De Gids. Jaargang 142
(1979)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 176]
| |
Maartje Draak
| |
[pagina 177]
| |
onderzoek om daar achter te komen! De chronologie van literaire teksten blijft moeilijk, en daarom zijn veel ‘resultaten’ van literatuur-studie omstreden. Dit leidt ons tot het niet met rozen bestrooide pad. Weliswaar hebben wij in Ierland het grote voordeel dat Ierse geletterden zèlf in de zevende à achtste eeuw een (groot?) aantal van hun tradities zijn gaan optekenen, terwijl daarnaast tegelijkertijd de mondelinge voordracht bleef bestaan door professionele voordragers (filid). Intussen is het op elkaar inspelen van deze zo verschillende ‘technieken’ voor ons, twintigste-eeuwers, een gecompliceerd probleem. Vanzelfsprekend hebben wij alleen de (bewaarde) handschriften tot onze beschikking. Om daaruit terug te speuren naar de overleverings-inhoud en naar de oude wijze van voordracht, de stijl, acht ik een boeiend geduldwerk.
Te oordelen naar het voor ons bewaard gebleven tekstmateriaal moet de Ierse samenleving in preChristelijke tijd een grote rijkdom aan epische stof hebben onderscheiden. Daar deze traditionele ‘verbeeldingen’ of verbeelde ‘geschiedenissen’ in proza werden voorgedragen door streng opgeleide vakmensen, en - voor zover valt na te gaan - niet minder dan drie eeuwen nà de invoering van het Christendom voor het eerst aan het perkament werden toevertrouwd door geoefende Christelijke vakmensen, beschikken wij niet over volledige voordracht-partituren. Wij beschikken - bij de vroegste categorie - over wat ik protocollaire samenvattingen of zelfs protocollen zou willen noemen. Die geven relevante dialogen op hoogst intelligente wijze weer, en van de situatie, dat wil zeggen van achtergrond en omstandigheden juist zoveel dat men de gang van zaken volgen kan. (Voor ònze tijd moet dit laatste voorzichtigheidshalve worden geformuleerd als: dat men de gang van zaken meent te begrijpen.) Het protocol beperkt zich tot de knooppunten van het gebeurde, en tussen de ter zake dienende episoden wordt veelal een ‘leegte’ gelaten zoals in Japanse Yamato-schilderingen. Ook bij de Ierse teksten moet ons ‘begrip’ die leegten aanvullen. Waarom protocolleerden de achtste- en negende-eeuwse Ierse geleerden hun voor-Christelijke epische verhalen? Vermoedelijk omdat zij ze waardeerden als hun eigen - inheemse - oude geschiedenis. Door historisch ‘toeval’ zijn wij het beste op de hoogte van de epiek uit de Noordelijke helft van Ierland: uit Ulster en Connacht. Als een moderne Europese lezer iets van oude Ierse helden weet, kent hij namen als Cúchulainn, Conchobar, Ailill, Medb - op welke wijze hij daarmee dan ook in aanraking werd gebracht, bij voorbeeld door bewerkingen van Lady Gregory, van onze Roland Holst, door toneelstukken van Yeats, en dergelijke. Maar er bestaan àndere verhalen over àndere rijken. Hier volgt er een over Leinster, het Zuid-Oostelijke deel van Ierland. Ik acht dit bericht - ook in zijn protocol-vorm - boeiend, knap, aangrijpend èn instructief. Voor de twintigste-eeuwer dient het echter te worden toegelicht, en dat zal ik hier proberen te doen. De Ierse middeleeuwers accepteerden het verhaal (blijkbaar) als verslag omtrent de vestiging van het rijk Leinster, en meenden dat de gebeurtenissen plaats vonden circa drie eeuwen voor Christus. (Toen de Ieren met de wereldgeschiedenis in contact kwamen via Bijbel en de kroniek van Eusebius - Hiëronymus, poogden ze hun eigen overleveringen in te passen binnen het algemene schema.) - Het moderne onderzoek wijst de ons bewaarde tekst toe aan de negende eeuw (na Christus). De meest recente uitgave (uit 1955) neemt bij een kleine bladspiegel slechts zes pagina's druk in beslag, maar de structuur vergt mijns inziens een indeling van niet minder dan vijftien episoden. Mijn vertaling is zo letterlijk mogelijk.
1. Cobthach de Schrale van Brega, zoon van Ugaine de Grote heerste over Brega; Loegaire de Onstuimige, zoon van Ûgaine heerste over Leinster. Cobthach was jaloers op Loegaire om de | |
[pagina 178]
| |
heerschappij van Leinster, zò dat kwaal en ziekte hem troffen, en zijn bloed en vlees wegslonk. Daarom kreeg hij de naam Cobthach de Schrale van Brega. Maar niet lukte het hem Loegaire te doden. Toelichting: Uiterst sober stelt deze aanhef afstamming en conflict-situatie tussen twee broers vast. Men zij gewaarschuwd dat Ierse verhalen vaak met namen ‘vooruitlopen’: er worden soms namen gebruikt die pas door het verhaal worden verklaard. Men ziet het aan Cobthach's bijnaam. Leinster betekent hier ook niets anders dan het gebied dat later het koninkrijk Leinster werd. De toenaam van Loegaire, namelijk Lorc, geef ik hier met ‘de Onstuimige’ weer, ofschoon dat slechts één der oplossende verklaringen der middeleeuwse Ieren zelf is. 2. Hij [= Loegaire] was tot hem [= Cobthach] geroepen om hem te groeten vòòr zijn sterven. Toen dan zijn broer bij hem kwam, het huis in, brak midden in het huis de poot van een kip. ‘Je ziekte is niet fortuinlijk,’ zei Loegaire. ‘Dat is juist,’ zei Cobthach. ‘Alles is van hier heengegaan: bloed en bot, bestaan en bezit. Je hebt mij kwaad bezorgd, jonge man, dat wil zeggen met het breken van de kippepoot. - Brengen jullie haar hier, dat ik er een verband om leg.’ ‘O wee; onheil en ondergang staan de man te wachten,’ zei Loegaire. ‘Men moet er zich niet mee bemoeien.’ ‘Kom jij morgen om voor mijn graf te zorgen,’ zei Cobthach, ‘want ik zal weldra sterven.’ ‘Welnu,’ zei Loegaire, ‘het zal gedaan worden.’ Toelichting: De prae-Christelijke Ieren hechtten enorme waarde aan (slechte) voortekenen. Het breken van de kippepoot is onheilspellend, waarbij het volstrekt onbelangrijk is wie of wat het ongeval te weeg brengt: het is voldoende dat het plaats vindt bij de komst van Loegaire en zijn gezelschap (een vorst reist nooit alleen). Loegaire interpreteert de toestand onmiddellijk als: het loopt werkelijk àf met mijn broer. - De pogingvan Cobthach om de kip te ‘redden’ verraadt zijn uiterste (of voorgewende) armoede. 3. ‘Welnu dan,’ zei Cobthach tegen zijn koningin en tegen zijn hofmeester, ‘zeggen jullie dat ik dood ben zonder dat iemand anders het weet, en leg mij in mijn strijdwagen met een vlijmscherp mes in mijn hand. Mijn broer zal gretig komen om over mij te weeklagen. Mogelijk zal iets van mij hem treffen.’ Dat gebeurde. Hij werd in de strijdwagen gelegd. Zijn broer kwam om over hem te weeklagen. Hij boog zich over hem heen. Hij [= Cobthach] dreef het mes ìn hem bij zijn onderlijf, zodat de spits opstak in de punt van zijn hart, en hij stierf daaraan. Toelichting: Waarschijnlijk is dit de enige toespeling die wij hebben dat Ierland althans het gebruik kende om een vorst mèt en ìn zijn strijdwagen ter aarde te bestellen. Archaeologisch is de gewoonte bewezen voor het Keltische Gallië, en in later tijd ook voor het Keltische ‘Engeland’. | |
[pagina 179]
| |
plaats vindt. Het komt mij echter voor dat er wel degelijk indirecte aanwijzingen in de passage schuilen: Loegaire althans toont zich in het minst niet verbaasd dat het lichaam van zijn broer op diens strijdwagen ligt. Mogelijk ziet en accepteert hij het mes ook als onderdeel (dolk) van de gebruikelijke (meegegeven) bewapening. Dat echter de tekstpassage een functie zou kunnen hebben in een bewijsvoering dat de krijgers-bevolking van Leinster drie eeuwen vóór Christus pas recentelijk uit Gallië zou zijn geïmmigreerd, en dat een Gallisch gebruik derhalve gedurende twaalf eeuwen in de Ierse mondelinge traditie bewaard gebleven zou zijn, lijkt mij onaannemelijk. Let weer op het onpersoonlijke: ‘Mogelijk zal iets van mij hem treffen’ (niet: ‘zal ik hem treffen’). 4. Loegaire had een zoon nagelaten: Ailill de Stralende; die nam de heerschappij over Leinster. Deze eerste verwantenmoord was dus niet voldoende geweest voor Cobthach, en hij gaf zilver aan iemand die een gifdrank reikte aan Ailill zodat hij eraan stierf. Daarna nam hijzelf de heerschappij over Leinster. Ailill de Stralende had eveneens een zoon nagelaten: Moen Ollam [ongeveer: Meester-Stamelaar]. Hij sprak niet tot hij groot was. Op een dag - bij het hurley-spelen op het speelveld - kwam een slaghout terecht tegen zijn scheen. ‘Dat heeft me geraakt,’ zei hij. ‘De stamelaar spreekt,’ zeiden de jongens. Labraid [verklaard als: (hij) spreekt] was zijn naam vanaf dat uur. Toelichting: Met Moen komt pas de hoofdpersoon van het verhaal naar voren. Het woord moen wordt ook met ‘stom’ vertaald, maar ons moderne spraakgebruik bedoelt iets anders dan de Ierse teksten. Iemand die men moen noemt, drukt zich niet goed uit in het Iers: hij stottert, stamelt, òf is een vreemdeling. Het moen-zijn van onze hoofdpersoon wordt in andere teksten over hem teruggevoerd tot een traumatische gebeurtenis: het kind werd door zijn moordlustige oudoom gedwongen stukken hart van vader en grootvader te eten, en van hun bloed te drinken. Moen wordt in de Ierse teksten met diverse namen aangeduid: Moen Ollam, Labraid Moen, Labraid, en Labraid Loingsech. Dit laatste betekent Labraid de Balling; deze toenaam wordt verklaard in de episoden 5 en 6. Ollam is de hoogste graad in taalvakmanschap. 5. De mannen van Ierland werden tot Cobthach bijeengeroepen om het Feest van Tara te vieren. Labraid ging, zoals iedereen. Toen het feest op zijn hoogtepunt was, traden de lofdichters op om de koning, de koningin, de vorsten en de edelen te prijzen. ‘Welaan,’ zei Cobthach, ‘weten jullie wie het edelmoedigst is in Ierland?’ ‘Jazeker weten we dat,’ zei Craphtine [de harpspeler]. ‘Dat is Labraid Moen, de zoon van Ailill de Stralende. Ik heb hem bezocht in het voorjaar, en hij heeft zijn enige os voor mij geslacht. Hij is het edelmoedigst.’ ‘Jazeker weten we dat,’ zei Ferchertne, de fili. ‘Ik heb hem bezocht in de winter, en hij heeft zijn enige koe voor mij geslacht.’ ‘Gaan jullie dan maar met hem weg, aangezien hij edelmoediger is dan ik,’ zei Cobthach. ‘Hij zal daar niet slechter van worden,’ zei Craphtine, ‘en jij wordt er niet beter van!’ ‘Ierland uit met jullie!’ zei Cobthach. ‘Als wij daarin niet onze plaats mogen verkrijgen, zal het zo zijn,’ zei (Labraid) Moen. Zij werden dus verbannen. Toelichting: Dat Cobthach verondersteld wordt het Feest van Tara te kunnen bijeenroepen, geeft aan dat hij een hogere status heeft dan andere koningen in Ierland. Zijn hunkeren naar lof is even onmatig als dat van de Boze Koningin in ‘Sneeuwwitje’. | |
[pagina 180]
| |
niets gemeen met Christelijke charitas: zijn optreden komt voort uit de trots, het Noblesse oblige van de verarmde edelman. 6. ‘Waar zullen we heengaan?’ zei (Labraid) Moen. ‘Naar het Westen,’ zei Ferchertne. Ze gingen derhalve naar de koning der Morcamannen, dit is de Morca-mannen die zich ophielden in de buurt van Luachair Dedad in het Westen. Scoríath was koning over hen. ‘Wat bracht jullie hier?’ zei Scoríath. ‘Onze verbanning door de koning van Ierland.’ ‘Weest welkom,’ zei hij. ‘(Jullie) gaan of blijven zal ons gelijk zijn zolang ik leef. Jullie zult goede kameraadschap hebben.’ Toelichting: Morca-mannen is een letterlijke vertaling van Fir Morca. Lúachair Dedad ligt in Munster (vergelijk het begin van episode 11). Merk op dat de koning de ballingen welkom heet zonder dat hij weet wie zij zijn, en zonder dat zij zich bekend maken. ‘Gaan of blijven zal ons gelijk zijn’ is weer letterlijk; het klinkt voor ons minder vriendelijk, maar het betekent hetzelfde als: ‘Jullie kunt blijven zolang je wilt’. 7. Scoríath had een dochter - haar naam was Moríath. Men bewaakte haar zorgvuldig, want er was geen echtgenoot voor haar gekozen in Ierland. Haar moeder bewaakte haar: nooit sliepen haar twee ogen, altijd waakte er één over haar dochter. Het meisje had echter Labraid liefgekregen, en er vond overleg plaats tussen het meisje en Labraid. Scoríath hield een grote feestmaaltijd voor de Morca-mannen. Dit is wat ze hadden overlegd: Craphtine zou na het drinkgelag slaapmuziek spelen totdat haar moeder in slaap gevallen zou zijn, en hij [= Labraid] de slaapplaats zou hebben bereikt. Dat gebeurde. Die avond heeft Craphtine zijn harp niet geborgen tot de vrouw sliep en totdat het paar was samengekomen. Toelichting: Virtuoze muzikanten in Ierland worden verondersteld drie soorten muziek te beheersen: lachmuziek, weenmuziek en slaapmuziek. 8. Het duurde echter niet lang tot ze [= de moeder] ontwaakte. ‘Sta op, Scoríath,’ zei ze. ‘Slecht is de slaap waarin je verkeert. Je dochter heeft de ademhaling van een vrouw. Luister hoe ze zucht na het weggaan van haar liefste.’ Scoríath stond op. ‘Laat men te weten komen wie dit gedaan heeft,’ zei hij, ‘zodat hij onmiddellijk te zwaard kan worden gedood.’ Niemand wist wie het gedaan had. ‘Hun hoofden eraf, van de magiërs en de dichters,’ zei hij, ‘als men niet te weten komt wie het heeft gedaan.’ ‘Het zal een blaam voor je zijn, (mensen uit) je hofhouding te doden,’ zei Ferchertne. ‘Dan je eigen hoofd eraf, als je niet spreekt,’ zei Scoríath. | |
[pagina 181]
| |
‘Spreek,’ zei Labraid, ‘de ondergang van mij alleen is genoeg.’ Toelichting: De woorden van Labraid tot Ferchertne leze men als een ‘terzijde’. 9. Toen sprak Ferchertne: ‘Geen snarendeel verheelde
Muziek van Craphtine's harp
Tot zware slaap viel op de scharen
Tot er relatie optrad tussen haar en Moen
Moríath, de huwbare van Morca;
Meer Lief haar dan welk Loon: Labraid.’
‘Labraid kwam tot haar,’ zei hij, ‘nadat ge in slaap gesust waart door Craphtine's harp.’ Hij heeft zo zijn makkers geopenbaard. Toelichting: Het gedicht is een voorbeeld van teinm laido, een technische wijze van versificatie die door de middeleeuwse Ieren (onder andere) wordt vertaald en verklaard (!) als ‘Verheldering door gedicht’ of ‘Knauwen van merg’. - In de regels treedt strenge alliteratie op die òverhaakt naar de volgende regel. In het Iaatste stuk kan de Nederlandse vertaling het spelletje meespelen: Moríath macdacht Morca/Mó lee cech luag Labraid. (In het Frans of Engels zou het in de voorlaatste regel nog beter gaan: Moríath, la mariable de - the marriageable of - Morca.) 10. ‘Welnu,’ zei Scoríath, ‘wij hebben geen echtgenoot voor onze dochter gekozen tot vannacht, uit liefde tot haar. (Maar) als wij hem aan het kiezen waren, dan hadden wij hem hier gevonden. Laat er binnen een drinkgelag worden aangericht, en breng zijn vrouw naast Labraid; ik zal niet van hem scheiden tot hij koning van Leinster is.’ Daarop kwam zijn vrouw tot hem [= Labraid] en bracht de nacht met hem door. Toelichting: Men leert hier een der manieren waarop hooggeplaatste ballingen zich bondgenoten kunnen verwerven. 11. En zij trokken daarna uit met een aanvalsleger van de Munster-mannen tot zij Dind Rig bereikten - dit was het eerste bloedbad. En het Iukte niet tot destructie over te gaan totdat de belegeraars een leugen-plan maakten, namelijk dat Craphtine op de omwalling van de burcht slaapmuziek zou gaan spelen voor de belegerden, zodat ze zouden òmvallen - en dat de krijgers buiten hun gezichten tegen de grond zouden houden en hun vingers in hun oren, zodat ze het spelen niet horen zouden. Zó werd het daar uitgevoerd, en de mannen daarginds [= de belegerden] vielen in slaap omver; men ging de burcht binnen, een slachting vond plaats en de burcht werd verwoest. Moríath bevond zich evenwel bij het aanvalsleger en zij achtte het beneden haar waardigheid haar vingers in haar oren te stoppen bij haar eigen muziek, zodat ze drie etmalen bleef slapen, want men durfde haar niet aan te raken. Dientengevolge zong Flann mac Lonáin: ‘terwijl de fiere Moríath sliep
ten aanschouwe van Morca's leger,
toen Dind Ríg werd verwoest,
toen de snaren muziek deden klinken.’
Hij [= Labraid] nam daarop de heerschappij van Leinster, en hij en Cobthach bewaarden vrede. Hij [= Labraid] resideerde in Dind Ríg. Hij nam gezag, maar volledige heerschappij had Cobthach. Toelichting: Moríath's ‘eigen muziek’: de muziek die haar haar echtgenoot had bezorgd. | |
[pagina 182]
| |
12. Hij [= Labraid] nodigde Cobthach uit om hem plezier te doen en te onthalen. Hij deed een huis maken voor Cobthach ('s bezoek). Bijzonder sterk echter was dat huis: van ijzer - zowel wand als vloer en deuren - werd dat huis gemaakt. De mensen van Leinster waren er een vol jaar mee bezig, en vader hield het geheim voor zijn zoon en moeder voor dochter. Vandaar dat men zegt: Evenveel geheimen als mensen van Leinster. Het huis werd gebouwd in Dind Ríg. Cobthach werd uitgenodigd voor het feest en hij kwam met een gezelschap van dertig koningen van de koningen van Ierland. Het lukte echter niet Cobthach het huis te doen binnengaan tot de moeder van Labraid en zijn nar binnen gingen. Dit is wat de nar heeft uitgekozen: de heilwensen van de mensen van Leinster en de vrijheid van zijn nakomelingen voor altijd. De vrouw [= de moeder] ging terwille van haar zoon. Hijzelf, dat is Labraid bediende hen (als gastheer). Toelichting: Hier is het verhaal genaderd tot het meest spectaculaire deel. Het motief van het verraderlijk voor gasten gereedgemaakte huis is zeer verspreid. Dat het een ijzeren huis is, rondom gloeiend gemaakt door middel van blaasbalgen, komt driemaal voor in de oudere Keltische literatuur: in dit verhaal en (misschien secundair) in een verhaal uit de Ulsterepiek dat Mesca Ulad (Dronkenschap der mannen van Ulster) heet; bovendien in een Welsh verhaal over Branwen, een tekst uit de collectie die bekend is geworden onder de naam Mabinogion. | |
[pagina 183]
| |
13. Hij [= Labraid] ging de volgende dag tegen de jongens spelen op het (sport)veld. Zijn pleegvader bemerkte hem daarbij. Die hanteerde een doornstok op rug en hoofd van Labraid. ‘Het lijkt wel of die heldendaad van jou een jongensstreek zijn zal,’ zei hij. ‘Het is verkeerd van je, jonge man, de koning van Ierland uit te nodigen met een dertigtal koningen, en niet in hun tegenwoordigheid te zijn bij hun onthaal.’ Hij [= Labraid] kleedde zich en ging naar hen toe, het huis in. ‘Er komt vuur en drank en voedsel voor jullie naar het huis,’ zei hij. ‘Zo hoort het,’ zei Cobthach. [Daarop ging Labraid weer weg.] Toelichting: Ieder hooggeplaatst kind werd in het oude Ierland beveiligd door het aanwijzen van (een aantal) pleegouders. In deze relaties was intimiteit, gezag en respect haast nog sterker dan onder bloedverwanten. Hier schijnt de pleegvader (aite) te menen dat de wraak op Cobthach niet met het nodige decorum wordt omringd, en dat Labraid zichzelf niet genoeg op het spel zet. Let op de ontwijkende aanduiding: ‘die heldendaad van jou’ - terwijl immers iedereen in Leinster weet waar het Uzeren Huis voor dienen moet. 14. Negen man [: dienaren] had hij [= Labraid] midden in het huis. [Toen zij klaar waren met bedienen en weggingen] trokken zij de ketting die van de deurpost hing achter zich aan, en wierpen die over de stenen pilaar voor het huis. [Hiermee was de uitgang afgegrendeld.] Driemaal vijftig smids-blaasbalgen die zij hadden rondom het huis werden aangeblazen - vier krijgers aan elke blaasbalg - zodat het heet werd voor het gezelschap. ‘Je moeder is daarginds, Labraid,’ zeiden de jonge mannen. ‘Nee, lieve zoon,’ zei ze. ‘Handhaaf je eervolle reputatie door mij - ik moet tòch eens sterven.’ Cobthach de Schrale werd dus vernietigd, met zeven honderdtallen en met dertig koningen rond hem. Vandaar dat men zegt: ‘Driehonderd jaar voor Christus'
Geboorte, heilige ontvangenis,
- het was niet broederlijk, het was boos -
Werd Loegaire Lorc gedood door Schrale Cobthach.
Schrale Cobthach met dertig koningen: Hem doodde Labraid, zoon van zoon van Loegaire Lorc van over het water. In Dind Ríg is het gezelschap geveld.’ Toelichting: Negen, en driemaal vijftig zijn conventionele aantallen. Negen betekent feitelijk: een kleine groep. 15. En het is daarvan dat Ferchertne, de fili, sprak: ‘Dind Ríg is rood
de heuvel laaiend vuur.
Dertig vorsten
zijn smartelijk gestorven.
Hij verpletterde, vermorzelde hen
| |
[pagina 184]
| |
de felle everheld Labraid,
de krijger van Ierland,
de kleinzoon van Loegaire Lorc.
Een stierkalf was Lugaid,
Fei en begerig naar buit Sétne;
befaamd de Schrale Cobthach,
Muiredach Máil een hoofdman.
Hij stampte wapens neer:
de vadersvader van Ollom.
De Stamelaar [= Moen = Labraid] doodde
de zonen van Edele Ugaine.’
Dit is Het Bloedbad van Dind Ríg.
|
|