De Gids. Jaargang 142
(1979)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 164]
| |
Louis Ferron
| |
[pagina 165]
| |
Verder lopend langs Wayne's uitvaartbedrijf, slaagde hij er nog juist in de hem ontglippende namen te noemen, maar toen hij de ijzerwarenwinkel van Kowalsky passeerde begreep hij al niet meer wat hij daar nu liep te mompelen. Toen hij het trapje naar zijn veranda opliep had hij zelfs het proberen te begrijpen achterwege gelaten. Geheel ontdaan van woorden stond hij voor zijn deur. Hij stak de sleutel in het slot, ging zijn winkel binnen, draaide de deur weer op slot, ontstak een olielamp en liet zijn blikken vervolgens door het halfduister van zijn zaak gaan. Rechts de rekken met de stapels hemden, broeken en jassen voor de heren; links de dameskleding: rokken, onderrokken, japonnen, corsetten. Tegen de achterwand en onderbroken door de deur naar zijn woonvertrek, de kousen en schoenen: links wederom voor de dames, rechts voor de heren. Orde! Maar wat zei dat woord hem nog? Om zijn greep op de werkelijkheid te herwinnen besloot hij een besluit te nemen. Hauser besloot zijn zaak van de hand te doen en in te gaan op de oproep die hij in de San Francisco Chronicle had gelezen. Natuurlijk hoefde hij niet overhaast te werk te gaan. Hij wilde nog wel een aardig centje aan zijn zaak overhouden en bovendien vermoedde hij de enige te zullen zijn die aan de oproep gehoor zou geven; concurrentie hoefde hij niet te duchten.
Natuurlijk bleek de dag na dat zonderlinge besluit dat de spraak hem niet echt in de steek had gelaten. Maar niettemin was in Hausers leven iets definitief veranderd. Er was zogezegd plaats geschapen voor verderreikende ambities dan hij ooit had durven koesteren. Omdat hij zijn vrienden Johnson en Keegan niet van de ingrijpende wijziging in zijn bestaan op de hoogte had gesteld, merkten deze aanvankelijk niet dat de gesprekken die ze 's avonds met Hauser voerden niet meer dezelfde waren. Keegan was de eerste die het opviel en hij richtte een loerende blik op Hauser. Maar Hauser merkte dit op zijn beurt niet op omdat Keegan altijd al iets loerends in zijn blik had. Dat kwam omdat diens linkeroog een kunstoog was; onverslijtbaar aandenken aan iets waar nooit iemand hem naar had durven vragen, zodat Keegan het nooit de moeite waard had gevonden er uitleg over te verschaffen. De heren spraken altijd op gedempte toon, niet omdat zij de indruk wilden wekken dat ze iets te verbergen hadden, maar omdat hun onderwerpen van gesprek nauwelijks een luidere toon duldden. Het waren gedempte onderwerpen die zelden of nooit betrekking hadden op de andere bezoekers van de saloon: veedrijvers en boeren waarmee men hoogstens in zakelijk contact trad. Het was ook nooit de bedoeling van de gesprekken dat er over de ter tafel gebrachte onderwerpen iets verduidelijkt werd, noch ook dat de onderwerpen in een, laat men zeggen polemisch perspectief werden geplaatst. Het waren er de onderwerpen ook niet naar. Johnson, die smid was en dus nog het meeste contact had met de veeboeren en hun personeel, wilde nog wel eens ophef maken, maar een lichte hoofdbeweging van de andere heren bracht hem altijd onmiddellijk weer in het gareel. Meestal mocht men de gesprekken die gevoerd werden warm van toon noemen. Een enkele keer - en dat waren altijd die keren dat | |
[pagina 166]
| |
Hauser een tweede whisky bestelde - viel er iets van een lichte paniek te bespeuren. Hauser begon dan te gesticuleren. Zijn lichte, blauwe ogen, gewoonlijk zonder uitdrukking in zijn bleke gezicht gebed, begonnen dan een vreemd licht uit te stralen, alsof hij zich iets herinnerde waarvan hij zijn gespreksgenoten geen deelgenoot wilde maken. Dat iets had een naam en had in het nabijgelegen Danville gewoond, in de tijd dat Tiburcio Vasquez nog achter de paarden aan zat en dat was al geruime tijd geleden. (Hauser had ooit eens een rijbroek aan Tiburcio verkocht, maar dat geheim bewaarde hij al even goed als dat van zijn belangstelling voor dat iets dat een naam had - in beide gevallen had hij het gevoel een onrechtmatige daad te hebben begaan.) Men mag wel stellen dat de heren méér voor elkaar verborgen hielden dan ze tegenover elkaar wilden toegeven. Want ook Johnson de smid koesterde zo zijn geheimpjes die hij, naar men vermoedde, veilig in een kluis te Frisco had opgeslagen. De avond dat Keegan loerde was dezelfde avond waarop de pianist, een oude, grijze neger uit Abilene, voor de zesduizendvijfhonderdeneenendertigste keer America the Beautifull speelde. Het was tevens de eerste keer dat Johnson zich een gewaagde grap over Hausers zaak permitteerde. Het had iets met baleinen te maken en het herhaalde bezoek, de laatste tijd, van de weduwe Clough aan HAUSER'S CLOTHING STORE. En hoewel Hauser voordien in gerechtvaardigde woede zou zijn ontstoken, deed hij er dit keer het zwijgen toe. Keegan vermoedde steeds meer en bracht het gesprek op de Lilium tigrinum waarover hij die middag nog een alleraardigst artikel in een wetenschappelijk tijdschrift had gelezen. Hauser verplaatste daarop het gesprek naar het merkwaardige jachtgedrag van de prairiewolf, waarop Johnson zich tenslotte gewonnen gaf door een uiteenzetting te geven over de zojuist uit Engeland ingevoerde Aberdeen Angus, een runderras dat hij weinig kansen gaf in het klimatologisch zo wrede gebied dat zij bewoonden.
Waar speelde zich dit alles af? Zoals men begrepen zal hebben, in O'Malley's saloon. Ergens anders had het zich ook niet kunnen afspelen omdat O'Malley's zaak de enige was waar een fatsoenlijk burger zich kon vertonen. De twee andere saloons van San Ramon werden uitsluitend bezocht door veedrijvers, mexicanen, negers en vrouwen. Maar omdat zijn vader predikant was voelde O'Malley zich aan zijn afkomst verplicht nog iets van zijn stand op te houden en in zijn gelegenheid onderdak te bieden aan de plaatselijke middenstand. Niet van harte weliswaar, maar noch steeds een trouw kerkganger zijnde, voelde hij de hete adem van zijn vader in zijn rug. Eén of twee keer per jaar kwam de dominee wel eens in O'Malley's zaak. Dat waren de keren dat Hauser zich tot één glas bier beperkte en hij, hoewel onkerkelijk, de dominee lastig viel met theologische praat over het waarom en waarheen van de mens. Hauser had zich namelijk ideeën gevormd over de mensheid die hij, zo hij van tevoren geweten zou hebben dat ze hem noodlottig zouden worden, vermoedelijk maar liever voor zich had gehouden, ja vermoedelijk zelfs niet tot ontwikkeling zou hebben gebracht. Howard Hauser was in principe van ondramatische garnituur en | |
[pagina 167]
| |
vandaar wellicht ook dat hij zo'n gemakkelijk slachtoffer van het noodlot kon worden, zij het wat laat in zijn leven en op een moment waarop hij dit in het geheel niet meer verwacht had. O'Malley's saloon nu onderscheidde zich, behalve wellicht in de cliëntele, in niets van de gemiddelde saloon in het Verre Westen. Moet de regelmatige bioscoopbezoeker nog even uit zijn droomloze slaap - gevolg van het elders verkeren dan in het droomvolle duister van het theater - worden wakker geschud? Welaan dan. Stoot de halve klapdeurtjes maar open. Daar klinkt voor de zesduizendvijfhonderdentweeëndertigste keer America the Beautifull. Grijze Sam uit Abilene knikt de nieuw binnengekomene vriendelijk toe. Het is de soort agressieve vriendelijkheid die misschien voortkomt uit een afgedwongen onderdanigheid, maar wie zal daar wakker van liggen? Niet O'Malley die achter zijn tapkast, aan de rechterzijde van het lokaal staat. Hij showt zijn satijnglanzende rug in de spiegelwand, terwijl zijn voorkant één en al argwaan uitdrukt: klanten die hem slechts van lezen kennen is hij niet gewend. De met was gepolitoerde vloer kraakt, er valt een afwachtende stilte. Eén van de rond de houten tafeltjes zittende veedrijvers laat zijn voeten van een stoel vallen, zijn sporen rinkelen. O'Malley hoort dat niet graag in zijn zaak. ‘Hé, Sam,’ roept hij, ‘ik betaal je niet voor die lelijke smoel van je.’ Sam buigt zich weer over de toetsen van de piano die langs de wand tegenover de bar staat opgesteld. Het is een Schiedmayer, tot in zijn gebinten aangetast door de overtocht en erger: vette rook, schrale wind, moordend zout en een leven ver van huis.
De geschiedenis van de Schiedmayer. Toen de oude heer Schiedmayer zijn pianowerkplaats opzette, klonken de sonates, sonatines en bagatellen van Beethoven hem nog na in de oren. En omdat Schiedmayer een sociaal voelend mens was, was het zijn verlangen de mensheid van hoog tot laag in aanraking te brengen met de klankweelde die hem zélf zo in de ban had. Hij ontwikkelde daarom een produktiemethode die hem in staat stelde een vleugel van goede kwaliteit tegen een alleszins modeste prijs te leveren. Die produktiemethode had hij afgekeken van de textielindustrie, waar iedere arbeider zich uitsluitend bezighield met één bepaald onderdeel van het produktieproces. Zijn zoon maakte van de werkplaats een echte fabriek en voerde tevens de staande, kruissnarige piano in want, zo begreep de jonge Schiedmayer, wie minder kan betalen voor een vleugel, zal in de regel ook wel kleiner behuisd zijn. Jr. hield overigens ook niet van Beethoven en al evenmin van alles wat daarna kwam; hij verving de kostbaarder houtsoorten die zijn vader nog gebruikt had door ordinair vurenhout. Toch was de Schiedmayer die naar Amerika zou worden verscheept nog altijd een instrument van Europese klasse en zich zijn afkomst bewust. Zijn eerste Amerikaanse eigenaar was een senator uit Kansas met een mooie dochter; zijn tweede een kolonelsweduwe die een bordeel dreef aan de Barbary Coast in San Fransisco. Toen O'Malley constateerde dat hij nog niet eerder muziek had gehoord die zozeer zijn lusten opzweepte, besloot hij de piano te kopen, al moest hij er een vermogen voor betalen. Hij betaalde er een vermogen voor, liet het inmiddels al wrakke instrument op een wagen helemaal naar San Ramon vervoeren en ontdekte daar | |
[pagina 168]
| |
dat een piano ook bespeeld wil worden. Hij liep Sam tegen het lijf. Sam beschikte over een repertoir van tien melodieën: negen spirituals en één vaderlands lied. Brahms leerde in die tijd Clara Schumann kennen, de oude Schiedmayer was allang overleden.
Rechts van de piano loopt de trap naar de gaanderij die als een balkon in de ruimte steekt. De gaanderij geeft toegang tot de hotelkamers, een drietal naar oud behang geurende vertrekjes. Op iedere kamer hangt een staalgravure van Washington die de Delaware oversteekt. O'Malley heeft het goed voor met zijn klanten: inplaats van vrouwen biedt hij ze niet alleen een nieuw vaderland, dat van de slaap, hij suggereert ze bovendien dat het een heel heldhaftig vaderland is, boordevol geschiedenis. O'Malley is gek op geschiedenis. Zijn grootvader, die nog uit Ierland kwam, had er geen. Terug naar de saloon waar op deze tijd gepokerd wordt door enkele veedrijvers en hun bazen. Waar is de beroepsspeler in zijn smetteloze pandjesjas, zijn zuurstokgekleurde vest en zijn zorgvuldig gemanicuurde vingers? Aha, daar komt hij juist binnen. Met zijn duimen in de armsgaten van zijn vest gehaakt, blijft hij wijdbeens voor de nog naklappende deurtjes staan, spuwt zijn sigarepeuk op de grond en kijkt met zijn onrustige spelersogen het vertrek rond. Zijn zwarte, Spaanse hoed staat schuin achterwaarts op zijn hoofd, zijn glacélederen laarzen glanzen of ze nimmer door aards vuil beroerd werden. Joe ‘Fingers’ Velaci, want hij is het, draagt zilveren sporen. Als men goed luistert hoort men ze fijntjes tinkelen en dat kan, zeker tegen het vallen van de avond, als de hemel purper kleurt en men in de vlakte tussen de Divide Ridge en de Tasajara Road de coyote hoort huilen, een ontroerende indruk maken. Alsof een engel Gods op aarde is neergedaald. Geruchten gaan dat Joe in Danville een meisje heeft zitten, maar er gaan ook geruchten dat Joe met meisjes niets te maken wil hebben. Joe zou een half jaar niet hebben kunnen spelen toen zijn moeder overleden was. Er wordt in San Ramon heel wat afgepraat. Joe doet een elegante pas zijwaarts als de vreemdeling de saloon wil verlaten en begeeft zich daarop met soepele maar afgemeten passen naar één van de tafeltjes waar Clyde Magnussen en zijn jongens zitten. Clyde is de rijkste veeboer van de omgeving, zijn kuddes grazen over de hele Black Hills tot aan Mount Diablo, van de Shell Ridge tot aan de Tasajara Creek. De avond viel over Mainstreet. De winkeliers hingen de luiken voor de ramen en maakten inmiddels een praatje met elkaar. Bejaarde heren zaten op de veranda voor hun huis en rookten een pijpje, de marshal liep over de as van de weg en probeerde met zijn hakken zoveel mogelijk stof te doen opdwarrelen. Hij was op weg naar de Gay Paris Saloon. De winkeliers wierpen elkaar een knipoog toe. Een groepje veedrijvers kwam de Mainstreet op geslenterd, de handen aan de holsters, de hoeden op de rug bungelend. Het was warm die avond, tropisch warm. Vanuit de bermen en van onder de veranda's klonk getsjirp van krekels, uit de Gay Paris klonk het vage geluid van een pianola.
Wat de marshal dacht. Als ik nu omkijk zullen die jongens achter me me gaan tarten; een beetje spelen met hun revolvers, een vaatje augurken | |
[pagina 169]
| |
omstoten bij Cohn, de oude Harding zijn pijp uit de mond nemen en deze in tweeën breken. Ik zal dan weigeren in te grijpen omdat ik geen gedonder in mijn stad wil. Door gedonder daalt je gezag en worden de knipogen die de winkeliers elkaar toewerpen vetter en vetter. Ik blijf dus gewoon in het stof stampen en vervolg mijn weg naar de Gay Paris waar ik die knapen dan toch wel tegen zal komen en waar ze me dan een borrel zullen aanbieden. Omdat ik er zó over denk, ben ik een goede marshal. De wet, dacht de marshal verder, is er weliswaar om geëerbiedigd te worden, maar als de wet niet gesteld wordt valt er ook niets te eerbiedigen, dat maakt het werk van een marshal er een stuk eenvoudiger op. De wet staat geschreven in Washington en dat is een verdomd eind weg. In Sacramento hebben ze de wet maar van horen zeggen, dat is ook een reden er voorzichtig mee om te springen. Maar het zou me niettemin een lief ding waard zijn als ik die knullen vóór me had en niet achter me.
Vanuit zijn ooghoeken keek hij naar de winkelruit van Sanchez, maar de verwachte spiegeling deed zich niet voor. Ze kenden de truc van de marshal en weken altijd naar links uit zodat hij ze nooit in het oog kon krijgen. Ze kwamen uit de richting van de Divide Ridge en hadden hun paarden aan de ingang van het dorp vastgebonden. Het waren rustige jongens, niet van die braniemakers zoals die van Magnussen. Bovendien hadden ze het heet, hun hemden waren doorweekt van het zweet, hun haar hing in klissen over hun voorhoofd. Dorst was het enige wat ze bewoog. Hoog boven San Ramon zweefden twee arenden, vermoedelijk aan komen vliegen uit Nevada, waar het nog heter moest zijn. Hun rafelige contouren leken een gat uit te sparen in het naar purper neigende blauw van de lucht. Butler greep naar zijn pistool, traag, omdat op dat moment de eeuwigheid leek aangebroken. Zijn maat Jamie haalde al even traag uit om het wapen uit zijn hand te slaan. ‘Godverse lul,’ vloekte Jamie bijna onhoorbaar en op dat moment keerde de marshal zich om, trok razendsnel zijn wapen en vuurde vanuit de heup op Butler. Terwijl Butler, aan zijn schouder getroffen, zijn pistool liet vallen en naar de wond greep, trok Jamie in een reflexbeweging zijn Colt en schoot deze leeg op de marshal. Boven San Ramon trok de eeuwigheid voorbij. In de stad werden deuren open gegooid, klonk geschreeuw van vrouwen. Sanchez en Cohn kwamen uit hun huizen gerend. Webster en Coolidge, die zich nog zo vrolijk over de marshal hadden gemaakt, doken hun huis in om hun geweren te pakken. Jamie stond met zijn armen langs zijn lichaam en keek met openhangende mond van zijn vriend naar de marshal en van de marshal weer naar zijn vriend. Zijn maten trokken hem aan zijn hemd, ‘Kom op, Jamie, wegwezen... ’ Maar Jamie schudde zwijgend zijn hoofd en liet zich onder bedreiging van Webster en Coolidge naar het kantoor van de marshal voeren.
Wat Howard Hauser dacht. Hij had zijn hand op een stapel drilbroeken gelegd en staarde voor zich uit in de richting van de rozeschemerende onderkleding. Hij dacht aan de vrouwen die hij nooit bezeten had. Hij dacht: hoe is het in deze wereld met de gerechtigheid gesteld? Hoewel, | |
[pagina 170]
| |
dat was eigenlijk niet meer dan de verpakking van zijn gedachten. Onder dat glanzende, van kwikken en strikken voorziene oppervlak ging iets heel anders schuil. Zijn overpeinzingen over de gerechtigheid vonden hun oorsprong in het diepe besef dat alles wat waar dan ook geschiedde op een hechte basis van ongerechtigheid gefundeerd was. Hij hoefde, dacht hij, zichzelf maar als voorbeeld te nemen. Zijn bestaan was op de meest wankele premissen gebouwd, een rechtvaardiging viel daar nauwelijks voor te bedenken. In een onpeilbaar moment hadden zich onnaspeurbare processen voltrokken. Het enige wat viel na te gaan was dat een textielhandelaar zich in 1873 in San Ramon had gevestigd. Maar diezelfde textielhandelaar had zich evengoed in een willekeurig ander jaar in een willekeurig andere stad kunnen vestigen, sterker nog, die textielhandelaar had ook wel een veedrijver kunnen zijn, dat had met gerechtigheid allemaal niets te maken. Gerechtigheid, droomde hij, vooronderstelt een zich buiten de mens om voltrekkende logica; alles wat met het toeval samenhangt - en dat is alles waar de mens zelf de hand in heeft - volgt derhalve de wetten van de ongerechtigheid en dat is nauwelijks een opwekkend idee. Van hogerhand te mogen ingrijpen in het lot van anderen, droomde Hauser verder, is misschien wel de grootste rechtvaardiging van dit zo achteloos gegeven leven. Hauser woog wat hij gemist had af tegen wat hem nog te wachten stond als zijn genomen besluit vorm zou krijgen. Hij glimlachte.
Er klonken schoten, eerst één, daarna nog zes opéénvolgende. Hauser schonk er geen aandacht aan. Er klonken wel vaker schoten in een western, als je je daarmee ging bezighouden had je dagwerk. Hauser had andere dingen aan zijn hoofd. In gedachten verzonken schuifelde hij naar zijn woonkamer. Locus irae, locus illa, maar men zag het er niet aan af. Hij liet zich op de canapé zakken, schoof zijn handen tussen zijn knieën en bleef voorovergebogen zittend, naar het patroon van het tapijt staren. De duisternis begon nu snel in te vallen. Hauser kwam traag overeind en ontstak de olielamp. Met zijn blikken mat hij de afstand van de plaats waar hij stond tot aan de, achter zijn woon- en slaapkamer gelegen keuken en hij schatte deze op onoverbrugbaar. ‘Er is nu geconstateerd geworden,’ mompelde hij, ‘dat de dingen zijn zoals ze zijn, en ze aldus bevonden hebbende, moet men constateren er geen raad mee te weten. Er moeten stappen ondernomen worden om de wereld zodanig in te richten dat deze beantwoord aan de eisen van een door god en de mensheid verlaten bewoner en dat ben ik. Ik koester opvattingen, dat is een mooi ding. Maar zolang deze opvattingen van geen enkele invloed zijn op de loop der dingen, kan ik die opvattingen net zo goed niet koesteren.’ Ja, nu wist hij het heel zeker, hij zou naar Sacramento gaan en de heren daar vertellen dat hij de geknipte man was voor de aangeboden betrekking. Teveel jaren had hij versleten tussen keper en katoen; tussen laken en linnen was een leven verstreken dat de moeite niet waard was geleefd te worden. Johnson en vooral Keegan hadden al vermoedens, die mochten niet beschaamd worden. Heel San Ramon zou versteld staan. De opwinding die zijn besluit teweeg zou brengen zou de voorafspiegeling zijn van de dingen die nog te gebeuren stonden. | |
[pagina 171]
| |
Hij liep naar het venster en keek naar de violette strepen in het purper. Dit is een manende lucht, constateerde hij.
Iets over de functie van de lucht in een western. Meer dan in enig ander filmgenre speelt de lucht een functioneel dramatische rol in het verhaal. De lucht, de hemel, het uitspansel is de altijd aanwezige, zij het onbetaalde hoofdrol. Het is zijn functie uitdrukking te geven aan een gevoel van wijdsheid dat doen en laten van de spelers bepaalt. Men kan zich afvragen of een zó ruim bemeten continent als Amerika daar behoefte aan heeft, maar dan miskent men de aard van Amerika. Het continent ligt ingeklemd tussen de Atlantische en de Stille Oceaan en dat is een beperking voor wie bezield is met de verre blik van de oprechte Amerikaan. In het bij uitstek Amerikaanse produkt dat de western is, wordt de afstand gemeten tussen de kijker in zijn bioscoopfauteuil en het land met de ongekende mogelijkheden; dat is een immense afstand omdat hij in alle gevallen over zeeën en continenten heenreikt, de afstand wordt doorgetrokken in dát gedeelte van het beeld dat zich boven de horizon afspeelt en dat in principe oneindig is. Alle menselijk handelen, of dit zich nu in de vlakte, de heuvels, de woestijnen of de canyons afspeelt, wordt geconfronteerd met die grote antagonist: de oneindigheid in ruimte en tijd. Deze geeft enerzijds een onvermijdelijk miniscuul karakter aan alle menselijke daden, anderzijds echter wordt al dit handelen voor de bioscoopbezoeker in het perspectief van een machtige mythologie geplaatst: die van de geavanceerde ruimtevaart. Vergeten wij in dit verband dus de naam van Neil Armstrong en herstellen wij die van Columbus in ere. In werkelijkheid draven de paarden niet over de Sierra Nevada, maar door de geschiedenis; de ruiters zoeken niet hun kleine wraak omdat hun vrouw verkracht of hun veestapel geroofd werd, zij proberen hun lasso om de sterren te slingeren in de hoop in der sterren baan meegesleept te worden naar de onsterfelijkheid. De lucht. In de zwart-wit films nog een gradatie in het grijs die echter al veel te denken geeft. In de oudere kleurenfilms nog van een wat smoezelig blauw, nóg was de techniek niet in staat aan de droom gestalte te geven. Naarmate de kleurenprocédées echter geperfectioneerd werden, groeide het blauw naar een onwerkelijke transparantie die de liefhebber de tranen in de ogen drijft. Zoveel stof, zweet en kruitdamp op de aarde, zoveel niets meer daarboven. Het blauw van Novalis werd uitgevonden in de studio's te Hollywood. Maar, zoals men vanuit het venster van Hauser kan zien, is de lucht tot nog heel wat meer in staat dan tot het uitdrukking geven aan het eeuwigheidsverlangen alleen. Een goede regisseur vertelt in zijn luchten van de innerlijke strijd van zijn spelers. Het is natuurlijk een literaire truc, in werkelijkheid heeft de hemel geen boodschap aan de menselijke roerselen. Het is zelfs een bejaarde truc, bedacht door de goochelaars van de romantiek. Maar omdat de western nu eenmaal een bij uitstek romantisch genre is, is het volkomen legaal er gebruik van te maken. De goede regisseur zal zich deze kans ook niet laten ontgaan en hij zal zeer kwistig zijn met het op het doek smijten van dramatische luchten.
Hauser snoof geringschattend en keerde zijn rug | |
[pagina 172]
| |
naar het raam. Zwaar zijn de woorden, gewijd aan mijn uitzicht, maar wie zal mij verlossen? ‘Oh, for the wings of a dove,’ neuriede hij en liep naar de keuken, wierp wat houtblokken in het fornuis en besloot enige plakken spek uit te bakken. |
|