is en wat gezond, maar dat is een vraag die vrouwen zèlf verreweg het beste kunnen beantwoorden. Het hele medische systeem is minstens net zo erg als welke ziekte dan ook, ja, ziekten worden door dit systeem veroorzaakt! Door het moedwillig achterhouden van informatie bij voorbeeld, zoals een vrouw vaststelt die met klachten over haar menopauze bij de dokter aanklopte: ‘De artsen vertelden me niet dat er in dit land vandaag maar liefst 37 miljoen zusters zijn die hun menopauze net achter de rug hebben, op dit moment ervaren of spoedig zullen krijgen. De bekendheid met dit statistische gegeven maakt dat ik me sterk voel. Waar haalt deze cultuur het lef vandaan om het enorme aantal dat we vormen te willen verdoezelen?’ Kennis maakt macht, en die macht dient te worden aangewend om een massale opstand van vrouwen tegen de knechting door artsen te mobiliseren. Artsen dienen eenvoudigweg te worden afgeschaft. Dat kan ook zonder enig bezwaar, omdat in de vele feministische vrouwenklinieken die inmiddels in Amerika en West-Europa zijn ontstaan de overtuiging groeiende is dat de kwaaltjes van vrouwen bijzonder gemakkelijk te diagnosticeren zijn en ook zonder noemenswaardige problemen verholpen kunnen worden. Uit een onderzoekje onder de klantenkring van de Feminist Women's Health Center te Los Angeles bleek dat de meeste vrouwen veel eerder en beter konden constateren dat ze zwanger waren dan beroepsgynaecologen. Het vrouwencollectief Jane uit Chicago voerde in vier jaar tijd ruim 10 000 abortussen uit toen deze ingreep in Illinois nog niet gelegaliseerd was. De meeste gynaecologische problemen, zo is de algemene opinie, zijn in een wip te verhelpen. Het enige wat daarvoor nodig is, is een juist politiek-feministisch bewustzijn en het besef dat geen vrouw gezond kan zijn onder de condities van het patriarchaat. Ziekte is niet zozeer een aandoening van het individu als wel een slepende kwaal van het ‘systeem’. Hier en daar wordt de consequentie getrokken uit deze zienswijze en behandelt men niet de ‘patiënt’ - daar ligt het probleem immers niet - maar de ‘omgeving’. Wat daarbij komt kijken is niet zozeer enigerlei vorm van medische kennis als wel een echt vrouwelijke, democratische aanpak van het euvel: ziekte wordt als bij toverslag opgelost door het afschaffen van autoriteit. Julia Mc Kinney Barfoot zet in Getting Clear uiteen hoe je de politics of health vorm moet geven in een gezondheidscentrum: ‘Wij wilden worden wat er uit het groepsproces te voorschijn zou komen. Wij zijn constant bezig, we ontwikkelen ons voortdurend. We vonden dat collectieve problemen (sociale ziekten) collectief opgelost moesten worden, waarbij iedereen volledig meedeed en met ideeën kwam, kritiek uitte, informatie doorgaf, en verantwoordelijkheid deelde’. Houd je deze gulden regels in het oog, dan kan er eigenlijk geen sprake meer zijn van ziekte. Langs democratische weg is het verschijnsel uitgebannen. En als het nog hier en daar de kop op mocht steken is het wel duidelijk hoe dat komt: veel te weinig vrouwen zijn zich bewust van hun rechten en de meesten laten zich nog steeds van alles aanpraten. Iedere vrouw is door en door gezond, alleen zijn er nog zovelen die het niet beseffen.
Het getob met het inbrengen van yoghurt in de | |||||||||
[pagina 125]
| |||||||||
vagina om gistinfecties te bestrijden, is dan ook eigenlijk meer iets voor beginners. Het is weliswaar nog steeds sjiek, maar voor fijnproevers is het toch niet meer wat het geweest is. Vrouwen die werkelijk begrepen hebben hoe onmetelijk goed een vrouwenlijf eigenlijk in elkaar zit, hebben wel feestelijker dingen om zich mee bezig te houden dan schimmels en infecties. Vooruitlopend op het moment dat mèt het patriarchaat ook deze kleine ongemakken voorgoed tot het verleden zullen behoren, wijden zij zich aan het celebreren van het vrouwenlijf. Alles wat vroeger gold als ‘ziek’ verkeert op gelukkige wijze in zijn tegendeel. Wat hinder veroorzaakte geeft nu genot. Een centrale plaats in deze vreugdevolle herwaardering van het lijf neemt de menstruatie in. Niets is immers zo duidelijk en dramatisch verbonden met de mysterieën van de kut en de vruchtbaarheid als de maandelijkse bloeding, en niets is ook zo onbarmhartig door het slijk gehaald door de gynaecologen en de mannenmaatschappij. Een eredienst voor de menstruatie is dan ook geboden: met rituele spreuken en handelingen wordt de vernedering bezworen en de trots op het eigen lijf gevoed. In The Curse leest men een verslag van zo'n ceremonie: ‘We kozen vrijdag 13 juli 1973 voor onze Bleed-In omdat vrijdag, het getal 13 en de volle maan (die deze nacht onze bijeenkomst verlichtte) allemaal vrouwelijke symbolen zijn. Door een toeval waren er precies 13 vrouwen aanwezig in Mary Jane's huis te Baltimore. Voor de gelegenheid had Mary Jane de badkamer versierd met de tekens en symbolen van de menstruatie. Grote papieren bloemen hingen op de spiegel en tegen de deur. Bevlekt maandverband (tomatenketchup) lag overal op de grond. Naast de rode prullenmand lag een wit broekje met daarop aan de voorkant het woord Vrijdag geborduurd en een veelbetekenend rood vlekje in het kruis, bedoeld om de middelbare schoolmythe in herinnering te brengen dat een meisje dat op vrijdag rode kleren droeg “de vlag had uithangen”. ... In de zitkamer zaten we allemaal in een kring (een vrouwelijke, baarmoederlijke vorm). Toevallig zaten de twee menstruerende vrouwen in een halve cirkel apart, zodat iedereen zich ook nog eens binnen hun cirkel bevond. ... We besprenkelden onze verhalen (over menstruatie) met het drankje van de avond, een Bloody Mary.... Tegen het einde van de avond werd het duidelijk dat ons Bloed Festijn een nieuwe betekenis had gegeven aan onze opvatting van zusterschap. We hadden in de Amerikaanse stad Baltimore 13 vrouwen samengebracht om hun menstruatie-ervaringen en hun zelfinzicht met elkaar te delen. Maar we hadden deze 13 zusters ook in contact gebracht met hun zusters in het oude Cambodja, de prehistorie van Nieuw-Guinea en het hedendaagse Israël. Onder de vrolijkheid en vrijpostigheid van deze avond lag een plechtige viering verborgen van de vrouwelijke mysterieën, een poging om te eren wat veelal wordt besmeurd, een poging om iets zichtbaar te maken wat al duizenden jaren uit angst wordt weggemoffeld. Dat we zo genoten hadden van onze riten leek ons een teken dat we in onze opzet geslaagd waren. We zijn er van overtuigd dat deze generatie de vloek zal uitbannen die al zo lang op ons rust, terwijl we de zegen van Eva zullen afroepen over onze dochters.’ Een ander taboe, de zo gevreesde ‘vetzucht’, geeft bij nader inzien eveneens aanleiding tot feestelijke gevoelens. Net als menstruatiebloed is zwaarlijvigheid bezig om heel sjiek te worden, op voorwaarde natuurlijk dat je er veel over spreekt met andere vrouwen en je de kwestie in het juiste licht weet te plaatsen. Het gezondheidsdenken dat zolang de vetrolletjes en de onderkin heeft bepaald, is langzaam maar zeker aan het plaatsmaken voor een uitnodigender sfeer van pret en ontspanning. Anja Meulenbelt stelt nog eenvoudig vast dat een gezond vrouwenlijf vraagt om gezond voedsel. ‘De basis voor een goede relatie met onszelf bestaat uit respect voor ons lichaam’, beweert ze gestreng. ‘Dat betekent dat we ons goed voeden, dat we schadelijke gewoontes als roken en drinken be- | |||||||||
[pagina 126]
| |||||||||
perken, dat we ons voldoende bewegen, en dat we onze gezondheid serieus nemen.’ Veel te genieten valt er niet, want ‘dronkenschap is ongezond’, evenals ‘verleidelijke hapjes’, zoals ‘kant en klare slaatjes, saucijzebroodjes, loempia's, croquetten, taartjes (ook de kwarkpunten waarvan zoveel mensen denken dat ze gezond zijn, zitten vol suiker, vet en wit meel)’. Verwacht Meulenbelt de oplossing nog van degelijke voorlichting en het uitvaardigen van verboden, in het boekje Hoe tante Sjaan haar lichaam leert kennen wordt het al een stuk gezelliger. Uit de verslagen van onder democratisch leiderschap opgezette NVV-groepen-Neurotisch Vretende Vrouwen - blijkt hoe je ‘met elkaar moet werken’ aan het dik zijn. Dit betekent vooral dat de deelnemers eerst vrede met hun vet moeten vinden vóór ze het kwijt kunnen raken. Het doel is Eten Zonder Vrees, niet gekweld door de normen van de mannenmaatschappij, die decreteren dat slank zijn het ideaal is voor iedere vrouw en dat dikte schandelijk en onaantrekkelijk is. Zonder zulke dwang voel je je normaal, en dan éét je ook normaal. Als vanzelf zal dan de slankheid wel komenl Iedere vrouw is in wezen zo slank als een den, alleen beseffen helaas zovelen dat nog niet. Deze bescheiden aanzetten tot feestgedruis zwellen aan tot een waarlijk fanfare-orkest in de wollige wereld van Anne Kent Rush, uiteengezet in Getting Clear, in het Nederlands vertaald als Lichaamswerk: het groeiboek voor vrouwen. Het inzicht dat vrouwen volmaakt gezond zijn en dat geen ziekte of ouderdom ze nog langer kan bedreigen, is hier tot volle wasdom gekomen. De auteur meldt zonnig: ‘Genezen vind ik niet iets ongewoons of mysterieus. Mijn ervaring is dat het iets heel gewoons is, dat wil zeggen, iedereen heeft het vermogen om te genezen, maar we gebruiken het niet, of we weten niet hoe we het moeten aanboren, of we noemen bepaalde dingen geen genezing of ervaren ze als zodanig omdat onze maatschappij ze als niet mogelijk of zelfs onwenselijk beschouwd.’ Ze vertelt ook hoe deze unieke gaven tot zelf-genezing het best tot ontplooiing gebracht kunnen worden: ‘De meeste genezers die ik ken zien regelmatige meditatie als de manier om je intuïtieve geest te mobiliseren en je open te stellen voor je ongebruikte vermogens. ...Ik heb aan verschillende groepen meegedaan die door genezers werden geleid en in alle werd een simpele meditatie van tien minuten per dag aangeraden als de toegang tot je eigen genezende krachten.’ Die tien minuten zijn welbesteed, en daarna is er alle gelegenheid tot het genieten van vrolijker ervaringen. Het is maar goed dat de zorg voor de gezondheid zo efficiënt is opgelost, want het pretprogramma van Anne Kent Rush is weliswaar buitengewoon onderhoudend maar ook nogal tijdrovend. Een ‘lijf’ vergt aanzienlijk meer onderhoud dan een ‘lichaam’. Je lijf dat ben je zèlf, en het blijkt al gauw dat er een compleet dagprogramma van koestering, prikkeling, streling, beweging, oefening, gewone massage en dieptemassage nodig is om dit veeleisende lijf tevreden te stellen. Behalve dat het lijf eist dat er onophoudelijk naar gekeken wordt, dat het dansen kan uitvoeren en dat het ieder ogenblik liefdevol wordt aangeraakt en betast, wil het ook dat er mee gepraat wordt. Taal is heel belangrijk in de postmoderne lijfbeweging. Vernederende termen zijn taboe: daarvan gaat het lijf kwijnen. Het woord ‘schaamlippen’ dient daarom vervangen te worden door het woord ‘pretlippen’. Nadat ieder lichaamsdeel het eigen koosnaampje heeft ontvangen kun je ook proberen het lijf in gesprek te brengen met zichzelf, bij voorbeeld aan de hand van de volgende oefening, die al in menige huiskamer voor een ontspannen dialoog gezorgd zal hebben: ‘Ga zitten. Sluit je ogen. Keer jezelf naar binnen en kijk hoe je je voelt. Kijk zonder je armen te bewegen of in een andere positie te brengen hoe ze zitten of hangen. Raken ze elkaar of niet? Voelt de ene zich ontspannener of losser dan de andere? Hoe voelt elke hand zich nu? Ga nu hardop praten alsof je je rechterhand was die tegen de linker spreekt. Praat | |||||||||
[pagina 127]
| |||||||||
in de eerste persoon en noem de linkerhand “linkerhand”. Denk over jezelf als “rechterhand”. Laat de rechterhand zichzelf aan de linkerhand beschrijven. Doe het heel uitvoerig. Vertel bij voorbeeld of jij, rechterhand, je sterk voelt, of zwak, gevoelloos of gevoelig, nerveus of rustig. Vertel hoe je je voelt ten opzichte van de linkerhand. Hoe zie jij, rechterhand, de linker? Is de linkerhand zwak en stil of meer levend? Vind je het prettig hoe de linkerhand is? Of had je liever dat de linkerhand anders was? Formuleer in dat geval een verzoek: “Linkerhand, ik wil dat je je flinker opstelt. Je bent veel te stil en te rustig”.’ Het is van het grootste belang dat de linkerhand de rechter ook antwoord geeft: er moet een diepgravende dialoog ontstaan. En luister goed naar wat die handen met elkaar doornemen: ‘ze hebben je veel te vertellen’. Dit ‘ontdek-je-plekje’ is pas je ware, de èchte lijfchique. Het lichaam ìs veroverd, geen arts, gynaecoloog of andere man die er nog naar zou durven wijzen, en het enige wat je te doen staat is alle heerlijke genotsplekjes te exploreren alsof je een lange ontdekkingsreis onderneemt in een uitnodigend landschap. Eén van de verrassingen op deze tocht in het land van melk en honing: het voedsel. Als je genoeg van je lijf bent gaan houden levert dit klassieke struikelblok slechts extase op. Anne Kent Rush onderscheidt wenkend voedsel - dat lacht je toe vanachter de etalageruiten - en neuriënd voedsel - dat je wenst te eten omdat je er van binnenuit behoefte aan voelt. Bij het aangaan van een ‘liefdesrelatie’ met dit heerlijke voedsel keer je tot jezelf in en vraag je aan je binnenste: ‘Wil ik iets zachts en schuimigs? Of wil ik iets warms in mijn keel dat lekker voelt? Of wil ik eerder iets wat vult en wat me een prettig vol gevoel in mijn buik geeft? Wil ik iets in mijn mond dat mij een volle-mond-gevoel geeft? Misschien wil ik iets om mijn kaken aan het werk te zetten, iets om echt in te bijten’. Het leven wordt eenvoudig en goed. Alleen de gewaarwordingen in je pink of in je smaakpapillen tellen nog; de problematiek van alledag laat zich herleiden tot de vraag: vind ik dit prettig of onprettig? Tijdens het nadenken over deze vraag verstrijkt de tijd aangenaam en ongemerkt. Op den duur besef je dat àlles gewoon heel prettig is geworden. Evenals dat in andere lijfboeken gebeurt, brengt Anne Kent Rush zo'n staat van opperste gelukzaligheid in verband met oeroude beschavingen en culturen: behalve het oude Cambodja, het oude Egypte, het oude Babylonië ook het niet nader gelokaliseerde ‘Kamchatka’. In die windstreken zouden allemaal ‘vrolijke vrouwen’ hebben vertoefd, onberoerd door de perversiteiten van een mannenmaatschappij. Het zijn aanduidingen voor het paradijselijke ‘vroeger’ en ‘elders’, waar vrouwenlichamen nog echte lijven waren, niet vervreemd van vruchtbaarheid en menstruatie, een schitterend universum in de vaginale tinten rose, rood en paars. Voor de lijfzoeksters van nu is niets zo goed als het leren van ‘ethnische dansen’ om weer in contact te komen met dit mythische verleden, dat tevens een glorieuze toekomst is. Het spreekt vanzelf dat deze dansen naakt dienen te worden uitgevoerd. Nu echter niet meer ter streling van barbaarse mannenogen of ten dienste van enig vaag gemeensschapsgevoel: de postmoderne onschuld verdraagt slechts spiegels en zorgvuldige afzondering. Ziehier de apotheose van het lijfevangelie volgens Anne Kent Rush: ‘Doe de deur dicht. Kies een kamer die je prettig vindt. Zoek de muziek uit die je mooi vindt. Trek al je kleren uit. En dans! Dans voor jezelf. Dans op de muziek of vanuit de muziek. ... Vergeet je afspraken, je verplichtingen. Vergeet andere mensen of gedachten. Vergeet alles wat je geleerd hebt, wat je in dit boek gelezen hebt. Dans!’.
Ooit meenden de hervormers van de nieuwe ‘natuurlijkheid’ dat zij door het uitvoeren van een stormloop op het lichaam gebied konden veroveren op de beschaving. Het bezit nemen van je eigen lijf werd gezien als een politieke daad. Het lijkt heel lang geleden. Starend naar | |||||||||
[pagina 128]
| |||||||||
hun kut en knus babbelend met hun roze teentjes genieten vrouwen thans van hun nieuw verworven bezit: het lijfeigenschap is in hun eigen handen overgegaan. Dit vraagt aandacht, ieder uur, iedere minuut, elk ogenblik van de dag en nacht. Bij de verzorging van het lijf zijn lippenstift, nagellak of krultang overbodig geworden, het koesteren van eigen kracht, zelfverzekerdheid, plezier en andere ‘uiterlijkheden’ is niets meer of minder dan het leven zèlf. En mannen? Hebben die geen lijf? Misschien, misschien ook niet. Vooralsnog schijnt die helft van de mensheid nog te zeer gebukt te gaan onder die andere gesel die de mensheid trof toen zij uit de Hof van Eden werd verdreven: arbeid. Aan hun lijf zijn ze nog niet toegekomen. | |||||||||
Literatuur:
| |||||||||
Politiek levenBram van der Lek
| |||||||||
[pagina 129]
| |||||||||
Kernwapens
| |||||||||
De opstellingLaten we beginnen met de opstelling van de regering in het NAVO-overleg in Brussel op 12 december. De verschillende lezingen stemmen zo langzamerhand aardig overeen. Het komt er op neer dat de regering zich niet verzet heeft tegen de produktie van de (572) nieuwe kernwapens, maar nog niet heeft ingestemd met de plaatsing van het gedeelte (48 stuks) ervan dat in Nederland zou moeten komen. Het besluit daarover is uitgesteld tot 1981, omdat de regering daarover nu nog ‘geen standpunt kon innemen’. We gaan een aantal vragen niet stellen. Bij voorbeeld niet de vraag wat het betekent dat de regering zo'n plaatsingsbesluit nu niet ‘kon’ nemen. Allerlei nuances zijn mogelijk. Het kan betekenen: sorry collega's, we zijn net wakker geworden, we zijn nog maar net begonnen er over na te denken, gun ons even de tijd, we weten het nog niet. Het kan ook betekenen: beste collega's, we hebben op het ogenblik een wat lastig thuisfront, laat ons nu even, gun ons een paar jaar de tijd, dan is die onzin wel over. Of, andere variant: we ontberen op dit ogenblik een duidelijke rotstreek van de Russen, de SS-20 maakt in ons land blijkbaar niet voldoende indruk, maar binnen die twee jaar zal zich wel iets voordoen. We gaan ons ook niet verdiepen in de vraag waarom het juist twee jaren moest zijn. In 1981 zijn er verkiezingen (als ze niet eerder zijn geweest) en komt er een nieuw kabinet. Dat heeft dan meteen een leuke klus. Doorschuifsysteem? Mateloos optimisme? Wie zal het zeggen. Hoe dan ook, de betekenis van het besluit is vrij duidelijk. Wanneer de Nederlandse regering, welke dat dan ook is, in 1981 ‘nee’ zegt tegen de plaatsing doet ze precies datgene waarvan iedereen altijd gezegd heeft dat we het niet mogen doen: parasiteren. We weigeren dan de kernwapens te plaatsen met de produktie waarvan we wel hebben ingestemd, met als enige logische consequentie dat ze in een van de andere NAVO-landen zullen moeten worden opgesteld. | |||||||||
[pagina 130]
| |||||||||
Dat kan zo'n regering met goed fatsoen niet doen. Bovendien maakt het dan voor de wapenwedloop niets meer uit, de Cruise Missiles en de Pershings zitten er dan toch alle 572 aan te komen, er zit dan zoveel geld in dat afbestellen helemaal uitgesloten is. Met andere woorden, het wordt natuurlijk, op hele redelijke gronden - wees nu toch eens een keer realistisch! - ‘ja’. Net als met de fregatten voor Indonesië waarover Van der Spek in 1976 de regering interpelleerde, toen ze nog op stapel stonden. De regering Den Uyl vond toen, dat op dat moment nog niet gezegd kon worden of op het ogenblik van aflevering nog sprake zou zijn van dezelfde oorlogstoestand (de agressie van Indonesië tegen Oost-Timor) en dus ook niet over de vraag of dan voor de gereedgekomen fregatten een uitvoervergunning gegeven zou worden of niet. Inmiddels zijn de eerste fregatten klaargekomen, de oorlogstoestand is nog hetzelfde, maar ze worden stilzwijgend wel geleverd. Wie zou ze immers moeten betalen als we ze hier hielden? Geen ‘nee’ dus tegen de produktie, en in feite ook niet tegen de plaatsing. Alleen wat uitstel gevraagd. Nou, dat kan, want de eerste raketten zijn pas in 1983 klaar. | |||||||||
De motiveringOp woensdagavond 12 december maakte premier Van Agt de Kamer nog wijs dat Nederland ‘geen verantwoordelijkheid’ voor de produktie had genomen. Op het congres van het CDA in Dronten op 15 december legde hij uit dat de produktie een zaak van de Amerikanen is. ‘Het uiten van kritiek op anderen (in casu degenen die wel instemden met het besluit tot produktie) zou zakelijk geen enkel effect hebben gehad, maar de wrevel hebben opgewekt over de bemoeienis van een afzijdige.’ Met andere woorden, Nederland heeft over de produktie helemaal niets gezegd. En er dus wèl verantwoordelijkheid voor genomen. Sterker nog: Nederland betaalt mee. Kunt u het nog volgen? De Amerikanen moeten zelf weten of ze die wapens willen maken. Als ze dat dan toch doen, kunnen we beter ook maar niks zeggen, dan worden ze maar boos. En betalen doen we nu eenmaal altijd allemaal samen. Maar we zijn niet medeverantwoordelijk hoor. Hoeveel van deze smerige jezuietengrappen moet iemand nog produceren voor hij in de gevangenis zit, waar hij hoort, in plaats van aan het hoofd van een land? Nu wìsten we dat er twee heren naar Brussel reisden, die helemaal niets voor wat voor voorbehoud dan ook voelden. Minister Scholten heeft tot het einde toe laten blijken dat hij vierkant achter elke moderniserings-beslissing stond, en aan de ‘vertrekpunten’ van de CDA-fraktie geen enkele boodschap had, laat staan aan een motie-Stemerdink, die hem notabene opdroeg ook nog nee te zeggen tegen de produktie. Nou kwam die motie op de valreep de week voor het beslissende overleg, in een afgedwongen extra debat, nadat alle partijen een jaar lang mist geproduceerd hadden in de vorm van ‘negen punten’, ‘vertrekpunten’, koppeling aan dingetjes die de Amerikaanse senaat zou doen, of niet zou doen (SALT goedkeuren bij voorbeeld), verzoeken om uitstel, enzovoort. De heren Scholten en Klaauw konden dus best doen alsof ze dat niet zo goed gehoord hadden, of zoiets. Sommige mensen zullen misschien denken dat dat toch niet zo erg democratisch is: een meerderheids-standpunt niet uitvoeren. Maar zo eenvoudig liggen die dingen niet. Kijk, mensen als Bresznjev, dat zijn dictators, die doen gewoon wat ze willen. Maar met NAVO-ministers ligt dat heel anders. Die plegen regelmatig geheim overleg, reizen hun ambtsgenoten af, en wat ze bespreken is zo vertrouwelijk dat het zelfs aan Kamerleden niet kan worden meegedeeld. Zelfs het standpunt dat zo'n minister daar zelf heeft ingenomen, kan hij niet aan de Kamer vertellen (vergelijk Handelingen 8 nov. 1979, pgs. 1022-1023, dat wil zeggen ca. tien minuten vergeefs kiezen trekken). De Kamer kan dus ook nooit controleren of hij daar het Kamer-standpunt overbrengt of iets heel anders, of misschien wel | |||||||||
[pagina 131]
| |||||||||
helemaal niets. En dan komt er weer zo'n kilometerslang communiqué uit met precies hetzelfde oorlogszuchtige krokodilletranenproza als altijd. En dat is dan het NAVO-standpunt, waarvan wij ons niet ‘vervreemden’ mogen, waarin wij ons niet nog verder (verder?) kunnen isoleren. Dus wat willen we nog? De minister is gebonden. Aan geheimhouding, aan de NAVO-eensgezindheid, en derhalve aan de NAVO-verplichtingen. Heel gewoon terwille van vrede en veiligheid. U ziet, democratie is heel aardig, maar niet als het er op aankomt, niet als er gevochten moet worden om die democratie te beschermen. Bij vechten kun je geen democratie gebruiken. En die Scholten doet de hele dag niets anders dan dat vechten voorbereiden. Daar hebben we hem voor gehuurd. Kunnen we het hem dan kwalijk nemen dat hij die democratie aan zijn laars lapt? | |||||||||
Intermezzo: bewijsvoeringU begrijpt misschien niet op voorhand wat ik met ‘oorlogszuchtig krokodilletranenproza’ bedoel. U gelooft ook misschien niet op voorhand dat minister Scholten draadloos op de NAVO-grammofoonplaat is aangesloten. Maar neemt u dan eens het volgende vrij willekeurige citaat (uit het Kamerdebat van 8 november '79, Handelingen pag. 1023 e.v.) en legt u dat naast een willekeurig NAVO-communiqué. Minister Scholten: ‘Mijnheer de voorzitter! De eis van wapenbeheersing - in welk kader het streven van de regering er vooral op gericht is, de rol van de kernwapens in de strategie terug te dringen - is een centraal punt van denken. De Regering geeft hieraan onder meer inhoud door ontwikkelingen op het gebied van bewapening doorlopend te toetsen aan de mogelijke gevolgen die deze op het gebied van wapenbeheersing zouden kunnen hebben en zo mogelijk naar alternatieven streven. Essentieel is hierbij dat maatregelen op dit gebied voor beide partijen niet mogen leiden tot verminderde veiligheid. Dit beginsel is trouwens door beide partijen bij voorgaande besprekingen op het gebied van de wapenbeheersing steeds opnieuw voorop gesteld. Het valt te betreuren dat de Sowjet-Unie de inspanning, met name op het gebied van de nucleaire bewapening voor de middellange afstand, niet aanpast aan dit beginsel. Als nu de reactie komt van de Sowjet-Unie dat de NAVO vorderingen op het gebied van de wapenbeheersing zou bemoeilijken, dan begrijp ik die tactiek op dit moment niet, want het moet toch ook de Sowjet-Unie duidelijk zijn dat het Westen uit produktietechnische overwegingen pas over vier jaar over de eerste nieuwe wapensystemen voor de middellange afstand zou kunnen beschikken en dat het zelfs ruim zeven jaar zal duren voordat de geplande aantallen volledig zijn ingevoerd. Bovendien moet het de Sowjet-Unie bekend zijn dat het Westen er niet op uit is, op dit gebied de Sowjet-Unie te overtreffen. Wij willen streven naar lagere niveau's van bewapening bij gelijkblijvende veiligheid. De Sowjet-Unie moet ook beseffen dat haar optreden in de afgelopen jaren voor het Westen op dit gebied weinig bemoedigend is geweest. De reeds ingevoerde aantallen SS-20 raketten, de backfire bommenwerpers en de grote uitbreiding van de luchtverdediging van het Warschaupakt vormen een bedreiging van de Westerse veiligheid en dus voor de vrede. Daarom kunnen wij niet voorbijgaan aan het feit dat deze ontwikkelingen zich voordoen.’ Tot zover minister Scholten. Ik zou hem eigenlijk nog enige pagina's langer moeten citeren. Want nu moet u op mijn gezag geloven dat hij ècht helemaal niets anders zegt. Of de Handelingen lezen natuurlijk. Enfin, dit is nu het soort proza dat ik bedoel. Sprekend over de invoering van twee spiksplinternieuwe wapensystemen aan NAVO-zijde (u weet wel, de 572 Pershing II en GLCM raketten), verklaar je ‘wapenbeheersing’ tot centraal punt van denken. De regering doet werkelijk helemaal niets anders dan voortdurend toetsen of er nog niet wat te beheersen valt, en ze streeft naar alternatieven tot je er tranen van in je ogen krijgt. En | |||||||||
[pagina 132]
| |||||||||
daarom, juist daarom is het zo diep, diep treurig dat de Sowjet-Unie daar nu nooit eens iets aan doet! Altijd maar doorbewapenen, die Russen. Nooit eens die wapenbeheersing centraal stellen, zoals wij dat doen. Nooit een Rapacki-plan voorstellen, nooit een non-first-use verklaring, nooit eens een SALT-akkoord sluiten, altijd maar bewapenen, bewapenen. Nee, dan wij! Ze begrijpen niet eens dat die wapensystemen waartoe we nu besluiten pas over zeven jaar klaar zijn. Wat een stommerds, daar moet je echt wel Rus voor wezen: al die overmacht, zeven jaar lang, en er dan niets mee doen. En dan maar zeggen dat wij de vorderingen op het gebied van de wapenbeheersing bemoeilijken. Terwijl we pas over zeven jaar ... Zeven jaar. Mógen we dan soms weer eens? Een interessante vraag is natuurlijk waarom de Sowjet-Unie eigenlijk die SS-20 en de backfire aan het invoeren is. Zou het kunnen zijn dat zij zich bedreigd voelen, bij voorbeeld door de F-111 vliegtuigen met atoombommen die in Engeland opgesteld staan, de duikboten met Polaris, Poseidon en Trident raketten, waarvan met name de laatste met grote trefzekerheid vrijwel elk doel in de Sowjet-Unie kunnen raken? Maar nee hoor, zegt de NAVO-grammofoonplaat, en dan citeer ik maar weer een stuk Handelingen: ‘De geachte afgevaardigde de heer Frinking vroeg zich af of de thans aan SACEUR (dat is de opperbevelhebber van de NAVO-strijdkrachten in West-Europa) toegewezen Pershing-, Polaris- en Poseidon-raketten niet reeds een voldoende afschrikkingsvermogen zouden betekenen. Ik verwijs hem naar het antwoord op de vragen 108, 114 en 122, waarin is aangegeven welke functie genoemde wapensystemen in de overeengekomen strategie hebben. ...Voor een selectief gebruik zijn de Polaris en Poseidon-raketten niet geschikt. Zij hebben een te geringe nauwkeurigheid en óf wel een te groot destructief vermogen (de Polaris) of wel een te groot aantal ladingen (de Poseidon) om hiervoor te kunnen dienen. ... De Polaris- en de Poseidon-raketten hebben daarom een andere functie dan de Pershing-raket. Zij zijn een dreiging op de achtergrond, die het mogelijk moet maken, dat het beoogde doel, conflictbeëindiging op een zo laag mogelijk geweldsnivo, kan worden bereikt.’ (De heer Stemerdink vraagt nog naar de nieuwe Trident-raketten. De minister kan dat in eerste instantie niet beantwoorden. In tweede termijn geeft hij wat bijzonderheden, maar zegt dat ook voor deze raketten hetzelfde geldt: te groot en niet nauwkeurig genoeg.) Dus, die dingen van die duikboten zijn te groot en te onnauwkeurig om te gebruiken, die zijn er alleen om mee te dreigen. Daar kan de Sowjet-Unie dus niet bang voor zijn. Nee, daar hebben we de Pershings nog bíj nodig, die zijn kleiner en daar kun je precies mee richten, dan kun je een kernoorlogje uitvechten op een ‘zo laag mogelijk geweldsnivo’. Nou, ten eerste is het gelogen. De Polaris heeft koppen van 200 kiloton, dat is ongeveer 14 Hiroshima-bommen, de Poseidon koppen van 40 kt, dus ongeveer drie Hiroshima-bommen, en is behoorlijk nauwkeurig (een CEP van 0,3 zeemijl), de Trident wordt nog kleiner en supernauwkeurig. De koppen van de nieuwe Pershing II komen in de orde van 20-200 kiloton (verstelbaar). Zegt u maar eens waar het verschil zit, in grootte zowel als nauwkeurigheid. Maar ten tweede is het allemaal zo hypocriet, dat je het haast niet voor mogelijk houdt. Omdat het zo erg zou zijn om te zware en te onnauwkeurige bommen te gebruiken - je zou dan te veel steden tegelijk, of de verkeerde steden, of meer mensen in de omgeving van lanceerbases dan nodig is, van de aardbodem wegvagen - moeten we ze kleiner en nauwkeuriger maken. Het zou toch sneu zijn als we het afkunnen met tien miljoen doden en het zouden er honderd miljoen moeten worden. Het is dus zeer humaan van de NAVO dat ze voortdurend streeft naar kleinere atoomwapens met een steeds grotere trefzekerheid. Maar dat is nu toevallig wel het enige wat de NAVO (zie het eerste citaat van minister Scholten) de Sowjet-Unie te verwijten heeft. De SS-20 is namelijk | |||||||||
[pagina 133]
| |||||||||
de vervanging van oudere SS-systemen. De SS-4 had koppen van 1000 kiloton (70 x Hiroshima), de SS-20 schijnt koppen te hebben van 170 kt (12 x Hiroshima) en de trefzekerheid is zes maal zo groot. (Ik spreek nu op gezag van minister Scholten, Hand. 8 nov. pag. 1065.) De minister: ‘daardoor heeft de SS-20 een grote uitwerking tegen militaire doelen. Tevens biedt dit wapen een grotere mogelijkheid om de schade tot het militaire te beperken.’ Humaan dus, net als de nieuwe Pershing en Cruise Missiles? Nee hoor, dat is een vergissing: juist erg bedreigend. Want waarom doen die Russen dat? Ja, waarom werd de Polaris vervangen door de kleinere en nauwkeuriger Poseidon, en daarna door de supernauwkeurige Trident? Maar ik had beloofd dat ik niet over kernwapens zou spreken, maar over standpunten. Dat zal ik ook verder weer doen. Maar misschien begrijpt u nu wat ik bedoel met ‘oorlogszuchtig krokodilletranenproza’. Ik wil trouwens nog heel even terug naar het staaltje dat ik daarvan gaf. En wel naar deze zin: ‘De reeds ingevoerde aantallen SS-20 raketten, de backfire bommenwerpers en de grote uitbreiding van de luchtverdediging van het Warschaupakt vormen een bedreiging van de Westerse veiligheid en dus voor de vrede’. Ik herhaal: de grote uitbreiding van de luchtverdediging van het Warschaupakt vormt een bedreiging van de Westerse veiligheid en dus van de vrede. O, ik ken de redenering wel. Het afschrikkingsevenwicht is afhankelijk van de mogelijkheid voor beide partijen om elkaar naar verkiezing een beetje, een beetje erg of helemaal te vernietigen. Als één van de twee een systeem zou vinden om álle kernwapens van de ander te onderscheppen, zou de afschrikking niet meer werken en zou de betreffende partij met de ander kunnen doen en laten wat hij wil. Ziedaar de ‘bedreiging’. Maar, a. zo'n systeem is technisch nog in geen tientallen jaren denkbaar, b. het kost miljarden, c. SALT I bevat afspraken over die luchtverdediging en er zijn tot nu toe geen aanwijzingen dat de Sowjet-Unie zich daar slechter aan houdt dan de Verenigde Staten. Met andere woorden, de NAVO-grammofoonplaat staat gewoon maar wat te roepen. ‘Grote uitbreiding van de luchtverdediging’. Laat naar je kijken! Maar zelfs als het zo was. Als dat niet eens meer mag, wat moet je dán doen om te laten zien dat je uitsluitend defensieve bedoelingen hebt? Ja natuurlijk, ik zou het wel weten: ontwapenen. Maar ja, helaas, dat kan nu eenmaal niet, want de anderen... Wat mij betreft zijn beide kanten even gek. | |||||||||
Het kernwapendebat en de toekomst.
| |||||||||
[pagina 134]
| |||||||||
Nederland draagt daarvoor de volle verantwoordelijkheid. Bovendien zien zij de wijze waarop de zaak is afgehandeld als een absoluut dieptepunt in het functioneren van de parlementaire democratie. Sommigen zien met name de zogenaamde ‘dissidenten’ of ‘loyalisten’, de CDA-leden die vóór de motie-Stemerdink stemden (op 6 december) maar daarna (op 19 december) niet meehielpen de regering weg te sturen, als de grote boosdoeners. Anderen spreken er schande van dat een regering zo kan liegen, bedriegen en in en uit praten, en dan toch blijven zitten. Waar blijft het respect voor de mening van de meerderheid? zo vragen zij. En wat heeft discussie nog voor zin wanneer overwegingen als het voortbestaan van het CDA, het behouden van zeteltjes en dergelijke, gesteld worden boven een meerderheidsopvatting in zaken van leven en dood? Waarom nog parlementaire actie, wanneer de NAVO-bonzen uiteindelijk toch doen wat ze willen? Dit zijn begrijpelijke, maar ook gevaarlijke en maar gedeeltelijk terechte gedachten. Zeker, niemand zal ontkennen dat het resultaat van de vele acties, van het wakker worden van een deel van de bevolking, van de opstelling van verschillende kerken, van het werk van onder meer het IKV (Interkerkelijk Vredesberaad), ook heel anders had kunnen zijn. Ook zult u mij niet horen zeggen dat de argumenten van de regering goede argumenten waren, en al evenmin dat dat laatste, door de televisie uitgezonden, debat op 19 december géén jammerlijke vertoning was. Maar ik acht het onjuist om te stellen dat er niet iets belangrijks zou zijn gebeurd, noch dat uit het laatste debat zou blijken dat er langs parlementaire weg niets is te bereiken. Ik wil proberen in een aantal kanttekeningen duidelijk te maken wat er naar mijn inzicht wel is gebeurd, waarom de debatten van de laatste maanden belangrijk zijn en belangrijk blijven, en waarom diegenen die dachten dat op 12 december met één klap een totale kentering in de wapenwedloop teweeg kon worden gebracht toch wel wat erg optimistisch waren. | |||||||||
2.Laten we beginnen met na te gaan wat er had kùnnen gebeuren. Wanneer de Nederlandse regering, liefst natuurlijk vanaf het eerste moment dat er in het NAVO-overleg sprake was van de ‘modernisering’Ga naar voetnoot1., maar op zijn laatst in het overleg op 12 december, had duidelijk gemaakt dat zij dat een slechte zaak vond en dat zij daaraan op geen enkele wijze zou meewerken, zou dat verstrekkende gevolgen kunnen hebben gehad. Het argument van de regering dat Nederland zich dan zou hebben geïsoleerd en daarna geen invloed meer zou hebben gehad op de strategie van de NAVO, is een slecht argument. Als overleg zo werkt, is het geen overleg, maar dwang tot conformisme. Nederland is bovendien niet zo maar een land, maar wordt door de NAVO-bondgenoten als een essentieel onderdeel van de centrale verdedigingsgordel van de NAVO beschouwd. Nederland is sedert kort - tot grote trots van minister Scholten die dat heeft bereikt - lid van de Nuclear Planning Group. Wat heeft zo'n lidmaatschap voor zin als je over de meest wenselijke strategie niet met de andere landen van mening mag verschillen? Wanneer de regering van een land - in dit geval dan de Nederlandse regering - zegt: beste bondgenoten, deze nieuwe stap is niet nodig, kijk naar alle wapensystemen die we al hebben, de stap is zelfs uiterst schadelijk, laten we hem daarom niet zetten; dan is dat land toch niet ineens een ‘onbetrouwbare bondgenoot’, zoals de regering ons probeert wijs te maken en zoals onder meer de vroegere (PvdA-) minister van defensie nog eens onderstreept in de NRC van 18 januari (om allerlei andere commentaren van dezelfde strekking nu maar niet te noemen). Als de besluitvorming zo in zijn werk gaat kun je beter maar niet in zo'n NPG of in die hele NAVO zitten. Het is trouwens ook volstrekt onwaarschijnlijk, geen enkel overleg werkt zo. En als het wel zo is, des te erger voor de NAVO. Nee, er is een goede kans dat er heel iets anders zou zijn gebeurd. Het is bekend dat men | |||||||||
[pagina 135]
| |||||||||
in een aantal andere landen ook niet zo zeker was van de juistheid van de nieuwe escalatie. Niet in Denemarken, niet in Noorwegen, en, wat belangrijk is, ook niet in België. En wanneer België ook ‘nee’ had gezegd zouden er ook twijfels opgekomen zijn bij de Bondsrepubliek. De BRD immers had laten weten er niets voor te voelen om als enige in Noordwest Europa de nieuwe raketten op zijn grondgebied toe te laten. Het is dan ook beslist niet uitgesloten dat een duidelijk ‘nee’ van Nederland er toe zou hebben geleid dat ook andere - misschien wel alle - NAVO-landen hun aanvankelijke instemming hadden ingetrokken. Dat denkbeeld is niet zo fantastisch als het lijkt. In 1957 is namelijk iets dergelijks gebeurd. Dulles had toen de bondgenoten Thor- en Jupiter raketten aangeboden. De Noorse regering zei echter ‘nee’. Toen dat, vrij plotseling, gebeurde sloten eerst Nederland en België, en later nog andere NAVO-landen zich daarbij aan. Het feest ging in feite niet door. Alleen in Turkije, Italië en Engeland werden deze, eveneens middellange afstandraketten tenslotte geplaatst, vanwaar ze vrij kort daarna, in 1962, werden teruggehaald na de Cuba-crisis als tegenprestatie voor het niet plaatsen van Russische raketten op Cuba. (En misschien ook wel omdat ze verouderd waren.) In ieder geval is het duidelijk dat zelfs een volstrekt onverwacht ‘nee’ soms verstrekkende gevolgen kan hebben en dat de ‘isolering’ die daar een gevolg van zou zijn een sprookje is. Maar misschien kent de regering Van Agt dit stukje geschiedenis niet. Zo gaf minister Scholten er blijk van in een interview met mensen van het IKV, niet te weten van het ontwapeningsoverleg in de vijftiger jaren.Ga naar voetnoot2. Het meest kwalijke argument van de regering is wel het verhaaltje dat Van Agt vertelde over het gesprek van hem en Van der Klaauw met Carter. Deze had hen gezegd dat een plaatsingsen dus produktie-besluit belangrijk was, om niet te zeggen noodzakelijk, om de kans op ratificatie van het SALT-II accoord te vergroten. ‘U moet op deze manier de mogelijkheden voor de ratificatie van SALT-II niet belasten’, zo citeert Van Agt de Amerikaanse president, en hij vervolgt: ‘Dat is dan voor mij niet zo maar een gegeven maar een gegeven van beslissende betekenis’.Ga naar voetnoot3. Treuriger kan het haast niet. De ratificatie van SALT-II, als bewapeningsbeperking een lachertje maar als ‘vertrouwenwekkende maatregel’ toch niet onbelangrijk, zou dus gekocht moeten worden door op allerlei andere fronten ingrijpend te bewapenen. Nu was het al bekend dat dat de, zeer vruchteloze, politiek van Carter was (tot hij SALT-II helemaal in de vrieskast zette in het kader van zijn nieuwe koude oorlog casu quo verkiezingscampagne). Het doet al rijkelijk naief aan dat Van Agt dat blijkbaar pas ontdekte toen hij dat gesprek voerde. Maar het meest bar is de vanzelfsprekendheid waarmee hij dan concludeert dat de Nederlandse regering zo'n slecht beleid ook maar onvoorwaardelijk moet steunen. Van een zelfde kaliber was natuurlijk het gedraai rond de produktiebeslissing, die een uitsluitend Amerikaanse verantwoordelijkheid zou zijn. Enfin, deze draaikonterij - ‘Nee, we hebben geen ja gezegd’ (Wim Kan, oudejaar 1979) - heeft iedereen op de televisie kunnen zien. Waar het om gaat is dat een duidelijk ‘nee’ van Nederland, wanneer de regering dat had gewild, zelfs nog op zo'n laat tijdstip als 12 december wel degelijk mogelijk was geweest, tenzij men er van uitgaat dat binnen de NAVO discussie verboden is, wat vreemd aandoet bij een organisatie ter verdediging van vrijheid en democratie. In het ergste geval was de Nederlandse regering met dat standpunt alleen komen te staan, iets wat op een iets langere termijn ook heel nuttig kan zijn om een veranderingsproces op gang te brengen. Maar er is alle reden om te veronderstellen dat zo'n duidelijk nee tot een andere besluitvorming binnen de gehele NAVO had kunnen leiden. Een gemiste kans. | |||||||||
[pagina 136]
| |||||||||
3.Maar dat betekent niet dat er niets is bereikt. Om te beginnen is het belangrijk om vast te stellen dat het de eerste keer is dat de bewapening, de wapenwedloop en de kernbewapening onderwerp zijn geweest van zo'n omvangrijk en langdurig openbaar debat. Toen in 1957 de plaatsing van de Thor- en Jupiterraketten op instigatie van de Noorse minister-president Gerhardson door de meeste NAVO-landen werd afgewezen, ging dat volstrekt buiten de publieke opinie om. De komst van de Pershing I (1958), de Honest John (1959) en de Nike-raketten (1960) ging zelfs geheel in het geheim. ‘Atoombommetje leggen, niemand zeggen’ (Wim Kan, oudejaar 1960). Pas een tweede interventie van Marcus Bakker (december 1960) leidde tot de erkenning dat ze er lagen. Of stonden. Hoe zeg je dat? Het optreden van Franssen en Fedde Schurer, toenmalige ‘atoompacifisten’ binnen de PvdAfractie, van Bakker (CPN) in 1959 en 1960, en dat van verschillende PSP-vertegenwoordigers sedert 1959 bleef een optreden van een kleine minderheid en kreeg over het algemeen ook weinig publiciteit. In de jaren tussen 1958 en ongeveer 1965 is er weliswaar een tamelijk grote publieke onrust, die onder andere tot uiting komt in de zogenaamde Paasmarsen, eerst in Engeland waar in 1963 100 000 mensen meelopen, na 1961 ook in andere Europese landen, waaronder Nederland, en in de tamelijk grote successen van de PSP als politieke partij. Maar de eensgezindheid van de grote partijen ten aanzien van het verder bewapenen wordt er niet door doorbroken. Tekenend is bij voorbeeld deze uitspraak bij het debat over de defensiebegroting op 11 februari 1958 van het Kamerlid Vermeer van de PvdA: ‘Het aantrekkelijke van dit debat is dat er minder dan bij andere begrotingshoofdstukken sprake is van politieke tegenstellingen.’Ga naar eind4. Hoewel de PSP en in later jaren ook de PPR nadien wel hebben geprobeerd om die eensgezindheid enigszins te verstoren, is het toch in hoofdzaak zo gebleven. Pas in de laatste jaren begint daar verandering in te komen. Een eerste begin was de interpellatie van Imkamp (D'66) over de strategie van de ‘flexibility in response’ in 1970. Zijn motie die vroeg om het geleidelijk verwijderen van de kernwapens uit Nederland (en de rest van West-Europa) kreeg echter slechts de steun van de bekende groep: PSP, PPR, CPN, en één lid van de PvdA, en uiteraard van de partij van Imkamp. Het was ook geen debat dat veel publieke belangstelling vermocht te trekken, laat staan vàst te houden. Bovendien bleek het een koers die verder niet door D'66 werd voortgezet. Pas met de acties tegen de neutronenbom, in feite ook een onderdeel van de zogenaamde ‘modernisering’, begon er iets te veranderen. Er bleken nu vele groepen onder de bevolking elkaar te vinden, er ontstond een werkelijke politieke onrust, politieke partijen bleken zover opgeschoven dat zij zich, zij het soms zeer aarzelend, aansloten bij deze acties. Een voorbeeld hiervan is het ‘Overlegorgaan tegen de kernwapens’ waarvan alle politieke partijen lid zijn behalve de VVD, de SGP en het GPV. En mede dank zij het feit dat ook in de Verenigde Staten grote weerstanden zich manifesteerden, bleek het mogelijk een althans voorlopig halt toe te roepen aan de invoering van dit wapen. Het zou de moeite waard zijn de constellatie van krachten die dit mogelijk maakte nader te analyseren. De ontspannings-pretenties van de administratie-Carter hadden er ongetwijfeld iets mee te maken. Wat dat betreft is het gunstige tij al weer voorbij. Maar waarschijnlijk spelen ook hele andere zaken een rol. Niet onbelangrijk is de veranderde opstelling van diverse kerken, met name van de Wereldraad, waarvan het Nederlandse IKV een gelukkige uitdrukking is. Het toenemen van een andere denklijn op het stuk van wapens en veiligheid komt ook tot uiting in het ‘programma tegen het militarisme’ van de Wereldraad van Kerken, - een aanstootgevende titel alleen al, het programma | |||||||||
[pagina 137]
| |||||||||
wordt dan ook met name door zich christelijk noemende politici stelselmatig genegeerd. Ook de al weer bijna vergeten Speciale Zitting over Ontwapening van de Verenigde Naties werkt wellicht langs allerlei omwegen toch nog meer door dan we wel denken. Maar nog wezenlijker lijkt een andere factor. Langzamerhand begint het verzet tegen de kernenergie zich te verbinden met de weerstand tegen de kernwapens. Kernwapens zijn onzichtbare dingen, ver van ieders denkwereld, bovendien ingebed in de wijd verbreide gedachte dat het goed is voor je veiligheid om zwaar bewapend te zijn. Kernenergie is óók wel niet zo zichtbaar, maar toch heel wat dichterbij, en vooral na de nodige bijna-ongelukken voor velen een heel wat reëlere bedreiging. Opvallend is dat in de laatste jaren massabewegingen tegen de ‘atoomstaat’, zowel in de Verenigde StatenGa naar eind5. als in diverse Westeuropese landen, meer beginnen samen te vallen met de beweging tegen de kernbewapening. Het zou goed zijn om dit nader te onderzoeken en vooral ook om er strategische conclusies uit te trekken, want naarmate zulke krachten zich formeren organiseren zich ook de tegenkrachten. Maar hoe dit ook zij, het grote debat rond de ‘modernisering’ in Nederland was een duidelijk symptoom van deze ontwikkeling, en er is geen enkele reden om te veronderstellen dat deze ontwikkeling zich niet door zou kunnen zetten. Het is begrijpelijk dat vele enthousiaste activisten, van het IKV, uit de kerngroepen, in diverse partijen, teleurgesteld zijn door het minimale resultaat en zich in wanhoop afvragen of we nog wel de tijd hebben om iets te bereiken voor deze nieuwe escalatie tot een catastrofe leidt. Maar paniek is nog nooit een goede raadgever geweest. Het lijkt me trouwens nuttig hier een klein stukje te citeren uit de toespraak van de voorzitter van het IKV, Ben ter Veer, op de Campagnedag op 22 december 1979. Dat ter lering van degenen die het IKV, en andere anti-kernwapen-bewegingen, verwijten dat ze op de ‘angst’ van de mensen zouden spelen. ‘Wij zijn in 1977 onze campagne niet in de eerste plaats begonnen uit angst voor de kernoorlog, maar uit schaamte. We hebben gezegd, in het manifest, dat in het afschrikkingssysteem de omgang van mensen met elkaar zo volstrekt ontaard is, dat we ons er diep voor schamen. ... Ons sterkste gevoel was dat van schaamte, van verdriet. In de tweede plaats beklemde ons sterk te vraag of je je mag neerleggen bij een situatie die zo volstrekt perspectiefloos is. ... Het beraad meende dat het daar niet langer in mocht berusten en moest proberen uitzicht te scheppen op een begin van werkelijke ontwapening.’Ga naar eind6. | |||||||||
4.Een tweede resultaat van de hele heisa die zo ontmoedigend afliep is dat er internationaal tóch een boodschap is overgekomen. Ondanks het feit dat er in het officiële communiqué van de NAVO niets blijkt van het afwijkende standpunt van Nederland, is het toch in vele landen druk besproken. Weliswaar vooral in de vorm van negatieve commentaren, zoals dat van de Sunday Telegraph (16 december 1979) waar gesteld wordt dat de Nederlanders ‘hun vingers uit de dijk zouden hebben getrokken en in de ogen van de NAVO (“our eyes”) gestoken’. (Wat een typisch rechts beeld overigens. Jantje Brinkers is al zo'n oer-conservatief, sentimenteel cliché, maar die romantische vinger wordt dan in een uiterst mank beeld in de twéé vingers omgezet die nodig zijn voor een buiten alle proporties bloederig vechtbeeld. Mank, malafide, maar succes verzekerd. Wel treffend dat het het VVD-kamerlid Ploeg was die dit beeld citeerde, volgens de bekende ik-heb-het-niet-gezegd truc: Hij wilde niet zo ver gaan als de Sunday Telegraph die zei: ..., maar ...Ga naar eind7. Zulke overwegend negatieve commentaren hebben echter niet verhinderd dat medestanders en twijfelaars de er in vervatte boodschap op hun eigen wijze hebben opgevat, en vaak zelfs de indruk hebben overgehouden dat er meer gebeurd zou zijn dan er | |||||||||
[pagina 138]
| |||||||||
in werkelijkheid gebeurd is. Dat blijkt bij voorbeeld uit bewonderende opmerkingen en felicitaties voor het Nederlandse standpunt die ik van bevriende pacifisten uit het buitenland ontving. Het blijkt ook wanneer bij voorbeeld iemand als Roger Garaudy in een artikel in Le MondeGa naar eind8. Nederland ‘dat weigerde de nieuwe euro-strategische wapens toe te laten’ aan anderen ten voorbeeld stelt. Nu kun je natuurlijk zeggen: onverdiende lof, en: ze zullen straks wel merken wat een nep-resultaat het was. Maar het kan evengoed worden opgevat als een aansporing om op de ingeslagen weg geduldig en inventief verder te gaan. | |||||||||
5.Het derde resultaat is dan dat hele kleine stukje feitelijke ruimte dat gewonnen is doordat de beslissing over al dan niet plaatsen niet nu is genomen, maar tot 1981 is uitgesteld. Zoals bekend is op 12 december door de NAVO-ministers unaniem besloten, dat 104 Pershing II raketten en 486 Tomahawk Cruise Missiles in produktie zullen worden genomen die dan, afhankelijk van het resultaat van gelijktijdig te voeren onderhandelingen met de Sowjet-Unie, in 1983 en de daarop volgende jaren al of niet ook daadwerkelijk zullen worden geplaatst. In die zin was ook de plaatsingsbeslissing van de andere landen een voorwaardelijke, en stelt het poeha van de Nederlandse regering over die twee jaar uitstel niet zoveel voor, al kun je wel zeggen dat er enig verschil is, zo ongeveer als tussen ja, tenzij (de andere landen) en nee, tenzij (Nederland). De andere landen hebben zich in principe accoord verklaard met de plaatsing, ‘zo nodig’ dus, en dat was de basis waarop de VS besloten tot de produktie. Het feit dat de Amerikanen eerst zo'n principebeslissing wilden hebben, wijst er al op dat zij er min of meer van uitgaan dat die plaatsing te zijner tijd ook wel ‘nodig’ zal zijn. Het gelijktijdige aanbod om te onderhandelen is weer het typische onderhandelen met het mes op de keel: er moet precies uitkomen wat de NAVO verlangt, alleen dan wil de NAVO overwegen om de nieuwe raketten toch maar niet te plaatsen. Wanneer je dan een beetje overvraagt - en er gebeurt nooit iets anders - staat eigenlijk al vast dat ze geplaatst zullen worden. De ervaring leert verder dat wapens die eenmaal geproduceerd zijn ook vrijwel altijd ergens worden opgesteld. Toch is het van belang om vast te stellen dat dat niet per se hoeft te gebeuren. Dat feit, dat produceren nog geen plaatsen hoeft te betekenen, is ook steeds als argument gebruikt door de regering en door de verdedigers van de ‘vertrekpunten’ van het CDA (instemming met een ‘beperkte’ produktie maar nog geen plaatsingsbesluit). Het is in de discussie wat ondergesneeuwd. Begrijpelijk, daar de stellingname van de regering - ‘antwoord’ op de SS-20 en Backfire, ‘we hebben die wapens nodig’, enzovoort - weinig vertrouwen gaf dat men in die kringen iets anders wil dan doorbewapenen. Begrijpelijk ook, omdat het zo duidelijk gaat om het uitvoeren van een in de Verenigde Staten al genomen beslissing - die dingen moeten er komen want ze passen in onze nieuwe strategie - en omdat het nog eens nadrukkelijk naar voren is geschoven als een cadeautje aan de havikken in het Amerikaanse congres om ze te winnen voor SALT II. Niettemin moeten we de Nederlandse regering en de andere NAVO-regeringen naar hun woorden blijven nemen. We doen er goed aan het ondergesneeuwde argument weer op te spitten. Want natuurlijk kàn het. Immers, wat maakt het uit of wapens die straks geproduceerd zijn ergens gebruiksklaar worden opgesteld en dan, zoals toch de algemeen beleden verwachting is, nooit worden gebruikt, of dat ze worden gedemonteerd en weggegooid? Het moet trouwens al eerder gebeurd zijn, bij voorbeeld met die in 1962 weggehaalde Thor- en Jupiterraketten. En in het algemeen met verouderde wapensystemen. Verspilling is en blijft het. Maar die is in het ene geval niet groter dan in het andere. Met andere woorden, de discussie zal moe- | |||||||||
[pagina 139]
| |||||||||
ten doorgaan om te bereiken dat de 572, ondanks de produktiebeslissing, nooit worden geplaatst. Niet in Nederland, maar ook niet in andere Europese landen, die immers allemaal niet meer dan een voorwaardelijk plaatsingsbesluit hebben genomen. | |||||||||
6.Daarvoor is het dan wel van belang dat de publieke opinie zich niet alleen bemoeit met de raketten als zodanig, maar ook veel scherper dan voorheen gaat letten op de manier waarop er onderhandeld wordt. De ervaring leert dat wat de ene partij aanbiedt, altijd honend wordt weggewuifd door de ander.Ga naar eind9. Het meest recente voorbeeld zijn de beschamende reacties van NAVO-autoriteiten op de aankondiging van Breznjev dat een aantal vooruitgeschoven tanks en raketsystemen zouden worden teruggetrokken. Maar meer in het algemeen blijkt het de gewoonte om altijd weer te overvragen, altijd nog net een garantie meer te willen hebben, hetgeen dan telkens weer tot de conclusie leidt dat aan de ‘voorwaarden’ voor de eigen wapenbeperking niet is voldaan, en dat het dús niet hoeft. Het risico is levensgroot dat het met de nieuwe Eurostrategische wapens net zo gaat. Wanneer we een kans willen hebben om dat te voorkomen, zullen we nu al moeten beginnen met veel meer voorlichting te geven over het verloop en de aard van die onderhandelingen aan zo veel mogelijk mensen. Natuurlijk zijn het de regeringen die onderhandelen, zoals zij niet moe worden ons te verzekeren. Maar het verloop en de inhoud van die onderhandelingen moet niet, zoals zij altijd weer verlangen, aan die regeringen overgelaten worden, en zelfs niet aan de ‘specialisten’ die ons vertegenwoordigen in de Kamerfracties. Dat verloop en die inhoud moeten onder het voortdurende oordeel van de publieke opinie worden gesteld. Dat is zeker geen eenvoudige zaak. Er is al een meer dan dertigjarige onderhandelingsgeschiedenis. Het spel van voorstellen en tegenvoorstellen is moeilijk inzichtelijk te maken. Het gegoochel met strategische concepties, het specialisten-jargon, de verborgen vooronderstellingen, het zal allemaal moeten worden vertaald en waar nodig doorgeprikt. Wie dat allemaal moet gaan doen is natuurlijk een grote vraag. Ik denk dat hier een belangrijke taak ligt voor het IKV, dat tot nu toe bewezen heeft op bekwame wijze moeilijke strategische discussies te kunnen overbrengen in begrijpelijke taal en in staat te zijn mensen, zonder onverantwoordelijke simplificaties, inzicht te geven in waar het nu werkelijk om gaat. Het is hier niet de plaats om er breed over uit te pakken, maar ik wil toch even signaleren hoe beschamend het is dat tegenstanders - voorstanders dus van het huidige bewapeningsbeleid - niet anders doen dan de stellingname van het IKV verengen tot de enkele leuzen die ze er blijkbaar van hebben opgevangen, voortdurend proberen om het IKV te vangen op ondeskundigheid, en de zakelijke argumenten proberen terug te brengen tot ‘niets dan een getuigenis’. De hele discussie over bewapening, die een bij uitstek zakelijke discussie zou moeten zijn, wordt verziekt door deze voortdurende pogingen om het hebben van een ‘geweten’ af te schilderen als iets naiefs en onverantwoordelijks en om diegenen die proberen geweten en kennis van zaken samen te brengen voor te stellen als bedrijvers van een soort goedkope stichtelijke demagogie. Laat het dan maar eens gezegd zijn: politiek die niet met liefde en met het volle geweten bedreven wordt, is geen politiek die die naam waard is. Niets is zo vruchteloos en verlammend als de misselijk makende strijd wie er het beste ‘geweten’ op na houdt. Laten we er nu van uitgaan dat iedereen die zich met politiek bezighoudt dat doet vanuit zijn geweten, en dan verder politiek discussiëren op basis van argumenten en praktische resultaten. Treurig is natuurlijk dat een instituut dat bij uitstek is ingesteld om andere dan de gebruike- | |||||||||
[pagina 140]
| |||||||||
lijke NAVO-denkbeelden over ontwapening, onderhandelingen en internationale politiek in brede kring bekend te maken, het Nederlands Instituut voor Vredesvraagstukken (NIVV), deze taak steeds minder vervult. Het is hier een tussenopmerking, maar ik kom er nog wel eens op terug. Zoals het instituut nu is kan het beter worden ondergebracht bij het ministerie van defensie. Zolang er op dit punt niets verandert zullen de diverse vredesorganisaties, met hun beperkte mankracht, deze veeleisende taak zo goed mogelijk moeten zien te vervullen. Van de regering mogen we trouwens verlangen dat ze, langs welke kanalen dan ook, gaat meewerken aan het in begrijpelijke taal verspreiden van haar visie op de ontwapenings- respectievelijk wapenverminderingsonderhandelingen, op een minder propagandistische manier en duidelijk open voor kritiek en verandering. En overigens, ook de media zouden er wel eens iets meer aan mogen doen. Het gaat hier immers om een cruciale zaak. De regeringen verwijzen, wanneer er protest wordt aangetekend tegen het tempo waarin ze bewapenen, steeds weer naar die onderhandelingen waar ze toch zo hun best voor doen maar die maar nooit opschieten. Maar van de inhoud van die besprekingen en de redenen waarom er nooit iets uitkomt, of althans nooit genoeg om nu eens met die bewapeningswedloop op te houden, weet en begrijpt niemand iets. ‘Het gaspedaal zit vast’, zegt de regering. Maar niemand legt ons nou eens uit hoe het er daar van binnen uitziet en wat we dan zouden moeten repareren om ooit nog eens te kunnen stoppen. Het lijkt me zinvol in dit verband er nog eens aan te herinneren dat er een voorstel ligt van diverse vredes- en vormingswerk-organisaties om te komen tot een Nationale Commisie Voorlichting en Bewustwording Veiligheidsvraagstukken naar het model van de NCO (Nationale Commissie Voorlichting en Bewustwording Ontwikkelingssamenwerking).Ga naar eind10. Wie doet daar eens iets mee? | |||||||||
7.De situatie is bepaald niet rooskleurig. Ik ga nu maar voorbij aan de effecten van de Russische inval in Afghanistan en de gretigheid waarmee dit feit is ingehaald als het laatste nog ontbrekende bewijs dat met de Sowjet-Unie niet te onderhandelen valt en dat al dat denken over ontspanning en vermindering van de bewapening (dus) onzin is. Wie voortdurend kaatst moet af en toe ook een bal verwachten. En niemand probeert te beweren dat de Sowjet-Unie niet aan machtspolitiek zou doen, een soort engeltje zou wezen. Wat er in december uit is gekomen is niet veel. Maar wie had verwacht dat een regering die voortkomt uit en staat in een meer dan dertigjarige traditie van bewapenen, onaangevochten NAVO-solidariteit en kritiekloos volgen van het Amerikaanse strategische denken, in één keer door de bocht zou gaan voor een Kamermeerderheid die - dat moet er toch wel bij bedacht worden - op de laatste nipper tot stand kwam en met de hakken over de sloot, was toch wel wat erg optimistisch. Ten eerste is veel van de besluitvorming al voorgekookt in consultaties, commissies, en dergelijke. Zelfs een regering die echt had gewild had in dit stadium van de besluitvorming een behoorlijke volte face moeten maken, met alle ergernissen, weerstanden en woede bij de bondgenoten die je daarmee veroorzaakt. Maar tot het laatste toe is duidelijk geweest dat deze regering, minister Scholten, Van der Klaauw, en de anderen, helemaal niet wilde. ‘Wij zijn na uitvoerig en diepgaand overleg - zowel intern als met de bondgenoten - tot de conclusie gekomen, dat onderhandelen met geheel lege handen niet mogelijk is’, zei minister Van der Klaauw nog op 6 december. En: ‘De realiteit in de Oost-Westverhouding is, dat er geen kans bestaat op handhaving van de veiligheid en op een succesvolle wapenbeheersing zonder enigerlei beslissing over de modernisering.’Ga naar eind11. | |||||||||
[pagina 141]
| |||||||||
Je kunt je afvragen wat Van Agt en Van der Klaauw, wanneer ze er zo over dachten, dan eigenlijk gingen doen in Rome, Londen en Washington. Waarschijnlijk alleen vertellen dat er even een paar lastige lieden in Nederland waren en bespreken hoe die het beste zoet gehouden konden worden. Ook kun je je kwaad maken over de domheid en de slechte fundering van het standpunt: ‘Lege handen’, terwijl alle mogelijke soorten strategische en tactische atoomwapens klaarstaan om dat zo gewenste ‘antwoord’ op de SS-20 en Backfire te geven. En de verbinding van ‘succesvolle wapenbeheersing’ met het invoeren van een compleet nieuwe generatie levensgevaarlijke superwapens. Maar een feit blijft dat de regering er zo over denkt, en niet anders. Dan wordt, met heel veel (gewetens)pijn en moeite een motie Stemerdink-Brinkhorst nèt aangenomen. Welnu, de regering kan óók tellen. En de regering weet óók dat een net aangenomen motie nog niet betekent dat straks ook een motie van afkeuring zal worden aangenomen. Wat dan ook niet gebeurde. Nu kunnen we in heilige verontwaardiging ontsteken, omdat de regering de meerderheid van de volksvertegenwoordiging heeft genegeerd. Maar we moeten het meerderheidsdenken ook niet in het absurde voeren. De 50 + 1 regel is ook maar een hulpmiddel, en niet eens zo'n best. Zou het optreden van de regering opeens prima en materieel verstandig zijn geweest als niet 76 Kamerleden vóór en 69 tegen de motie hadden gestemd, maar omgekeerd 69 er voor en 76 er tegen? Veel belangrijker is de inhoudelijke verandering die geleidelijk aan groeit binnen de bevolking en in de partijen, en die in deze meerderheid weerspiegeld werd. We zullen de moed en het geduld moeten hebben om op langere termijn te denken dan die van één, toch werkelijke wel wat te laat gekomen, debat. En bovendien zullen we ook nuchter, en zonder al te veel illusies moeten inschatten wat de verschillende standpunten werkelijk waard zijn. Toen in februari 1979 gestemd werd over een motie die de PSP in december 1978 had ingediend tegen de komst van de Cruise Missiles stemden behalve PSP, PPR en D'66 slechts twee leden van het CDA (H.A. de Boer en Beumer) daar vóór, en niemand van de PvdA. Men vond het vraagstuk blijkbaar nog niet aan de orde. Ander voorbeeld: verschillende tegenstanders van de moderniseringsbeslissing verklaren om strijd dat ze wel tegen deze beslissing waren, maar beslist niet tegen de kernwapenstrategie in het algemeen. Dat mag natuurlijk, maar het bewijst wel dat er heel verschillende achtergronden bestaan voor eenzelfde stemgedrag. Verschillende tegenstanders van de modernisering doen ongemeen felle uitvallen naar het IKV, vinden het telkens weer nodig om duidelijk te maken dat ze ‘geen pacifisten’ zijn, niets in ontwapening zien, laat staan in eenzijdige ontwapening. De discussie over waar het dan wèl heen moet is nog lang niet afgesloten. Ook de defensienota van de PvdA die in september 1979 verscheenGa naar eind12. is nog in hoofdzaak een béwapenings-nota, gaat uit van het evenwichtsdenken, hetgeen, zoals nu zo langzamerhand toch wel eens duidelijk mag zijn, nog altijd een escalatiepraktijk met zich mee brengt, en schenkt aan ontwapeningsvragen en aan de iets verdere toekomst weinig aandacht. Maar er is discussie, en wel in bredere lagen van de bevolking dan tot nog toe mogelijk leek. En dat is iets om vast te houden en zo enigszins mogelijk uit te breiden. | |||||||||
8.Natuurlijk was het afsluitende debat op 19 december een jammerlijke vertoning. Het is begrijpelijk dat mensen zich kwaad maken als ze zien dat een minister-president zich in bochten wringt om de indruk te wekken dat hij een motie heeft uitgevoerd waarvan een kind kan zien dat hij niet is uitgevoerd, probeert om enerzijds de VVD de indruk te geven dat de regering een | |||||||||
[pagina 142]
| |||||||||
fors bewapeningsstandpunt heeft ingenomen en om anderzijds de linkerzijde en de bevolking te suggereren dat de regering alles gedaan heeft om verdere bewapening te voorkomen, wanneer ze zien dat hij daarbij een beroep doet op een vorm van solidariteit met de NAVO die geen solidariteit is maar een soort absolute vorm van conformisme, wanneer daarbij goocheltrucs worden uitgehaald als een geheim aanhangsel, een voor niemand meer begrijpelijke uitleg van het communiqué, spitsvondigheden over ‘speciale’, ‘uitgezochte’ of ‘geselecteerde’ landen, en een hoge hoed waar een brief van de secretarisgeneraal van de NAVO uit blijkt te komen. Toch is het goed dat dit nu allemaal is uitgezonden. Ik deel de mening van Ton PlankenGa naar eind13. dat de NOS, als hij werkelijk informatie had willen verschaffen, wel iets meer had mogen doen dan dit debat uitzenden. Maar dat is weer een ander verhaal. Op zich berust denk ik de gedachte bij sommigen dat zo'n debat maar niet uitgezonden kan worden op een soort struisvogelpolitiek. Door het niet te laten zíen wordt de werkelijkheid niet anders. Wanneer zo'n demasqué inderdaad tot niets anders kan leiden dan tot negatieve reacties en tot het verliezen van de laatste restjes vertrouwen in democratische besluitvorming, zoals sommigen beweren, dan moeten we, vrees ik, de parlementaire democratie maar afschaffen. Want die werkt nu eenmaal zo. En op zich moeten mensen dat nog kunnen begrijpen ook. Overlegsituaties waarin iedereen al bij voorbaat van de zelfde vooronderstellingen uitgaat, waarin voor iedereen de prioriteiten het zelfde liggen, waarin iedereen het over de uitgangspunten eens is, bestaan nauwelijks. Nu ligt het in zo'n debat allemaal wel èrg door elkaar. Om eens een paar van de meest zichtbare doeleinden te noemen, die men tegelijkertijd probeerde na te streven: het overeind houden van een coalitie, het veilig stellen van een partij in wording, het behouden van goede relaties met economische partners (NAVO-landen), het beschermen van werkgelegenheid (niet alleen maar ook in de wapenindustrie), het dienen van de veiligheid door kracht, het bezweren van het spook van de kernoorlog (ja, ook dat, maar dan met een mengsel van totaal verschillende meningen over hoe dat zou moeten). De prioriteitstelling in deze brei zal niet veranderen, tenzij juist onder druk van onderop. Maar om die druk te kunnen uitoefenen zullen mensen toch eerst moeten zien hoe zo iets nú gaat. Natuurlijk is het diep ontmoedigend om te zien hoe zaken die ons aller voortbestaan en de toekomst van de wereld betreffen bevochten moeten worden temidden van dat soort overwegingen en tegenstellingen, maar het zou onzin zijn om er de ogen voor te willen sluiten, of de bewijzen ervan aan het publiek te willen onthouden om dat publiek ‘het vertrouwen in de parlementaire democratie niet te ontnemen’. Wat niet weet deert in dit geval méér dan wat men wel weet. Het heeft geen enkele zin om te suggereren dat het parlementaire besluitvormingsproces rationeler zou zijn dan het is. En het is al even fout om luid te roepen dat het allemaal niets voorstelt en nooit beter kan worden. Want wat is er dan beschikbaar dat er voor in de plaats zou kunnen komen? Wat nodig is, is om te bedenken hoe men de verdere strijd voor een beter veiligheidsbeleid zodanig kan aanpakken dat er, ondanks die gecompliceerde belangenstructuren en ondanks die hoge mate van irrationaliteit, toch iets wordt bereikt. | |||||||||
9.Nu spelen sommigen met de gedachte om het parlementaire ‘spel’ maar af te schrijven als hopeloos, en andere wegen te zoeken, zoals ‘directe actie’, ‘burgerlijke ongehoorzaamheid’, enzovoort, wat dat in dit verband dan ook moge betekenen. Zulke geluiden zijn al te horen geweest, onder andere uit de kring van het IKV. Zoals te verwachten was, is de hele bewapenings-establishment daar prompt op af gesprongen. Nu heeft men een stok om de hond te slaan. Zelfs een Vredeling (NRC 18-1) vindt het | |||||||||
[pagina 143]
| |||||||||
nodig om een duit in het zakje te doen. Ik denk dat we het volgende goed moeten overwegen. Dit soort middelen zijn uitstekende en belangrijke strijdmethoden, maar dan tegen onrecht en onderdrukking in situaties waarin andere mogelijkheden niet meer aanwezig zijn. Het is een strijdmethode voor een bevolking die wordt onderdrukt, uitgebuit, en/of gedwongen zelf aan onrecht mee te doen. Het is bij voorbeeld een belangrijk alternatief om voor te houden aan diegenen die zo doodsbenauwd zijn voor elke concessie aan het duivelse communisme, omdat dat ons wel eens zou kunnen beroven van onze vrijheid van meningsuiting. Wat inderdaad zou kunnen, maar dán worden burgerlijke ongehoorzaamheid e.d. van belang. Maar het middel is onbruikbaar om een proces van meningsvorming te beïnvloeden, zoals dat waarin het denken over bewapening zich nu bevindt, onder meer juist dank zij het IKV. Het zou naar mijn stellige overtuiging volstrekt averechts werken. Al die velen die er voorzichtig van zullen moeten worden overtuigd dat ze al die jaren slecht zijn voorgelicht, dat het werkelijke plaatje van de ‘veiligheid’ er heel anders uitziet dan ze altijd wordt voorgeschoteld, die geleidelijk aan de moed zullen moeten vatten om zelf te oordelen en te kiezen, zouden door zo'n ‘harde’ koers alleen maar worden afgeschrikt. Wat over zou blijven zou een kleine kern zijn van mensen die het ‘beter weten’, van daaruit in conflict komen met de overheden en dan makkelijk kunnen worden geïsoleerd. Vrijwel iedereen die nú bereid is te luisteren en wellicht de meningsvorming ten gunste te beïnvloeden, zou zich dan van deze heethoofden afwenden en zich gemakkelijk laten wijsmaken dat ze net zo gevaarlijk, nee nog gevaarlijker zijn dan ‘de Russen’. ‘Meelopers’, ‘cryptocommunisten’, ‘vijanden van het volk’. Moeten we dat allemaal weer terug krijgen? Wie aan de vrede wil werken langs de weg van de publieke opinie - en ik zou niet weten welke andere weg er bewandeld zou kunnen worden - zal elke polarisatie in díe vorm moeten vermijden. Er wordt al genoeg gepolariseerd, om niet te zeggen geprovoceerd, door een omroep als de Tros, door quasi-christelijke initiatieven als de ‘Sjaloom-krant’ (een blad vol anti-communisme, koude oorlogs-echo's en verborgen verdachtmakingen) en ander volk. Ook die zullen steeds toch weer - al klinkt het hoogdravend - benaderd moeten worden met liefde en geduld. Hun hetze steunt immers voor een groot deel op onwetendheid en angst. Wie de vrede wil bevorderen mag hard zijn tegen meningen, fel tegen leugen en bedrog, maar niet tegen mensen. | |||||||||
10.Het is verleidelijk nog veel meer te zeggen. Ik heb de Kamerdebatten nog eens nagelezen die aan dit laatste debat voorafgingen. Het is denk ik nog erger dan de meeste mensen denken. De voorlichting, ook aan de Kamer, hangt aan elkaar van halve waarheden, onvolledigheid en onwaarachtige mooipraterij. Jarenlang hoeft over een wapen nog niet gediscussieerd te worden, omdat ‘alles nog in bespreking’ is, en dan opeens moet het worden ingevoerd, omdat ‘we nu niet meer van de verplichtingen afkunnen’. Debatten, ook in de commissies, staan bol van de ‘wapenbeheersing’, de ‘zorg om de toenemende bewapening’, enzovoort, tot je er tranen van in je ogen krijgt. Maar elders springen de pleidooien voor betere, duurdere en vuilere wapens je dan weer tegemoet. En als het moeilijk wordt zijn de gegevens ineens ‘geclassificeerd’, hetgeen betekent dat ze geheim zijn. Je begint je dan af te vragen of het hier nu gaat om domme mensen, die de absurde tegenspraken tussen hun eigen uitspraken niet zien, of hele slimme mensen die voortdurend bezig zijn om anderen bewust om de tuin te leiden. Omdat ze daar toch meestal weer te aardig, te netjes en te integer voor zijn, denk ik dat ze voornamelijk bezig zijn zichzelf om de tuin te leiden. Wanneer je hun optreden eens van een afstandje beziet lijkt het net alsof ze voortdu- | |||||||||
[pagina 144]
| |||||||||
rend bezig zijn bezweringsformules te prevelen. De ene bewindsman na de andere loopt te prevelen in het donker om zichzelf wijs te maken dat het helemaal niet donker is. Het vervelende is alleen dat als iemand probeert om met feiten en cijfers aan te tonen dat het inderdaad donker is, plotseling een venijnige agressie ontstaat. De hatelijke opmerkingen zijn dan niet van de lucht. ‘U doet maar niet anders dan interrumperen’, ‘De geachte afgevaardigde moest zijn eigen beleid uit het verleden eens wat beter nagaan.’ ‘Ik heb u al gezegd dat ik op deze vraag geen antwoord kan geven’, enzovoort. Ik zou graag hele stukken citeren. Misschien doe ik het nog wel eens. Maar ik ben bang dat ik u nu zou vervelen. De enige manier waarop de besluitvorming zoals hij nu is uit deze mist kan worden gehaald lijkt me wanneer de publieke opinie zich er intensief mee gaat bemoeien. De voorwaarden voor zo'n bemoeienis van de publieke opinie zijn aanwezig. Het is van groot belang dat de kansen niet verspeeld worden door ongeduld, al is dat ook nog zo begrijpelijk, of door een al even begrijpelijk maar evenmin terecht antiparlementarisme. Wat we tot nu toe gezien hebben van de parlementaire besluitvorming is niet verheffend. Wonderen van helderheid zullen zulke debatten ook wel nooit worden. Maar het kan wel anders. De lering moet niet zijn dat de parlementaire democratie niet deugt maar dat hij beter moet worden gebruikt. | |||||||||
[pagina 145]
| |||||||||
Modern levenRudolf Geel
| |||||||||
[pagina 146]
| |||||||||
Agenda's met zwarte kaften en vergulde letters. Grijze sjaals en zinnenprikkelende dameskousen in zachte, warme kleuren. De inrichting wekte de indruk alsof de totale omgeving ogenblikkelijk kon worden teruggeroepen naar die andere, vergane wereld, waaruit alle attributen vandaan kwamen. De vraag drong zich steeds heviger op of dit alles niet de artistieke sublimatie van een warenhuis diende te betekenen. In dat geval kon de portemonnee dicht blijven en hoefde je alleen maar te kijken. Voor een groot deel van de bezoekers ging dat laatste op. Maar alle uitgestalde zaken waren bestemd voor de verkoop. Helaas verloor het merendeel van de tentoongestelde waren buiten, in het grijze licht, zijn charme. Binnen de in zichzelf besloten wereld ademde Biba een opwindende decadentie. Deze representeerde het optimisme van een opgewekte tijd, die het zich kon permitteren te koketteren met een schuldeloze treurigheid, een kerkhof zonder verdriet, omgetoverd in een modieuze schimmenwereld. Zo betekende Biba de extra-vagantie van een decennium dat iedere buitenissige impuls beloonde met zijn eigen modetrent. Waarschijnlijk werden de frêle verkoopsters 's avonds in dezelfde ruimte beslapen door vampiers. Onder hun broze kleren waren zij geen vrouwen maar fijn-geaderde poppen. Wie binnenkwam ging op de parterre ergens aan de kant op een verhoging zitten en keek rond. Buiten bestond niet meer. Binnen ging alles zacht en sierlijk zijn slepende gang. Op ieder museum moet geld worden toegelegd. En zo ging ook Biba aan zijn eigen behaagzieke visie ten onder, bij gebrek aan harde resultaten die toonaangevend zijn in de zakenwereld waarbij Barbara Hulanicki wilde aansluiten. Maar daarvoor had haar produkt te weinig levensvatbaarheid buiten de eigen rouwkapel. De fantasie van het morbide erotisch brein ging in de uitzinnige drukte van de wereldstad verloren. De sfeer die de begeerte opwekte viel eraf. Biba was een prachtig opgetuigde hoer, maar haar op een doodsbaar te genieten produkt was liefdeloos en koel. De verdwijning van het warenhuis werd diep betreurd door allen voor wie Londen in de eerste plaats tea bij Fortnum & Mason, lunch bij Harrods en al het andere bij Liberty's betekent. Nadat Biba als warenhuis was verdwenen, kwam het terug als een gewone winkel, nu gevestigd in Conduit Street, die schuin tegenover Liberty's ligt. Maar degene die dacht dat alles opnieuw kon beginnen, moest al spoedig zijn hoop laten varen. De nieuwe Biba toonde het echec aan van de tijdmachine. De lijfelijke terugkeer in het verleden levert toch niet meer op dan een droevige herinnering. O ja, ze zijn er nog: de gedekte kleuren en de camouflerende cosmetica. Maar de nieuwe Biba is niet meer dan de totale uitverkoop van de oude. Nog even en deze stervensbegeleiding avant la lettre zal zelf het loodje leggen. Zo valt althans te hopen. Want de nieuwe Biba is niet een gedroomd kerkhof vol beroemdheden, maar een pijpenla. Waar zijn de stervende nimfen? Zijn zij samen met de luchtspiegeling waaraan zij hun levenssappen onttrokken, verdwenen? Commercieel lijkt de zaak nu beter voor elkaar: de nieuwe verkoopsters zijn lelijk en dik. Goedkoop personeel, onderbetaald ongetwijfeld: werkende jongeren. Geen bloemen in de knop gebroken, stemloze sirenes op het schip De Ondergang. In de stations van de Underground hangt een volgende illusie. Wij zien een enorme poster van een meisje in een veel te ruime overall. In een hoek van de afbeelding verschijnt zij opnieuw: nu is zij bezig om haar werkpak uit te trekken en ontwaren wij enkele delen van haar fris gewassen witte ondergoed. ‘Underneath they're all Lovable’, roept de advertentietekst. Er zijn momenten waarop ik in de waan verkeer dat dit waar is. Maar de werkelijkheid is een stuk kaler. De belofte van schoonheid en stijl verkeert in zijn tegendeel. Ook King's Road verandert in een Nieuwendijk. In plaats van de lief uitgedoste engelen van weleer gaan nu op zaterdagmiddag de punks op pad. Hun volstrekt natuurlijke lelijkheid hebben zij tot afzichtelijke | |||||||||
[pagina 147]
| |||||||||
proporties geaccentueerd. Soms verkeert lelijkheid als bij toverslag in het tegendeel. Maar dat gaat hier niet op. De werkelijkheid moet voor velen zo kaal zijn geworden dat er geen illusie meer voorradig is om die te verbloemen. Groene en rode kort geknipte stekelkoppen. Meisjes waarvoor een tang zich zou schamen. Wat zij op hun eigen onbeholpen wijze sublimeren is de totale wanhoop. Toch zingen de minstreels in de gangen van de tube nog steeds over de tijden die zullen veranderen. Op zichzelf is dat een waarheid banaal genoeg voor een popsong. Maar de profeet Dylan die deze tekst als eerste zong, bedoelde het heel opgewekt. Zijn imitatoren (en hijzelf trouwens voorop) tonen inmiddels aan dat het optimisme van weleer nu weer voor enige tijd achterhaald is. De tijden zijn inmiddels op eigen houtje veranderd, en hoe! In Londen zie je dat bij voorbeeld aan het oprukken van de Pizzalands en de Tennessee Pancake Houses, en misschien wel aan het feit dat van het personeel in die gelegenheden niemand behoorlijk Engels spreekt. Op Portobello Road schieten de prijzen van antiek omhoog. Een pop daar is gekleed in het uniform van een Wehrmacht-soldaat. Even verkeer ik in de veronderstelling dat het een echte is. Maar zo ver is het gelukkig ook nog niet met Engeland. |
|