De Gids. Jaargang 142
(1979)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 559]
| |
Alvin W. Gouldner
| |
[pagina 560]
| |
twintigste Congres van de Russische C.P. in 1956 waarin hij de ‘persoonsverheerlijking’ van Stalin aan de kaak stelde was ook werkelijk een ‘geheime toespraak’ - een rede voor een elite in plaats van een openbare verklaring. Daarom is het bevrijden van de Sovjetunie en de Oosteuropese landen van hun drukkende stalinistische erfenis nog steeds een probleem van wereldformaat. De discussie over het stalinisme is in hoge mate bepaald door de recente geschiedenis van de New Left en het politieke klimaat tijdens de Koude Oorlog met zijn anticommunistische obsessies. Het was toen buitengewoon moeilijk maatschappijhervormingen na te streven zonder onmiddellijk van procommunistische ideeën te worden beschuldigd. Diegenen die zich, zoals de New Left, niet bij de status quo wilden neerleggen konden weinig anders doen dan de kwestie van het communisme geheel negeren en zich er niet door van hun eigen streven laten afbrengen. Het gevolg daarvan was dat de New Left nooit een definitief standpunt heeft ontwikkeld ten aanzien van de betekenis en oorzaken van het stalinisme. Een gevolg daarvan was weer dat toen de New Left in de late jaren zestig ineenstortte vele aanhangers terugkeerden tot verschillende vormen van het oud-linkse stalinisme. Natuurlijk zijn er altijd een aantal oud-linkse, antistalinistische socialisten geweest die van mening waren dat het stalinisme een zwijgende aanklacht tegen en een genante hinderpaal voor het socialisme als zodanig betekende die bij voorkeur niet in de openbaarheid gebracht moest worden.Ga naar eind5. Het ironische is dat dit verschijnsel zich nu ook heeft uitgebreid tot de meest conventionele en reactionaire elementen in de Amerikaanse samenleving. Naarmate de détente tussen de Sovjetunie en de Verenigde Staten vorderde namen de economische belangen, met name in de export van graan en technologische kennis naar de Sovjetunie, in omvang toe. Als machtige Amerikaanse belangen nieuwe afzetmogelijkheden zien zijn zij geneigd de huidige internationale status quo te aanvaarden en zelfs, zoals in de Sonnenfeldt-doctrine gebeurt, te bevorderen dat Oost-Europa zich aan de Russische ‘hegemonie’ blijft onderwerpen. In dat verband worden discussies over het stalinisme dan ook ervaren als een lastige en genante kwestie.Ga naar eind6. Dit vermijden van discussies over het stalinisme is geen nieuw verschijnsel. Al in de jaren dertig was het zelfs voor een liberaal politiek beleid opportuun om de stalinistische realiteit te ontkennen, daar het Duitse nazisme als grootste dreiging werd beschouwd en men van mening was dat heftige antistalinistische kritiek de politieke eenheid die noodzakelijk was om het Duitse gevaar te keren zou verstoren.Ga naar eind7. Het vermijden van discussies over het stalinisme is dus door alle richtingen van het politieke kompas gestimuleerd en beperkt zich niet tot het jongste verleden. | |
Methodologische overwegingen‘De reconstructieve filosoof oordeelt niet als de voorhoede van een andere klasse. Hij ziet zichzelf binnen dezelfde situatie - als iemand die door zijn handelen en denken de gekoloniseerde verhoudingen moet blootleggen en veranderen.’ Een onderzoek van het stalinisme is ook een manier om de mogelijkheden en beperkingen van het marxisme - als streven naar bevrijding van de mens - te onderzoeken tegenover het stalinisme dat in lijnrechte tegenstelling tot dit streven staat. Een uitvoerige behandeling zou de vraag doen rijzen of het stalinisme uit het marxisme zelf voortkomt dan wel of het eigenlijk alleen maar een toevallige, voor Rusland kenmerkende afwijking is. De dialoog over deze kwestie werd lange tijd bepaald door twee tegengestelde opvattingen. In de ene wordt met vuur betoogd dat het stalinisme het onvermijdelijk gevolg van het leninisme en marxisme is en wordt het stalinisme gebruikt als de stok om de marxistische hond te slaan. In de andere wordt | |
[pagina 561]
| |
met niet minder vuur het marxisme verdedigd en met grote vindingrijkheid elk verband tussen het leninisme-marxisme enerzijds en het stalinisme anderzijds ontkend - ook al hebben alle stalinisten trots beweerd beide te zijn. Wij moeten hoe dan ook tussen deze twee uitersten proberen door te laveren zonder nu direct te worden tot een soort ideologische boekhouders die menen dat de waarheid altijd in het midden ligt. Al kan het stalinisme dan niet eenvoudigweg als een produkt van het marxisme worden beschouwd, toch kan deze opvatting ook niet worden afgedaan als een mythe, uitgedacht door koude-oorlogspropagandisten om het marxisme te bezoedelen. Er zijn in deze kwestie twee verschillende stromingen of ‘scholen’ van stalinistische geschiedschrijving ontstaan. De oudste, die haar oorsprong vindt in Lev Trotski, zag het stalinisme als de ‘degeneratie van de arbeidersklasse’, het ‘verraad’ van de Revolutie en het uiteindelijk falen van die Revolutie - zoals Thermidor dat voor de Franse Revolutie was geweest.Ga naar eind8. Trotski legt in zijn opvatting van het stalinisme dus de nadruk op de discontinuïteit tussen stalinisme enerzijds en marxisme-leninisme anderzijds en achtte dit laatste dus zeker niet de wortel van het kwaad, maar wierp zich juist op als de trouwste verdediger van het ware geloof. Maar er bestond - en daar wijst Stephen Cohen opGa naar eind9. - ook een andere, wat latere interpretatie waarin het stalinisme wordt beschouwd als een ‘directe’ uitwas, de uiteindelijke ‘vervulling’ en ‘logische’ voltooiing van het marxisme-leninisme. Uit deze nadruk op continuïteit blijkt een deterministisch idealisme dat sterk afwijkt van het gangbare paradigma in de wetenschappelijke geschiedschrijving dat immers uitgesproken antideterministisch is. In deze wel heel ongebruikelijke visie schilderen de wetenschappelijk onderzoekers van het stalinisme het marxisme dikwijls af als een verontreinigende ideologie, het magisch zaad waaruit het stalinisme onvermijdelijk geboren moest worden.Ga naar eind10. Reacties binnen de geschiedwetenschap op dit simplistisch idealisme hebben de laatste jaren geleid tot het ontstaan van een andere benadering die we het ‘sociaal-historisch’ paradigma zouden kunnen noemen. Dit paradigma is antideterministisch, is gericht op politieke processen en structuren, verkleint de invloed van ideologische en theoretische standpunten doch benadrukt die van nationale traditie en cultuur, neigt naar het empirische en onderstreept psychologische factoren, vooral de pathologische karaktertrekken van Stalin.Ga naar eind11. In deze benadering is echter geen systematisch onderzoek gedaan naar de rol die psychologische factoren in het historisch proces hebben gespeeld, ontbreekt grotendeels een collectieve of sociaal-psychologische visie en wordt de sociale en structurele oorsprong van de pathologische karaktertrekken waarmee zij zich voornamelijk bezighoudt niet onderzocht. Zo'n beperkte vorm van psychopathologie kenmerkte ook de analyse die Chroesjtsjov indertijd van de oorsprong van het stalinisme gaf.
Het sociaal-historisch paradigma is een helder geformuleerde benadering waarin wordt getwijfeld aan het belang van theoretische toekomstplanning en politieke rationaliteit en tussen de regels door een sterke nadruk valt op die krachten die tot maatschappelijke irrationaliteit kunnen leiden. Onderstreept wordt het belang van historische omstandigheden tegenover de geringe invloed van ideologische toekomstplanning. Het sociaal-historisch paradigma zoals uiteengezet in het werk van E.H. Carr, Stephen Cohen, Moshe Lewin en Alexander Rabinowitch - om maar enkelen van de meest begaafde exponenten te noemen - legt de nadruk op het spontane en opene van de bolsjewistische reactie op de historische omstandigheden vlak na de Revolutie.Ga naar eind12. In dit paradigma wordt het stalinistisch maatschappijstelsel gezien als een nietonvermijdelijk resultaat van ongeplande doch zich opstapelende reacties op de ‘chaos’, het ‘pandemonium’ of de ‘paniek’ van de periode vlak na de Revolutie. Vaak worden deze reacties | |
[pagina 562]
| |
gezien als pogingen om te voorzien in de structurele ‘behoeften’ van een ontwrichte samenleving - zo wordt centralisatie bij voorbeeld geacht een reactie te zijn op de behoefte om uitwisseling tussen verbroken sectoren van de economie te vergemakkelijken. Deze benadering vertoont verwonderlijk veel overeenkomsten met analyses van Parsons, Durkheim of zelfs Michels. Het bolsjewistisch of stalinistisch politiek beleid wordt meer gezien als gericht op provisorische integratie van de samenleving om in de meest elementaire behoeften van maatschappelijke orde te voorzien dan als een nastreven van revolutionaire doelstellingen. Deze mechanische variant van het sociaalhistorisch paradigma wordt niet aangehangen door Tucker; hij is van mening dat de reacties zijn geselecteerd door bijzondere elementen in de geschiedenis van het bolsjewisme, met name door de jaren van oorlogscommunisme die volgens hem de grond rijp maakten voor een militant, autoritair voluntarisme; ook wijst hij op elementen in de marxistische en leninistische theorie en bepaalde kenmerken van de Russische traditie, vooral culturele modellen van staatsvorming en staatsgezag die nog steeds voortleefden. Waar echter ook nadrukkelijk op gewezen dient te worden is niet zozeer op de invloed van de marxistische theorie in het algemeen als wel op de invloed van de bijzondere interpretatie van het marxisme waartoe de bolsjewieken geneigd waren; ook deze invloed was een zeer belangrijke factor in het formuleren van hun reacties op de ‘omstandigheden’. Bovendien zou ik mij niet willen beperken tot de transformatiefunctie die nationale tradities hebben gehad bij het vormgeven van de reacties op de ‘omstandigheden’, maar zou ik ook aandacht willen schenken - meer dan Tucker waarschijnlijk - aan structurele factoren en de invloed die de plaats van de handelende figuur in de sociale structuur heeft op de vorm van zijn reacties. Ook Trotski's interpretatie van het stalinisme heeft een zeker nut, maar slechts in zoverre als hij de rol van de bureaucratie in het algemeen belicht. Hij is veel minder overtuigend als hij de vraag behandelt of de bureaucratie nu een echte sociale klasse (in marxistische zin) is. Hier bijt Trotski zich met zijn opvatting van marxisme vast in de allesbepalende betekenis van het ‘bezit’ van de produktiemiddelen, maar verzuimt het belangrijke verschil tussen ‘bezit van’ en ‘zeggenschap over’ in zijn beschouwingen te betrekken. Hij verdoezelt eerder de feitelijke machtspositie van de bureaucratie dan dat hij die verheldert door vast te houden aan een holle officiële terminologie waarin de Sovjetunie nog steeds een ‘arbeidersstaat’, al is het dan een gedegenereerde arbeidersstaat, wordt genoemd, omdat de bureaucratie de produktiemiddelen nu eenmaal niet werkelijk ‘bezat’. In het algemeen wint een sociale en politieke analyse, dus ook een analyse van het stalinisme, meer bij een zorgvuldig theoretisch afgewogen onderzoek van concrete sociale en politieke pathologieën dan bij grootse emancipatietheorieën die vooral tot taak hebben wereldbeschouwingen te leveren. Het zoeken naar een alomvattende emancipatietheorie heeft tot nu toe nog slechts de meest banale trivialiteiten opgeleverd - bij voorbeeld de uitspraak dat dwang en rationaliteit onverenigbaar zijn. Bovendien gaat dit soort theorievormen gewoonlijk gepaard met een omslachtige scholastiek, via het interpreteren van andere teksten, hetgeen resulteert in eindeloze commentaren.Ga naar eind13. Daarom wordt er in het hiernavolgend onderzoek vanuit gegaan dat de maatschappijtheorie zich meer dient te richten op de ontwikkeling van empirisch onderbouwde casestudies van de belangrijkste perioden in de geschiedenis dan op het encyclopedisch herinterpreteren van oudere teksten of op een zuiver logisch afleiden van de veronderstelde voorwaarden voor emancipatie. | |
[pagina 563]
| |
Omschrijving van het stalinisme‘Wat voor vorm historische tijdperken ook mogen hebben aangenomen, zij hebben één ding gemeen: de uitbuiting van het ene deel van de samenleving door het andere.’ Een analyse van een concreet historisch verschijnsel als het stalinisme kan alleen zinvol worden uitgewerkt als dit verschijnsel niet wordt behandeld als een volkomen uniek gebeuren, maar juist bewust in verband wordt gebracht met een bepaald type gebeurtenissen; zo worden verbindingen geschapen tussen het unieke gebeuren en een (mogelijk verhelderende) theorie. Zelfs een analyse van het meest idiosyncratische historische gebeuren is altijd een dialectische wisselwerking (open of gesloten) tussen concreet en abstract, tussen historische bijzonderheden en min of meer abstracte theorie. Op het eerste gezicht lijkt het stalinisme te bestaan uit een reeks voorvallen die in de Sovjetunie hebben plaatsgevonden. Maar zonder nadere specificatie van wat volgens ons onder stalinisme moet worden verstaan kunnen wij onmogelijk beweren dat het alleen daar heeft bestaan en nog minder het tijdstip aangeven waarop het begon en eindigde - als het al geëindigd is. Kortom, we moeten een poging wagen het stalinisme te definiëren en een aantal algemene analytische dimensies ervan vast te stellen. In een ouder taalgebruik zou de vraag luiden: wat is het ‘wezen’ van het stalinisme? Daarin ligt echter besloten dat ons door de geschiedenis het ‘wezen’ van het stalinisme zou worden gepresenteerd in plaats van dat dit wordt geconstrueerd uit een wisselwerking tussen onderzoeker en historische situatie. In laatste instantie krijgt het gestalte zowel door wat historisch is voorgevallen als door de interessen op lange termijn en de theoretische uitgangspunten op korte termijn van de onderzoeker. De vraag is dan welke algemene kenmerken van het stalinisme wij wensen te onderzoeken, bijzondere betekenis wensen toe te schrijven en proberen te begrijpen. In dit verband stellen wij daarom voor het stalinisme nu eerst te omschrijven als een regime van stelselmatige terreur dat erop gericht is een overdracht van bezit te bewerkstelligen waarbij particulier eigendom (aangewend voor produktieve doeleinden) wordt vervangen door staatseigendom. Kortom, het stalinisme wordt geacht een terreurregimeGa naar eind14. te zijn dat de collectivisatie van bezit beoogt waarbij de staat de collectieve groep vervangt aan wie het bezit wordt overgedragen. Als zodanig betekende het stalinisme een opbloei van de bureaucratie die enerzijds nodig was om de vroegere bezitters te onteigenen, anderzijds om het zojuist onteigende bezit te beheren. Als stelselmatig terreurregime staat het stalinisme in een vreemde, tegenstrijdige verhouding tot de ‘voorhoedepartij’ en tot de staatsbureaucratie die beide immers zowel zijn werktuigen als twee centrale doelstellingen van zijn terreur zijn. Het stalinisme wordt dus ook gekenmerkt door een ambivalente relatie tussen partij en bureaucratie enerzijds en anderzijds de hoogste leider van het regime die als persoonlijk dictator fungeert en elk verzet tegen zijn regime vermorzelt. Inzicht in het stalinisme houdt dus in inzicht in (1) terreurregimesGa naar eind15. en de omstandigheden waaronder deze opkomen en verdwijnen - een bijdrage dus aan een algemene theorie van de terreur; en (2) de relatie tussen het terreurregime en de overdracht van eigendom; (3) waarom het leiderschap van het regime de vorm van een persoonlijke dictatuur aanneemt; en (4) waarom een bureaucratie opbloeit die de hoogste leider zowel tot historisch werktuig als tot historische zondebok dient. Het stalinisme was een bestuursvorm die steunde op een stelselmatig terreurregime om bezitsoverdracht te bewerkstelligenGa naar eind16. en onze analyse van het stalinisme eist wat wij bepaalde algemene overwegingen ten aanzien van terreur, bezitsoverdracht, persoonlijke dictatuur en staatsbureaucratie, bezien in hun onderlinge samenhang, formuleren om het stalinisme als uniek historisch gebeuren te belichten. Het zal ieder duidelijk zijn dat dit het | |
[pagina 564]
| |
bestek van een artikel verre overschrijdt en ik zal mij dan ook beperken tot het leggen van verbanden tussen bepaalde aspecten van het stalinisme als terreurregime en de overdracht van bezit. | |
Het stalinisme als binnenlands kolonialisme‘... de botsing die plaatsvond was een botsing tussen wat bijna twee naties of twee beschavingen genoemd zouden kunnen worden die diepgaand verschilden in produktiewijze en organisatievorm, in wereldbeschouwing en godsdienst (de ene onwrikbaar religieus, de andere even onwrikbaar antireligieus).’ Tussen 1929 - het jaar waarin de gedwongen collectivisatie van de sovjetrussische landbouw begon - en 1939, één jaar na het laatste grote zuiveringsproces in Moskou, kwamen in totaal ongeveer twintig miljoen Russische burgers om het leven. Zij werden terechtgesteld of stierven van honger, van kou of door ziekte als direct gevolg van de strafmaatregelen van de sovjetregering. De tragedie begint als in 1917 de sovjets aan de macht komen in een overwegend agrarische samenleving. Volgens de volkstelling van 1897 waren er in Rusland 2,5 miljoen fabrieksarbeiders, 1,25 miljoen soldaten, 1 miljoen ambtenaren, 17 000 studenten en 100 miljoen boeren. Deze statistische gegevens laten in grote lijnen zien in welke demografische en ecologische situatie het stalinisme zich in aanvang ontwikkelde. Er blijkt uit dat het bewind van de Communistische Partij in de Sovjetunie nooit méér kon zijn dan een bewind van een kleine, geïsoleerde elite, een ‘vervangend’ proletariaat dat zich in ideologische zin vereenzelvigde met een werkelijk bestaand doch uiterst klein proletariaat in een in overgrote meerderheid agrarische samenleving. De spanningen tussen de boerenbevolking en de revolutionaire staat beginnen toe te nemen als tijdens de Burgeroorlog de boeren, net als ten tijde van de tsaren, de massale basis - niet de elitetroepen - van het Rode Leger vormen: ‘... Toen de Burgeroorlog op gang kwam boette het sovjetregime bij de boerenbevolking snel aan populariteit in door de verwoestingen die de oorlog zelf aanrichtte, door de wurggreep waarin de blokkade van de Entente het land geklemd hield en door de onverbiddelijke eisen die de voedselvoorziening stelde; de gedwongen graanleveringen waren niet een uitvloeisel van de collectivisatie maar van het oorlogscommunisme. Trotski sprak de waarheid toen hij later zonder omwegen stelde: “We plunderden heel Rusland om de Witten te verslaan.” De gevolgen waren te voorzien. Vanaf dat moment moest de Revolutie op het platteland vechten voor haar bestaan, voor haar doelstellingen was daar steeds minder sympathie te vinden. .. Tegen het einde van de oorlog bedroeg het percentage proletarische soldaten in het leger ondanks grote inspanningen niet meer dan 15-18 procent. De rest waren boeren, meesal dienstplichtigen. ... Desertie kwam op grote schaal voor... .Alleen al in het jaar 1919 waren er niet minder dan 2 846 000 deserteurs.’Ga naar eind17. Hoewel de Partij de klassenstrijd op het platteland trachtte te stimuleren en probeerde de middengroepen en de arme boeren tegen de koelakken in het geweer te brengen, faalde deze strategie en werden de ‘armenraden’ snel ontbonden.Ga naar eind18. Hoezeer de C.P. ook probeerde om de middengroepen en arme boeren te mobiliseren en te bewegen zich met het proletariaat te verbinden, het was overduidelijk dat een dergelijk ‘verbond’ onder leiderschap van het proletariaat zou staan want de C.P. had immers de nauwste bindingen met dat proletariaat. Op zijn beurt zou het proletariaat dan weer ‘geleid’ worden door ‘zijn’ voorhoede - de Communistische Partij zelf.Ga naar eind19. Stalin zelf gaf zich natuurlijk alle moeite om duidelijk te maken dat ‘in elk geval waar Lenin met betrekking tot de arbeidersklasse spreekt van de “dictatuur van de partij” hij geen dictatuur in de eigenlijke zin van het woord bedoelt (“macht die berust op geweld”) | |
[pagina 565]
| |
maar alleen spreekt over het leiderschap van de partij.’Ga naar eind20. Maar terwijl Lenins streven erop was gericht om het aandeel van de boeren in de theorie en praktijk van het bolsjewisme te vergroten, was bij Stalin het omgekeerde het geval.
Omdat de Partij de boeren niet als betrouwbare bondgenoten beschouwde en evenmin een eigen proletariaat van enige omvang had om te ‘leiden’ (vooral niet na de decimering en verliezen tijdens de Burgeroorlog) verkeerde zij in een uiterst geïsoleerde positie. De partijleiders, aanvankelijk in meerderheid hoogontwikkelde revolutionaire intellectuelen uit de steden, verschansten zich in die steden tegen het opkomend massaal verzet onder de boeren, de overgrote meerderheid der bevolking. De grondstructuur vertoont dus niet een patroon van ‘differentiatie’ tussen stad en platteland, maar veeleer een steeds dieper en breder wordende kloof tussen beide. Wat nu was ontstaan was een machtselite die zich concentreerde in de steden en het plan koesterde een grotendeels agrarische samenleving aan zich te onderwerpen en zich bijgevolg ten opzichte van deze gedroeg als een vreemde koloniale mogendheid; het was een binnenlands kolonialisme waarin de staatsmacht werd aangewend tegen koloniale schatplichtigen in agrarische wingewesten. De term binnenlands kolonialisme slaat hier op de situatie dat één deel van de samenleving (het Bestuurscentrum) staatsmacht gebruikt om ongunstige ruilverhoudingen op te leggen aan een ander deel van diezelfde samenleving (bij voorbeeld onderhorige afgelegen gebiedsdelen) waarbij tussen beide delen ecologische verschillen bestaan. Het Bestuurscentrum regeert door via de staatsmacht een ongelijke ruilkoers op te leggen. Dit geschiedt door middel van besluiten inzake kapitaalstoewijzingen, investeringen, prijzen en prijsbeheersing, toegankelijkheid voor vreemden, belastingen, belastingvrijstelling, kredieten, leningen, te werkstelling, dienstplicht, rentepercentages, lonen, tarieven, invoerrechten, onderwijs, visa en paspoorten en electorale vertegenwoordiging. Als deze routinematige mechanismen falen gebruikt het Bestuurscentrum overmacht en geweld tegen zijn verre onderdanen. De twee gebieden kunnen één taal en cultuur gemeen hebben, doch dat zullen dan twee varianten van die ene taal en cultuur zijn, waarbij het Bestuurscentrum zijn eigen cultuur en dialect als ‘algemeen beschaafd’ en die van de periferie als ‘regionaal’ kwalificeert. Of, om de termen van Robert Redfield te gebruiken, het Bestuurscentrum zal zijn eigen cultuur beschouwen als een voortzetting van de ‘grote traditie’ terwijl die van de periferie wordt afgedaan als een ‘kleine traditie’. Het Centrum in de Sovjetunie beschouwde de boeren vaak als achtergebleven, onontwikkeld, achterdochtig ten opzichte van buitenstaanders en het gevestigd gezag, ongezeglijk, ongedisciplineerd en anarchistisch. Deze laatdunkende instelling ten opzichte van de boeren was onder bolsjewisten gemeengoed en uitte zich in kwalificaties als kleinburgerlijk, individualistisch, corrupt, gehecht aan bezit - zoals ook Marx zelf al eerder de ‘boerendomheid’ had veroordeeld.Ga naar eind21. De Russische boerenbevolking had onder de tsaren in feite in een politiek ghetto geleefd, meer als voorwerp van politiek en beleid dan als beleidsbepalend element. In het binnenlands koloniaal systeem dat in Sovjetrusland werd gecontinueerd zijn, zoals Preobrazjenski en Boecharin in The ABC of Communism stellen, ‘de verkiezingsreglementen van het sovjetcongres van zodanige aard dat de arbeiders uit de steden verhoudingsgewijs meer afgevaardigden hebben dan de boeren... . Deze in de grondwet vastgelegde voorrechten zijn slechts de uitdrukking van een bestaande toestand... namelijk dat het hecht georganiseerde stadsproletariaat de ontwrichte boerenmassa's leidt.Ga naar eind22. Tot op de dag van vandaag hangt het beschikbaar zijn van bij voorbeeld riolering, verharde wegen, consumptiegoederen en onderwijs nauw samen met de afstand tot de dichtstbijzijnde stad. Pensioenen en lonen liggen op het platteland lager dan in de stad. Nog pas in 1975 | |
[pagina 566]
| |
stond de sovjetregering althans in principe toe dat boeren dezelfde voor binnenlandse reizen vereiste paspoorten zouden krijgen als andere inwoners. Dat wat Moshe Lewin zo toepasselijk noemt ‘dit merkwaardige socialisme zonder boeren, dit door en door anti-moezjik stelsel dat de gehele boerenbevolking tot een feitelijk en wettelijk gediscrimineerde klasse maakt’ is precies waarvoor wij de term binnenlands kolonialisme gebruiken.Ga naar eind23. | |
Grote en kleine traditiesDe nieuwe sovjetstaat werd aanvankelijk bestuurd door een elite die in de steden was gevestigd, voornamelijk van Russische en gedeeltelijk van joodse afkomst was en wier hoge ontwikkelingsgraad, kosmopolitische instelling en cultuur en stedelijke oorsprong volkomen vreemd waren aan de grote boerenmassa's die zich gezamenlijk tegen haar verzetten doch die zij vastbesloten was haar wil op te leggen. Van dit standpunt bezien kan de overgang van leninisme naar stalinisme ten dele worden beschouwd als een aanpassing van de sovjetelite, die in haar nieuwe samenstelling niet meer zo sterk zou verschillen van de sovjetbevolking. In vergelijking met de Oude Bolsjewieken van Lenin had de stalinistische elite een minder hoge opleiding genoten, minder gereisd, was minder kosmopolitisch ingesteld en minder afkomstig uit de steden en nationale centra; het waren meer provincialen van het platteland, minder Russisch, zeker minder joods en meer geneigd tot antisemitisme.Ga naar eind24. Deze verschuiving, deze karakterverandering van de sovjetelite, tijdens de overgang van leninisme naar stalinisme heeft iets ironisch: het harde kader van het ‘totalitaire’ stalinisme vormt een getrouwer afspiegeling van het karakter van de sovjetbevolking dan het ‘democratisch’ leninisme gaf. Er bestaan tenminste twee theoretische tradities waarin deze verschuiving kan worden geanalyseerd. De ene is een oude traditie van onderzoek naar leiderschap in kleine groepen, en vooral het streven daarin om verbanden te leggen tussen de ‘trekken’ van leiders en die van de groepsleden. Eén van de steeds terugkerende bevindingen daarin was dat diegenen die leiders werden of bleven meer dan diegenen die geen leiders waren er toe neigden overeenkomsten te vertonen met de gemiddelde groepsleden. Blijkbaar kunnen zelfs sociaal gewaardeerde kwaliteiten als intelligentie iemand schaden in zijn leiderscapaciteiten als zo'n kwaliteit al te zeer afwijkt van de groepsnorm. Kortom, het is niet het ‘knapste’ jongetje uit de klas dat ‘klasseleider’ wordt of blijft. Verschillen in karaktereigenschappen tussen leiders en groepsleden kunnen ook de bekwaamheid van de leider om de rol van volgeling te spelen (al is het maar uit strategische overwegingen) ongunstig beïnvloeden en leiden er tevens toe dat hij minder goed als identificatieobject voor de groepsleden kan dienen. Afwijkende kenmerken kunnen zo het gezag en de doelmatigheid van de leider ondermijnen. Van dit standpunt bezien kunnen we het stalinisme beschouwen als een aanpassingsmechanisme waardoor de afstand tussen de bolsjewistische leiders en de grote sovjetmassa's werd verkleind en de leiders meer mogelijkheden kregen om groepsacties op gang te brengen. Dit kan van belang zijn voor ons inzicht in de situatie die zich tijdens het stalinisme ontwikkelde. Ten slotte werden de meedogenloze maatregelen die wij met het stalinisme vereenzelvigen niet alleen door Stalin, Molotov of een paar andere hoge partijleiders uitgevoerd; zij vereisten de medewerking van een belangrijk deel van de sovjetbevolking (hetgeen misschien verklaart waarom de Russen niet met hun stalinistisch verleden geconfronteerd willen worden). Bovendien verklaart het gedeeltelijk hoe het stalinisme steun bij de bevolking kon verwerven en dus niet alleen door middel van terreur aan de macht bleef. Deze steun heeft werkelijk bestaan en toen Stalin in 1953 stierf rouwden miljoenen Russen oprecht. Tot op de dag van vandaag zijn er aanwijzingen dat in Rusland nog steeds heimwee | |
[pagina 567]
| |
naar Stalin bestaat. Ten slotte kon Stalins persoonlijke populariteit tegen de Communistische Partij zelf worden gebruikt en daaruit kan ten dele de opkomst van zijn persoonlijke dictatuur worden verklaard.
Het tweede bruikbare theoretische standpunt is geformuleerd door Redfield die een onderscheid maakt tussen zogenaamde geschreven ‘grote tradities’ die worden overgeleverd door een elite in de steden en zogenaamde ‘kleine tradities’ die mondeling door volksculturen worden overgeleverd.Ga naar eind25. Oorspronkelijk was het marxisme een typisch produkt van een ‘grote traditie’ - voortgekomen uit en overgedragen door een geletterde, hoogontwikkelde elite in de steden. Het was een produkt van de modernste Europese onderwijssystemen en publicatiemogelijkheden, van Europese eruditie en een stedelijke cultuur. Zoals elke grote traditie werd ook het marxisme geconfronteerd met vertaal- en aanpassingsproblemen toen het werd overgebracht naar de orale cultuur van het achterland (ongeacht of dat de sloppen- en fabriekscultuur in de stad of het agrarische platteland was) en toen het probeerde zich aanvaard te krijgen door arbeiders en boeren. Elke ‘grote traditie’ komt onder zware druk te staan (in de richting van verandering) als de centrale elite waardoor zij wordt gedragen wenst dat zij begrepen en aanvaard wordt door de periferieGa naar eind26., maar zo'n aanpassing wordt door rechtzinnigen in het Centrum vaak ervaren als heiligschennis. Toen Trotski sprak van het ‘verraad’ van de Russische Revolutie was dat zijn manier om die heiligschennis aan de kaak te stellen. Al eerder had Lenin zelf tegen dit gevaar gewaarschuwd. In zijn Wat te Doen? (1902) merkt hij op dat in de arbeidersklasse niet spontaan een socialistisch bewustzijn ontstaat, doch slechts een ‘vakbondseconomisme’ waartegen de socialistische theorie beschermd dient te worden. In wezen was de autoritaire hiërarchie van de Bolsjewistische Partij, waar het gezag in handen was van een groep theoretisch geschoolde leiders, een uiting van de grote angst voor zo een ‘heiligschennis’. Lenins strijd om de ‘revolutionaire theorie’ intact te houden door een elite van ‘professionele revolutionairen’ te kweken was een gevolg van het feit dat ‘de verbreiding van het marxisme gepaard ging met een zeker verval van theoretische normen’Ga naar eind27., met andere woorden met ontaarding van de leer. De verbreiding van het marxisme in Rusland kan worden gezien als een historisch proces waarin Plechanov, Lenin en Stalin als het ware opeenvolgende decompressieruimten zijn geweest die elk zorgden voor een geleidelijke aanpassing van het marxisme aan de Russische cultuur, aan de orale traditie van de grote massa en aan de ‘kleine tradities’ van de provinciale culturen in de periferie.Ga naar eind28. Stalins ‘socialisme in één land’ was gedeeltelijk een compensatiepoging voor het feit dat de revolutie er niet in was geslaagd aansluiting te vinden bij revoluties van geestverwanten in geindustrialiseerde landen in Middeneuropa en een poging om de geïsoleerde positie waarin de bosjewieken zich ten opzichte van de Russische bevolking bevonden te doorbreken door een toevlucht te zoeken in de ‘kleine tradities’ van het volk en die te mobiliseren ten behoeve van de nieuwe staat. Zoals alle ‘grote tradities’ die in conflict komen met een krachtige ‘kleine traditie’ moest ook het marxisme een forse prijs betalen voor de aanpassing die uiteindelijk tot stand kwam. Toch zou het een al te ver doorgevoerde simplificatie zijn te menen dat het stalinisme niet anders is dan de aanpassing van een ‘grote traditie’ aan een ‘kleine traditie’ of - zoals Nicholas Vakar meent - de ‘verplattelandsing’ van het bolsjewisme.Ga naar eind29. De bolsjewistische cultuur concurreerde ook met andere grote tradities van stedelijke, nationale of religieuze aard. De Orthodoxe Kerk en het Grootrussisch nationalisme waren geen ‘kleine tradities’. Het zou echter eveneens te simplistisch zijn het stalinisme de ‘russificatie’ van het bolsjewisme te willen noemen. Zelfs in 1939 hadden in het Politbureau twee Georgiërs (Stalin en Berija), één Armeniër | |
[pagina 568]
| |
(Mikojan) en één jood (Kaganovitsj) zitting. Bovendien kan de vermindering van het aantal topleiders uit Rusland zeker niet worden beschouwd als een bewijs van ‘russificatie’. De Russische stalinisten waren trouwens net zo min gewone Russen als Karl Marx een gewone jood is geweest. De politieke cultuur van deze Russen was niet alleen tegen het Oekraïnse nationalisme gericht, maar in zekere zin ook in het algemeen antinationalistisch en zelfs antirussisch. Wat niet wil zeggen dat zij in het leven van alledag niet ook bepaalde traditionele Russische vooroordelen hadden waarvan antisemitisme zeker niet het minst sterke was (juist op dit vlak werden de bolsjewieken soms als de ‘Russische’ groep beschouwd en onderscheiden zij zich van de mensjewieken die vaak als de ‘joodse’ groep werden gezien). Als we de Russische revolutie zien als een proces dat een wisselwerking tussen bolsjewisme en oud-Russische cultuur op gang bracht op het platteland dan moeten we daarbij niet vergeten dat die dorpscultuur zich sterk onderscheidde van de Groot-Russische stadscultuur, al was het alleen maar in de antibureaucratische en antihiërarchische tendenzen die in de dorpen leefden. Het stalinisme betekende bijgevolg niet simpelweg een ‘russificatie’ van het leven in de Sovjetunie; op een bepaald niveau was de eigen cultuur en nationale identiteit van het Russische volk even vreemd aan de bolsjewistische traditie als het Oekraïense nationalisme, dat door de bolsjewieken als een ‘kleinburgerlijke deviatie’ werd veroordeeld.Ga naar eind30. | |
Van collectivisatie tot zuiveringenAl in 1847 betoogde Friedrich Engels dat de Communistische Revolutie ‘kortere of langere tijd nodig heeft om tot ontwikkeling te komen, afhankelijk van de vraag of het industriële leven een hoge graad van ontwikkeling heeft bereikt, een land veel rijkdommen heeft vergaard en een aanzienlijke hoeveelheid produktiemiddelen tot zijn beschikking heeft’. In een brief uit 1874 had Engels geschreven dat een directe overgang naar het socialisme in Rusland niet mogelijk zou zijn, maar Marx verzachtte later het absolute van Engels' deterministische uitspraak enigszins. Toch was het ook voor hem (brief van Marx aan Vera Zasoelitsj uit 1881) overduidelijk dat al mocht Rusland zich dan in socialistische richting kunnen ontwikkelen dit toch alleen zou gebeuren als een Russische revolutie zou samenvallen met een revolutie in het Westen die materiële steun kon geven. Een vergevorderde industrialisatie, of toegang daartoe, bleef voor Marx' socialisme van doorslaggevend belang. Na het mislukken van opstanden in Duitsland en Hongarije doofde het revolutionaire vuur in het naoorlogse Europa echter snel en de revolutie in Rusland kwam in een geïsoleerde positie, zij had geen duidelijk oriëntatiemodel behalve een wetenschappelijk marxisme waarin een ontwikkelde industrie als onontbeerlijk voor het socialisme werd gezien. Na de verwoestingen van de eerste wereldoorlog, de Oktoberrevolutie en de daaropvolgende Burgeroorlog was de sovjeteconomie totaal ontwricht, stond op instorten en ook de bevolking, boeren én arbeiders, was volkomen uitgeput. In deze omstandigheden kwam de Communistische Partij in 1921 met haar Nieuwe Economische Politiek (NEP) waarin particulier bezit geoorloofd was om de economie weer op gang te helpen. Stephen Cohen en Charles Bettelheim hebben beiden aangetoond dat de gangbare opvattingen over de NEP onhoudbaar zijn - dat het niet geïnterpreteerd moet worden als een tactische concessie of een tijdelijke stap achteruit om de economie nieuw leven in te blazen. Het is mogelijk dat Lenin de NEP aanvankelijk beschouwde als een adempauzeGa naar eind31., maar in elk geval veranderde hij dan snel van gedachten en ging de NEP zien als een brug naar het socialisme die in plaats van afgebroken bij de eerste tekenen van verbetering juist verder moest worden uitgebouwd. Lenins plotselinge ommezwaai naar een duidelijk geleidelijke ontwikkeling - strokend met de coöperaties en communes die hij nu als de bouwstenen van het | |
[pagina 569]
| |
socialisme zag - vormt een bewijs voor zijn politieke scherpzinnigheid en flexibiliteit. Maar die verandering vond ook plaats op een moment dat zijn energie en politieke invloed binnen de bolsjewistische partij ten gevolge van zijn ziekte aan het tanen was. En het blijft een feit dat vele bolsjewieken de NEP bleven beschouwen als een tijdelijk hulpmiddel. De politieke perspectieven van vele oude bolsjewieken - en zeker niet alleen die van onervaren nieuwe volgelingen - hadden vorm gekregen in de Burgeroorlog met zijn voluntaristisch ‘voorwaarts stormen’ en zijn autoritaire interventie.Ga naar eind32. Het noodlot van de NEP is geweest dat het minder het stempel van Lenins nieuwe wijsheid droeg dan oudere, door hem geëikte politieke normen die in de Partij bleven voortleven. Het lot van de NEP werd in laatste instantie bepaald door wat van de Partij was geworden door haar theorie, haar politieke cultuur en haar historische situatie.
Na ongeveer drie jaar had de economie zich met behulp van de NEP grotendeels hersteld, zodat over plannen kon worden gesproken om haar verder langs socialistische lijnen te ontwikkelen. Op dat moment stond de Partij onder zware druk van de linkervleugel om de Sovjetunie zo snel mogelijk te industrialiseren en/of revolutionaire bewegingen in Westeuropa aan te wakkeren. Voor industrialisatie was echter kapitaal nodig. Aangezien buitenlande kredieten waren stopgezet nadat de bolsjewistische regering in 1918 geweigerd had aansprakelijkheid te aanvaarden voor de schulden van het tsaristische regime dienden binnenlandse bronnen te worden aangeboord voor kapitaalsvorming. Idealiter zou dit probleem op te lossen zijn door de werkelijke vraag van de boeren te doen afnemen en daarmee de druk op de zwaarbeproefde industriële sector te verlichten en zo inflatoire tendenzen te beteugelen en het kapitaal, of meerwaarde die in kapitaal om te zetten was, voor de industrialisatie van de Sovjetunie beschikbaar te maken. Er was één strategie waarin deze drie doelstellingen te realiseren vielen, namelijk de boeren opzadelen met alle nadelen en hen dus uit te buiten ten behoeve van wat Preobrazjenski ‘primitieve socialistische accumulatie’ noemde.Ga naar eind33. Maar hiermee werd ook het spook van de boerenopstand, van een nog verbetener verzet onder de boeren (de opstand in Tambov was al een onheilspellende voorbode)Ga naar eind34. opgeroepen dat de steden op de rand van de hongerdood kon brengen en juist dat onttrekken van meerwaarde aan de landbouw, nodig om kapitaal voor de industrialisatie te kweken, onbereikbaar maakte. Preobrazjenski geloofde dat de nieuwe intensieve sovjetlandbouw meer zou produceren dan de oude en dus meer meerwaarde zou opleveren. Daarom meende hij dat de meerwaarde uit de landbouwprodukten niet door de staat werd geplunderd, maar rechtmatig gevorderd. In plaats van onmiddellijke collectivisatie voorzag hij een voorlopig voortbestaan van particuliere boerenbedrijven en rekende waarschijnlijk, zoals andere bolsjewieken, op een vrijwillige socialisatie van de landbouw. Desondanks steunde zijn landbouwpolitiek op de binnenlandse kolonialisering van de boeren door middel van systematische uitbuiting door de staat om het voor industrialisatie benodigde kapitaal bijeen te krijgen. Bijgevolg steunde hij van harte Stalins ommezwaai naar gedwongen collectivisatie die immers zo goed paste in zijn eigen landbouwpolitiek. Ook Trotski stond een snelle industrialisatie voor ogen aangezien hij daarin de basis voor het socialisme zag en haar tevens van het grootste belang achtte voor de mechanisatie van de landbouw, die op zijn beurt weer nodig was om een groter oppervlak te kunnen bewerken, daardoor meer graanoverschotten voor de buitenlandse markt zou opleveren waaruit dan weer de industrialisatie bekostigd kon worden.Ga naar eind35. In het begin zou de sovjetlandbouw echter gebaseerd blijven op het particuliere boerenbedrijf, met andere woorden op een kapitalistisch landbouwstelsel. Trotski voelde niets voor uitbuiting van de boerenbevolking en net als Stalin was hij aanvankelijk voor een tactiek van geleidelijke | |
[pagina 570]
| |
collectivisatie waarbij de overheid de landbouw met investeringen diende te steunen.Ga naar eind36. Volgens Trotski moest collectivisatie worden voorafgegaan door industrialisatie die op haar beurt weer steunde op de verkoop van het graan van de boeren aan het buitenland voor een prijs in goud. Dit veronderstelde natuurlijk dat het graan kon worden ingezameld en ter beschikking van de regering stond. Ook veronderstelde het uiteraard dat het tempo van industrialisatie kon worden aangepast aan de omvang van de landbouwoverschotten. Maar hoe was het dan mogelijk de snelle industrialisatie waarnaar in bepaalde plannen van Trotski wordt gestreefd uit te voeren zonder intensieve uitbuiting van de boeren? Formeel was de landbouwpolitiek een politiek van gematigde voorzichtigheid om het verbond tussen stad en platteland niet in gevaar te brengen; de logica van zijn strategie is echter de logica van de primitieve ‘socialistische’ accumulatie. Bovendien zou een blijven steunen op een kapitalistisch landbouwstelsel in dergelijke omstandigheden waarschijnlijk een bedreiging voor de sovjetmacht kunnen vormen.Ga naar eind37.
In moderne beschouwingen over de sovjetcollectivisatie ligt steeds een zekere tegenstrijdigheid besloten. Enerzijds wordt nadrukkelijk gesteld dat het bolsjewistische landbouwbeleid aanstuurde op een geleidelijke, vrijwillige collectivisatie van de landbouw en dat betekent dat het bolsjewistisch beleid en de bolsjewistische theorie wel degelijk in de beschouwingen betrokken moet worden. Anderzijds wordt de indruk gewekt, door de politiek van geforceerde collectivisatie af te schilderen als een paniekreactie op de bedreigende omstandigheden, dat in de praktijk de rationele theorie en het politieke beleid van geen belang waren. Er zijn argumenten te vinden voor de opvatting dat het herhaalde afwijzen van de gedwongen collectivisatie door de Partij in wezen alleen gebeurde met het oog op mogelijke politieke gevolgen en het in wezen dus alleen ging om loze politieke leuzen. De klassenoorlog wordt, net als oorlog tussen staten, maar al te vaak begonnen door diegenen die bij voortduring te kennen hebben gegeven slechts uit te zijn op handhaving van de vrede. Zo kan men The ABC of Communisme van Boecharin en Preobrazjenski bij voorbeeld lezen als een typisch bolsjewistische uiteenzetting over de wenselijkheid van een geleidelijke, vrijwillige ‘socialisatie’ van de landbouw. We vinden er het standaardbetoog in dat de sovjetstaat ‘voorzichtig moet zijn niet de gemiddelde boer van zich te vervreemden door slechtoverwogen, overhaaste maatregelen en geen pogingen moet doen hen te dwingen tot het vormen van communes en kolchozen’. Maar de schrijvers laten direct daarop doorschemeren dat dit eenvoudig een strategie is die door de Burgeroorlog noodzakelijk wordt gemaakt: ‘Het is op dit moment de voornaamste taak van het communisme in Rusland om duidelijk te maken dat de arbeiders en de boeren op eigen initiatief de contrarevolutie moeten vernietigen. Als dat is bereikt staat geen onoverkomelijke belemmering de collectivisatie van de landbouw meer in de weg.’Ga naar eind38. Natuurlijk kan hiertegen worden ingebracht dat dit uitsluitend slaat op een vrijwillige socialisatie en niet behoeft te betekenen dat na de Burgeroorlog een gedwongen collectivisatie kan beginnen. De zin die hieraan voorafgaat is echter duidelijk een afwijzing van een gedwongen collectivisatie, niet van gesocialiseerde landbouw in het algemeen, zodat verondersteld mag worden dat als het einde van de Burgeroorlog verandering zou toelaten, dat een verandering zou zijn van het beleid waarin gedwongen collectivisatie werd afgewezen.
Eén van de uitgangspunten van het bolsjewistische landbouwbeleid was de verdeling van de boeren in drie groepen: de koelakken of tamelijk rijke boeren, een minderheid; een middengroep van gewone boeren, een meerderheid; en tenslotte de armen op het platteland, arme boeren en landarbeiders. Van de Partij werd verwacht dat zij de arme boeren zou organiseren en verenigen, hen zou leiden in hun strijd tegen | |
[pagina 571]
| |
de koelakken die gevoerd zou worden in samenwerking met de meerderheid van gewone boeren, en in laatste instantie zou streven naar een ‘dictatuur van de arme boeren op het platteland... de heerschappij van de voorhoede van landarbeiders en de heerschappij van die minderheid die de meerderheid tweehonderd jaar vooruit is’.Ga naar eind39. In feite zouden de armen op het platteland ongeveer dezelfde rol moeten spelen als van het proletariaat in de steden werd verwacht. Dat was het uitgangspunt van de bolsjewistische landbouwpolitiek. Het werd een totale mislukking. De boerengemeenschappen bleven zich, zoals zij al eeuwen hadden gedaan, in overgrote meerderheid afwerend en achterdochtig tegenover de stad en de buitenwereld opstellen. Voor Boecharin en Preobrazjenski bestond de belangrijkste politieke taak op het platteland uit het isoleren van de koelakken en het organiseren van de arme en middengroepen boeren die ‘de grote meerderheid van de Russische boeren vormen’. Zonder een dergelijk verbond zou de Communistische Partij geen invloed op het platteland hebben. Als de arme boeren hun hoop waren dan waren de koelakken automatisch hun onverzoenlijke vijanden: ‘Zolang die klasse van rijke boeren blijft bestaan zullen de leden ervan onverzoenlijke vijanden van de proletarische staat zijn.’ Er is geen reden om aan te nemen dat het kader van de C.P. ooit twijfelde aan de juistheid van deze visie. Onder druk van de Burgeroorlog verdween zij tijdelijk naar de achtergrond maar werd niet vergeten. Preobrazjenski en Boecharin bestempelden de koelakken tot onverzoenlijke klassevijanden en ‘agenten van het internationale kapitalisme’ en waarschuwden hen dat ‘zij van de sovjetmacht slechts een meedogenloze strijd tegen hun contrarevolutionaire activiteiten kunnen verwachten’.Ga naar eind40. Een voorwaarde voor deze strijd was echter het verbond tussen de arme en gewone boeren ‘onder leiding van het proletariaat en met oprechte aanvaarding van die leiding’. Het volgende dilemma deed zich echter voor: ‘de kleinburgerlijke mentaliteit van de middengroepen maakt dat zij eerder geneigd zijn een verbond met de rijke boeren aan te gaan’ in plaats van zich met de arme boeren te verbinden tegen de rijke - en die neiging werd des te sterker naarmate zij dwingender verplicht werden graan te leveren aan de steden zonder daarvoor in ruil industriële goederen te ontvangen. De politiek van geleidelijke en vrijwillige collectivisatie is dus nooit op de koelakken gericht geweest, maar in het beste geval alleen op arme en middengroepen boeren. Van het begin af aan werd ervan uitgegaan dat de rijke boeren onder dwang en met geweld onteigend en zelfs met geweld gecollectiviseerd konden worden. (En Stalins gedwongen collectivisatie was in beginsel ook alleen tegen de ‘koelakken’ gericht.) Als dit het bolsjewistisch beleid ten opzichte van de koelakken was en als aan de middengroepen - de meerderheid van de plattelandsbevolking - een kleinburgerlijke mentaliteit werd toegeschreven waardoor zij zich onderwierpen aan de hegemonie van deze ‘agenten van het kapitalisme’ zou dan niet eenzelfde beleid van gedwongen collectivisatie en ‘meedogenloze strijd’ ook op de middengroepen worden toegepast? Des te meer omdat de arme groepen werden geacht onder de hegemonie van de middengroepen te vallen? Sterker nog, als de ervaringen van een solidair boerenverzet en een graanstaking deze theoretische spookbeelden bevestigden, was Stalins gedwongen collectivisatiebeleid dan niet, althans ten dele, een produkt van het bolsjewistisch landbouwbeleid? Was het niet meer dan alleen ‘paniek’ in een crisissituatie? Had het niet bepaalde wortels in de bolsjewistische theorie?
Met het doven van het revolutionaire vuur in Midden-Europa leek Trotski's theorie van de ‘permanente revolutie’ steeds minder relevant als leidraad voor de industrialisatie in de Sovjetunie, die immers afhankelijk zou zijn van hulp van de arbeidersklasse in hoger ontwikkelde landen waar de arbeidersbeweging inmiddels een eigen plaats in de eigen samenleving had gevonden. Als het perspectief van de permanente revolutie inhield - zoals Trotski meende - dat | |
[pagina 572]
| |
‘alleen de overwinning van het proletariaat in het Westen Rusland kan behoeden voor een burgerlijke restauratie en de mogelijkheid kan scheppen het socialisme verder uit te werken’Ga naar eind41., dan leek het belang van datgene wat in Rusland was bereikt te tanen en de Sovjetunie tussen twee onaantrekkelijke alternatieven te kunnen kiezen; passieve afhankelijkheid van anderen of een actieve revolutionaire expansiepolitiek. De argumentatie is als volgt: omdat het socialisme in een geïsoleerde positie waarschijnlijk weinig overlevingskansen had, vooral niet een socialisme dat in een achtergebleven gebied als Rusland had gezegevierd, werd het slagen van een revolutie in één of enkele landen geacht afhankelijk te zijn van buitenlandse hulp; het was echter niet mogelijk passief af te wachten tot die revoluties in andere landen spontaan zouden uitbreken, te meer daar de machten van het internationale kapitalisme zouden trachten deze in de kiem te smoren. Daarom moest het zegevierend proletariaat in het ene land krachtige militaire initiatieven ontplooien om het proletariaat in andere landen te steunen in zijn revolutionair streven. Kortom, de permanente revolutie ontwikkelt zich tot een ‘revolutie van buitenaf’.Ga naar eind42. Aangezien deze andere revoluties nu niet van de grond wilden komen leek het gevaar van een terugval in Oblomovisme - de oude, dromerige Russische passiviteit - alleen maar vergroot te worden door een politiek die zich baseerde op de theorie van de permanente revolutie. Streven naar het opbouwen van ‘Socialisme in één land’, de politiek die aanvankelijk door Boecharin was geformuleerd en later door Stalin werd overgenomenGa naar eind43., had een zekere aantrekkelijkheid omdat het binnen een schijnbaar realisme passiviteit leek uit te schakelen. Met vurig voluntarisme betoogde hij dat de resultaten in laatste instantie afhingen van wat door de Partij en het Sovjetvolk werd gedaan. ‘Socialisme in één land’ deed zo de waarde van het partijlidmaatschap weer stijgen. De politieke aspecten van deze veroordeling van passiviteit betroffen vooral het belang dat nu aan het bondgenootschap met de boeren werd toegekend. De stalinisten verweten Trotski dat hij meer vertrouwde op buitenlandse hulp, op geslaagde revoluties elders dan op het bondgenootschap met de boeren. Ten slotte stemden de uitgeputte partijmassa's die een eind wilden zien aan de ‘beroeringen’ in overgrote meerderheid tegen Trotski's ‘permanente revolutie’ en voor het ‘socialisme in één land’ van Stalin en Boecharin. De kwestie eindigde met Trotski's verbanning in 1927.
Waar het om draaide in de discussie tussen deze twee politieke standpunten was in hoeverre de sovjetstaat op internationale steun en in hoeverre op eigen, door de staat te controleren hulpbronnen moest vertrouwen. De vraag was of de Sovjetunie zijn economie zelf opnieuw kon opbouwen en een restauratie van het kapitalisme vanuit het buitenland zou weten te voorkomen of dat men ook moest vertrouwen op substantiële steun van geslaagde revoluties in het buitenland, met alle risico van dien om in buitenlandse conflicten betrokken te raken.Ga naar eind44. ‘Socialisme in één land’ betekende dus een keuze voor het isolement, in de hoop dat daardoor het buitenland zich minder uitgedaagd zou voelen om in de USSR in te grijpen. Het was een keuze tegen het internationalisme en vóór grotere nationale autarkie. ‘Socialisme in één land’ betekende alle hoop laten varen dat alsnog op elk moment steun van buiten zou kunnen komen; het betekende afzien van de wonderen, van de heilsverwachtingen en van de magie die zo vaak samengaan met extreem toegewijd en methodisch werk. Stalin gebruikte Trotski' theorie van de permanente revolutie als zondebok en deed zo het laatste sprankje hoop dat misschien toch nog steun uit het buitenland te verwachten viel teniet en maakte tevens duidelijk dat de nieuwe staat vanaf dat moment zich uitsluitend op eigen kracht zou moeten zien te redden. Het zou de binnenlandse arbeidsinspanning en niet de internationale politiek zijn waar de nieuwe staat zich op zou moeten verlaten. ‘Socialisme in één land’ betekende dus ook een soort calvinistische ontpolitisering. | |
[pagina 573]
| |
Geen leidende bolsjewiek, ook Stalin niet, schijnt van mening te zijn geweest dat een gerijpt, ‘voldragen’ socialisme in of door één enkel land ontwikkeld kon worden. Waar alles om draaide was de macht en veiligheid van de sovjetstaat, niet het uiteindelijk zegevieren van het socialisme. Wat hen verdeeld hield was dus niet zo zeer de vraag welke voorwaarden noodzakelijk waren voor de emancipatie van de mens als wel de eisen die de sovjetmacht op dat moment stelde. Trotski geloofde niet dat de sovjetstaat aan een kapitalistische restauratie zou kunnen ontkomen als de sovjetrevolutie zich niet tot het geïndustrialiseerde Europa uitbreidde.Ga naar eind45. De stalinisten meenden echter een buitenlandse interventie te kunnen voorkomen of weerstaan met de beschikbare hulpbronnen. Zij wilden een begin maken met de opbouw van een vorm van socialisme die nu in deze situatie onder beschutting van de sovjetmacht mogelijk was. Stalinisme en ‘socialisme in één land’ kwamen dus in wezen neer op de prioriteit van de verdediging van de Sovjetunie die bedreigd scheen door Trotski's ‘buitenlandse verwikkelingen’. De staatsmacht was voor het stalinisme van doorslaggevend belang. In de loop der tijd werd dat een doel op zich in plaats van een middel tot socialistische emancipatie. De emancipatoire doelstellingen verschoven naar een vage toekomst; alle energie werd nu besteed aan zaken die de macht van de sovjetstaat konden uitbreiden en beschermen. En macht werd in die sovjetstaat omschreven, in de terminologie van het ‘wetenschappelijk socialisme’, als de ontwikkeling van industriële, technologische en militaire capaciteiten. Na 1921 was Lenin meer en meer overtuigd geraakt van de NEP en had ‘met zoveel woorden erkend dat socialisme in een geïsoleerd Sovjet-Rusland mogelijk was’.Ga naar eind46. En in wat waarschijnlijk zijn laatste openbare rede is geweest erkent Lenin inderdaad op 20 november 1922 dat ‘socialisme niet langer een kwestie is van een verre toekomst... niet morgen, maar over een paar jaar... zal het Rusland van de NEP een socialistisch Rusland worden’.Ga naar eind47. Uiteindelijk waren Lenin, Boecharin en Stalin dus alledrie uitgekomen bij een politiek beleid waarvan ‘socialisme in één land’ het gemeenschappelijk kenmerk was. In die zin had Stalin gelijk toen hij zei dat ‘socialisme in één land’ een leninistische doelstelling was. Trotski kan worden beschouwd als de buitenstaander, als de vreemde eend in de bijt waartegen de anderen zich teweerstellen. Toch was er een wezenlijk verschil tussen Stalins ‘socialisme in één land’ en Lenins benadering omdat Stalin elke vorm van geleidelijkheid afwees; in plaats daarvan vond bij hem een versmelting plaats van het ‘socialisme in één land’ en het autoritaire voluntarisme dat tijdens de Burgeroorlog het politieke model van de bolsjewieken was geweest.
Een fundamenteel verschil tussen Trotski's permanente revolutie en Stalins ‘socialisme in één land’ was dat Stalin in zijn politieke beleid elke hoop op buitenlandse revoluties had laten varen, in zijn buitenlandse betrekkingen de nadruk legde op het nauwkeurig nakomen van volkenrechtelijke verdragen, de externe militaire initiatieven van de sovjetstaat afkapte en richte op binnenlandse aangelegenheden: de koelakken, de boeren en het trotskisme zelf. De nederlaag van Trotski's permanente revolutie betekende in het bolsjewisme dus de onderdrukking van de revolutie-van-buitenaf, een groeiend streven om de betrekkingen tussen de bolsjewistische staat en andere staten te normaliseren, en daarmee samenhangend de mogelijkheid om de klassenstrijd binnen de Sovjetunie op te voeren. ‘Socialisme in één land’ en gedwongen collectivisatie zijn dus verbonden door hun beider connectie met de ‘revolutie-van-buitenaf’. Het fundament van de bolsjewistische politiek ten opzichte van de boeren was geweest het bewerkstelligen van een bondgenootschap tussen de groepen arme en gewone boeren op het platteland tegen de koelakken. Dit was evenwel mislukt omdat de middengroepen de hegemonie van de rijke boeren aanvaardde en de armen op hun beurt weer | |
[pagina 574]
| |
die van de middengroepen. Hoe konden de bolsjewieken op het platteland iets tot stand brengen als zij niet over interne werktuigen beschikten? In feite kwam het gedwongen collectivisatiebeleid neer op een ‘revolutie-van-buitenaf’; dat komt ook ongeveer overeen met wat Stalin zelf zei toen hij zijn beleid een ‘revolutie-van-bovenaf’ noemde. Stalins geforceerde collectivisatie was dus eigenlijk trotskistisch, maar werd uitgevoerd in het raam van een binnenlands-kolonialistische politiek. Stalins politieke beleid was niet zozeer een afwijzing van de permanente revolutie en de daarmee samenhangende ‘revolutie-van-buitenaf’ als wel een verschuiving naar en heroriëntering op een binnenlands doelwit door vervanging van buitenlands revolutionair imperialisme door binnenlands kolonialisme, van geweld tegen andere staten door geweld in eigen land. Stalinisme en trotskisme zijn dus in feite ‘één in hun lijnrechte tegenstelling’ - een geval van les extrêmes se touchent: het zijn de Yin en de Yang van het bolsjewisme. In hun grondstructuur zijn zij één in hun leninistisch voluntarisme dat er immers vanuitging dat socialisme en socialistisch bewustzijn door een theoretisch vooruitziende elite aan bevolkingsgroepen moet worden gebracht - zoals Lenin duidelijk stelt in zijn Wat te Doen? Revolutie-van-buitenaf en revolutie-van-bovenaf zijn dus in feite alternatieve bolsjewistische strategieën, met dien verstande dat de laatste groeit naarmate de eerste onderdrukt wordt. Wat gebeurt er wanneer de revolutie-van-bovenaf is voltooid? De mogelijkheid bestaat dat als het stalinisme ten einde loopt en de collectivisatie is voltooid (of het landbouwprobleem ‘opgelost’ is) de agressie ten opzichte van andere staten toeneemt. Chroesjtsjovs interventie in Cuba en de Russische invasies in Hongarije in 1956 en Tsjechoslowakije in 1968 duiden net als de Russische betrokkenheid bij Cuba's aanwezigheid in Angola en elders in Afrika, alle op een werkelijk einde van stalinistische onderdrukking van de ‘revolutie-van buitenaf’.Ga naar eind48. Dit alles heeft betrekking op de gedwongen collectivisatie van 1929, maar niet op de gebeurtenissen die de Communistische Partij zo snel haar ogenschijnlijk stabiele beleid van geleidelijke, min of meer vrijwillige collectivisatie deed wijzigen. Dan gaat het om gebeurtenissen die in 1925 begonnen en in 1928 een hoogtepunt bereikten. Het vijftiende Partijcongres in 1927 verbande de trotskistische oppositie en schiep een merkwaardige politieke situatie.Ga naar eind49. Hoewel duidelijk werd gemaakt wie voor toekomstige mislukkingen aansprakelijk zou zijn, betekende de nederlaag van de oppositie ook dat Stalins factie in wezen niet meer ter verantwoording kon worden geroepen. Maar economische aangelegenheden zijn nu eenmaal niet zo dubbelzinnig: de oogsten tussen 1925 en 1927 waren uitstekend maar in 1927 en 1928 daalden de opbrengsten - die van 1927 was zelfs niet meer dan de helft van die van het jaar daarvoor. Dit bracht de voedselvoorziening in de steden in gevaar en bewoog partijleiders de boer op te gaan - Stalin voor het laatst in zijn loopbaan - en hun toevlucht te zoeken tot wanhoopsmaatregelen die door E.H. Carr gevolgen van ‘paniek’ worden genoemd. Door middel van gedwongen leningen, rechtsvervolging, contingentering en vordering slaagden zij erin de ‘meerwaarde’ in bezit te krijgen. Het gelukte hun bijna evenveel graan in te zamelen als in 1926-27. Maar, zoals Carr schrijft, ‘de prijs was hoog. De boeren werden uitgezogen... Slechts heel weinigen slaagden erin meer dan het allernoodzakelijkste te behouden... sommigen leden honger of moesten hun vee afslachten. De operatie betekende een oorlogsverklaring aan de koelak die vanaf dat moment de autoriteiten zou bestrijden met alle middelen die tot zijn beschikking stonden... Anderzijds kwamen de autoriteiten tot de kortzichtige conclusie dat gewelddadige middelen effect sorteerden. Meer dan enig ander voorval was het juist deze episode die het proces op gang bracht dat eindigde in collectivisatie’.Ga naar eind50. | |
[pagina 575]
| |
Na deze gebeurtenissen ontmoette de Partij natuurlijk alleen nog verbitterde tegenstand bij een solidaire plattelandsgemeenschap. Dit echter willen zien als de oorzaak van een ‘wilde paniek’ onder de partijleiders is iets anders. Wie en wat bracht hen in paniek? De oppositie was gebroken, er bestond geen alternatieve politieke partij waarbij de ontevreden boeren en teleurgestelde arbeiders zich konden aansluiten.Ga naar eind51. De reactie van de Partij kan beter worden omschreven als een nietsontziende meedogenloosheid die goed paste bij de mentaliteit van ‘een belegerde vesting’. Naar aanleiding van deze nietsontziende meedogenloosheid rijzen twee belangrijke vragen: die naar de drijfveren en die naar de voorwaarden, die het mogelijk maakten zo te handelen. Wat drijfveren betreft was deze meedogenloosheid ten dele een gevolg van een toenemend streven naar snelle industrialisatie en bijgevolg naar de middelen die daarvoor nodig werden geacht, waaronder snelle kapitaalaccumulatie, en van dreigende hongersnood onder de industriearbeiders - de basis van de Partij in de steden. Deze mentaliteit van ‘belegerde vesting’ maakte ook dat ongerustheid over het isolement van de Sovjetunie in de wereld toenam en leidde tot steeds grotere vastberadenheid om de onvoorspelbare houding en het ergerlijk verzet van de boeren niet langer te tolereren.Ga naar eind52. Het besluit om meedogenloos op te treden werd gerechtvaardigd door deze vestingsmentaliteit, maar mogelijk gemaakt door het binnenlands kolonialistisch stelsel waarin de buitensporige sancties straffeloos aan de boeren konden worden opgelegd - een straffeloosheid, die het onnodig maakte voor de partijleiders om ‘in paniek’ te raken. Het was meer de sociologie van het binnenlands kolonialisme dan de psychologie van de paniek die het nietsontziende optreden van de partij tegen het boerenverzet ingaf. Structurele voorwaarde voor een openlijke oorlog van de Partij tegen de boeren was dat de samenleving volledig versplinterd was zodat geen georganiseerde groepen of massamedia tegen het staatsapparaat konden worden opgezet.Ga naar eind53. Het verzet van individuele, verspreide enkelingen is weinig doeltreffend en overtuigend. De mogelijkheid tot doeltreffend verzet tegen welke staat dan ook is in hoge mate afhankelijk van de aanwezigheid van intacte sociale groepen die over een zekere autonomie beschikken en met andere groepen in verbinding staan. Bijgevolg was de beslissende slag voor iedere mogelijkheid tot verzet tegen de groeiende sovjetstaat de volledige uitschakeling van de oppositionele pers en van alle kranten, tijdschriften en andere communicatiekanalen die niet door de regering waren goedgekeurd.Ga naar eind54. Juist in de context van het binnenlands kolonialisme bleek hoezeer de politiek van geleidelijke, vreedzame, door overreding bewerkstelligde collectivisatie in wezen slechts van instrumentele aard was geweest. Binnenlands kolonialisme betekende dat de boeren de grondstof van het socialisme waren, niet een voorwerp van bevrijding. In december 1929 besloot Stalin tot ‘liquidatie van de koelakken als klasse’. De 125 miljoen boeren in de Sovjetunie werden van hun land verdreven en gedwongen zich op collectieve boerenbedrijven te vestigen. Soms wordt wel gezegd dat de boeren ten gevolge van deze eigendomsoverdracht veranderden in ‘proletariërs’, maar historisch gezien is dat niet juist. De boeren werden eerder tot horigen dan tot proletariërs; zelfs de paspoorten die in 1932 voor binnenlandse reizen verplicht werden voor stedelingen werden hun onthouden. Ook moesten zij een verplicht minimum aantal dagen werken. Collectivisatie betekende dat gigantische boerenbedrijven werden gesticht die niet zo zeer het voordeel hadden dat zij doelmatiger produceerden als wel dat een doeltreffender gecentraliseerde controle mogelijk werd op de boeren - veel doeltreffender dan wanneer deze op hun 25 miljoen individuele bedrijfjes waren gebleven. Collectivisatie betekende dat de staat nu directe toegang had tot de door de landbouw voortgebrachte ‘meerwaarde’ en de voedselvoorziening | |
[pagina 576]
| |
in de steden kon veiligstellen, terwijl intussen het industrialisatiestreven kon worden verwerkelijkt door deze meerwaarde in de vorm van overschotten op de wereldmarkt te verkopen en uit de opbrengst nieuwe kapitaalgoederen aan te schaffen. De uiteindelijke doelstelling was industralisatie - zoals immers geëist werd door het ‘socialisme in één land’, door het ‘wetenschappelijk socialisme’ dat de ontwikkeling van de produktiekrachten als hoogste doel zag, door de noodzaak om de snelle collectivisatie die aan de gang was te mechaniseren en die ten slotte ook werd ingegeven door de wens om de geisoleerde nieuwe staat sterk te maken tegenover het dreigende buitenland. Daarom machtigde het Partijcongres in 1930 het ‘Centrale Bestuurscomité’ om de industriële groei te bewaken en op te voeren. Dit betekende dat de industrie onder toezicht kwam van een partijorgaan met een min of meer politieke taak, namelijk het elimineren van politiek afwijkende standpunten en incompetentie, hetgeen de mogelijkheid opende om industriële tegenslagen als politiek verdacht te kwalificeren.
Nu de Partij zich als de grote voorvechtster van industrialisatie had opgeworpen kon zij haar bestaansrecht aan een nieuwe toetssteen afmeten: geslaagde industrialisatie. Zo werd, naarmate het stalinisme vaster in het zadel kwam, industrialisatie het economisch surrogaat voor emancipatie. Aangezien in de industrialisatie meer de nadruk werd gelegd op de ontwikkeling van de zware industrie dan op de produktie van consumptieartikelen raakte zelfs de levensstandaard van de industriearbeiders aangetast waardoor nog groter dwang noodzakelijk werd.Ga naar eind55. Hoe slecht de situatie in de steden ook mocht zijn, het waren echter het platteland en de gecollectiveerde ‘plantages’Ga naar eind56. die het het zwaarst te verduren hadden. Zoals Dallin en Breslauer opmerken ‘werden er tussen de zes en tien miljoen koelakken en anderen die tot deze slechtomschreven groep geacht werden te behoren “als klasse” geliquideerd; in de meeste gevallen werden zij gedeporteerd of vermoord door kaderleden die uit dc steden naar het platteland waren gezonden’.Ga naar eind57. In de loop der jaren werden gigantische strafkampen ingericht in de verlaten en eindeloze uitgestrektheid van Noord-Rusland (de Goelag-Archipel) waarheen een nietaflatende stroom van koelakken en andere weerspannige boeren werd gedirigeerd. Volgens Sacharov ‘kwamen minstens tien à vijftien miljoen mensen om... door martelingen of terechtstelling in kampen voor verdreven koelakken... ’.Ga naar eind58. Voor de dorpen betekende Stalins besluit dat gewapende vreemdelingen de dorpen omsingelden en invallen deden in de huizen van gewone (en vaak ook van arme) boerenfamilies.Ga naar eind59. Met veel rumoer dreven de gewapende mannen de mensen samen en voerden hen weg, dikwijls pas na hen van hun kleding te hebben ontdaan. Als er warme kasja op het fornuis stond werd die ter plaatse opgegeten, werd er wodka gevonden dan werd die onmiddellijk soldaat gemaakt. Dassen en mutsen van kinderen werden afgepakt, brildragers werd de bril van de neus gerukt. Sommige arme boeren en activisten grepen de gelegenheid aan om zich persoonlijk te verrijken door koelakken te chanteren met de belofte hen van de deportatielijsten te schrappen. In hun paniek wisten de koelakken niet meer wat te doen; sommigen gingen fictieve echtscheidingen aan in de hoop zo hun bezit veilig te stellen, anderen pleegden zelfmoord en weer anderen doodden in wanhoop hun vrouw, kinderen en zichzelf. Liever dan hun vee aan de collectieve bedrijven over te dragen slachtten vele boeren het af en aten vlees tot ze niet meer konden, tot ze er ziek van werden.Ga naar eind60. Alleen al de hongersnood die hierna volgde in 1932 wordt geacht zo'n vijf miljoen mensenlevens te hebben gekost. Gedeeltelijk stierven de slachtoffers de hongerdood, gedeeltelijk bezweken zij aan ziekten en lichamelijke verzwakking die voortvloeien uit honger en ondervoeding.Ga naar eind61. Bijna een kwart van de Oekraïense Communistische Partij werd in 1933 verbannen of ‘geliquideerd’. Tijdens de hongersnood van 1932 kregen de fabrieksleiders | |
[pagina 577]
| |
zeggenschap over de voedselrantsoenen van de arbeiders.Ga naar eind62. Collectivisatie betekende ook een drastisch opvoeren van het aantal ambtenaren van de geheime politie; ondanks de verwachtingen die vroeger in de Partij hadden geleefd over een vreedzame, vrijwillige collectivisatie arriveerden degenen die de collectivisatie uitvoerden toen het tijdstip was aangebroken met het geweer in de hand.Ga naar eind63. Teneinde de liquidatie van de koelakken te versnellen was het bovendien noodzakelijk om lijsten op te stellen van de boerengezinnen die gedeporteerd moesten worden, van het aantal volwassenen en kinderen per gezin en vooral van de bezittingen en het vee. Ook moesten de deportatietransporten per trein of ander vervoer worden geregeld. De infrastructuur van bewuste terreur bestaat uit commissievergaderingen, boekhoudkundige berekeningen, groslijsten, personeel en administratie van het in beslag genomen bezit. De uitvoerders van de collectivisatie hielden het geweer in de ene hand en potlood en papier in de andere. Kortom, de collectivisatie vergde een onmiddellijk en grootscheepse uitbreiding van de geheime politie en van de gehele staatsbureaucratie. Zo werd de infrastructuur van het stalinisme opgebouwd. In 1929 waren de één miljoen ambtenaren van voor de revolutie uitgegroeid tot 4,6 miljoen. Vier jaar na de collectivisatie waren zij echter opnieuw bijna in aantal verdubbeld. Het stalinisme had ook tot gevolg dat de Communistische Partij zelf op twee fronten politieke macht moest prijsgeven: enerzijds aan een uitdijende staatsbureaucratie wier loyaliteit jegens het hoogste gezag niet voortkwam uit discussies of politieke overtuiging en anderzijds door het ontstaan van een directe band van Stalin met de bevolking in de steden die voorbijging aan de Partij (en de staatsbureaucratie). Zowel de bureaucratie als zijn aanhang in de steden gaven Stalin een onafhankelijke positie die hem in staat stelde tegen de Partij in te gaan op een manier die sterk doet denken aan de wijze waarop Mao tijdens de Culturele Revolutie in China de Rode Garde gebruikte. Die onafhankelijke positie maakte het mogelijk dat het leiderschap van de Partij veranderde in een persoonlijke dictatuur. | |
Het stalinisme van binnenuit bedreigd: politieke repercussiesDe massale onvrede in het land begon geleidelijk aan ook van onderaf in de Communistische Partij door te dringen. Boecharin beschrijft in zijn gesprekken met Boris Nikolajevski in het voorjaar van 1936 in Parijs de stand van zaken binnen de Partij als volgt: ‘In 1932... werd de helft van het land geteisterd door hongersnood. De arbeiders ontvingen minimale rantsoenen. De arbeidsproduktiviteit was aanzienlijk teruggelopen... In partijkringen overheerste de mening dat Stalin het land door zijn beleid in een impasse had gebracht, dat hij de boeren tegen de Partij had opgezet, en dat het land alleen te redden viel door hem als partijleider weg te werken. Vele invloedrijke leden van het Centrale Comité waren deze mening toegedaan. Gezegd werd dat ook binnen het Politbureau een antistalinistische meerderheid aan het ontstaan was. Waar partijfunctionarissen elkaar ontmoetten was het onderwerp van gesprek onveranderlijk de vraag welk programma in de plaats van Stalins “algemene lijn” moest komen.’Ga naar eind64. Ook aan de basis groeide de oppositieGa naar eind65. en er kwamen meer en meer aanwijzingen dat zelfs Stalins trouwste aanhangers hem in de steek lieten: de politieke goodwill die hij aan het begin van de gedwongen collectivisatie genoot was volledig verdwenen. Ook ontstond een gematigde oppositionele groepering onder leiding van Sergej Kirov, de buitengewoon populaire afdelingssecretaris van de C.P. in Leningrad die zich naar aanleiding van de ‘Rjoetin-affaire’ in 1932 tegen Stalin keerde.Ga naar eind66. In die periode neigde Kirov tot een op verzoening gericht beleid zowel binnen de partij als tussen partij en samenleving, en drong aan op verzachting van de terreur waarmee de collectivisatie gepaard ging. Nadat de nazi's zich in 1933 in Duitsland meester maak- | |
[pagina 578]
| |
ten van de macht werd zo'n politieke koers gezien als een mogelijkheid om de Sovjetunie werkelijk één te maken opdat zij het hoofd zou kunnen bieden aan een eventuele, steeds waarschijnlijker wordende Duitse aanval. Verzoening was één van de thema's van het zeventiende Partijcongres in 1934: leiders van de verslagen rechtse oppositie mochten het Congres bijwonen en Kamenev, Boecharin, Radek en anderen voerden zelfs het woord en werden af en toe door de afgevaardigden met applaus beloond. Vooral Kirov vond bij dit zeventiende Partijcongres een warm onthaal en werd niet alleen tot lid van het Politbureau maar ook tot partijsecretaris gekozen. Op dat moment was Kirov het duidelijkste alternatief voor Stalins leiderschap en verenigden alle oppositionele krachten zich geleidelijk aan als vanzelf rond hem.Ga naar eind67. Kort daarop, op 1 december 1934, werd Kirov in Leningrad vermoord onder wat Chroesjtsjov in zijn rede uit 1956 geheimzinnige omstandigheden noemde.Ga naar eind68. Nog in de nacht van de moord vaardigde Stalin in allerijl een decreet uit waarin de maatregelen tegen terroristen werden verscherpt, verboden werd terechtstellingen uit te stellen en de onmiddellijke voltrekking van elk doodvonnis werd gelast. ‘Dit besluit’, zo zei Chroesjtsjov, ‘werd het uitgangspunt voor een massale inbreuk op de socialistische wetgeving.’ Het gaat er echter niet zo zeer om dat Stalin handig gebruik maakte van de moord op Kirov om de oppositie te vernietigen en zijn greep op de Partij te versterken, maar dat hij de mogelijkheid zelf geschapen had.Ga naar eind69. Het was niet eenvoudigweg, dat dit decreet te hulp kon komen. Integendeel, het decreet en nog heel wat meer was al eerder in gereedheid gebracht om de terreur uit te voeren, die al snel na de moord op Kirov begon.Ga naar eind70. Al geruime tijd voor Nikolajev Kirov vermoorddeGa naar eind71. waren alle stukken in stelling gebracht voor de grote zuiveringen van de jaren dertig. In 1935, 1936 en 1938 vonden de drie belangrijkste showprocessen plaats. In 1935 werden Kamenev en Zinovjev, de zogenaamde ‘rechtse’ oppositie, aangeklaagd wegens een samenzwering tegen Stalin. In 1936 werd het zogenaamde Verenigd Trotskistisch-Zinovjevistisch Terreurcentrum beschuldigd van de moord op Kirov, die gepleegd zou zijn op last van Trotski. In mei 1938 begon een proces tegen het Antisovjet-Blok van Rechtsen en Trotskisten (waaronder Boecharin en Jagoda) dat werd beschuldigd van de moord op Kirov, de moord op Maksim Gorki, spionage tegen de staat en bovendien van een samenzwering om de Sovjetunie in stukken uiteen te rijten en het socialistisch stelsel omver te werpen. Drie hoofdthema's beheersten deze processen: het eerste is het leggen van een verbinding tussen de beschuldigden en de moord op Kirov, in de hoop door opheldering van de moord de wijdverbreide geruchten binnen de Partij dat Stalin erbij betrokken zou zijn geweest de kop in te drukken. Het tweede thema was de ‘satanisering’ van Trotski die als de baarlijke duivel werd afgeschilderd en het brein achter de samenzwering zou zijn geweest. Het derde thema was verband leggen tussen de beschuldigden en buitenlandse spionage en verraad, zodat hun misdaden niet alleen misdaden tegen de staat en Partij waren, maar misdaden tegen het vaderland zelf en daardoor hopelijk de verontwaardiging van traditionalisten, patriotten en geestelijken zouden opwekken.
Hoewel de processen tegen de kopstukken van de vroegere oppositie in de jaren dertig het meest in de internationale belangstelling stonden waren zij in wezen niet meer dan symptomen van de werkelijk massale terreur die in dezelfde periode losbarstte over de gehele bevolking en de belangrijkste sovjetrussische instituties - de Communistische Partij zelf en het Rode Leger - en een aantal belangrijke ethnische minderheden. Zíj waren, veel meer dan de paar vroegere leiders van de oude oppositie die persoonlijk allang gebroken en politiek volledig geïsoleerd waren, het echte doelwit van de terreur. Weliswaar behoorden tot die oude oppositie ook | |
[pagina 579]
| |
Stalins vroegere politieke vijanden, maar die waren nog slechts machteloze schaduwen van de Oude Bolsjewiekenleiders. Het echte doelwit vormde de grote massa van de partijleden zelf die zich geleidelijk in de richting van het gematigd blok rond Kirov had bewogen - van wie tijdens het zeventiende Partijcongres was gebleken in welke richting zijn aspiraties gingen.Ga naar eind72. Het was dit noodlottige zeventiende Congres dat het Centrale Comité koos dat zich tussen 23 februari en 5 maart 1937 in plenaire vergadering uitsprak tegen de zuiveringen. Volgens MacNeal ‘werd een aanval op Stalin gedaan door een groep van onbepaalde omvang, waarschijnlijk onder leiding van Pavel P. Postysjev, een kandidaat voor het Politbureau. Al eiste Postysjev niet dat Stalin vervangen zou worden, hij gaf wel blijk van ongeloof ten aanzien van de beschuldigingen van verraad waarvoor vele oudere partijleden werden aangeklaagd... ’.Ga naar eind73. Het blijkt dus dat tussen 1934 en 1937, op het hoogtepunt van de zuiveringen, binnen de Partij door stalinisten zelf oppositie tegen Stalin werd gevoerd.Ga naar eind74. Deze stalinistische oppositie werd natuurlijk ingegeven door het verlangen zichzelf te beschermen tegen de terreur en de geheime politie. De geheime politie werd hoe langer hoe meer een steunpilaar en persoonlijk werktuig van Stalin en ging een organisatie worden die de Partij zelf in haar greep had en bijgevolg de autonomie van die Partij als politiek werktuig ondermijnde.Ga naar eind75. Kortom, hoe sterker de geheime politie werd en hoe meer op deze, in plaats van op de Partij, werd vertrouwd, des te dreigender werd de toestand voor de stalinistische partijleiders en des te meer verzetten zij zich - dus des te meer vertrouwde Stalin op zijn beurt weer op de geheime politie en de staatsbureaucratie in plaats van op de Partij. Anders gezegd: hoe meer zaken Stalin uit angst voor oppositie buiten de Partij om trachtte te regelen, hoe meer hij het verzet aanwakkerde.Ga naar eind76. Uiteindelijk moest daarom de Partij zelf vernietigd worden. Het verslag dat Chroesjtsjov deed over het lot van de afgevaardigden naar het zeventiende Partijcongres laat zien hoezeer de zuiveringen op hen waren gemunt en hoezeer Stalin in zijn opzet slaagde: ‘van de 139 leden en kandidaatleden van het Centrale Comité van de Partij die bij het zeventiende Congres werden gekozen werden er 98, 70 procent dus, in 1937-'38 gearresteerd en vrijwel zonder uitzondering terechtgesteld. ... Hoe was de samenstelling van de afgevaardigden naar het zeventiende Congres? Het is bekend dat 80 procent van de afgevaardigden met stemrecht lid van de Partij waren geworden in de ondergrondse periode voor de Revolutie of tijdens de Burgeroorlog, dus vóór 1921. Sociaal gezien was de grote meerderheid van de afgevaardigden afkomstig uit de arbeidersklase (60 procent van de deelnemers met stemrecht)... van de 1966 afgevaardigden met stemrecht of met een adviserende stem werden er 1108 gearresteerd en beschuldigd van misdrijven tegen de Revolutie, aanzienlijk meer dan de helft dus’.Ga naar eind77. Sacharov stelt dat ‘alleen al tussen 1936 en 1939 meer dan 1,2 miljoen partijleden, de helft van het totale ledental, werden gearresteerd. Slechts 500 000 werden weer in vrijheid gesteld. De anderen... werden geëxecuteerd (600 000) of kwamen om in strafkampen’.Ga naar eind78. In 1939 was 60 procent van diegenen die in 1933 partijlid waren geweest geen lid meer.Ga naar eind79. Het merendeel van de partijleden die ten tijde van het achttiende Congres in 1939 lid waren, waren bij het zeventiende Congres in 1934 nog geen lid geweest. Voor het achttiende Congres was een half miljoen functionarissen binnen de Partij en de regering vervangen. | |
Een stalinistische criminologieMedvedev vertelt de volgende Brechtiaanse anecdote uit 1937-38: ‘Er wordt 's nachts op de deur gebonkt en een stem brult “NKVD! Opendoen!”. “Maar wij zijn geen lid van de partij”, wordt er achter de dichte deur geroepen. “Die communisten wonen een verdieping hoger”.’ De terreur van de late jaren dertig vernietigde | |
[pagina 580]
| |
dus de oude Communistische Partij en deze werd werkelijk weer opgebouwd tijdens het bewind van Chroesjtsjov.Ga naar eind80. Die vernietiging was nodig geworden omdat zich binnen de Partij een gematigd antistalinistisch blok aan het vormen was. Ondanks haar autoritaire hiërarchie was de Partij het enig overgebleven politieke medium waarin de gevoelens van de bevolking tot uitdrukking konden komen.Ga naar eind81. Maar de Partij was niet de enige institutie die moest worden vernietigd, het zelfde gold voor de bestaande militaire elite.Ga naar eind82. De gevolgen daarvan werden al gauw duidelijk in de Fins-Russische oorlog van 1940, toen een groot deel van de slechtgeleide en slechtuitgeruste Russische troepen door de Finnen werden afgemaakt of doodvroren. Dat de Russen ten slotte toch zegevierden was uitsluitend te danken aan hun enorme numerieke overwicht. De zuiveringen in het Rode Leger hadden ook - in Chroesjtsjovs woorden - ‘zeer ernstige gevolgen in het begin van de oorlog... toen de nazi's diep in Rusland doordrongen en de ontredderde Russische legers onder de voet liepen’.Ga naar eind83. In de koloniale politiek van de nazi's waren Slaven, en vooral Slavische boeren, minderwaardige mensen en zij werden na de Duitse invasie in Westrusland dan ook beestachtig behandeld. De illusies die vele Russische boeren zich over de nazi's hadden gemaakt vervlogen snel. In laatste instantie is het misschien de racistische ideologie van de nazi's en de daaruit voortvloeiende koloniale politiek in Oosteuropa geweest die de weegschaal deed doorslaan naar verzet tegen de Duitsers. De terreur van de jaren dertig drong door in de meest alledaagse en persoonlijke aspecten van het Russische Leven. Volgens de meeste schattingen zat ongeveer vijf procent van de bevolking - zo'n acht miljoen mensen - gevangen waarvan waarschijnlijk tien procent is terechtgesteld. In 1938 had de helft van de Russische gezinnen een gezinslid in de gevangenis. In verhouding werden de hogerontwikkelde groepen het zwaarst getroffen. De terreur van de jaren dertig verschilde in zoverre van die van de collectivisatie dat zij gericht was tegen de stadsbevolking, de politieke en militaire elite en de hogerontwikkelde intelligentsia. In de eerste plaats richtte zij zich tegen mannelijke stadsbewoners in de leeftijdsgroep 30-55 jaar, al hadden natuurlijk ook de vrouwen en kinderen onnoemlijk veel leed te verduren als de mannen werden aangegeven en gearresteerd. De terreur tijdens de collectivisatie was vooral gericht geweest tegen de plattelandsbevolking en tegen alle gezinsleden uit die groep, ook kinderen. Tijdens de stalinistische terreur werden mensen niet vervolgd om wat zij individueel gedaan, gezegd of zelfs maar gedacht zouden hebben, maar omdat er behoefte was aan een systeem van openbare verantwoording waarin hetgeen hun werd aangedaan rechtvaardig en logisch zou lijken. Gewoonlijk was er geen sprake van individuele schuld en werden de beschuldigden niet zozeer onderworpen aan straf als wel aan een strafritueel dat ten doel had de liberale wereldopinie tevreden te stellen. In de meeste gevallen werd men dus niet gevangen gezet, verbannen of terechtgesteld om wat men had gedaan, maar vanwege een veronderstelde bereidheid om de sovjetrussische samenleving schade toe te brengen - een bereidheid die werd afgeleid uit de maatschappelijke categorie waartoe de beschuldigde behoorde: sociale achtergrond, nationaliteit of het behoren tot een bepaalde groep.Ga naar eind84. Het afleiden van strafrechtelijke schuld uit de sociale categorie waartoe iemand behoort hangt samen met het ‘conditionerend persoonlijkheidsmodel’ dat in het ‘wetenschappelijk marxisme’ verankerd ligt en dat ervan uitgaat dat het wezen van de mens niet zijn individuele bewustzijn of ideologie is, maar zijn ‘sociale zijn’ dat dit bewustzijn bepaald. Daar het ware wezen van de mens niet kan worden afgeleid uit wat hij over zichzelf zegt - hij kan immers een ‘vals bewustzijn’ hebben - of zelfs uit wat hij doet - want hij kan doen alsof om zijn schuld te verbergen - wordt zijn maatschappelijk zijn bepaald door zijn sociale categorie. Dat is de kern van de stalinis- | |
[pagina 581]
| |
tische schuld-en-boete-theorie die aan de terreur ten grondslag lag. Door de devaluatie van wat iemand zelf zegt kon het stalinisme zelfs geen geloof hechten aan de bekentenissen die vrijwel het enige bewijsmateriaal tegen de beschuldigden vormden. Deze bekentenissen waren voornamelijk een openbare erkenning van de neigingen die mensen op grond van de maatschappelijke categorie waartoe zij behoorden werden toegeschreven. In zulke omstandigheden vervaagt het belangrijke verschil tussen werkelijke en potentiële schuld en ontstaat een alomvattende categorie van wezenlijk schuldigen. Het produceren van bekentenissen werd een routinekwestie. Bekentenissen - woorden en niets dan woorden - waren niet bedoeld om te overtuigen. Zij waren een onderdeel van een bureaucratisch ritueel om de openbare mening gerust te stellen; het waren argumenten waarnaar de Partijgelovigen over de hele wereld konden verwijzen om ethisch verontrusten te overtuigen. Meer in het algemeen hadden bekentenis en terreur ten doel een bevolking te terroriseren en af te schrikken waarvan op grond van haar sociale kenmerken volgens ‘wetenschappelijk’ socialisten slechts verwacht kon worden dat zij zich tegen het bolsjewistisch regime zou keren. De terreur was erop gericht die verwachte oppositie te verlammen tot het moment was aangebroken dat door de nieuwe industrialisatie een proletariaat zou zijn ontstaan dat volgens de verwachtingen loyale socialistische gevoelens zou koesteren. Volgens het wetenschappelijk marxisme waarop Stalin en Lenin beiden hun voluntaristische politiek baseerden zou de nieuwe industriële economie doorslaggevend zijn. De kern van leninisme èn stalinisme is dus juist de versmelting van een betrekkelijk voluntaristische politiek met een economisch ontwikkelingsmodel waarin de nadruk lag op industriële ontwikkeling opgevat in de zin van bevordering van concrete technologische voorzieningen (bij voorbeeld ‘elektrificatie’) en van de ‘produktiekrachten’. | |
Chinese perspectieven: naar een vergelijkend standpuntHet maoïsme had natuurlijk een andere interpretatie van het marxisme. Al was het in zijn politiek ook voluntaristisch, het legde in zijn economisch ontwikkelingsmodel veel minder de nadruk op de ontwikkeling van de produktiekrachten en van de stedelijke sector. Het maoïsme ging uit van een andere opvatting van de menselijke natuur en dat leidde tot een andere hervormingsstrategie. Het maoïsme stelde veel meer vertrouwen in heropvoeding en ‘hersenspoeling’. Terreur - stelselmatige, bewuste en gruwelijke terreur - kwam wel voor maar niettemin werd er aanzienlijk minder bloed vergoten dan tijdens het stalinisme. In plaats van met de stalinistische bijl te werken sneden de maoïsten de ader voorzichtig open en lieten het bloed gedurende een bepaalde periode vloeien. Voor de miljoenen Chinezen die deze holocaust bespaard bleef is dat geen kleinigheid en het doet de vraag rijzen waarom het maoïsme, ondanks zijn ideologische verwantschap met het stalinistisch voluntarisme, nooit werkelijk in de excessen van het stalinisme verviel. Ten dele konden de maoïsten die excessen vermijden omdat zij over alternatieven voor de terreur beschikten. Die alternatieven waren niet uitsluitend een gevolg van objectieve verschillen in structuur tussen de Russische en Chinese samenleving. Bij de Chinese revolutie was, net als bij de Russische, een militante revolutionaire elite aan de macht gekomen in een overwegend agrarische samenleving en toch volgden de Chinezen niet de bloedige revolutie van de Russen na. Hoe valt dat te verklaren? De Chinese communisten konden alternatieven voor extreme terreur ontwikkelen omdat zij een andere lezing van het marxisme hadden die onder meer een andere opvatting van de menselijke persoonlijkheid inhield. Volgens de maoïsten was het niet onmogelijk om zelfs bij klassevijanden een bewustzijnsverandering te bewerkstelligen. De leuze ‘genees de ziekte, verander | |
[pagina 582]
| |
de mens’ deed opgeld. Daarom was voor de Chinezen een ‘bekentenis’ ook een andere, veel ernstiger aangelegenheid dan voor de Russen: het was het beginpunt van een lang proces van bewustzijnsverandering in de vijand. De nadruk die de Chinezen op ‘mentaliteitsverandering’ legden, al werd die dan onder dwang te weeg gebracht ging uit van het idee dat iemands opvattingen en loyaliteit werkelijk te veranderen vielen ongeacht zijn klassepositie en voordat een hoogontwikkelde socialistische industrie was opgebouwd. Het maoïsme had ook een andere opvatting van het socialisme en van de capaciteit van de boeren om dat socialisme tot stand te brengen. De Chinezen achtten een snelle industrialisatie en urbanisatie niet de hoogste prioriteit; zij koesterden niet hetzelfde onuitroeibare wantrouwen jegens de boeren als de Russen en behoefden deze daarom niet aan hetzelfde verpletterende binnenlands-kolonialistische beleid te onderwerpen als de Russische C.P. had gevoerd.Ga naar eind85. Al beschikte de Chinese C.P. niet over meer materiële beloningen om de boeren te motiveren, toch vervreemden zij de boeren niet zo zeer van zich dat zij alleen nog met grootscheepse terreur in toom gehouden konden worden.
Na het neerslaan van de opstand in Kanton en de ‘lange mars’ naar het Noorden vestigden de Chinese communisten zich op het platteland. Levend en strijdend temidden van de boeren konden zij lang voor zij ten slotte in heel China aan de macht kwamen, uitvoerig ervaring opdoen in het besturen van een agrarische samenleving. Niet alleen verwierven de Chinese communisten een politieke en bestuurlijke cultuur die het hun gemakkelijker maakte naderhand de boeren te mobiliseren, maar ook gaf het hun de gelegenheid een organisatieapparaat op het platteland op te bouwen.Ga naar eind86. Zodoende kon de Chinese Partij een partijleiding kweken die een agrarische achtergrond had. Bovendien voerde de Chinese Partij tijdens een groot deel van deze periode een langdurige nationale bevrijdingsoorlog tegen de Japanners; zij slaagde erin de nationale identiteit voor zich op te eisen en te beheersen en daardoor ontstond een kader waarin op het platteland en elders een net van steunende relaties kon worden opgebouwd. In plaats van de oorlog tegen de Duitsers voort te zetten hadden de bolsjewieken daarentegen jarenlang ‘de geweren de andere kant op draaien’ gepropageerd en capituleerden in Brest-Litovsk. De bolsjewieken werden dan ook niet alleen niet als ‘patriotten’ gezien, maar er zelfs vaak van beschuldigd Duitse agenten en spionnen te zijn. En zij hebben ook werkelijk aanzienlijke bedragen van de Duitse legerleiding ontvangen, via Trotski's vroegere medewerker Alexander Helphand (Parvoes) en anderen.Ga naar eind87. Het feit dat de maoïsten alternatieven voor terreur konden vinden hield ook verband met de opvattingen over sociale controle die bij mensen op het platteland bestaan en aanzienlijk verschillen van die van stedelingen. Als stadsbewoners, die anoniemer zijn en met elkaar verbonden door op één doel gerichte relatiepatronen, van elkaar vinden dat zij zich op een ontoelaatbare manier gedragen zoeken zij eerder hun toevlucht tot staatsdwang: zij roepen de politie. Plattelandsbewoners leven in hechtere gemeenschappen waarin iedereen elkaar bij naam kent. Het model van sociale controle op het platteland werkt dan ook via het persoonlijk beroep, via omwegen en via het manipuleren van relaties. Het kent, kortom, een veelheid van strategieën om tot sociale aanpassing te dwingen: allerlei alternatieven voor het gebruik van geweld. Bovendien was dat niet nodig. De zorg waarmee de Chinese Communistische Partij een ideologische ontvankelijkheid voor collectivisatie aankweekte werd geëvenaard door de bereidheid van de Chinese boeren zich voor dit idee open te stellen omdat zij zelf vaak niet over voldoende land beschikten om in hun levensonderhoud te voorzien.Ga naar eind88. Voor hen golden niet de grondige redenen die de Russische boeren hadden om zich tegen collectivisatie te verzetten. De Russische revolutie had de boeren land gegeven om hen | |
[pagina 583]
| |
voor zich te winnen tijdens de Burgeroorlog en in de periode van de NEP waren het de middengroepen boeren geweest, niet de arme boeren, die in aantal en kracht toenamen.Ga naar eind89. De weg naar gedwongen collectivisatie moest dus lopen via ontwrichting van de meerderheid der boeren, de middengroepen, hoezeer het beleid formeel ook tegen de ‘koelakken’ mocht zijn gericht. En ten slotte konden de Chinezen de excessen van het stalinisme vermijden omdat hun niet dezelfde internationale dreiging boven het hoofd hing als indertijd de nieuwe sovjetstaat, mede omdat juist de consolidatie van deze laatste de Chinezen een machtige militaire steun in de rug gaf. Dit gold in het bijzonder toen de Chinese C.P. net aan de macht was gekomen, maar ook nu geldt nog, zelfs na de breuk met de Russische Partij, dat geen militaire macht werkelijk kan verwachten dat de Sovjetunie werkeloos zal toezien bij een grootscheepse invasie van Communistisch China. | |
Enige theoretische conclusiesDeze verkenning van het stalinisme is voorlopig, fragmentarisch en moet hier en daar wel elementair blijven. Toch is het misschien zinvol te proberen om tot enkele meer algemene conclusies te komen, met in ons achterhoofd de eerdere omschrijving die wij van het stalinisme gaven als een terreurregime ter bevordering van eigendomsoverdracht en leidend tot persoonlijke dictatuur en bureaucratie. De kernvraag is steeds geweest: waarom die terreur? Meer in het bijzonder, waarom werd het stalinisme gekenmerkt door zulke terreurexcessen? Terreur is een bepaald middel dat een staat in bepaalde omstandigheden gebruikt. Uit historische bijzonderheden van het stalinisme vallen een aantal van deze omstandigheden af te leiden: terreur wordt gebruikt als de staat bepaalde zaken - bij voorbeeld graanleveranties - wil afdwingen van diegenen die door de staat op een bepaalde manier omschreven worden, dat wil zeggen als niet bereid tot levering of als geen gehoorgevend aan de eisen van de staat in plaats van als niet in staat tot levering. In die zin is terreur een vervangingsmiddel van morele druk. Dat geldt als diegenen aan wie eisen door het centrum worden gesteld niet worden beschouwd als een deel van de eigen morele gemeenschap, zoals de boeren dat niet werden door de leiders van de communistische ‘voorhoede’ die zichzelf in de eerste plaats definieerde in relatie tot het proletariaat. Aangezien de boeren geen deel uitmaakten van dezelfde morele gemeenschap werd het beginsel van wederkerigheid niet geacht van toepassing te zijn en is een bewuste strategie van uitbuiting - bij voorbeeld de ‘primitieve socialistische accumulatie’ of een ongelijke ruilvoet - dus toegestaan. Zo ontwikkelde het stalinisme zich tot een binnenlands kolonialisme. Dit houdt in dat het stalinisme in de eerste plaats een proces van staatsvorming was dat steunde op heel specifieke klassenverhoudingen, verhoudingen waarin de klassen geen of slechts zijdelings deel uitmaken van één enkele morele gemeenschap. Bijgevolg kan de machtigste klasse dan de zwakkere behandelen als voorwerp van openlijke exploitatie, als een natuurlijke hulpbron die geplunderd en aan het grofste geweld onderworpen kan worden, zoals een staat veroverde gebieden in het buitenland behandelt.Ga naar eind90. De binnenlands kolonialisme these verbindt perioden van routinematig ‘vreedzaam’ bestuur met kritieke momenten van bruut geweld, waarbij deze kunnen worden beschouwd als elkaar afwisselende delen van één overheersingsproces. Door de these van binnenlands kolonialisme op het stalinisme toe te passen vermijden wij de mythologie van een marxisme dat de schijnbaar zo fraaie stelling had verdedigd dat er slechts twee alternatieven zijn: socialisme of barbarij. Verder wordt hiermee verband gelegd tussen staatssocialisme en het kapitalisme dat het beloofde te overwinnen en worden de boeren tot de indianen van de Sovjetunie en het Russische platteland tot één groot reservaat. De theorie van het binnenlands kolonialisme is de kecrzijde van de emancipatietheorie; zij wil een begin van in- | |
[pagina 584]
| |
zicht geven in wat socialisten moeten vermijden en aanduiden wat in de sovjetsamenleving moet veranderen voor wij er zeker van kunnen zijn dat het stalinisme voor eens en voor altijd dood is. Aangezien de ‘voorhoede’ ten opzichte van de van haar afhankelijke boeren te werk gaat volgens de instrumentele strategie van de ongelijke ruilvoet, worden deze laatsten door de ongunstige voorwaarden die hun door de eersten worden opgelegd nog meer aangezet om tegen de eisen van het bestuurscentrum in opstand te komen. Kortom, het verzet van de periferie wordt voor een deel juist opgeroepen door het beleid van het machtscentrum. Op zijn beurt bevestigt dit verzet weer de verwachting van het centrum dat de perifere groep terecht geen deel uitmaakt van de eigen morele gemeenschap en als werktuig behandeld dient te worden. Al beschouwt het centrum de perifere groep als moreel en cultureel inferieur, het is er niettemin op aangewezen omdat het niet over andere leveringsbronnen beschikt. Het machtscentrum is dus afhankelijk van dezelfde perifere groep die het overheerst en kan vrezen dat zijn functionele autonomie wordt ondergraven en daarmee het vermogen om de eigen identiteit te beschermen. De opstandige perifere groepen roepen een ‘crisis in de voedselvoorziening’ op die voldoende kan zijn om een terreurbeleid tegen de periferie te ontketenen.Ga naar eind91. Dat een regime kiest voor terreur kan eenvoudig voortkomen uit het feit dat het geen andere keuzemogelijkheden heeft. Natuurlijk zou de sovjetstaat hebben kunnen proberen de medewerking van de boeren te winnen door hun ‘materiële beloningen’ in de vorm van consumptiegoederen aan te bieden of door ideologische lokmiddelen aan te wenden in plaats van hen door repressieve terreur in het gareel te dwingen. De mogelijkheid om de eerste aan te bieden waren echter beperkt zolang de bolsjewistische staat nog bezig was een industrie van de grond te krijgen. Maar ook de mogelijkheden tot morele pressie waren beperkt door de ideologisch bepaalde visie op de boeren als ‘achterlijke’ lieden, als onbetrouwbaar materiaal om het socialisme mee op te bouwen. Het ‘wetenschappelijk socialisme’ van de Partij leidde er ook toe dat zij zich concentreerde op activiteit in de steden en het platteland verwaarloosde. De Partij was dus ideologisch voorbereid op boeren die niet zouden wilen meewerken aan de opbouw van het socialisme. Deze zelfde ideologische bepaaldheid belemmerde haar mogelijkheden om ervaring op te doen en de partijorganisaties op het platteland te ontwikkelen, waardoor de mogelijkheden om alternatieven voor terreur tegen de boeren te ontwikkelen nog verder beperkt werden. De alternatieven van de Partij zijn dus nooit alleen een kwestie van ‘objectieve noodzaak’ geweest, maar waren steeds ook een functie van haar eigen beleid, bindingen en ideologie.Ga naar eind92.
Net als terreur is ook bureaucratie een mechanisme om een weerspannige bevolking waarvan een heersende groep voor goederen en diensten afhankelijk is in toom te houden. Beide zijn middelen die een machtscentrum gebruikt om die sectoren van de bevolking te overheersen waarvan het afhankelijk is maar die het op geen andere wijze kan vervangen, motiveren of mobiliseren. Terreur komt eerder in aanmerking wanneer een actief en georganiseerd verzet wordt verwacht, bureaucratie wanneer het gaat om passief en versplinterd verzet. Zowel terreur als bureaucratie zijn systemen van overheersing die aan ondergeschikte maatschappelijke sectoren dienstbaarheid opleggen en medewerking van hen eisen. Bureaucratie is een vorm van routinematige overheersing; terreur duikt op als de overheersingsroutine instort tijdens een crisis of voordat zich een overheersingsroutine heeft ontwikkeld. Een uitdaging aan een centrum dat een binnenlands kolonialistisch beleid voert kan tegelijkertijd tot bureaucratie en tot terreur leiden of tot een proces waarin terreur eerst als noodmaatregel wordt toegepast om het tij te keren tot bureaucratische procedures en in- | |
[pagina 585]
| |
stellingen zijn opgebouwd, en naarmate de bureaucratie zich verder ontwikkelt kan de terreur geleidelijk worden verzacht. Terreur en bureaucratie zijn beide manieren om van buiten een groep en door individuen die niet tot die groep behoren een groep te overheersen en tot in zijn kern door te dringen. Een nieuwe revolutionaire regering die net door vernietiging van de oude staat aan de macht is gekomen, wantrouwt de bureaucratie die nog uit de vorige periode stamt, maar heeft niet onmiddellijk de mogelijkheid om die te vervangen door een nieuwe, loyale bureaucratie. In een socialistische samenleving doet het in stand houden van de loyaliteit van de bureaucraten bijzondere problemen rijzen. Want inzoverre de socialistische cultuur een populistisch gelijkheidsbeginsel belichaamt mogen bijzondere privileges voor de bureaucratie uit den boze geacht en/ of zoals nu in de Sovjetunie gebeurt, discreet buiten het gezichtsveld van het publiek worden gehouden. Bovendien zal een socialistische bureaucratie aanvankelijk betrekkelijk ontwikkelde individuen moeten aantrekken uit de gepriviligeerde maatschappijsectoren die zij juist bestrijdt, zodat de loyaliteit van deze bureaucraten altijd verdacht is. In plaats van een betrouwbaar bestuursinstrument is de bureaucratie in een nieuwe socialistische maatschappij juist een problematisch element, vooral wat haar betrouwbaarheid betreft. Eén manier om deze onbetrouwbaarheid en een eventueel bureaucratisch verzet onder controle te houden is de instelling van nieuwe hiërarchieën van controleambtenaren die weer toezicht moeten houden op de controleambtenaren, bijzondere eenheden van de veiligheidsdienst die elk op zich evenwel weer even onbetrouwbaar zullen zijn als de bureaucratieën waarop zij toezicht moeten houden. En de Tsjeka gewon zo de OGPOe en de OGPOe gewon de NKVD en de NKVD gewon de KGB. Een bureaucratie die zich specialiseert in het administreren van de terreur staat aan de top van de pyramide. Maar al is bureaucratie een functioneel alternatief voor terreur, die bureaucratie zorgt er tezelfdertijd ook voor dat de terreur niet volledig kan verdwijnen, want zelfs bureaucratieën die de terreur administreren zijn verdacht.Ga naar eind93. De bureaucratie die onder de zware druk van deze verdenking staat tracht zichzelf te beschermen door onvoorwaardelijk de groeiende macht van haar meester te steunen en mee te werken aan de concentratie van die macht en eventuele persoonsverheerlijking aan te moedigen. Door de onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan haar meesters haalt de bureaucratie zich in het algemeen de haat van de weerspannige bevolking die zij geacht wordt te besturen op de hals, terwijl tussen de bureaucratie en de opzichters die haar controleren snel een dubbelzinnig soort solidariteit ontstaat - de solidariteit van hond en baas - tegen de rest van de samenleving. Aangezien zij het risico loopt door haar meesters zwaar te worden gestraft, zelfs het risico zelf slachtoffer van de terreur te worden en aangezien al haar voorrechten van hen afhankelijk zijn, wordt slaafse gehoorzaamheid en kruiperij het kenmerk van de bureaucratie en wedijvert zij met de Partij - als zij die al niet vervangt - om zoveel mogelijk een instrument van de heersers te mogen zijn. Uit een dergelijke wisselende balans tussen Partij en bureaucratie kan dan een ander kenmerk van het stalinisme ontstaan - de persoonlijke dictatuur.
Terreur en bureaucratie zijn min of meer verwisselbare overheersingsmechanismen. Beide dienen in feite als alternatief voor een systeem van vrijwillige uitwisseling tussen de verschillende sociale sectoren, want die vrijwillige uitwisseling is verstoord door een overheersingssysteem, in casu door een binnenlands-kolonialistische politiek waarin het bestuurscentrum een ongunstige ruilvoet heeft opgelegd aan degenen die het overheerst. Een terreurregime is dus niet, zoals Walter meentGa naar eind94., een reactie op een integratiecrisis. Deze Durkheimiaanse benadering gaat ervan uit dat de terreur een antwoord is op de behoeften van de maatschappij (of het systeem) | |
[pagina 586]
| |
als geheel en heeft een objectivistische opvatting van deze behoeften. Dat houdt in dat het de behoeften van de samenleving-als-geheel zouden zijn die de terreur oproepen en dat die terreur in feite werkelijk de samenleving zou ‘integreren’. Beide gevolgtrekkingen zijn in het geval van het stalinisme onjuist. De sovjetrussische samenleving werd door de terreur niet in de breedte geïntegreerd, maar eerder vermorzeld en versplinterd naarmate echtparen, kinderen en ouders, geliefden en vrienden, te bang en voorzichtig werden om zelfs maar in intiem gezelschap ‘gevaarlijke’ ideeën te uiten. Bovendien valt ook te betwijfelen of de sovjetrussische samenleving zelfs hiërarchisch door de terreur is ‘geïntegreerd’. De informatiestroom van onderaf werd steeds kleiner en het vertrouwen in hogergeplaatsten nam af, ook al omdat de verwachting dat deze steeds aan de macht zouden blijven verloren ging. Men kan niet een maatschappijstelsel ‘geintegreerd’ noemen waarin gehoorzaamheid door angst wordt afgedwongen en de kleinste afwijking van de officiële standpunten verborgen moet worden gehouden. Bovendien was de terreur alles behalve een antwoord op de behoeften van de sovjetsamenleving als geheel. Alleen al de definitie van wat een maatschappelijk stelsel ‘nodig heeft’ wordt sterker bepaald door de ene dan door de andere groep. Groepen in het machtscentrum behouden zich het recht voor om de sociale realiteit van het stelsel als geheel te bepalen en andere omschrijvingen uit de periferie terzijde te schuiven. Gewoonlijk omschrijven zij de behoeften van het systeem op selectieve wijze, op een wijze die geheel strookt met hun eigen belangen, macht en prerogatieven. Vaak doen zij dat in alle oprechtheid, want zij noemen zich immers ook de ‘vaders van het volk’ die voor het algemeen welzijn onmisbaar zijn. De behoeften van een systeem worden dus nooit ingegeven door dat systeem zelf, dat wil zeggen het zijn nooit objectieve gegevens. De vernietiging van het kader van de Communistische Partij of van de militaire staf van het Rode Leger was zeker geen ‘behoefte van het systeem’. Aanvankelijk was het eerder een reactie op de dreiging die de stalinistische factie voelde ontstaan, maar op zeker moment was het zelfs dat niet meer omdat de stalinisten zelf verdeeld raakten en de factie versmalde tot de opperste leider zelf. Het gevolgde beleid was noch in het belang van een of andere behoefte van het systeem noch steeds een antwoord op de beperkte belangen van een of andere kleine groep, factie of sociale laag. De hele veronderstelling dat een politiek beleid in het belang moet zijn van een bepaalde groep wordt door het stalinistisch proces aan het wankelen gebracht. De vernietiging van het kader van de Communistische Partij en de leiding van het Rode Leger droeg niet alleen niet bij aan het welzijn van de sovjetstaat, maar belemmerde zelfs sterk haar mogelijkheden om de Duitse invasie te overleven. Als Stalin een Duits agent was geweest had hij eigenlijk de belangen van de nazi's niet beter kunnen behartigen.Ga naar eind95. De gedwongen collectivisatie beantwoordde niet aan de behoeften van de sovjetrussische samenleving maar hoogstens aan die van de geïsoleerde en bedreigde Communistische Partij - om nog nauwkeuriger te zijn, aan die van één vleugel van de Partij, namelijk degene die trachtte het land een systeem van binnenlands kolonialisme op te dringen. De stalinistische terreur kan bijgevolg niet worden begrepen vanuit een systeemanalytisch standpunt. Het is ook zeer de vraag of het wel in termen van de ‘conflicttheorie’ begrijpelijk kan worden, omdat er daarin van wordt uitgegaan dat politiek beleid wordt gemaakt door een heersende groep die tracht als groep eigen voordeel te behalen. Op een gegeven moment werden in het stalinistische Rusland alle groepen, ook de geheime politie, instrumenten die zonder scrupules konden worden afgedankt als de hoogste leider dat nodig achtte. De groepen waarop het stalinisme steunde kunnen net als de schillen van een ui worden afgepeld zonder dat ooit één laatste fundamentele groep tevoorschijn komt wier politiek het stalinisme | |
[pagina 587]
| |
zou vertegenwoordigen. Machtscentra, ongeacht of ze uit despoten of groepen bestaan, streven echter alle alleen het groepswelzijn na in zoverre dit bijdraagt aan de reproduktie van zichzelf. Termen als ‘behoeften van het systeem’ zijn retorische figuren die een rechtvaardiging vormen voor bijzondere belangengroepen om hun eigen gevestigde belangen als algemeen belang te presenteren. ‘Integratie’ is het jargon van de gelegitimeerde overheersing, dat wil zeggen van hegemonie. Als inderdaad het belang van het systeem als geheel werd nagestreefd zou een bureaucratisch terreurregime niet nodig zijn. De gebeurtenissen die tot het stalinisme hebben geleid beschouwen als een reactie op een ‘behoefte van het systeem’ is meer dan een theoretisch waandenkbeeld, het is vergaande versluiering van de realiteit. Het draaide om een overdracht van eigendom waartegen diegenen die erop achteruit gingen zich met grote hardnekkigheid en verbittering verzetten.
Tot slot wil ik in deze ‘theoretische conclusies’ nog een ogenblik de aandacht vestigen op de gevolgen die het bovenstaande betoog heeft voor twee andere theoretische kwesties. De eerste is de invloed op wat ik het ‘sociaal-historisch’ paradigma van de stalinistische geschiedschrijving heb genoemd, dat paradigma waarin het accent ligt op de ‘dwang der omstandigheden’ en weinig aandacht wordt geschonken aan de manier waarop de bolsjewieken hun situatie definieerden, vooral in zoverre die definitie werd ingegeven door hun theorie en ideologie. Bolsjewistische beleidsbeslissingen zijn alleen te begrijpen in het licht van de bijzondere interpretatie van het marxisme die de bolsjewieken hanteerden, het ‘wetenschappelijk socialisme’. Het is natuurlijk niet zo dat wat de bolsjewieken deden altijd (of bijna altijd) een weerspiegeling was van hun theorie of dat het werd gedaan omdat de theorie het voorschreef. Wat zij deden werd gedeeltelijk bepaald door hun theorie en blijft zonder die theorie onbegrijpelijk. Het ‘sociaal-historisch’ paradigma gaat hier niet op omdat daarin niet stelselmatig onderscheid wordt gemaakt tussen gedrag dat theoretisch voorgeschreven is en gedrag dat theoretisch een bepaald patroon vertoont, tussen bedoelde en onbedoelde gevolgen van wat theoretisch als verplichtend werd beschouwd. Het paradigma leidt dus ten onrechte tot de conclusie dat, als er verschillen tussen theoretische en praktische politiek ontstaan, deze laatste niet door de theorie is beïnvloed. Maar dat is hetzelfde als concluderen dat omdat de wet is overtreden, deze geen gevolgen heeft. Sommige aanhangers van het sociaal-historisch model zijn - hoewel volkomen bereid de interveniërende rol van de Russische cultuur en traditie te erkennen - ongelooflijk snel geneigd de bolsjewistische versie van het marxisme als volmaakt onbelangrijk terzijde te schuiven.Ga naar eind96. Door de rol van de marxistische theorie in de bolsjewistische geschiedenis te verkleinen trachtten de voorstanders van het sociaal-historisch paradigma te vermijden dat de ongerechtvaardigde conclusie zou worden getrokken dat de latere gebeurtenissen het automatisch resultaat van de ‘logica’ van het marxisme zouden zijn en daarmee de weg vrijmaken voor een nauwkeurig onderzoek van het historisch proces. Deze speciale remedie is echter niet nodig en betekent een onderschatting van de rol die de rede in de geschiedenis heeft gespeeld.
Mijn laatste punt heeft betrekking op de these van Weber/Habermas die stelt dat depolitisering een gevolg is van de groei van de technocratie en bureaucratie. Uit onze analyse blijkt zonneklaar dat zo'n teruggang in politiek bewustzijn meer een gevolg is van andere krachten. Depolitisering werd meer veroorzaakt door het terreurregime dan door de groei van de technocratie. Politiek en openbaarheid zijn omgekeerd evenredig met terreur en binnenlands kolonialisme. Hoewel politiek en terreur buren zijn worden zij gescheiden door hun gemeenschappelijke grens. Politiek betekent dat mensen moeten worden behandeld als individuen met een eigen | |
[pagina 588]
| |
macht en een eigen morele verantwoordelijkheid en niet als gevangenen in een werk- of concentratiekamp. Politiek betekent het verwerven van steun en instemming door beloften en voorstellen voor afspraken. In twee omstandigheden wordt die instemming gevraagd: ten eerste als individuen geacht worden te behoren tot dezelfde morele gemeenschap en ten tweede in zoverre zij over feitelijke macht en middelen beschikken om zich tegen overheersing te verzetten. Het stalinisme met zijn binnenlands kolonialisme betekende echter het einde van de politiek; de radicale terreur betekende een radicale depolitisering. Het stalinisme is één van de twee grote depolitiseringsvloedgolven in het twintigste-eeuwse Europa geweest; de andere was vanzelfsprekend het nazisme en fascisme. In geen van beide gevallen kan de depolitisering worden opgevat als een gevolg van een groeiende technocratische organisatie en elite. De depolitisering tijdens het stalinisme kwam dus niet voort uit technocratisering of bureaucratisering. Integendeel, beide waren juist het resultaat van het streven de samenleving te depolitiseren. De nieuwe staat werd gecreëerd ter vernietiging en beheersing van wat werd omschreven als de klassevijand in eigen land en de gewapende macht van buitenlandse klassevijanden. De vernietiging van de openbaarheid in de Sovjetunie was niet het werk van technocraten of bureaucraten, maar van de Communistische Partij die, toen zij vrijwel geïsoleerd bleek, de samenleving depolitiseerde uit angst dat welke politieke activiteit dan ook een gevaar voor haar eigen positie zou kunnen betekenen. Toch wortelde het verzet tegen de totale vernietiging van de openbaarheid in de belangen van de Partij zelf en wel juist in die groep waarin die aanvankelijk het meest op vernietiging had aangedrongen. Deze aarzelende poging om de openbaarheid te doen herleven, de zogenaamde ‘dooi’, was vooral een streven van juist die technocraten en die intelligentia die de openbaarheid volgens de theorie van Weber/ Habermas zouden moeten ondermijnen. Maar het feit dat er geen openbaarheid bestond bracht de materiële en ideële belangen van de technologische en politieke elite in gevaar en stelde hen bloot aan het risico van zuiveringen en terreur. De vernietiging van de openbaarheid creëerde zo uiteindelijk een tegenstroming toen zelfs deze autoritaire elite uit zelfbescherming behoefte kreeg aan openbaarheid. Hoewel de elite dus op een bepaald moment geneigd was de openbaarheid nieuw leven in te blazen kon zij daar ook weer niet in volle overtuiging naar streven uit angst verantwoordelijk te worden gesteld voor de daden die zij zelf in het verleden had begaan. Uit deze dubbelzinnigheid ontstond de aanpak van Chroesjtsjov - een regime dat het stempel van die tweeslachtigheid draagt. Het is verleidelijk om op dit punt van mijn betoog de politieke implicaties van mijn analyse nauwkeurig vast te stellen. Ik zal die verleiding weerstaan. Politiek komt maar al te gauw neer op een executiepeloton in een schemerige kelder en is daarom een zaak die niemand in één of twee intelligente paragrafen moet proberen samen te vatten om te laten zien hoe relevant zijn betoog wel is. Het soort theoretische overdenking die ik hier heb ondernomen blijft dicht bij de grond en omvat het hobbelig terrein van de geschiedenis, economie, sociologie en antropologie. Dit soort overdenkingen zijn evenmin te rijmen met de politieke pretenties van de kleine Lenins als met de pseudo-diepzinnigheid van de nouvelle philosophie. We moeten een bewustzijn van complexiteit bewaren, dat niet capituleert voor de door angst ingegeven druk om voortijdig de geschiedenis af te sluiten.
(vertaling Nelleke van Maaren) |
|