De Gids. Jaargang 142(1979)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 454] [p. 454] Twee gedichten Après-midi d'un faune Onwezenlijk en teer is de muziek. De zomer hangt in de blauwe lucht. In het nog ragfijn kant der bladerloze lentebomen - takken getand gevlochten - schuchter gerucht van vogel, zwoele dromer van lenteliefde vol. Wellustiger en lomer dansen de klanken, of een bevend tere hand de harp hanteert, de fluit bespeelt, beboste rand betovert, horens roepen doet. O! kome dan, koom'er de dag, dat wij, de handen weder saamgevouwen in zonnekoestring strelend en de huid doorstraald ons baden in de sfeer van lentemiddag - lauwe omspoeling van zachte zang waar het geluk in draalt en rust, wijl 't daadloos mijm'ren over het trouwe verenigd-zijn verrukkend in ons dromen daalt. april 1942 Nacht Nu lig en staar ik star in nacht van git, het flikkert her en der, omdat zo eindloos ver nog prachtig praalt een enkle stille ster zuiver en hard en onaanraakbaar wit; dit dan is eeuwigheid: glimlach verklonk daarboven, terwijl wij hooploos moe, gewond, bang zijn, twijflen, geloven, met bevende mond verlangen naar geluk; en ginds die vreemde vonk. Alles vervluchtigt ras: een kus, een lied, een stem, een koestering, een geur - maar niet d'oneind'ge nacht van het heelal, glanzend graniet waarin de wereld rust en 't leven zinloos vliedt, zwijgende ster, onaangedaan, die alles ziet: is er toch lust in 't schouwen op verdriet? winter 1941 Vorige Volgende