De Gids. Jaargang 142
(1979)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 628]
| |
Jean Philippe Béjà en John Kleinen
| |
[pagina 629]
| |
volk binnen de Zuidoostaziatische culturen. Ten tijde van de Vietnamese inval in Cambodja werd dan ook van diverse zijde benadrukt dat de geschiedenis weer zijn gewone loop hernam, die slechts was onderbroken door de komst van de Franse kolonisatoren. De fameuze Nam Tien, de eeuwenlange trek van het Viet-volk naar het zuiden, zou aldus een moderne variant hebben gekregen met de recente Tay Tien ofwel de mars naar het westen. Dergelijke verklaringen zijn zeker niet van wetenschappelijke waarde ontbloot en het is goed er rekening mee te houden bij de analyse van het conflict dat van Zuidoost-Azië opnieuw een gevaarlijke brandhaard heeft gemaakt. Ons lijken verklaringen van deze oorlog door middel van historische en raciale tegenstellingen alléén onvoldoende. Immers de eeuwenlange vijandschap tussen de beide landen heeft niet verhinderd dat zij zich in de loop van diezelfde eeuwen meermalen hebben verenigd tegen een gemeenschappelijke vijand. Aan de andere kant hebben China en Vietnam een aantal culturele overeenkomsten die een wederzijds begrip vergemakkelijken en die niet verklaard kunnen worden door nationale tegenstellingen alleen. Wil men de wortels van het huidige conflict onderzoeken dan moet men in de moderne geschiedenis teruggaan tot het einde van de tweede wereldoorlog. Want het gaat niet alleen om een oorlog tussen twee landen, maar ook om een conflict tussen twee staten die zich beroepen op een gemeenschappelijke ideologie, het marxisme-leninisme. Aldus kan aan de traditionele culturele overeenkomst de gelijkenis van politieke systemen worden toegevoegd die ons in staat stelt bepaalde aspecten van het conflict te verklaren.
Wij zullen beginnen bij het uitroepen van de Democratische Republiek van Vietnam (DRV) in 1945 en vervolgens de geschiedenis van de sino-vietnamese betrekkingen enigszins schematisch beschrijven tot aan de februari-oorlog van 1979. Hoewel wij ons zoveel mogelijk zullen beperken tot de studie van de bilaterale verhoudingen, is het onontbeerlijk dat wij meer dan eens moeten verwijzen naar de Verenigde Staten en de Sovjetunie die zich sinds 1945 in het strijdgewoel hebben gemengd. Het gebied dat indertijd door een Deense geograaf Indochina werd genoemd en het strategisch middelpunt vormt van het vasteland van Zuidoost-Azië is sinds het einde van de tweede wereldoorlog confrontatie-terrein van de grote mogendheden. Vanaf 1940 hebben achtereenvolgens Japan, de koloniale mogendheden, Amerika en de Sovjetunie met en tegen elkaar gevochten in deze regio. Aanvankelijk was Zuidoost-Azië een van de bedreigde gebieden waar het expansieve communisme een halt moest worden toegeroepen, een rol die de Verenigde Staten met graagte op zich nam. Het gevecht tussen ‘kapitalisme’ gepersonifieerd door Amerika en zijn bondgenoten, en ‘socialisme’ vertegenwoordigd door de Sovjetunie, vervolgens door China en zijn bondgenoten, heeft dit deel van de wereld al meer dan dertig jaar in een permanente staat van alarm gehouden. Het is sinds enige tijd ook de plaats waar de eerste openlijke oorlogen tussen communistische regimes zijn uitgebroken. Een aantal elementen van geo-strategische aard stelt ons in staat het belang van Zuidoost-Azië te verklaren: het zeegebied vormt een belangrijke doorgang tussen de Indische en de Stille Oceaan. Ketens van eilanden nemen daarbij een centrale plaats in, zeker voor de landen die voor hun voortbestaan afhankelijk zijn van toegangswegen over zee. De al geruime tijd in het nieuws zijnde Paracelsus- en Spratly eilandgroepen (die men al naar gelang zijn politieke voorkeur Nansha en Xisha of Hoang Sa en Truong Sa zal noemen)Ga naar eind3. bevinden zich midden in de oliescheepvaartroute die het Midden-Oosten met Japan verbindt. Sinds in de buurt van deze eilanden aan het eind van de jaren zestig succesvolle buitengaatse olieboringen werden gedaan kreeg het gebied, dat wil zeggen de gehele Zuidchinese Zee, een nog grotere politieke betekenis dan voorheen. In die omstandigheden is | |
[pagina 630]
| |
het duidelijk dat wie in Zuidoost-Azië op het toneel verschijnt, rekening moet houden met de houding van de grote mogendheden. In de tweepolige wereld van tegenwoordig hebben de Verenigde Staten en de Sovjetunie buiten hun beider invloedssferen vrij spel. Geen enkel ander land kan zich ongestraft verzetten tegen de daden van deze beide supermachten, zelfs China niet, dat van ontwikkelingsland tot potentiële supermacht met een eigen invloedssfeer is geevolueerd. Als China de rol van Amerika in Zuidoost-Azië wil overnemen, dan moet het rekening houden met diverse bondgenootschappen. Die context dient men voortdurend in gedachten te houden wil men de betrekkingen bestuderen, zoals wij voorstellen te doen, tussen China en Vietnam in de afgelopen dertig jaar. Een studie, ten slotte, die de oorzaken van het recente China-Vietnam conflict tot onderwerp heeft kan het binnenlandse politieke stelsel van beide landen niet buiten beschouwing laten.Ga naar eind4. In bepaalde fases van de Chinees-Vietnamese betrekkingen konden door de loop van binnenlandse gebeurtenissen de leiders van de respectievelijke communistische partijen hun standpunten bepalen tegenover elkaar, maar ook tegenover de supermogendheden (de Verenigde Staten en de Sovjetunie). | |
I
| |
[pagina 631]
| |
beslissende rol bij Dien Bien Phu hebben gespeeld.Ga naar eind6. Zelfs als deze Chinese ‘adviseurs’ zich ter plaatse zouden hebben bevonden - wat niet bewezen is - dan zijn het toch de Vietnamezen geweest die de leiding over de gevechtshandelingen hebben behouden. Hoe dit ook zij, verschillen van inzicht over de te volgen militaire strategie in die periode hebben niet geleid tot diepgaande tegenstellingen tussen de beide C.P.'s. | |
De Conferentie van GenèveBij de Geneefse conferentie van 1954 die het probleem van de repatriëring van de Fransen uit Indochina moest regelen, werd de Viet Minh terzijde gestaan door zijn voornaamste bondgenoten, de Sovjetunie en de Volksrepubliek China. Met de militaire overwinning, notabene aangekondigd op de dag dat de conferentie begon, deed de Viet Minh een meesterlijke openingszet. Ho Chin Minh trachtte een maximum aan gebieden te verwerven en de verzetsbewegingen te doen erkennen die hem in de andere gebieden van Indochina hadden gesteund. De Russen, die overigens de DRV pas in 1950 officieel hadden erkend, waren in tegenstelling tot de Chinezen nauwelijks betrokken geweest bij de strijd van de Viet Minh tegen de Fransen. Het was vooral Zhou Enlai die tijdens het verloop van de onderhandelingen Ho Chi Minh moest afremmen. Samen met de leiders van de Sovjetunie deed Zhou al het mogelijke om de regering in Hanoi ervan te overtuigen dat zij de zeventiende breedtegraad zou accepteren en al haar troepen naar het noorden terug zou trekken. Hij zorgde er tevens voor dat de Viet Minh de weigering tot toelating aan de onderhandelingstafel van de Cambodjaanse onafhankelijkheidsbeweging naast de koninklijke delegatie accepteerde. Aan deze pressie van hun machtige beschermheren moesten de Vietnamezen wel toegeven, maar het maakte hen tevens sceptisch over de ware aard van de hulp die hen door hun bondgenoten was geleverd.Ga naar eind7. In Genève trad China voor de eerste keer naar voren bij grote internationale conferenties. Het feit dat Peking zich gematigd opstelde, zich richtend naar de opstelling van Moskou, betekende echter niet dat zij bij deze conferentie geen aparte belangen had in Zuidoost-Azië. Belangen die niet overeenkwamen met die van de Sovjetunie. Men kan echter veronderstellen dat de delegatie van de Viet Minh een weinig teleurgesteld is geweest over de gematigde opstelling van de Chinese leiders, maar deze teleurstelling is officieel nimmer erkend. | |
De jaren vijftigNa de conferentie van Genève trokken Chinezen en Vietnamezen gebroederlijk samen op bij volgende internationale vergaderingen. Op de Bandoeng-conferentie van 1955 traden Zhou Enlai en Pham Van Dong naar voren als de kampioenen van de vijf principes van vreedzame coexistentie. Daarmee werd de politiek van nietgebondenheid gelanceerd als strategische oplossing voor de zogenaamde derde wereld. Het was ook in Bandoeng dat het Cambodjaanse staatshoofd Prins Norodom Sihanoek zich verzoende met de eerste minister van de DRV.Ga naar eind8. Intern manifesteert de Chinees-Vietnamese vriendschap zich door de landbouwhervorming van 1956. De ideëen die in het ‘grote achterland van het Noorden’ al geruime tijd hun toepassing vonden inspireerden ook de leiding van de Vietnamese Werkers Partij (Lao Dong). Het schema dat partij-ideoloog Truong Chinh volgde, leek verdacht veel op wat in het begin van de jaren vijftig in China was gevolgd. Deze landhervorming, die volgens sommige specialisten onder het toeziend oog van de Chinese partijkaders was uitgevoerd,Ga naar eind9. had echter rampzalige gevolgen. Toen Mao Tsetoeng in 1958 de ‘Grote Sprong Voorwaarts’ lanceerde volgden de Vietnamezen dan ook niet. De diplomatieke betrekkingen tussen beide landen bleven echter uitstekend. In Zuid-Vietnam was Ngo Dinh Diem erin geslaagd de machteloze ex-keizer Bao Dai aan de kant te zetten. Na zorgvuldig voorbereide manoeuvres en regel- | |
[pagina 632]
| |
rechte straatgevechten liet Diem zich in oktober 1955 tot president van de Republiek van Zuid-Vietnam uitroepen. De in de Geneefse akkoorden uitdrukkelijk gestipuleerde verkiezingen, te houden in juli 1956, werden openlijk genegeerd. In Hanoi werd hiertegen krachtig geprotesteerd en men ontving daarbij de openlijke steun van de Volksrepubliek China. Tezelfdertijd begingen de Sovjets een aantal politieke fouten op het internationale vlak. Op 24 januari 1957 deden zij bij voorbeeld in de veiligheidsraad het voorstel de beide Vietnams als lidstaten van de Verenigde Naties op te nemen, waarmee zij officieel de verdeling van het land erkenden en de wensen van de betrokken regeringen negeerden. China dat overigens niet in de Verenigde Naties was vertegenwoordigd, liet op geen enkele wijze blijken dat zij het met dit Sovjet-Russische voorstel eens was.Ga naar eind10. De contouren van het China-Sovjet-conflict begonnen tegen het einde van de jaren vijftig steeds duidelijker vormen aan te nemen. Eén van de ideologische elementen daarvan was de omstreden vraag in hoeverre het vreedzaam naast elkaar bestaan van staten werd bedreigd door in diverse landen opererende bevrijdingsbewegingen. En dat punt was natuurlijk van het allergrootste belang voor de Noordvietnamese leiding. | |
II
| |
[pagina 633]
| |
voor de geschiedenis van de communistische internationale. Ofschoon de Vietnamese communisten zich ideologisch meer met Peking dan met Moskou verwant voelden dachten zij er niet aan volledig partij te kiezen voor de eerste in een conflict dat voor hun politiek alleen maar nadelige consequenties kon hebben. De teksten echter die in deze periode door de drie CP's zijn gepubliceerd, laten zien dat de analyses van Peking en Hanoi vergaand verschillen met die van Moskou. De Sovjets leggen de nadruk op vreedzame co-existentie, op wederzijdse contacten tussen Russische en Amerikaanse regeringsleiders om politieke spanningen elders in de wereld tot een oplossing te brengen en op het accepteren van een nationale bourgeoisie in de landen van de derde wereld om een democratische ontwikkeling te bevorderen, terwijl de Aziatische communisten spreken van nationale bevrijdingsstrijd, militant anti-imperialisme, enzovoort, enzovoort. In de eerste helft van de jaren zestig viert men in Peking vaker en uitbundiger dan in Moskou de militaire successen van het Bevrijdingsfront. De groep die in Noord-Vietnam de Lao Dong partij leidt, is echter dankzij haar samenstelling in staat een middenkoers te varen die haar behoedt voor een - om een Chinese term uit de jaren vijftig te gebruiken - al te zeer ‘leunen naar één kant’. In hoeverre de politieke steun van China aan het Bevrijdingsfront in die jaren in klinkende militaire munt is omgezet en dus de steun aan de DRV begon af te nemen is momenteel nog niet met zekerheid te zeggen, maar deze hypothese lijkt niet geheel en al absurd.Ga naar eind12. Tijdens de tweede conferentie van Genève over Laos in 1962 laat de Chinese onderhandelingsdelegatie doorschemeren dat zij niet tegen elke prijs de eenwording van Indochina nastreeft, die zeker onder leiding van de Vietnamezen zou komen te staan. Zo wordt Zhou Enlai niet moe te herhalen aan wie hem daarnaar vraagt dat China op geen enkele wijze tussenbeide wenst te komen in de interne aangelegenheden van Laos, en dat zijn regering uitdrukkelijk de wens heeft uitgesproken dat dit land neutraal blijft.Ga naar eind13. | |
III
| |
[pagina 634]
| |
inspanningen op het gebied van de hulp aan Vietnam enigszins te coördineren. Het uitroepen van ‘de Grote Proletarische Culturele Revolutie’ en de daarmee gepaard gaande wanordelijkheden zorgen er echter voor dat aan de goede betrekkingen tussen de beide staten voorgoed een einde komt. De Chinese visie op de internationale politiek van dat moment is vervat in de befaamde redevoering van vice-voorzitter Lin Biao, getiteld ‘Lang Leve de Volksoorlog’. Daarin wordt de omsingeling van de steden door het platteland - lees de moderne westerse geïndustrialiseerde wereld door de derde wereld - aangeprezen, het gebruik van moderne wapens in de revolutionaire oorlog genegeerd, kortom, zaken die de communisten in Hanoi absoluut niet in staat waren te accepteren. Tegenover de Amerikaanse bombardementen die tot 1968 dagelijks bleven voortduren, moesten de Vietnamezen zich hoe langer hoe meer verdedigen met modern materieel zoals jachtvliegtuigen en geleide afweerraketten, die alleen de Sovjets in staat waren hen te leveren. Zij voelden er bovendien niets voor om hun land tot proefterrein van de theorieën van Lin Biao te maken. De politieke onrust in de grote steden van China sloeg ook over op de Chinese minderheid van Noord-Vietnam. In de straten van Hanoi en Haiphong demonstreerden jonge Vietnamezen van Chinese afkomst (de Hoa's) met Mao-speldjes op de revers. Niet minder verontrustend waren talloze ontwrichtingen van de Chinese spoorwegen als gevolg van de her en der, maar vooral massaal reizende Rode Gardisten, waardoor de wapentransporten met bestemming Vietnam ernstige vertragingen opliepen. In de Sovjet-pers uit die tijd (en nu ook van Vietnamese zijde bevestigd), verschenen artikelen volgens welke het Chinese leger zich tijdens het transport over Chinees grondgebied schuldig zou hebben gemaakt aan de vervanging van de meest geavanceerde wapenonderdelen door Chinees makelij van ouder datum. Het is duidelijk dat onder die voorwaarden de betrekkingen tussen Vietnam en China steeds meer gespannen raken. | |
Het Tet-offensief en zijn gevolgenTijdens het grote offensief dat de FNL in januari 1968 opent slagen de Zuidvietnamese opstandelingen erin een aantal grote steden in Midden-Vietnam te veroveren en bezetten zij via een spectaculaire operatie enige uren de Amerikaanse ambassade in hartje Saigon. Deze actie, die nog eens de kracht van de verzetsbeweging demonstreert, zal echter catastrofale gevolgen hebben. Het beruchte ‘Phoenix-programma’ dat de Amerikanen direct na het Tet-offensief uitvoeren voorziet in het vermoorden van zo'n vijftigduizend FNL-kaders of zij die daarvoor doorgaan.Ga naar eind17. Zelfs als de geliquideerde personen niet allen hoge kaderleden blijken te zijn, dan blijft het feit dat de operatie een zeer zware slag aan het Front toebrengt. Op dat moment wordt vanuit het noorden de militaire hulp verveelvoudigd en neemt het Noordvietnamese leger de leiding over van de militaire strijd in Zuid-Vietnam. Een dergelijke versterking van de invloed van Hanoi, militair met Russische wapens uitgerust, is in Chinese ogen hoogst verontrustend. Het Bevrijdingsfront dreigt hoe langer hoe meer een zuiver politieke organisatie te worden die nauwelijks meer beschikt over een militair potentieel. Om het Zuidvietnamese Bevrijdingsfront te zien als een vanuit het noorden geleide mantelorganisatie zou overigens in strijd zijn met de werkelijke krachtsverhoudingen binnen het FNL. Niettemin is er sinds 1968 sprake van een zeker Noordvietnamees communistisch overwicht binnen de topleiding van het Front. Op die manier dragen zowel de Culturele Revolutie als het ‘Phoenix-programma’ op een doeltreffende wijze bij tot de verslechtering van de betrekkingen tussen Hanoi en Peking. Maar officieel blijven zowel de Chinese als de Russische partij hun zusterpartijen in Zuidoost-Azië steunen. De Chinese leiders manifesteren hun anti-imperialistische gevoelens nog eens openlijk door de ontvangst van de belangrijkste leiders van de bevrijdingsbewegingen ter gelegenheid van de Conferentie voor Solidariteit met de Indochinese volkeren, die in een voorstad van Kanton op 25 april 1970 wordt geopend. | |
[pagina 635]
| |
Onder de aanwezigen zijn de eerste minister van de DRV, Pham Van Dong, de voorzitter van het Zuidvietnamese Bevrijdingsfront, de ex-advocaat Nguyen Huu Tho, Pathet Lao-leider prins Souphanouvong en prins Norodom Sihanouk. Sinhanouk woont net een maand in China waar hij politiek asiel heeft aangevraagd na uit Pnom Penh verjaagd te zijn door de pro-Amerikaanse Lon Nol.Ga naar eind18. De Chinezen laten niet na nog eens te onderstrepen dat iedere bevrijdingsbeweging volstrekt autonoom is en dat hun solidariteit geen enkel onderscheid verdraagt. Tegenwoordig beschuldigt Peking Pham Van Dong ervan dat hij tijdens de conferentie de alleenheerschappij van Vietnam over Indochina zou hebben gewild. De Vietnamezen beweren op hun beurt dat zij voet bij stuk moesten houden om Zhou Enlai ervan te weerhouden deel te nemen aan de beraadslagingen en het slotcommuniqué mede te ondertekenen, wat de laatste in staat zou hebben gesteld China een meer centrale rol in de oorlog met Amerika te laten spelen. Misschien is het meest typerende van deze periode wel dat de premier zijn gasten een staatsbanket aanbiedt om het succes van de conferentie te vieren, terwijl volgens een verfijnd soort diplomatiek gebruik op dezelfde dag officieel-China de lancering van zijn eerste satelliet viert.Ga naar eind19. Wilde Zhou Enlai de politieke stromingen beinvloeden in de Lao Dong-partij die zich na de dood van Ho Chi Minh in 1969 duidelijker dan voorheen begonnen te manifesteren? Die veronderstelling is zo gek nog niet. Op dat moment was de machtsstrijd tussen een ‘pro-Chinese’ en de ‘pro-Russische’ fractie weliswaar nog onbeslist, maar zij was latent aanwezig. Door de conferentie te organiseren sneed het mes voor China aan twee kanten: door zich op te werpen als kampioen van de internationale solidariteit met de volkeren van Indochina gaf het zijn potentiële aanhang binnen de Vietnamese CP een prima rugdekking; voor het geval dat een dergelijke taktiek op de wat langere termijn weinig effect zou hebben, wilde men via directe contacten met de leiders van de bevrijdingsbewegingen van wie er zelfs één zich in Peking had gevestigd, de buitensporige invloed van Noord-Vietnam tegengaan. | |
IV
| |
[pagina 636]
| |
serieus te overwegen. De beste kans bood in dit geval de Nixon-regering, met wie een toenadering ‘hoogstens’ ten koste zou gaan van Hanoi. Het bezoek van de Amerikaanse president in februari 1972, zorgvuldig voorbereid via de geheime bezoeken van Henry Kissinger aan Peking, was de bekroning van een politiek waarin militairen een belangrijke rol speelden. Inmiddels had Washington de bombardementen op Noord-Vietnam, die in 1968 waren opgeschort, hervat. Dat verhinderde de Chinezen overigens niet hun besprekingen met de Verenigde Staten voort te zetten. Het befaamde slotcommuniqué van Shanghai erkende wat de Chinezen hadden gehoopt: dat China één natie is met inbegrip van de provincie Taiwan en dat de wettelijke regering in Peking zetelt. De voormalige Noordvietnamese delegatieleider in Parijs, Xuan Thuy, zal zes jaar later bevestigen wat kranten in Hanoi in die tijd - zij het in heel wat bedekter termen - schreven: de Chinese regering wenste geen volledige terugtocht van Amerika uit Vietnam, noch een spoedig vredesakkoord tussen Hanoi en Washington.Ga naar eind20. Een dergelijke uitlating van iemand die momenteel deel uitmaakt van het secretariaat van het Centrale Comitee van de Vietnamese CP kan niets anders betekenen dan dat de Chinezen hebben toegegeven aan Amerikaanse pressie om er bij de Vietnamezen op aan te dringen niet de ‘volledige bevrijding’ van het zuiden door te voeren.Ga naar eind21. Vanaf dat moment wordt in de officiële partijpers de Sovjetunie afgeschilderd als de hoofdvijand van Peking. Vietnam onderhoudt goede betrekkingen met deze supermacht. Dus is het logisch dat de Chinese CP zich voortaan tegenover Hanoi gereserveerd opstelt. | |
De akkoorden van Parijs en de bevrijding van SaigonDe verkoeling van de betrekkingen tussen China en Vietnam treedt het duidelijkst op de voorgrond bij de ondertekening van de akkoorden van Parijs in januari 1973. Zoals bekend weigerde Pekings trouwste bondgenoot het Verenigd Nationale Front van Kambodja (FUNK), dat wil zeggen Sihanoek en de Khmer Rouge, zich bij de akkoorden aan te sluiten. Het officiële Chinese persbureau, Xinhua, zou het nieuws over de akkoorden pas brengen nadat ze getekend waren. Eén van de redenen van deze ‘vertraging’ is allerwaarschijnlijkst de situatie in Cambodja geweest. De Vietnamezen hadden de koninklijke regering het dringende advies gegeven te onderhandelen met Lon Nol en de zijnen om op die manier het einde van de Amerikaanse interventie in geheel Indochina te bespoedigen. Uit recente studies over de Communistische Partij van Kampuchea (Khmer Rouge; PCK) blijkt dat sinds 1972 Vietnam niet meer over de middelen beschikte de partijleiding politiek te controleren en dat deze op haar beurt niet ongevoelig was voor Chinese adviezen.Ga naar eind22. Die gegevens zijn niet in tegenspraak met de jongste verklaringen van Vietnamese zijde dat de Chinezen zich tegen de akkoorden van Parijs hebben verzet omdat zij met het vertrek van de Amerikanen een te grote invloed van Hanoi en van Moskou in de regio vreesden. Het is waar dat door de fysieke uitschakeling van het Bevrijdingsfront van Zuid-Vietnam het initiatief moest komen van met moderne Russische wapens uitgeruste Noordvietnamese troepen. Welnu, voor de leiders in zowel China als Vietnam was het zonneklaar dat met het vertrek van de Amerikanen de soldaten van Thieu geen enkele aanval meer konden doorstaan. De Chinezen wisten immers in wat voor staat van ontbinding en corruptie de Zuidvietnamese strijdkrachten (ARVN) zich bevonden. Er zijn duidelijke aanwijzingen dat men zich in Peking ernstig zorgen begon te maken over het laatste grote offensief van de Vietnamezen op de Zuidvietnamese hoofdstad Saigon. Na de verovering van Phnom Penh op 17 april 1975 door de Khmer Rouge openlijk te hebben toegejuicht, probeerden de Chinezen de grootscheepse aanval op Saigon door generaal Van Tien Dung diplomatiek te vertragen. Vietnamese bronnen beschuldigen China ervan de Franse poging te hebben begunstigd om generaal Minh | |
[pagina 637]
| |
(‘Dikke Minh’), een vertegenwoordiger van de zogenaamde derde macht in Zuid-Vietnam, een interim regime te laten vormen die met het noorden had moeten onderhandelen. De Noordvietnamezen lieten zich echter de ‘historische kans om het zuiden volledig te bevrijden’ (Vo Nguyen Giap en Van Tien Dung) niet ontglippen. De verovering van Saigon werd het vrijwel exclusieve werk van de ‘bô dôi's’, de Noordvíetnamese infanterie. ‘Noordelingen’ bezetten ook de sleutelposten in het nieuwe ‘Bevrijdings Comité van Ho-Chi Minh stad’: aan het hoofd van het Militair Bestuurs Comitee stond Tran van Tra (Tram Nam Trung), een in het zuiden geboren luitenant-generaal van het Noordvietnamese leger die kort daarna tevens de functie van defensieminister van de Voorlopige Revolutionaire Regering van Zuid-Vietnam (VRR) bekleedde. | |
V
| |
[pagina 638]
| |
hoofdstad Hanoi. De nieuwe regering zou een aantal leden van de voormalige VRR tellen, maar de leiders van de eveneens voormalige DRV en, dus het Politieke Bureau van de CP zijn sindsdien verreweg in de meerderheid. De hereniging van Noord- en Zuid-Vietnam, nog geen anderhalf jaar na de beëindiging van de oorlog, is een duidelijke indicatie voor het gebrek aan eensgezindheid binnen de partij. Al bij de oprichting van de VRR in 1969 was er door Nguyen Huu Tho, voorzitter van het FNL op gewezen dat de hereniging niet mocht inhouden ‘dat onze landgenoten uit het noorden ons het een of andere economische of sociale systeem opleggen of aanpraten’. Het belangrijkste doel van de VRR was het deel hebben aan de macht en pas daarna zou het zeer langdurige proces van hereniging komen. Een aantal Noordvietnamese leiders onder wie Pham Van Dong had zich voorstander van zo'n hereniging op lange termijn betoond. Dat het besluit tot hereniging al zo snel na het einde van de oorlog kwam, is vrijwel zeker het werk geweest van de hardliners binnen de partij. Zij waren er tevens verantwoordelijk voor dat de VRR nauwelijks de gelegenheid heeft gekregen autonome beslissingen te nemen. | |
Openingen op economisch en diplomatiek gebiedEen sfeer zo niet van verzoening dan toch van onafhankelijkheid is in die jaren onmiskenbaar bij de regering van het herenigde Vietnam. Op economisch en diplomatiek terrein is een verhoogde activiteit van de gematigden binnen het Politieke Bureau van de partij waar te nemen. Westerse landen, in het bijzonder Frankrijk, maar ook de Verenigde Staten worden uitgenodigd hun aandeel in de wederopbouw van het land bij te dragen. De bedoeling is om het westen en Japan voor de helft ontwikkelingsprojecten mee te laten financieren. Buitenlandse firma's krijgen de toezegging dat zij door middel van joint-venture contracten en in sommige gevallen zelfs zonder beperkende maatregelen in het land kunnen opereren. De overeenkomsten die westerse oliemaatschappijen krijgen aangeboden zijn van hetzelfde type als die welke Indonesië afsluit.Ga naar eind24. In plaats van hun economie te binden aan die van de Sovjetunie en de COMECON sluiten de Vietnamezen zich aan bij de Aziatische Ontwikkelingsbank, het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank. Daarmee is het eerste socialistische land lid van instellingen die tot dan toe als symbolen van kapitalistische uitbuiting van de derde-wereldlanden zijn beschouwd. Tegelijkertijd start de Vietnamese regering een diplomatiek offensief om de Zuidoostaziatische buurlanden ervan te overtuigen dat zij op geen enkele manier van plan is de Vietnamese revolutie te exporteren. Medio 1976, aan de vooravond van de Colombo-conferentie van niet-gebonden landen, verzekert Pham Hien, vice-minister van Buitenlandse Zaken, de regeringsleiders van de ASEAN-landen dat zijn regering niet de opvattingen van de Sovjetunie deelt volgens welke de associatie ‘een produkt van de imperialisten’ is. Tegelijkertijd tracht Vietnam goede betrekkingen met Cambodja te onderhoudenGa naar eind25. ondanks de fysieke uitschakeling van pro-Hanoi Khmers binnen de CPK, de progroms op Vietnamezen en Cambodjanen van Vietnamese origine die het Pol Pot-regime als een soort vijfde colonne beschouwt, en niet te vergeten de talloze grenskwesties die ten dele een erfenis uit het verleden blijken te zijn. Eind 1976 echter blijken er moeilijkheden op deze ingeslagen weg te zijn, wat onder meer zijn uitdrukking vindt in het steeds maar opschorten van het al geruime tijd van te voren aangekondigde Vierde Partijcongres. Het is inmiddels duidelijk geworden dat het beroep van de Vietnamese regering op de westerse regeringen nauwelijks gehoor vindt. De Amerikaanse teleurstelling over de val van Saigon blokkeerde in de loop van het jaar Vietnams poging toe te treden tot de Verenigde Naties. Vervolgens beschuldigden de Amerikanen Noord-Vietnam (sic) ervan de akkoorden van Parijs te hebben geschonden. President Ford achtte zich derhalve ontslagen | |
[pagina 639]
| |
van Nixons vermeende belofte twee miljoen dollar bij te dragen voor het herstel van de verwoestingen die voorgaande regeringen er hadden aangericht. Voorwendsels als de weigering van Vietnamese zijde verantwoording af te leggen over het aantal vermiste Amerikaanse militairen (MIA, Missing In Action) waren goed genoeg om verdere strafmaatregelen tegen Vietnam te ondernemen. Amerikaanse firma's werd het verboden nog langer handel te drijven met Hanoi. Spoedig volgen de andere westerse landen en Japan het economisch embargo van hun machtigste bondgenoot. Als in 1977 Pham Van Dong naar Frankrijk reist om hulp te vragen wordt hij op het Elysee beleefd, maar beslist afgewezen. Franse firma's zullen naar het socialistische Vietnam voorlopig niet terugkeren. Inmiddels had China vanaf september 1975 zijn gratis hulp aan Vietnam stop gezet. Het échec van de gematigde politiek om samenwerking met het westen te zoeken heeft ongetwijfeld die fractie binnen de Lao Dong partij versterkt, die voorstander is van exclusieve oriëntatie op het communistische blok, dat wil zeggen de Sovjetunie en zijn bondgenoten. Op het vierde partijcongres dat in december 1976 wordt gehouden, verandert de Lao Dong Partij haar naam in Dang Cong San Viet Nam, Communistische Partij van Vietnam (CPV). De op dat congres uitgestippelde lijn kan tevens gelden als een overwinning van de hardliners, zoals Truong Chinh, Van Tien Dung, Le Duc Tho en Le Duan. Vandaar ook dat men op het congres besluit de ‘socialistische transformatie’ van het zuiden te versnellen. Als Pham Van Dong zich medio 1977 naar Moskou begeeft is hij praktisch de gevangene van de leiders in het Kremlin. Vietnam is op dat moment geheel en al aangewezen op de economische steun van de Sovjetunie en beschikt over geen enkel alternatief. In ruil daarvoor zal het land een politieke prijs moeten betalen. Inmiddels hebben de grensconflicten met Cambodja een punt bereikt waarop het vroeg of laat met dit land en met zijn belangrijkste bondgenoot China tot een directe confrontatie moet komen. Bovendien beginnen ook de spanningen met de Hoa's, de in Vietnam wonende etnische Chinezen, toe te nemen. In de loop van 1977 begint de crisis die de betrekkingen tussen China en Vietnam grondig verstoort en die voorlopig zal eindigen met de zestien dagen durende oorlog van 1979. | |
VI
| |
[pagina 640]
| |
‘economisme’ en ‘revisionisme’, een doorn in het oog. Het Cambodjaanse ‘experiment’ daarentegen beantwoordt heel precies aan het ideaal dat Mao Zedong en de zijnen voor ogen staat. Daar de Sovjetunie pas enkele dagen voor de val van Phnom Penh is overgegaan tot erkenning van de FUNK, heeft de Khmer Rouge er nauwelijks moeite mee zich tegenover Moskou fel af te zetten. De maatregelen die Pol Pot en Ieng Sary nemen om de bourgeoisie fysiek uit te schakelen en het ‘revisionisme’ te bestrijden worden in Peking warm toegejuicht door Mao Zedong en vooral door zijn trouwste bondgenoten, ‘de bende van vier’. Vrijwel onmiddellijk na de dood van Mao in september 1976 slaat het politieke klimaat in China om. De arrestatie van de echtgenote van de overleden voorzitter en van zijn drie apostelen opent voor de partijleiding nieuwe wegen deels om aan het échec van de culturele revolutie te ontsnappen, deels ook om de persoonlijke rekeningen te vereffenen die tijdens de jaren zestig open zijn blijven staan. Als Deng in juli van het daarop volgende jaar steviger dan ooit in het zadel blijkt te zitten, lanceert het regime in Peking diepgaande hervormingen en staat de Nieuwe Economische Politiek als nummer één op de agenda. Deze koerswijziging verplicht China om een groeiende samenwerking met het westen aan te gaan. De campagne van de ‘Vier Moderniseringen’ vervangt die van de intensivering van de klassenstrijd; de economische samenwerking met het buitenland treedt in de plaats van het fameuze ‘op eigen krachten bouwen’. De vrijwel exclusieve oriëntatie op het westen begint steeds vastere vormen aan te nemen op een moment waarop de Vietnamezen deze weg verlaten en zich op Moskou en de socialistische landen gaan richten. De Chinese partij-elite, nog maar nauwelijks bekomen van de arrestatie van de Bende van Vier, blijkt diepgaand verdeeld. In die situatie neemt de angstreflex voor een Russische omsingeling gemakkelijk bezit van een partijleiding die de Vietnamese koers met grote zorgen gadeslaat. Openlijk wordt de vrees uitgesproken dat Moskou wil profiteren van de Chinese achterstand op economisch en technologisch gebied om op die manier de beoogde moderniseringen te verhinderen. De aanwezigheid van Russische divisies in het noorden en een dynamisch Vietnam in het zuiden dat militair machtig is en zich steeds openlijker ten gunste van de Sovjetunie opstelt, zijn voor Peking zo langzamerhand een serieuze bedreiging. | |
VII
| |
Het grensgeschilWederzijdse schendingen van de landsgrens tussen China en Vietnam werden voor de eerste keer openlijk gemeld in het begin van 1978. De Chinezen legden er vooral de nadruk op dat Vietnamese eenheden plundertochten op hun grondgebied uitvoerden en ‘vreedzame arme en middelarme boeren’ afslachten terwijl de Vietnamezen op hun beurt Chinese grensbewakingstroepen ervan beschuldigden grenspalen te verplaatsen en, natuurlijk ook, aanvallen uitvoerden op ‘vreedzame vissers en boeren’. De omstandigheden dat het hierbij om enkele tientallen vierkante kilometers grensgebied gaat, kan voldoende zijn om de woede op te wekken van de bevolking die aan weerszijden van de grens woont, maar kan niet gelden als de echte casus belli.Ga naar eind28. Een verzwarende omstandigheid is echter dat men aan Vietnamese kant in geval van | |
[pagina 641]
| |
een gewapend conflict met China rekening diende te houden met etnische problemen. Tay Bac, een van de autonome regio's in het noord-westen van Vietnam wordt bewoond door de Thaï, een uit verschillende groepen bestaande bergvolk dat net als de Vietnamezen in de loop der eeuwen uit Zuid-China is geëmigreerd. De Thaï die om allerlei redenen slechts een zwakke verwantschap vertonen met de verder naar het zuiden getrokken Siamezen, (de huidige inwoners van Thailand) onderhouden contacten met hun stamgenoten aan de overzijde van de Vietnamese grens. Andere etnische minderheden van wie sommigen van Chinese origine, zijn de Nùng, de Zao, de Lolo en niet te vergeten de Meo.Ga naar eind29. Ondanks pogingen in het verleden deze minderheden te assimileren en onder controle van de centrale regering te brengen, blijken de ‘montagnards’ niet bereid zich gemakkelijk beperkingen van die zijde te laten opleggen. Reden voor Hanoi om in 1976 de Autonome Regio's af te schaffen, wat echter het gevaar van openlijke dissidentie alleen nog maar groter heeft gemaakt.Ga naar eind30. Mag dan uiteindelijk het geschil over de landsgrenzen te verwaarlozen zijn, op zee gaat het over een gebied in de orde van grootte van een miljoen vierkante kilometer wateroppervlak. Nog belangrijker is de olie die er onder is aangetroffen en die beide landen dringend nodig hebben voor hun moderniseringsplannen. Bovendien is het gebied van uitzonderlijke strategische betekenis. Het is echter niet de bedoeling om in dit bestek de geschiedenis van het conflict om de Spratley- en Paracelsus-eilanden uitvoerig te behandelen, maar het is evenmin mogelijk er stilzwijgend aan voorbij te gaan. In 1956 had Pham Van Dong officieel namens de DRV in 1956 de Chinese souvereiniteit erkend over de Xisha en de Nansha-eilanden, nadat de claims van beide landen niet tot een oplossing hadden geleid. Sindsdien is de wereld echter veranderd en toen aan het eind van de jaren zestig in het zeegebied succesvolle off-shore boringen werden gedaan, bleken de eilanden daarbij uiterst belangrijke steunpunten op het continentaal plat van de Zuidchinese Zee. Bovendien kon men vandaaruit de zeeroute controleren tussen Japan en het Middenoosten. Het werd dus steeds belangrijker om te weten of een land dat tot het Sovjetblok behoorde of een dat deel uitmaakte van het ‘anti-hegemonie’-front, de souvereiniteit verwierf over de eilanden. Sinds 1956 had de Republiek van Zuid-Vietnam de eilanden onder controle, zonder dat iemand zich daar verder druk over maakte. Toen in januari 1974 Chinese troepen de Paracels volledig onder de controle van Peking brachten, konden de Vietnamese communisten weinig anders doen dan het stilzwijgen bewaren. Immers, de Chinese militaire actie was gericht tegen een marionettenregime waarmee men in een hevige oorlog was verwikkeld.Ga naar eind31. Het bleef echter niet bij militaire middelen alleen: vanaf die tijd deden Chinese archeologen al het mogelijke om te bewijzen dat de eilanden al enige duizenden jaren tot het Chinese cultuurgebied behoren. Duidelijk bedoeld voor de interne propaganda was ook het in 1976 verschenen boekwerkje Xisha Ernü (de kinderen van de Paracelsus-eilanden) dat de maoïstische stilist Hao Rian wijdde aan de eilanden en dat alras het scenario vormde voor een film waarin de Chinezen werd uitgelegd dat deze vlekken ergens midden in de oceaan deel uit maken van de ‘heilige grond van het vaderland’. Blijkbaar was dit alles aan de Vietnamezen minder besteed, want na 1975 namen zij openlijk de claims en de bezittingen van het Thieu-regime over. Als in 1977 Pham Van Dong - hij is dan eerste minister van de SRV - wordt gevraagd wat hij over zijn standpunt met betrekking tot de eilanden-kwestie denkt, antwoordt deze: ‘Er was oorlog en ik was wel verplicht om dat te zeggen.’Ga naar eind32. Daarmee was voor de Chinezen het definitieve bewijs geleverd dat men zich voortaan niet meer kon verlaten op verklaringen van Hanoi. Voor het front van de ASEAN-landen en de grote mogendheden werd Vietnam beschuldigd van woordbreuk. Het geschil om de archipels dreigt inmiddels een uit- | |
[pagina 642]
| |
breiding van het China-Vietnam conflict met zich mee te brengen. De aanwezigheid van olie èn de strategische ligging zijn beide belangrijk genoeg om van de Zuidchinese Zee een conflictterrein par excellence te maken. Vanaf 1956 exploiteert Shell twee booreilanden voor de kust van Noord-Borneo waarvan de produktie een derde van de totale olieproduktie van Azië bedraagt. Gasbellen zijn inmiddels ontdekt voor de kust van Thailand en Maleisië, terwijl Vietnam en de Filippijnen sinds enige jaren bezig zijn binnen hun territoriale wateren naar olie te boren. Ook China betoont zich uiterst actief op dat terrein. Voor de Sovjetunie die met de Verenigde Staten in een slag om de Stille Oceaan is verwikkeld, is het van groot belang gebruik te maken van de baai van Cam Ranh in Midden-Vietnam om op die manier het machtsevenwicht tegenover de Verenigde Staten te herstellen. Voor Japan staan eveneens militair-strategische en economische belangen op het spel. Maar toch, zoals we al hebben gezegd, behoort de eilandenkwestie niet tot de directe aanleidingen voor de oorlog tussen China en Vietnam. | |
Socialistische transformatie en het probleem van de Hoa's in VietnamHet hoogtepunt in de tot het uiterste gespannen verhouding tussen Peking en Hanoi is de ‘socialistische transformatie’ van Zuid-Vietnam. Immers, om deze politiek enige kans van slagen te geven was het beslist nodig dat de hoofdstad van de zwarte markt, van de corruptie en van de louche zaakjes, Cholon, de tweelingstad van Saigon definitief werd gezuiverd. Voor de Hoa's, de sinds twee eeuwen in het zuiden levende Chinese minderheid, was deze maatregel een economische ramp. De haast waarmee de maatregel werd uitgevoerd betekende bovendien dat nauwelijks onderscheid werd gemaakt tussen de werkelijk kapitaalkrachtige Chinezen en de kleine handelaars, een onderscheid dat vanwege de ingewikkelde sociale verhoudingen tussen de Hoa's ook moeilijk te maken was. Door de vrijheid van handel fors aan banden te leggen zagen de Hoa's zich gedwongen hun winkels te sluiten en hun markten, die tot de levendigste van Saigon-Cholon hadden behoord, te sluiten. Een zenuwoorlog begon waarin het achteraf moeilijk is uit te maken wat nog waarheid is en waar de leugen begint. In elk geval werden de Hoa's vaak met dreigementen aangemoedigd zich te vestitigen in de Nieuwe Economische Gebieden, dicht bij de Cambodjaanse grens. Tezelfdertijd kreeg het conflict met Cambodja een steeds grimmiger karakter. Het thuisfront in het zuiden, toch al zwaar beproefd door overstromingen en misoogsten, reageerde weinig enthousiast op de mobilisatie die in augustus 1978 werd afgekondigd en alle jonge zuiderlingen tussen de achttien en dertig jaar onder de wapenen moest brengen. De Hoa's kregen het extra zwaar te verduren toen bleek dat de nieuwe regering hen als Vietnamese onderdanen beschouwde. Bij de bevrijding van Cholon troffen de bô-dôi's een stad aan waar overal de vlaggen van de Volksrepubliek China waren uitgestoken in plaats van die van het Bevrijdingsfront of van Noord-Vietnam. Op die manier lieten de Hoa's merken dat zij zich als Chinese onderdanen beschouwden die ten onrechte onder Ngo Dinh Diem de Vietnamese nationaliteit hadden moeten aannemen. Ofschoon in die tijd Hanoi krachtige protesten had laten horen tegen deze Zuidvietnamese willekeur, accepteerde de revolutionaire regering de latere situatie van de Hoa's als een voldongen feit. Dit nationaliteiten-probleem kreeg in 1978 echter ernstige consequenties: Chinese ingezetenen konden worden opgeroepen om te vechten tegen Cambodja... de bondgenoot van China. De uittocht van de Hoa's begon. De meest gefortuneerden konden zich een plaats op een vissersboot kopen tegen astronomische bedragen, terwijl de anderen een goed heenkomen naar China probeerden te vinden. De paniek die zich van de zuidelijke Hoa's meester begon te maken liet ook de Chinezen in het Noorden niet onberoerd. Bij de verdeling van Vietnam in 1954 was een groot deel van de Hoa's daar achtergebleven, waar zij beroepen | |
[pagina 643]
| |
hadden als arbeider, mijnwerker en visser, terwijl een deel woonachtig was in de grensgebieden met China. Plotseling werden oud-militanten van de Lao Dong-partij uitgewezen, zagen ingenieurs en technici zich beschuldigd van spionage ten gunste van Peking, et cetera, et cetera. Het allergrootste deel van de over land naar China vluchtende Hoa's was dan ook afkomstig uit het Noorden. De oorzaak van de vlucht werd door Hanoi toegeschreven aan een ‘hetzecampagne’ die de Chinezen hadden opgezet om de Hoa's voor Pekings politieke karretje te spannen. Hanoi werd daarentegen verweten dat zij haar belofte uit de jaren vijftig niet was nagekomen en dat zij met geweld de Hoa's de Vietnamese nationaliteit had opgedrongen. Het felle Chinese protest aan het adres van Vietnam stond in schril contrast met het oorverdovende stilzwijgen waarvan Peking blijk had gegeven toen na 1975 de Chinezen in Cambodja door het nieuwe regime werden afgeslacht. In totaal vluchtten tussen april en augustus 1978 zo'n 180 000 Hoa's van de in totaal ongeveer anderhalf miljoen naar het moederland. De Hoa-kwestie kreeg voor Vietnam directe consequenties toen China aankondigde de nog resterende hulp in de vorm van leningen en dergelijke stop te zetten. Toen Vietnam op 28 juni toetrad tot de COMECON besloot China alle hulp te staken, een daad die voor de Vietnamezen even traumatisch moet zijn geweest als voor de Chinezen zeventien jaar eerder toen de Russen met blauwdrukken en al de hulpprojecten in de steek lieten. De beschuldigingen inzake de Hoa-kwestie breidden zich uit in de richting van de Sovjetunie terwijl de Vietnamezen hun buurlanden in Zuidoost-Azië ernstig waarschuwden voor de Huaqiao, de overzeese Chinezen, die een door Peking betaalde vijfde kolonne zouden vormen. | |
Wedloop op de bondgenotenIn de zomer en herfst van 1978 gaat een ware stormloop van Chinese en Vietnamese regeringsleiders van start op de leiders van de ASEAN-landen. Phan Hien, Pham Van Dong en Deng Xiaoping volgen elkaar op bij regeringsontvangsten. Opnieuw laten de Vietnamezen weten dat zij de souvereiniteit van de verschillende landen van Zuidoost-Azië zullen respecteren en dat zij geen enkele ambitie hebben om een dominante rol in de regio te spelen. Pham Van Dong gaat zelfs zo ver door te beweren dat zijn regering niet langer steun zal verlenen aan de communistische bewegingen in Zuidoost-Azië. Met name premier Hussein van Maleisië en Generaal Soeharto worden nog eens op het gevaar gewezen dat de respectievelijke Chinese gemeenschappen voor hun regimes vormen. Ze tonen zich weinig overtuigd. Het in juli 1977 met Laos gesloten verdrag voor vriendschap en samenwerking en de oplopende spanning aan de Vietnamees-Cambodjaanse-grens zetten aan de woorden van Pham Van Dong weinig kracht van argumenten bij. Deng Xiaoping die Thailands premier Kriangsak nog enigszins weet te interesseren voor het gevaar van een steeds dichterbij komend Vietnamees leger, ontmoet in Maleisië en in Singapore nauwelijks gewillige oren. Aan alle Vietnamese diplomatieke pogingen om de betrekkingen met de Zuidoostaziatische buurlanden en de Verenigde Staten alsnog te normaliseren komt definitief een einde wanneer Vietnam op 3 november ten einde raad het vriendschapsverdrag met de Sovjetunie sluit. De Amerikaanse regering heeft opnieuw de fout gemaakt die haar voorgangers in de jaren dertig en veertig tegenover China maakten. Nu evenals toen werd elke poging van de tegenstander de betrekkingen met Washington te verbeteren van tafel geveegd en werd nauwelijks geluisterd naar de signalen die uit eigen kring kwamen, of zij nu afkomstig waren van (indertijd) China-experts of van (zoals nu) zakenlieden die graag met Hanoi handel willen drijven. In plaats van dit alles kondigt de regering Carter aan het einde van het jaar zijn beslissing aan om in de nabije toekomst ambassadeurs met Peking uit te wisselen. Kort daarna laat Deng | |
[pagina 644]
| |
Xiaoping weten dat hij begin 1979 een bezoek aan Washington zal brengen. | |
Verscherping van het conflictInmiddels heeft de Vietnamese invasie van Cambodja de Sino-Vietnamese betrekkingen op de rand van een open oorlog gebracht. Dat Deng zijn ‘strafexpeditie’ tegen Vietnam toen niet heeft uitgevoerd had vermoedelijk te maken met het feit dat hij internationaal weinig steun zou hebben gekregen vanwege het uiterst bloedig handelsmerk dat de regering van Pol Pot zich in de loop van de jaren had verworven. Voor de partijleiding in Hanoi was het ideaal van een Indochinese federatie een grote stap dichterbij gekomen. Minder prettig was echter dat die oude droom verwezenlijkt moest worden op een moment dat zich in het zuiden opnieuw een verzetsbeweging aandiende en dat men moest steunen op de Noordvietnamese elite-bataljons onder leiding van de ‘bevrijder van het Zuiden’ generaal Van Tien Dung. Wat ook de werkelijke motieven achter de invasie mogen zijn geweest, feit is dat de Chinese aanval officieel gerechtvaardigd wordt door Vietnams optreden in Cambodja. De veronderstelling dat Vietnam zich dus heeft proberen te bevrijden uit een wurgende omsingeling van een steeds vijandiger China in het noorden en een openlijk agressief Cambodja in het westen komt hierdoor enigszins op losse schroeven te staan. Men kan met evenveel recht een ander motief noemen: de oorlog in Cambodja was een welkome aanleiding om de interne positie van Hanoi te versterken en de aandacht af te leiden van de immense problemen waarmee het Zuiden te kampen heeft. Toen in de maand februari van dit jaar China zijn ‘tegenaanval’ uitvoerde om Vietnam te ‘straffen’ moet dat voor de partijleiding in Hanoi geen grote verrassing zijn geweest. Daardoor kon alle energie worden gebundeld om de Indochinese federatie te voltooien, wat in vredestijd vermoedelijk op grote weerstand was gestuit. Dat vermoeden wordt nog versterkt door de algemene mobilisatiemaatregel die de Vietnamese autoriteiten op 5 maart afkondigden enige uren voordat Peking officieel liet weten zijn troepen te zullen terugtrekken. Kennelijk was die maatregel voor binnenlands gebruik bedoeld: zolang het land in oorlog is hebben de veiligheidsdiensten een goede reden elk oppositioneel geluid in de kiem te smoren. Als de oorlog een voortzetting is van de politiek met andere middelen, dan is het niet uitgesloten dat in Vietnamese regerings- en partijkringen de mening was toegedaan dat oorlogen ook gunstig kunnen zijn voor de versterking van het regime. | |
Overwegingen die voor China een rol hebben gespeeldWat zijn de belangrijkste overwegingen aan Chinese kant geweest om Vietnam ‘een lesje’ te geven? Internationaal gezien had Peking nog maar recent een reputatie van redelijkheid verworven. Met Deng Xiaoping en Li Xiennien was China het post-Mao tijdperk binnengetreden, waarin contacten met het Westen de gewenste modernisering van het land zouden kunnen bespoedigen. Hoe valt een dergelijke situatie te rijmen met het militaire avontuur waarin men zich begin 1979 stort? We zullen proberen de overwegingen welke een doorslaggevende rol daarbij hebben gespeeld in het kort te bespreken. 1. Op het niveau van bilaterale betrekkingen tussen staten zien we een groeiende toenadering van Vietnam tot de Sovjetunie. Deng heeft na afloop van de oorlog over dit probleem gezegd dat zijn land bereid zou zijn een Vietnam aan zijn zuidgrens te dulden dat ‘voor zeventig procent gunstig staat tegenover de Sovjetunie op voorwaarde dat de resterende dertig procent voor China zouden zijn’. Met andere woorden een vijandig Vietnam aan China's zuidelijke landgrens is voor de Chinese partijleiding onaanvaardbaar. De gedwongen uittocht van de Hoa's is opgevat als een regelrechte provocatie die men moet afstraffen door een ‘lesje’ te geven aan de ‘kleine’ buurman van het Zuiden. Laten we bovendien niet vergeten dat grensconflicten ook één van de aanleidingen tot het ge- | |
[pagina 645]
| |
schil zijn geweest. 2. Bij deze bilaterale tegenstelling heeft zich de laatste jaren het probleem van de regionale rivaliteit gevoegd. De uitbreiding van de Vietnamese invloedssfeer over geheel Indochina deed bij de Chinezen de vrees voor een vijandige zuidgrens toenemen. De redenen waarom zij niet al het mogelijke hebben gedaan om de Vietnamese invasie van Cambodja te verhinderen zijn (nog) niet helemaal duidelijk, maar het is niet ondenkbaar dat externe machtsverhoudingen hierbij een rol van doorslaggevende betekenis hebben gespeeld. Het verlies van Democratisch Kampuchea betekende ongetwijfeld het échec van de Chinese buitenlandse politiek waarvan de zogenaamde Bende van Vier en hun aanhang de architecten waren geweest. De reputatie van het Pol Pot regime was inmiddels te gênant geworden voor de nieuwe diplomatie van Peking, reden voor Deng cum suis geen troepen te sturen in december van het vorige jaar om het vrijwel ten dode opgeschreven regime in Pnonh Penh te redden. Wanneer twee maanden later de Chinese ‘tegenaanval’ op Vietnam wordt verklaard vanuit Vietnams agressie tegen Cambodja heeft dat meer te maken met het gunstige tijdstip waarop China tot actie overgaat dan met diepgaande bezorgdheid voor Pol Pot cum suis. Bovendien is het gemakkelijker een regime te ondersteunen dat zich verdedigen moet tegen buitenlandse agressie dan een dat in vredestijd bezig is haar eigen onderdanen uit te roeien. 3. Niettemin vormt de nederlaag van de Khmer Rouge een ernstig probleem voor China, dat zijn geloofwaardigheid in het geding ziet gebracht als beschermer van zijn vroegere protegés. Daarom is het niet uitgesloten dat de Chinezen hebben willen laten zien dat de Russische bescherming evenmin effectief was toen zij Vietnam aanvielen. Het met de Sovjetunie gesloten verdrag van vriendschap en bijstand had dus evenveel waarde als de hulpovereenkomst die Chen Xilian, stafchef van het Chinese leger, in augustus 1977 met Cambodja had gesloten. Ten slotte zijn er nog mondiale factoren te noemen die al evenzeer een rol hebben gespeeld. Een zelden aan intensiteit afnemende constante in China's grillige buitenlandse politiek van de laatste tien jaar is de rol van de Sovjetunie. De Chinezen, tot welke stroming in het Politbureau ze ook mogen behoren, worden niet moe te verklaren dat Moskou de wereldvrede in gevaar brengt; dat de politiek van ontspanning die door dat land wordt gevoerd slechts een voorwendsel is om de eigen bewapening op te voeren; en dat leiders van de westerse wereld het risico lopen een tweede ‘München-politiek’ te voeren. Daarom is de ‘les’ die Vietnam gelezen is in feite bedoeld voor het Westen. Met de interventie kon Peking geloofwaardig maken dat China bereid is tegen de ‘Sovjet-hegemonie’ op te treden, en dat dus de ‘Russische beer’ uit hetzelfde materiaal was vervaardigd als de ‘Amerikaanse tijger’ van weleer. Hierdoor opteerde Deng en zijn drieëntwintig man sterke Politbureau - want vrouwen zijn ook in dit gezelschap geen blijvertjes - voor het lidmaatschap van de club van supermogendheden. Tegelijkertijd gaf hij de Amerikanen te verstaan dat zij harder tegen de Russen moesten optreden. De leiders in het Kremlin dienden van nu af aan ernstig rekening te houden met wat China voor ogen stond in de wereld.
Wat zijn de resultaten voor China geweest met de inval in Vietnam? Ongetwijfeld zal er in vele landen van Zuidoost-Azië en van het Westen een zeker optimisme hebben geheerst toen China in staat was gebleken Vietnam zijn plaats te wijzen. Daartegenover staat wel dat de oorlog een aantal nadelige consequenties voor de interne politieke verhoudingen met zich mee heeft gebracht. Een oorlog, zelfs met beperkt materieel gevoerd, kost ongelooflijk veel. De ‘wandeling over Vietnamees grondgebied’ heeft aan minstens twintigduizend Chinese soldaten het leven gekost. Dit aantal, afkomstig uit officiële Chinese bron, is laag vergeleken met wat de Vietnamezen beweren, maar voldoende om een indruk te krijgen van de kosten aan mensenlevens. | |
[pagina 646]
| |
In dezelfde periode was de Chinese regering gedwongen allerlei contracten met het buitenland te annuleren. Zo moesten overeenkomsten met Japan worden afgezegd die een waarde vertegenwoordigen van om en nabij de drie miljard dollar. Voor Deng Xiaoping, wiens beleid van ‘Vier Moderniseringen’ China tot ‘ontwikkelde’ natie moet maken, heeft deze oorlog zo al niet persoonlijke dan toch wel financieel-economische gevolgen gehad. Voor het interne politieke klimaat zijn de gevolgen evenmin te verwaarlozen. Toen de eerste muurkrant verscheen waarin aan de waarde van de Chinese interventie in Vietnam werd getwijfeld, was dat voor de autoriteiten aanleiding de beweging voor de mensenrechten fors aan banden te leggen. Wil men de nationale eenheid smeden tegen een buitenlandse vijand dan dienen in elk geval die burgers tot de orde te worden geroepen die de mening zijn toegedaan dat zij in alle vrijheid over het wezen van het politieke systeem kunnen nadenken. Hoewel het in dit stadium van de gebeurtenissen nog niet mogelijk is vast te stellen in hoeverre de oorlog een voorwendsel is geweest om de politieke orde in het land zelf te ‘herstellen’, geeft het gedrag van de Chinese partijleiding op dit punt te denken. Tijdens de uitgebreide zitting van het Politieke Bureau, die werd gehouden om de balans op te maken van de militaire operatie in Vietnam, richtte Deng Xiaoping zich uitdrukkelijk tot de initiatiefnemers van ‘de beweging voor de democratie’.Ga naar eind33. Blijkbaar ligt het in de bedoeling van China's huidige leiders de nationale eenheid boven het gevaar van een pluriforme meningsuiting te verkiezen. | |
ConclusieNaar het zich laat aanzien zal het conflict tussen China en Vietnam, waarvan wij zo net de belangrijkste etappes hebben geschreven, voorlopig nog wel niet eindigen. Menigeen verwacht dat de Zuidchinese Zee een van de toekomstige confrontatieterreinen zal zijn waar de grote mogendheden al dan niet met steun van hun bondgenoten hun belangen zullen uitvechten. Inmiddels is al gebleken dat de Chinees-Vietnamese confrontatie nauwelijks de permanente spanning in het gebied heeft verminderd. Integendeel, de aanwezigheid van Sovjet-Russische schepen in Vietnamese havens, de verheviging van de oorlog in Cambodja, dat de Vietnamezen en hun bondgenoten nog steeds niet volledig onder controle hebben en het verbreken van de betrekkingen met China door Laos, deze factoren staan een bevredigende oplossing voorlopig in de weg. Tegelijkertijd nemen de spanningen in Indochina toe. Opnieuw zijn Chinese troepen samengetrokken, dit maal voor de Laotiaanse grens waarachter Hanoi nauwelijks nog moeite doet z'n al te opvallende aanwezigheid te verbergen. De nationale minderheden zijn opnieuw een geliefkoosd doelwit in de propagandaoorlog tussen China en Vietnam, reden waarvoor ze momenteel onder sterke controle van Hanoi staan. In sommige gevallen is het al tot gewapende confrontaties tussen deze etnische groeperingen en de nieuwe heersers van Indochina gekomen. En ten slotte zijn er nog steeds de ongeveer een miljoen achtergebleven Hoa's die het na de ‘strafexpeditie’ van China nog zwaarder dan voorheen kregen te verduren. De hechte Russisch-Vietnamese samenwerking belooft een van de cruciale problemen voor de toekomst te worden. Het valt niet te ontkennen dat er een duidelijke gemeenschap van belangen bestaat tussen beide landen. Eén van de gevolgen van het recent gesloten SALT-akkoord zou trouwens wel eens kunnen zijn dat de leiders van het Kremlin hun wat al te dynamische partner in Zuidoost-Azië moeten afremmen willen zij hun streven naar ontspanning tegenover Amerika geloofwaardig blijven volhouden. De vraag is of de Vietnamezen dat zullen accepteren, want ook in dit geval telt de erfenis van dertig jaar onafhankelijkheidsstrijd zwaar mee. Aan de andere kant is er de in januari van dit jaar officieel van kracht geworden as Peking-Washington die evenmin een definitief karakter lijkt te hebben. Kennelijk is men in Peking vast besloten de grootmacht aspiraties metterdaad tot | |
[pagina 647]
| |
gelding te brengen, getuige ook de opdringerige claims die de Volksrepubliek legt op maritieme delen van Zuidoost-Azië. Laten we ook niet vergeten dat China en Vietnam om strijd wedijveren naar de gunsten van de leiders van de ASEAN-landen die, al hebben zij één front kunnen maken tijdens de februari-oorlog, ernstig verdeeld zijn in hun voorkeur voor Peking en Hanoi. De tot de tanden gewapende ‘democratie’ van Thailands eerste minister Kriangsiak mag dan minder anti-communistisch lijken dan die onder zijn voorganger, de aanwezigheid van Vietnam in het buurland Cambodja trekt een zware wissel op de betrekkingen tussen de beide landen. Daarentegen maakt men zich in Maleisië in toenemende mate zorgen over de nadelige gevolgen van China's buitenlandse politiek jegens hun land, om nog maar te zwijgen van het vluchtelingenprobleem waartegen de regering in Koala Lumpur nauwelijks lijkt opgewassen. Bij de beëindiging van de tweede Indochina-oorlog in 1975 leek het erop dat deze landen verzwakt uit de strijd zouden komen nu zij niet langer meer op de Amerikaanse aanwezigheid voor hun veiligheid konden rekenen. Twee oorlogen later is de indruk bevestigd dat de kracht van het bondgenootschap tussen de ASEAN-landen eerder toe- dan afgenomen is. De Chinese regering ging onlangs nog verder en prees het economisch ontwikkelingsmodel dat door sommigen, waaronder Singapore wordt gevolgd. Behalve gevolgen voor de buitenlandse politiek, heeft de oorlog tussen China en Vietnam ook gevolgen gehad voor het in die landen sinds dertig jaar gevolgde binnenlandse stelsel dat nog steeds met een zeker eufemisme ‘socialistisch’ wordt genoemd. Sinds het begin van dit jaar staat Vietnam weer volledig in het teken van de ‘nationale eenheid’, maar nu tegen de erfvijand China. De uitzonderingstoestand ingesteld op 5 maart jongstleden is nog steeds van kracht. In China heeft men zo niet een verbod dan toch een forse beperking van de beweging voor de mensenrechten kunnen opleggen. En ook in dat land worden nu alle nationale krachten gebundeld. Tot het succes van de ‘Vier Modernisaties’ moet in ieder geval de modernisering van de nationale veiligheid de belangrijkste steen bijdragen. Dat alles doet ons toch wel enige kanttekeningen zetten bij het ware karakter van de systemen die als gevolg van de bevrijding in Vietnam en in China zijn ontstaan. Als om met Marx te spreken ‘het socialisme gelijk is aan vrede’, zou men dan nu niet met evenveel recht kunnen stellen dat ‘de dictatuur van het proletariaat’ gelijk staat met oorlog? De wereld zal moeten wennen aan een type oorlog waarvan nog niet alle elementen bekend zijn: die tussen staten met een communistische partij aan de macht. We hebben geconstateerd dat in Vietnam de gigantische economische problemen gepaard zijn gegaan met een toenemende onderdrukking van de politieke oppositie. Internering van voormalige officieren uit het Thieu-leger, het oppakken van mensen wier voornaamste bestaansmiddel één van de vele Amerikaanse of Zuidvietnamese geheime diensten was geweest, enzovoort enzovoort, het zijn alle maatregelen die het logische gevolg waren van de verschrikkelijke oorlog. Intussen werd echter hoe langer hoe meer duidelijk dat de oorspronkelijke bevolking van de zogenaamde heropvoedingskampen werd vervangen door oppositionelen die vanwege hun politieke of religieuze overtuiging geen modus vivendi wisten te vinden met de nieuwe machthebbers. De Communistische Partij van Kampuchea kon zich slechts politiek overeind houden door middel van een gigantische onderdrukking, wat ernstige twijfels deed rijzen aan de steun waarop de leiders zeiden te kunnen bogen. Wat zich aankondigde als het begin van een Chinese lente was geen lang leven beschoren. Ook in China is sinds de afloop van de oorlog weer een hernieuwde repressie merkbaar die de beweging voor de mensenrechten ernstige tegenslagen heeft bezorgd. Het valt in het licht van het bovenstaande nauwelijks nog te ontkennen dat po- | |
[pagina 648]
| |
litieke systemen waarin communistische partijen het monopolie over de machtsverhoudingen hebben gevestigd alleen nog maar in stand lijken te blijven dankzij een reële of desnoods zelf verzonnen buitenlandse dreiging. Nog gemakkelijker zal het zijn wanneer sprake is van een zekere identificatie tussen de vijanden van het systeem en die van de eigen natie. Zo slaagden de Khmer Rouge er in om als vernietigers van de eigen natie-staat, het Khmer-volk op te roepen tegen de Vietnamezen ‘die het op Cambodjaanse bodem hadden voorzien’ en de erfvijanden van het land zijn; de Vietnamese communisten op hun beurt verbieden elke traditionele nationalistische beweging zich openlijk te manifesteren, maar appeleren aan een heilig verbond tegen de ‘feodalen van het Noorden’, de andere erfvijanden; elke poging van de Volksrepubliek China om zich als nieuwe grootmacht tot gelding te brengen gaat gepaard met een appèl aan de bevolking haar vaderlandsliefde te betuigen en om een regime te verdedigen dat tot nu toe talloze keren heeft geprobeerd de nationale cultuur te vernietigen. Wat is het immers anders dan een beroep doen op nationalistische gevoelsreflexen van de meest traditionele soort dat de communistische partijen in die landen in staat stelt de steun van de volksmassa's te behouden? Onder die voorwaarden toont het ware karakter van hun propaganda en dat geldt trouwens niet voor hen alleen - het tegenovergestelde van wat men beoogt: ‘het hart van de mensen te winnen’, een uitspraak van Mao Zedong die allang vergeten lijkt. Toch is wat zich in Zuidoost-Azië heeft afgespeeld slechts een combinatie - zij het met een aantal verbijzonderingen - van mogelijkheden van oorlogen tussen ‘socialistische’ landen. Wij zullen schetsmatig deze mogelijkheden proberen aan te geven. Het eerste type is het model Boedapest-Praag. In 1956 en in 1968 stuurde de Sovjetunie tankeenheden naar Hongarije en Tsjechoslowakije om een gewapende opstand tegen de ‘wettige’ regeringen in die landen mee te helpen neerslaan.Ga naar eind34. Anders gezegd: de leiders van ‘het vaderland van het socialisme’ zonden hun troepen om het ‘ware socialisme’ te herstellen dat ‘verraden’ was door een op dat moment aan de macht zijnde groep. In beide gevallen steunde die groep echter op een politieke stroming binnen de communistische partij. Bij dit soort operaties kan de ideologie weinig anders doen dan de werkelijkheid erachter verhullen. De door Ymre Nagy en Alexander Dubcek ondernomen hervormingen van het socialistische systeem in die landen brachten het gevaar met zich mee dat zij de landen van het Sovjet-blok niet onberoerd zouden laten. Daarmee stond de macht van de Communistische Partij van de Sovjetunie zelf ter discussie. De interventies dienden een dubbel doel: enerzijds de greep van de Sovjetunie op de ‘volksdemocratieën’ versterken teneinde de saamhorigheid van het blok te verstevigen en anderzijds een hervormingspolitiek te vermijden die onverhoopt aanhangers zou kunnen krijgen in het centrum zelf, dat wil zeggen de Sovjetunie. Het tweede type oorlog is die welke begint met grens-incidenten. Men kan er de gevechten aan de Ousoeri onder rekenen die het hoogtepunt vormden van het in 1961 begonnen conflict tussen China en de Sovjetunie. Men kan erook de oorlog tussen China en Vietnam onder rekenen. Er is sprake van een duidelijke rivaliteit tussen genoemde landen. In het eerste geval werd het bezit van kernwapens betwist; in het andere geval ging het vooral om de afbakening van de invloedsfeer in Zuidoost-Azië. De ideologie speelt in dit soort van oorlogen nauwelijks een rol van betekenis. Zij is het middel dat te baat wordt genomen om traditionele problemen van rivaliteit tussen staten mee uit te drukken. De gevechtshandelingen zijn bovendien van zeer beperkte duur en spelen zich meestal op kleine schaal af. Het gaat erom de tegenstander te tonen dat hij niet te ver kan gaan zonder een reactie van de andere kant uit te lokken. Het derde type is, zoals al gezegd, een combinatie van de eerste twee types, maar is niet de | |
[pagina 649]
| |
som van de delen. Er is een aantal bijzonderheden aan te geven. De oorlog tussen Vietnam en Cambodja vormt het beste voorbeeld. Het is duidelijk dat Vietnam de dominante macht wil zijn op het Indochinese schiereiland. Daartegen verzetten zich de Khmer Rouge, van wie de leiding inmiddels gebroken had met de kameraden in Hanoi. Pogingen van Vietnamese zijde om de sinds 1975 woedende grensoorlog door onderhandelingen op te lossen faalden omdat de Cambodjanen herhaaldelijk aanvallen over de grens op Vietnamees grondgebied uitvoerden. Vietnamese troepen hebben het Pol Pot-bewind vervolgens onder de voet gelopen en een regime aan de macht geholpen dat zwaar steunt op Vietnamese tanks en infanterie. In dit geval is er helemaal géén sprake geweest van een ideologisch motief. Voor zover is na te gaan zijn de Vietnamezen pas begonnen tijdens het voorjaar van 1978 hun beschuldigingen tegen het regime in Phnom Penh te uiten en wel op een tijdstip dat zij hadden besloten er een eind aan te maken. Voor de leiding van de CPV hield het ‘Cambodjaanse experiment’ geen enkele ideologische bedreiging in, noch hadden zij iets te vrezen van een eventuele besmetting die het voorbeeld van de ‘Cambodjaanse weg naar het socialisme’ met zich mee kon brengen. Het kost enige moeite - zeker bij hen voor wie Vietnam het symbool is gebleven van de strijd om onafhankelijkheid - het begrip ‘beperkte souvereiniteit’ voor dit type oorlog weer eens van stal te halen. In dit geval is er een opvallende overeenkomst met het klassieke type oorlog tussen staten dat meestal een al of niet verkapte vorm van annexatie inhoudt. De wending die de ‘bevrijding’ van Cambodja sinds enige maanden dreigt te nemen heeft er alle schijn van dat er inderdaad sprake is van annexatie.
Voor lezing en commentaar zijn we dank verschuldigd aan Rob Hagendijk, Paul Kalma, Ot van den Muijzenberg en Mieke Schneider. |
|