De Gids. Jaargang 142
(1979)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 608]
| |
J.W. Bezemer
| |
[pagina 609]
| |
begin van de jaren dertig. Maar het gaat toch te ver de karakteristiek van het stalinisme geheel af te stemmen op de terreur tegen de boeren. Deze karakteristiek - ‘een terreurregime met als doel de collectivisatie van bezit’ - kan met geen mogelijkheid worden toegepast op de terreur tegen communisten, militairen en intellectuelen van de tweede helft van de jaren dertig. De slachtoffers van deze terreur schoten er weliswaar behalve hun leven veelal ook hun bezittingen bij in, maar men zal toch met de beste wil van de wereld niet kunnen staande houden dat dit het doel was van de tegen hen gerichte terreur. Hoezeer ook de terreur uit het begin van de jaren dertig tegen de ongelukkige boeren de toon van het regime van Stalin moge hebben gezet, het stalinisme als geheel laat zich daaruit niet verklaren, laat staan daarmee vereenzelvigen. Wat Gouldner dan ook over de terreur van de tweede helft van de jaren dertig te berde brengt, staat naar mijn gevoel slechts in zeer ver verwijderd verband met zijn definitie van het stalinisme.
Om een terreurbewind als dat van Stalin te kunnen invoeren en handhaven is het nodig dat een regering de uitvoerders van haar wil een goed geweten kan verschaffen. Zij moet derhalve beschikken over een ideologische rechtvaardiging van haar terreur. In het geval van het stalinisme zal die allicht verband houden met het marxisme. Tegenstanders daarvan zijn uiteraard geneigd het stalinisme als een onvermijdelijk uitvloeisel van het marxisme te beschouwen. Gouldner verzet zich tegen deze opvatting en ieder die beseft wat sociaal-democraten tot de humanisering van ons deel van de wereld hebben bijgedragen, zal hem daarin kunnen volgen. Maar die sociaal-democraten hebben natuurlijk wel gewerkt binnen het kader van de onvolprezen burgerlijke democratie. In Rusland had die nog geen wortel geschoten toen daar in 1917 een groep sociaal-democraten kans zag aan de macht te komen. Het regime dat uit die revolutie en de daarop gevolgde burgeroorlog voortkwam was een dictatuur van marxisten. De kans dat die dictatuur zich zou hebben kunnen ontwikkelen tot een democratie kan niet hoog worden aangeslagen. De Russische communisten waren daar de mensen niet naar en bovendien heeft de geschiedenis van deze eeuw ons wel kunnen leren dat democratie meer een zaak is ‘voor enkle fijne luiden’. Wat echter verbazing wekt en om een verklaring vraagt is niet waarom de communisten in Rusland geen democratie hebben gevestigd, maar waarom hun regime na korte tijd de vorm heeft aangenomen van het terroristisch regiment van Stalin in plaats van te evoluëren tot een doodgewoon autoritair regime met een aan zijn ideologische achtergrond ontleende moderniserende inslag. Zo'n evolutie heeft menige tijdgenoot destijds verwacht en die verwachting was niet onredelijk. De vraag waarom het anders is gelopen zal geschiedschrijvers en filosofen ongetwijfeld nog lang bezig houden. Gouldner zoekt het antwoord op deze vraag in ‘de sociologie van het interne kolonialisme’. Hij verklaart het meedogenloze optreden van de communistische partij tegen de boeren in de tijd van de collectivisatie uit een koloniale mentaliteit. De partij beschouwde de boeren niet als volwaardige mensen, niet als ‘part of its own moral community’ en deinsde dientengevolge niet terug voor de wreedste terreur om aan de boeren haar wil op te leggen. ‘Not being part of the same moral community, the principle of reciprocity is not felt to apply’, schrijft hij. De koloniale mentaliteit van de communisten opende in zijn ogen de mogelijkheid dat het regime van Stalin de grenzen van een normale dictatuur overschreed en een extreme vorm van terreur instelde.
In het marxisme treft men ongetwijfeld een hoge concentratie aan van de minachting die de stedeling van oudsher voor de domme dorper heeft gekoesterd. De Russische communisten met name hebben, ondanks het feit dat zij regeerden in een land waar de bevolking voor driekwart uit boeren bestond, opmerkelijk weinig begrip en sympathie getoond voor hun boerenonderdanen. | |
[pagina 610]
| |
Zij beschouwden ze als een groep waarvoor geen plaats was in een moderne maatschappij en die daarom gedoemd was te verdwijnen, hoe eerder hoe beter. Gouldner noemt de Russische boeren de Indianen van de Russische communisten. Er steekt veel waars in de beschouwingen van Gouldner op dit punt. Mijn bezwaar is, alweer, dat zij op hun best slechts een bijdrage kunnen leveren tot de verklaring van dat deel van Stalins terreur dat tegen de boeren was gericht. Maar bovendien doen zij geen recht wedervaren aan de leuzen waarmee Stalin de partij tegen de boeren mobiliseerde. Die leuzen appelleerden niet aan gevoelens van minachting voor boeren in het algemeen, maar stelden de collectivisatie voor als een strijd tegen de koelakken en het geweld dat daarbij gebruikt werd als noodzakelijk voor ‘de liquidatie van het koelakkendom als klasse’. Het wil mij dan ook voorkomen dat de Russische communisten hun vrijbrief voor een mateloze terreur tegen de boerenbevolking veeleer ontleenden aan hun overtuiging dat zij een klassevijand bestreden dan aan hun dédain voor de boeren in het algemeen. Wanneer men uit het marxisme derhalve een element naar voren zou willen halen dat relevant kan zijn voor een verklaring van de terreur van Stalin, dan lijkt mij het idee van de klassenstrijd wel in de eerste plaats in aanmerking te komen. Stalin heeft zijn terreur altijd gerechtvaardigd als een vorm van klassenstrijd, tegen de koelakken die de collectivisatie saboteerden eerst, en tegen de vijanden des volks die samenzweerden met imperialistische machten later. Hij lanceerde zelfs een eigen variant van de leer van de klassenstrijd, die inhield dat, naarmate het socialisme groeide, het verzet ertegen zou toenemen. Het was door personen of groepen van personen tot klassevijanden te verklaren dat hij ze buiten de ‘moral community’ plaatste, met alle gevolgen van dien voor de betrokkenen. Op grond van bovenstaande overwegingen meen ik dat het begrip intern kolonialisme wel iets, maar toch niet zo erg veel kan bijdragen tot een beter inzicht in het mechanisme van de terreur van Stalin. Het kan alleen in verband worden gebracht met de collectivisatie van de landbouw. Maar ook dan nog is het de vraag of het barbaarse optreden van de communisten tegen de boerenbevolking niet veeleer moet worden verklaard uit hun bereidheid te geloven dat de collectivisatie een strijd tegen klassevijanden was, tegen de verfoeilijke koelakken, dan uit een koloniale mentaliteit. Die koelakken waren een fictie, net zoals de ‘vijanden des volks’ van de tweede helft van de jaren dertig, waarvan Nikita Chroesjtsjov dit na de dood van Stalin heeft toegegeven. Maar mensen schijnen juist heel wreed te worden wanneer zij vijanden bestrijden die slechts in hun verbeelding bestaan. |
|