De Gids. Jaargang 142
(1979)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 185]
| |
Wiel Kusters
| |
[pagina 186]
| |
Jan Hanlo heeft met zijn zeventien-regelig gedicht dus wel een super-rondeel geleverd, en wel in ‘Franse’ sfeer. Er zijn slechts twee rijmklanken in het spel (hoewel..) en de beginregel wordt tot vijf keer toe herhaald. Wat nu die rijmklanken betreft: bij nader toezien zit er binnen het ogenschijnlijk uniforme rijm van on-klanken nogal wat variatie. Soms kun je hoogstens spreken van ‘oogrijm’. Lyon, Baron de Bastion, ze rijmen alleen maar op gazon als je dat woord op z'n Frans uitspreekt. Hetzelfde zou je dan moeten doen met canon (= kanon; de spelling vereist hier zelfs als het ware een Franse pronunciatie), balcon, pardon en ballon. Een grapje van Hanlo: wie het gedicht wil voorlezen wordt in verwarring gebracht. Temeer omdat het gedicht verder barst van op z'n Nederlands uit te spreken gevallen van binnenrijm met on. Tegenover Lyon staat dragonders, tegenover balcon stond, ballon assoneert op het oog met rond en canon met verwelkomd. Dat er aan dit gedicht geknutseld (geordend) is, zie je ook aan de herhaling van de beginletters van elke regel: ZDVZ / DMDZ / DMDZ / ZDV(V)Z. De rest zal ik de lezer van deze lezer maar besparen. Op één ding na. Het gedicht van Hanlo herinnert namelijk sterk aan een passage uit Cyrano de Bergerac:
Dit zijn de Gascoonsche kadetten
Van Carbon de Castel-Jaloux!
Wie kan liegen en spelen beletten
Aan deze Gascoonsche kadetten?
Zij spreken van staal (van floretten)
En zijn allen van adel, maar hoe?
Dat zijn de Gascoonsche kadetten
van Carbon de Castel-Jaloux!
(vert. Willem Kloos)
Opvallend is ook dat de naam van de schrijver van Cyrano, Edmond Rostand, in de rijmklanken van Hanlo's gedicht na-echoot: Lyon, gazon, canon enzovoort. En dat je die naam vrijwel compleet kunt samenstellen uit de titel Zaagt gij dragonders: ED.OND R(O)STA(ND); o, n en d worden in dat geval dubbel gebruikt en alleen z, g en ij blijven over. Van zulk ‘letterspel’ was men in de Middeleeuwen en ook later niet vies (vergelijk dit ook eens met Hanlo's belangstelling voor het kreeftdicht). Maar dat is niet alles. Aan het eind van het vierde bedrijf van Cyrano worden de Gascoonsche kadetten massaal in de pan gehakt. ‘De kadetten vallen van alle kanten neêr,’ vertaalt Willem Kloos. Ook Hanlo's dragonders dalen af in het graf. Toeval? | |
Aspecten van een lijsterHet in 1974 voor het eerst gepubliceerde en vorig jaar herdrukte Dictionary of Symbols and Imagery van Ad de Vries is een typisch snuffelboek. Op 516 pagina's heeft de auteur een groot aantal associaties geboekstaafd ‘which have been evoked by certain words, signs, etc. in Western civilization in the past, and which may float to the surface again tomorrow; for however “daringly new” a modern use of imagery may look, it generally appears to have roots in what has been said and done in the past.’ In een voorwoord (waaruit dit citaat) omschrijft De Vries één van zijn doelstellingen als het aanwijzen van ‘overgeërfde’ betekeniselementen in concreet toegepaste symbolen, opdat de gebruiker van zijn werk zich volledig kan concentreren op de bijzondere, nieuwe aspecten van het te duiden symbool. Hoewel hij de praktische reikwijdte van zijn boek hiermee op duidelijke wijze beperkt heeft en hem dus geen enkele blaam kan treffen, mag men wel aannemen dat op zijn Dictionary nogal eens een apodictische uitspraak zal worden gebaseerd. De verleiding hiertoe is bijzonder groot; ik geef u dan ook met genoegen een voorbeeld | |
[pagina 187]
| |
van een mij door het boek ‘opgedrongen’ interpretatie. Een van de bekendste gedichten van Jan Hanlo is
's Morgens
Het was half vijf 's morgens in April
Ik liep, en floot de St. Louis Blues
Maar ik floot die op mijn eigen wijze
Al fluitend dacht ik: mocht mijn fluiten
gelijken op de zang van de grote lijster
En waarlijk, na enige tijd geleek mijn
fluiten van de St. Louis Blues
op de zang van de grote lijster:
turdus viscivorus
Wanneer je bij De Vries onder thrush hebt gelezen dat de lijster verlegenheid en schuwheid kan symboliseren (Walt Whitman: ‘Solitary the thrush, The hermit withdrawn to himself, avoiding the settlement, Sings by himself a song’) en wanneer je bovendien iets weet van het teruggetrokken leven dat Hanlo in Valkenburg leidde, dan kun je ertoe komen 's Morgens als een verwijzing naar dat solistenbestaan op te vatten. (De aan zijn nagedachtenis gewijde aflevering van het tijdschrift Kentering droeg als titel: ‘Achterwaartse blik op een uniek solist’). Al fluitende en schrijvende is hij, naar de laatste vier regels bevestigen, de gelijke van de grote lijster. Zonder dat je het gedicht grondig geanalyseerd hebt, kan je aandacht dan ineens getrokken worden door het vroege tijdstip - een eenzaam moment! - en door het solitaire fluiten, vulling van een leegte. En verder holt de interpretatie: ook in het herhalen van de St. Louis Blues (‘na enige tijd’) toont de dichter zich verwant aan de lijster: ‘That's the wise thrush; he sings each song twice over.’ (R. Browning). Hanlo heeft zijn gedicht zelf een voorbeeld van ‘rechtlijnige’ humor genoemd: ‘Ik was de St. Louis blues aan het fluiten en waarlijk na enige tijd geleek mijn fluiten op het gezang van de grote lijster. Je zou erom kunnen lachen, nietwaar, je zou het als kolder op kunnen vatten. Dat is die rechtlijnige humor, dat iets gewoon doorgaat maar toch ergens een knik heeft, zij het dan dat de knik honderdtachtig graden bedraagt.’ (In gesprek met J. Bernlef en K. Schippers, 1965). En zie: onverwachterwijze komt het boek van De Vries de op het terrein van de vogelkunde ignorante lezer attenderen op de mogelijkheid van een extra humoristisch moment: de lijster heeft imitatieve vermogens, zodat men er rekening mee moet houden, dat niet Hanlo het zingen van de grote lijster benadert - zoals hijzelf lijkt te denken - maar omgekeerd. De turdus viscivorus imiteert hém! Ook een knik van 180 graden! Ziet u dat dit Dictionary of Symbols een ‘gevaarlijk’ boek is! Maar wel leuk. (Het werd uitgegeven door North-Holland Publishing Company te Amsterdam en Londen). | |
Hanlo & PinocchioIn zijn laatste, posthuum verschenen prozaboek Mijn benul (z.j.) spuwt Jan Hanlo anderhalve pagina plus twee voetnoten vol gal over de Hollandse nasynchronisatie van de tekenfilm Pinocchio (Walt Disney). Deze nasynchronisatie is in zijn ogen mislukt; in zijn stukje zet hij zich dan ook af tegen ene J.B. die in Elseviers Weekblad het resultaat goed had durven noemen. Hanlo schrijft: ‘Voor de kinderen is het wel prettig zulk een film in het Hollands te horen en dat kan een reden zijn om ook in het vervolg maar weer te gaan nasynchroniseren, maar laat men dan tenminste niet goed noemen wat dit bij lange na niet is. Ik voor mij gaf er de voorkeur aan dat alle Amerikaanse tekenfilms ons onveranderd en onbedorven bereikten’. En verder: ‘de smaak van de heer J.B. verschilt trouwens blijkbaar veel van de mijne, daar hij Pinocchio | |
[pagina 188]
| |
vergelijkend met de mijns inziens soms bijna belachelijke sentimenten vertonende film Bambi - Disney's zwakke produkt - schrijft: ‘De film als geheel mist echter de zuiverheid van sfeer welke “Bambi” zo aantrekkelijk en ontroerend maakte.’ Vandaar deze zo serieuze belangstelling voor het werk van Disney en Collodi, de schrijver van het oorspronkelijke verhaal? Natuurlijk speelt Hanlo's liefde voor strips en tekenfilms in het algemeen al een rol, maar daar komt in dit geval misschien nog iets bij. Het verhaal over de tot leven gewekte marionet Pinocchio moet hem bijzonder hebben aangesproken als een soort van pedofiele geluksdroom. Kijk eens, roept de houtsnijder Gepetto in het naar de Disney-film samengestelde boek als hij klaar is met een nieuwe pop, ‘vinden jullie niet dat mijn Pinocchio op een echt jongetje lijkt? (..) O, kleine Pinocchio, wat zou ik graag willen dat je een echt jongetje was.’ Diezelfde nacht wordt Pinocchio door de Blauwe Fee tot leven gewekt. ‘Wordt wakker, kleine pop. Die goede Gepetto wil zo graag een zoontje hebben. Als jij altijd eerlijk en vriendelijk bent, zul je een echte jongen worden’. En inderdaad, na wat strubbelingen verandert de marionet aan het eind van het verhaal in een wezen van vlees en bloed. Hanlo heeft hierin een zuiver gebeuren gezien; hij reageert nogal schamper op het door J.B. waarschijnlijk anders bedoelde ‘ontbreken van zuiverheid’ in de film. Ook ziet hij dergelijke rolprenten graag ‘onbedorven’ in de bioscoop vertoond. Hanlo's laatste gedicht heet Over kinderen:
ieder kind ruikt afgebrand
afgebrand steriel
ieder kind is van marmer
het beweegt
voor wie zullen wij knielen
alleen voor god
Het valt op dat hij hier bewust of onbewust het Pinocchio- of Pygmalion-motief hanteert: ‘ieder kind is van marmer / het beweegt.’ Men herinnert zich het verhaal van Pygmalion, koning van Cyprus. Hij maakte een prachtig ivoren beeld van een vrouw en werd vervolgens verliefd op zijn eigen schepping. Aphrodite vervulde zijn wens en maakte het beeld levend. Opvallend is dat Hanlo met ‘steriel’ weer op zuiverheid duidt.
Eén keer heeft Jan Hanlo zichzelf zonder het te weten als een andere Gepetto beschreven, in Go to the mosk (1971). Op een reis naar Marokko had hij een ongeveer twaalf jaar oude negerjongen leren kennen, een analfabeet die hij mee naar Nederland bracht om hem te laten leren en als een tweede vader zijn opvoeding ter hand te nemen. Dat zou niet gemakkelijk worden, daarvan was hij zich bewust: ‘vrij als een vogeltje altijd geweest, ondanks grote armoede toch zeer verwend van mentaliteit, slordig, animaal, etc. etc., maar in de grond (..): zoals hij eruit ziet: een engel.’ (brief aan Willem Coumans, 11-5-1969). ‘Nu kan alles misschien inderdaad doorgaan,’ noteerde ‘Papa’ op 28 april in Go to the mosk, toen hij in de opvoeding van Mohamed voor het eerst een positief resultaat boekte en de jongen hem de diefstal van een rijksdaalder bekende. (Eerlijkheid, had de fee geëist). Maar de Nederlandse autoriteiten bleken een maand later niet van zins voor Blauwe Fee te spelen. |
|