tot haar recht komen. Hij gaf historische overzichten inzake de ontdekking van het ‘individu’ in de Renaissance, in de achttiende eeuw en de moderne tijd, maar hij bleef wel in gebreke de voorwaarden te schetsen voor een samenleving waarin de persoonlijke vrijheid optimaal zou zijn beschermd, al erkende hij dat de mens primair een sociaal wezen is.
In het werk van Fromm kan men drie elementen aanwijzen. In de eerste plaats de aandacht voor de ‘religieuze’ sadomasochistische verhouding tussen voorganger en gelovige. De sadist is duidelijk verliefd op degenen die binnen zijn macht vallen. ‘Er bestaat dan onbetwistbaar een gevoel van liefde en zelfs dankbaarheid jegens de lijdende voorwerpen van zijn tirannie, onverschillig of dit zijn vrouw is, zijn kind, een medewerker, een kelner of een bedelaar op straat. Hij kan in de mening verkeren, slechts over hen te willen regeren omdat hij hen zo bemint. Maar in werkelijkheid bemint hij hen juist omdat hij over hen heerst... Hij kan hun alles schenken, maar één zaak uitgezonderd: het recht om vrij en onafhankelijk te zijn. Het is deze structuur die men vooral aantreft in de verhouding tussen ouders en kinderen.’ En... in politieke partijen!
Daartegenover - of aanvullend - staat het masochisme: zichzelf van de eigen persoonlijkheid verlossen, zichzelf verliezen. ‘Anders gezegd: zich te verlossen van de last der vrijheid.’ Dat is dus de illusie van veiligheid, die wordt gewekt door de zorg van autoriteiten, als die passende psychologische inzichten hebben verkregen: de onderdaan moet tevreden zijn als hij weet wat hij wel en niet doen mag.
Het derde element betreft eigenlijk geen welbehagen, maar een taak, een opdracht, iets dat gedaan moet worden door na te denken. Maar wie komt daaraan toe? De overheid kan vrijheid van meningsuiting erkennen, in de hoop dat over die mening nauwelijks gedacht zal worden. ‘Maar het recht om onze gedachten te uiten heeft alleen betekenis wanneer we ook in staat zijn er eigen gedachten op na te houden. Vrijheid van iedere uiterlijke autoriteit zal alleen een blijvende winst zijn als de innerlijke psychologische voorwaarden vervuld zijn, die ons tot het opbouwen van een eigen, oorspronkelijke persoonlijkheid in staat stellen.’
De psychologische voorwaarden zijn echter ook sociale voorwaarden. Het kan best zijn - en Fromm erkent het - dat een sociaal-politiek gezag wordt ‘verinnerlijkt’, dat wil zeggen dat de wetten buiten ons gelden als innerlijke wetten, als ‘geweten’. Dat heeft trouwens Freud gezegd toen hij dat soort geweten kenschetste als een produkt van ‘sociale angst’. Met andere woorden: zonder opstand tegen het model van de samenleving is een autonome persoonlijkheid niet goed denkbaar.
Als men dit bevestigt, blijft natuurlijk de kernvraag: wanneer ontworstelt de enkeling, die een produkt is van de opvoeding en opleiding van de maatschappij waarin hij is geboren, zich aan de gezaghebbende normen van deze samenleving? In het algemeen door crises, schokken, tegenstellingen, die zich in elk cultuurpatroon voordoen, door wat men noemt een ‘dialetische evolutie’, waarbij men aanknoopt. Dit betekent dat veel méér mensen, door onlust aangaande het maatschappelijke model bevangen, zich beginnen te roeren. En als men vraagt welke drijfveren dan van betekenis zijn, moet men stellig zeggen: de levensdrift, de zucht tot zelfbehoud, de weerstand tegen bedreigingen van de veiligheid van de enkeling. Die oppositie richt zich tegen gezag, militarisme, dogmatisme, economische overmacht, tegen de van buiten op ons aanstormende vijandige krachten. Maar dat betekent ook, dat weliswaar de geestelijke bevrijding een individuele zaak kan zijn, maar dat de sociale emancipatie (ook dus die van de eenling) een maatschappelijke kwestie is. Zonder grondige verandering van het model der civilisatie is de vrijheid van de persoonlijkheid niet mogelijk.