De Gids. Jaargang 142
(1979)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 103]
| |
J.R. Evenhuis
| |
[pagina 104]
| |
gaten heeft gekregen ‘hoeveel kunst, om niet te zeggen: kunstmatigheid’ deze grote auteur van het Russische land nodig had om zijn opmerkelijke werken voort te brengen. Hij maakt Tolstoj eigenlijk voor een verheven soort onontdekte leugenaar uit. Wat op zichzelf niet zo hoeft te imponeren en waarschijnlijk zelfs meer tegen de moralist Sjestow als criticus van literatuur dan tegen de kunstenaar Tolstoj pleit. Maar het is wel pikant zodra men er de genealogie bijhaalt. Zelden heeft namelijk een grote familie zoveel profijt getrokken van het leugenaarstalent van een van de haren als de familie Tolstoj in Rusland. Alvorens Sjestow gelijk of ongelijk te geven in verband met zijn geboren overtuigingen, die antithese van de verworven overtuigingen, dus eerst iets over de diplomaat Peter Tolstoj, duvelstoejager-op-het-hoogste-niveau van tsaar Peter de Grote, die de familie haar positie en haar fortuin heeft weten te verschaffen. Men spreekt wel eens van die ‘oude’ Russische adellijke families, en vooral Leo Tolstoj heeft veel gedaan om het begrip overal in te burgeren. Een feit is dat zij bijna allemaal parvenu's waren. In ieder geval bracht men al die families in de grootste moeilijkheden als men wilde weten wat nu vóór een heraldisch gesproken zo recent jaar als 1700 zo adellijk aan hen was.
In Europa wordt het dan pas interessant, retrospectief gezien. Maar hier heeft men dan ook het feodalisme gekend. Anders in Rusland. Daar heeft Peter de Grote, zoals zoveel, ook de adel min of meer uit de grond gestampt, en als men goed keek zat er ook meer klei dan zijde aan. Zelfs de napoleontische adel in Frankrijk, misschien de beste tegenhanger van de petrinische in Rusland, was niet zo'n allegaartje. Onder Peter werd men van adel als men nuttig was, als men de tsaar kon helpen een van zijn vele doelen te bereiken. De internationale diplomatie was een van die terreinen en omdat Peter haar zeer onconventioneel opvatte moesten daar natuurlijk ook onconventionele lieden aan te pas komen. Peter Tolstoj, uit een familie die nog niet veel van zich had doen spreken - sommigen denken dat zij niet eens origineel Russisch is -, was een van zijn beste vondsten. De tsaar gebruikte hem voor alles wat link was. In elk geval beschikte Peter Tolstoj over een bijna nare overredingsgave, sterk doortrokken van intimidatie. Zo dacht Peter de Grote, behalve Rusland erg sterk te maken, ook wel even het oude Byzantijnse rijk te kunnen herstellen. Vandaar dat hij met zijn pas uit de grond gestampt leger zo dikwijls in het toen nog Turkse Zuid-Rusland was aan te treffen. Hij wilde er zo snel mogelijk mee naar Konstantinopel, wat wel daaruit blijkt dat de Zwarte Zee nog vrijwel totaal een Turks meer was toen hij al een eerste poging deed om de Balkan binnen te vallen. Dit leidde tot een omgekeerd Stalingrad in barokvorm. Aan de Proeth stootte Peter zwaar zijn hoofd omdat hij zijn verbindingen met het achterland had verwaarloosd en door de Turken als een kwajongen kon worden omsingeld (1711). Het zou er lelijk voor hem hebben uitgezien als dit Stalingrad niet door Turkse veldheren zou zijn gebruikt om zich eens goed te laten spekken. Toen de omsingelden genoeg waardevolle voor werpen in de zakken van de omsingelaars hadden laten verdwijnen, konden zij de lange weg terug inslaan. Het zou overigens nog een goede eeuw duren voordat de Russen zich aan de Zwarte Zee konden inrichten. De verrassing was dus verre van gelukt. Maar wie zat er als Peters gezant in Konstantinopel toen het erom spande en de sultan moest worden overgehaald om Peter maar liever goedschiks het Byzantijnse rijk te laten herstellen? Peter Tolstoj, 's tsaars beste prater en intimideerder. Het hoogtepunt in diens carrière van overreder zou evenwel nog komen. In 1717 zat Peter de Grote met een formidabele kwestie: zijn zoon en troonopvolger, Aleksej, dreigde al zijn werk kapot te maken daar hij uit heel ander hout gesneden was dan zijn vader. Vooral diens mili- | |
[pagina 105]
| |
tarisme stond hem tegen. Hij had zelfs zichzelf verminkt om aan een militaire opleiding te ontkomen. Verder hield hij het met de ‘oppositie’, in dit geval bestaande uit Russen die tot de oude, patriarchale levensstijl, door Peter zo wreed verstoord, wensten terug te keren. De dissident had de opvliegende vader al razend genoeg gemaakt. Maar in 1717 gebeurde er iets nog veel ergers: Aleksej verliet clandestien Rusland en stelde zich onder de bescherming van de keizer in Wenen, wat toen zo ongeveer hetzelfde was als wanneer de opvolger van Brezjnew, even aangenomen dat er zo iemand zou bestaan, naar Amerika zou gaan en daar om asiel zou vragen. Om veiligheidsredenen stopten de Oostenrijkers de emigrant weg op een plaats waarvan zij hoopten dat zij de tsaar niet ter kennis kon worden gebracht. Aleksej verdween naar Napels, hoofdstad van een staat die in een satellietverhouding tot het hof van Wenen stond. Intussen mobiliseerde Peter zijn leger tegen Oostenrijk. Tegelijkertijd liet de tsaar veel dukaten rollen om meer precies aan de weet te komen waar de troonopvolger zich ophield. De verblijfplaats was dan ook snel bekend, en zo zond Peter zijn knapste overreder, Peter Tolstoj, naar Wenen met de opdracht zich coûte que coûte toegang tot Aleksej te verschaffen en hem tot terugkeer naar Rusland over te halen. Het was toen reeds de opzet hem daar ter dood te doen veroordelen, wat Peter Tolstoj wist. Inderdaad slaagde hij erin in Napels Aleksej te spreken te krijgen. Waarbij de Oostenrijkers alle mogelijke voorzorgsmaatregelen troffen dat de tsarenzoon, wiens leven zij wilden beschermen, bij die gelegenheid niet vermoord of gekidnapt werd. Niemand rekende ermee dat Aleksej na zijn contacten met Peter Tolstoj de wens te kennen zou geven met deze naar Rusland terug te reizen. Juist dat gebeurde evenwel. Peter Tolstoj wist zo'n fantasierijke roman van vaderliefde ten beste te geven dat de zoon, die tegenover de Oostenrijkers gezworen had zijn vader nooit meer te willen zien, zonder meer tot terugkeer besloot.
Peter Tolstoj speelde het doortrapte spel zo meesterlijk dat hij niet alleen de tsarenzoon volledig voor zich innam. Hij loodste hem ook zo handig door Italië en Midden-Europa naar Rusland terug dat hij alle autoriteiten verschalkte die, alvorens Aleksej Oostenrijks grondgebied verliet, aanwijzingen hadden om de emigrant nog eens duchtig aan de tand te voelen of hij het wel serieus met zijn besluit meende. Peter Tolstoj liet hen niet aan bod komen, en tegelijk liet hij bij zijn slachtoffer niets doorschemeren over zijn toekomstig lot. Hij ging op de terugreis ook op alle persoonlijke wensen van de troonopvolger in, als om te tonen hoe gemakkelijk het leven in Rusland voor hem zou worden, nu zijn vader zijn fouten tegenover hem had ingezien. Zo wilde Aleksej, nu hij toch in Zuid-Italië was, een omweg maken over Bari om daar de kerk te bezoeken waar het gebeente van St. Nikolaas wordt bewaard. De man die brandde om hem in handen van zijn vader en zijn scherprechter te kunnen deponeren vond het een zeer begrijpelijke wens en ondernam geduldig met zijn slachtoffer de pelgrimage. Voor de rest zorgde hij goed ervoor dat de tsarenzoon genoeg dronken gevoerd werd om niet meer te beseffen wat er eigenlijk met hem aan de hand was. Volkomen euforisch ging de arme man de Russische grens over nadat Peter Tolstoj de laatste Oostenrijkers van zich af had weten te schudden die de zaak (terecht) niet helemaal vertrouwden. Maar er viel niets meer aan te doen sinds zij de fout hadden begaan hem bij de tsarenzoon toe te laten en deze aan de gevaarlijke overredingskunsten van de voorvader van de romancier Leo Tolstoj over te leveren.
De familie Tolstoj is in Rusland dus niet op zo'n prettige wijze zo hoog gestegen dat de schrijver in het midden van de negentiende eeuw zijn vooroudertrots, in het bijzonder sterk tot uitdrukking gekomen in de grote roman Oorlog | |
[pagina 106]
| |
en Vrede, in moraal van boven kon ommunten. Dit klopt natuurlijk totaal niet met het beeld dat men zich intussen van hem heeft gevormd: die van een bijna fanatiek in de toekomst kijkend man. Maar hij was een zeer gecompliceerde figuur en nog Tsjechow heeft zich bij diverse gelegenheden zeer verbaasd over zijn eigenlijke voorkeuren. Zo bij voorbeeld toen hij hoorde dat Tolstoj bijzonder veel ophad met zijn verhaal Doesjetska (Lieveling) waarin hij de draak had gestoken met Russische vrouwen die het haar echtgenoten slaafs naar de zin maken. Tolstoj noemde het een ‘parel van de Russische literatuur’ maar het merkwaardige was dat de humoristische kern hem volledig was ontgaan. Wat Tolstoj mooi aan dat vrouwtje vond was precies wat Tsjechow er niet meer aan accepteerde: de belachelijke onderworpenheid. Tolstoj zag integendeel een ‘heilige’ in het geval. Zijn ware voorkeur ging uit naar vrouwentypen die bereid waren alle mogelijke vernederingen te ondergaan. Vrijheid en verzet waren, wat vrouwen aangaat, onacceptabele dingen in zijn ogen. Anna Karenina had, zoals bekend, ook niet de sympathie van haar schepper. Tolstoj kon in dit opzicht niet verder van zijn tijd afstaan. Onderworpenheid was een kwaliteit die de vrouw uithief boven de wereld van de mannen die zo dikwijls haar pijnigers waren. Tsjechow stelde pijnigen en gepijnigd worden in een heel andere relatie tot elkaar. Wie gepijnigd wordt, is daaraan vaak zelf schuld omdat hij (of zij) niet de kracht opbrengt om zich ertegen te verzetten. Niemand die dat beter heeft gezien dan Leo Sjestow. Daarom rekent hij Tolstoj tot een oude, ‘duizendjarige’ periode van ‘rede en geweten’ waarin de menselijke verwachtingen minder door de menselijke ervaringen werden bepaald dan die ervaringen door de verwachtingen. Maar nu begint een nieuwe periode, zegt hij, die van de psychologie, en Dostojewski was in Rusland de eerste om haar te ontdekken. Alleen hebben de mensen de grootste moeite de beide zaken als antagonistisch te zien. De meesten denken, geloven nog steeds in de oude hiërarchie waarin de psychologie een ondergeschikte positie inneemt. Haar functie is slechts te rapporteren wat er in de menselijke ziel omgaat. Maar rede en geweten, die beslissen wat er wel en wat er niet mag zijn, blijven de hoogste wetgevers, ook voor figuren die verder grote psychologen zijn. Zo heeft bij voorbeeld Tolstoj in zijn boeken zonder ophouden ons geloof in de legitieme aanspraken van allerlei soorten van absolute waarheden ondermijnd, minstens zo sterk als Dostojewski. Maar dan gaat hij toch door rede en geweten boven alles te prijzen. Hij heeft een speciale manier die woorden uit te drukken op een toon die elke twijfel aan hun heiligheid en onschendbaarheid schandelijk blasfemisch maakt. Wat dit betreft kon Dostojewski niet aan hem tippen (Leo Sjestow, Dostojewksi en Nietzsche, 1903).
Ik heb de Tolstojs en Aksakows nooit goed kunnen begrijpen, schreef Mandelstam. Zij zijn zo verliefd op hun familiearchieven. Mijn herinnering bestaat niet uit liefde maar uit vijandschap. Wat Tolstoj betreft doelde hij natuurlijk op Oorlog en Vrede. De familietrilogie over de Bagrows (= Aksakows), van de hand van Sergej T. Aksakow (1791-1859), de vader van de bekende slawofielen Iwan en Konstantijn, is in het Westen nauwelijks doorgedrongen maar had in het negentiende eeuwse Rusland ongeveer dezelfde plaats als de Camera Obscura bij ons. Verschenen in de jaren vijftig, stond zij Tolstoj duidelijk voor de geest toen hij zich aan de compositie van zijn eigen, nogal nostalgische roman zette. Tussen het eerste, verreweg beste deel van Aksakow's trilogie (Semejnaja chronika [Familiekroniek], 1856) en het begin van de publikatie van Oorlog en Vrede (1865) in het tijdschrift Roesski Westnik lagen slechts negen jaar. Mandelstam vond het allemaal maar niets. ‘Voor een intellectueel van middelmatige afkomst heeft herinnering geen nut. Zijn biografie bestaat uit de boeken die hij gelezen heeft. Wat wil dat zeggen: mijn familie? Wij hebben ge- | |
[pagina 107]
| |
leerd om te spreken en zij heeft ons slechts het stotteren weten mee te geven.’ Het klinkt stevig en er kan ook wel weinig twijfel aan bestaan dat de positie van Mandelstam in de twintigste eeuwse literatuur, voorzover schrijvers daarin de eigen familie ter sprake brengen, in alle toonaarden is herhaald. Maar iemand heeft nu eenmaal een interessante familieachtergrond of hij heeft er geen, en vooral een Russische schrijver die erover beschikt zal het gegeven niet zo gemakkelijk verwerpen. De geschiedenis is in Rusland calamiteuzer verlopen dan in andere landen en jeugdherinneringen hebben er dus niet slechts een proustiaanse flavour en luxe. Zij vormen vaak het enige middel om het zelfbewustzijn te versterken.
Zeer duidelijk was dat bij de emigrant Wladimir Nabokow die zich zeker niet minder dan de Tolstojs en de Aksakows om zijn familiearchief heeft bekommerd, ja zijn eigen genealogie serieuzer nam dan een van deze beiden. Hij is er zelfs in geslaagd een Frans spreekwoord, dat negatief is, een zeer positieve klank te geven. ‘Grattez le Russe et vous trouverez le Tartare’ dit was voor Nabokow meer een genealogische taak dan een belediging, hem als Rus aangedaan. Hij wilde met alle geweld van een (waarschijnlijk mythische) Tartaarse vorst uit de veertiende eeuw, genaamd Nabok-Murza, afstammen (Speak, Memory, 1967, p. 51-52). Nu nog beweegt zijn zoon Dmitri hemel en aarde om te suggereren dat die afstamming vaststaat, hoewel alle pogingen, door de familie reeds vóór 1917 ondernomen om dit door de hoogste Russische heraldische instantie te doen vastleggen, op niets zijn uitgelopen. Is men trots op zijn voorouders, dan leidt dat gemakkelijk tot zulke neigingen. De manier waarop Nabokow zijn lezers in deze affaire heeft betrokken, was overigens zo onderhoudend dat zij iets gemist zouden hebben zonder deze idiosyncrasie. In een recent nummer van de Nouvelle Revue Française staat een essay van Roger Judrin waarin hij het heeft over de toenemende gewoonte tussen ons en wat hij onze ‘voorgangers’ noemt, dat wil zeggen het voorgeslacht, geweldige verschillen te markeren. Het blijkt een van die terreinen te zijn waar de gedachte van de vooruitgang, elders nogal ontgoocheld, nog onbekommerde triomfen viert. Die voorgangers mogen bijna in niets meer op ons lijken. Doen zij het toch, dan wordt dat bijna als een nederlaag beschouwd. Dus krijgen zij weer van het een of ander de schuld en wordt hun beeld verder vertrapt, zo meedogenloos dat ons eigen nageslacht zich waarschijnlijk terecht zal gaan afvragen hoe we, gezien die omgang met weerlozen, feitelijk met elkaar zijn omgegaan, en speciaal met onze bejaarden. Het minste wat men kan zeggen is dat we ons veelgeroemde sociaal gevoel zeker niet tot de doden uitbreiden, veel minder dan vorige generaties dat hebben gedaan. ‘Nous aimons à parler d'eux comme Darwin parlait des singes’, zegt Judrin. Met andere woorden we houden onszelf pas voor ware mensen. Onze voorouders deden slechts geslaagde pogingen daartoe. Inmiddels valt niet te ontkennen dat er langzaamaan een kentering is ingetreden. Een zeker heimwee naar de wijze waarop onze voorouders (nog) konden leven breekt zich baan. Evenwel op voorwaarde dat het eigentijdse superioriteitsbesef niet principieel wordt aangetast. Hoe dat zij, die voorouders mogen ons nog iets te zeggen hebben. Maar zij blijven apen. Zo niet direct boze, dan toch wel belachelijke apen die men zijn kinderen in een historische dierentuin kan laten zien. In de negentiende eeuw heerste meer vooruitgangsgeloof dan nu. Het merkwaardige was echter dat de voorouders daar toen niet in de eerste plaats de dupe van werden. Ja, die negentiende eeuw had bijzonder veel respect voor wat de voorgangers gepresteerd hadden en dat vond onder andere zijn uitdrukking in ‘opbouwende’ historische romans. Wij kennen het genre nog, maar thans overwegen er de slopers, de spotters | |
[pagina 108]
| |
en de relativisten. Des te merkwaardiger dat er althans nog een zo'n opbouwende negentiende eeuwse historische roman is die sinds meer dan honderd jaar nog niet veel van haar waarde schijnt te hebben ingeboet: Tolstoj's Oorlog en Vrede. Tolstoj hield het ‘stotteren’ dat zijn familie hem had bijgebracht voor zeer belangrijk. En zijn lezers moeten er ook zo over hebben gedacht. Oorlog en Vrede is dus een frappant geval. Misschien het enige voorbeeld van een roman die nog steeds voor een meesterwerk wordt gehouden, hoewel de auteur zich niet tegen zijn familie afgezet heeft. Terwijl de meeste andere grote romans van de laatste honderd jaar min of meer van de tegenstelling leven en daarin meestal een hoofdfiguur wordt geschetst die zich, soms uitermate heroïsch, van het oude en vertrouwde weet los te maken om zijn plaats te vinden (of niet te vinden) als kunstenaar dan wel aanhanger van een moderne sociale en politieke beweging.
Wladimir Nabokow zag zijn literaire taak niet op het terrein van de ideeën - die hem allemaal gestolen konden worden -, maar verlustigde zich in een spel met minstens dubbelzinnige woorden en zinnen dat men, als men wil, ook nihilistisch kan uitleggen, vooral als men het nodig vindt dat van iets altijd een ‘duidelijke’ idee moet overblijven. Hij bedreef literatuur als een soort sport, en zoals men weet staan ook daar twee opvattingen lijnrecht tegenover elkaar. Voor de een heet sport minstens ‘gezond’ (mens sana in corpore sano) te zijn. Dat is al zo'n utilitair gezichtspunt dat de mensen die zoiets verkondigen waarschijnlijk rechtstreeks verantwoordelijk zijn voor de beroepssport. Anderen vragen zich noch bij hun sport noch bij hun literatuur af wat daar nu gezond of ongezond aan moet zijn. En daartoe behoorde Nabokow's ‘sportieve’ literatuur. Het had waarschijnlijk met een zeker begrip van iets elegants te doen. Mensen met ideeën hebben mensen voor wie slechts elegantie een rol speelt meestal gehaat als de pest. En dat kan men ook wel begrijpen want in elke elegantie pleegt een grote portie cultureel nihilisme verborgen te zitten. Daarom zijn elegante tijden - men denke aan de achttiende eeuw - meestal nogal verlichte tijden. Men werpt daarin liever met ‘schone’ schijn dan met allesoplossende ideeën bruggen over het menselijk bestaan. Nog een wonder dat Nabokow in Nederland een paar lezers heeft gevonden. Het zal wel een misverstand zijn. Nee, dan was Tolstoj een heel ander geval. Ideeën en nog eens ideeën. Maar ook Tolstoj had een interessante familieachtergrond en dacht er niet aan zich die te laten ontnemen. Het is bekend dat Tolstoj in plaats van Oorlog en Vrede, zoals het na 1865 uitkwam, eerst een roman had willen schrijven die de vorm van een trilogie over drie belangrijke jaren van de Russische geschiedenis (1812, Napoleon in Rusland, 1825, Dekabristenopstand, en 1856, einde van de Krimoorlog) had. In het eerste deel was de ereplaats ingeruimd aan vorst N.S. Wolchonski - zo noemde Tolstoj in die oorspronkelijke versie van zijn roman (1863) nog zonder enig ‘vervreemdingseffect’ de Bolkonski's -, waarin hij zijn grootvader van moederskant, van precies dezelfde naam en voornamen (Nikolaj Sergejewitsj), portretteerde. Wat voor een grote laudator temporis acti Tolstoj nog in 1863, twee jaar na de lijfeigenenemancipatie, was, moge blijken uit de volgende, later verdwenen passus: ‘Hoe ongaarne ik de lezer ook uit zijn humeur wil brengen, moet ik toch onmiddellijk daarop opmerkzaam maken dat vorst Wolchonski geen boosdoener was, niemand met de zweep doodsloeg, geen vrouwen opsloot, zich niet overat, geen serails had, maar een verstandig, gecultiveerd en uitermate fatsoenlijk man was waarvoor niemand zich tegenwoordig hoeft te schamen als hij hem bij de mensen zou willen introduceren.’ In dezelfde versie kondigt Tolstoj aan dat | |
[pagina 109]
| |
men in zijn roman niet veel over niet-aristocratische figuren te lezen zal krijgen. Hij komt er zonder meer voor uit dat hij zulke mensen even slecht begrijpt als een koe of een paard. Vooral lijken zij hem eigenschappen te hebben (maatschappelijke nijd, egoïsme, materialisme) die hen te vaal maken voor een roman. ‘Ik ben geen kleinburger en evenals Poesjkin dat gedaan heeft geef ik vrijmoedig toe dat ik naar afstamming, gewoonten en maatschappelijke positie een aristocraat ben.’ Zij die niet van dergelijke mensen houden kunnen dus beter de lectuur meteen stopzetten, aldus de zelfbewuste auteur nog in 1863. En wat het verleden betreft: ‘Met alle respect voor de 19e februari (op die datum hield de lijfeigenschap op), maar de boeren werkten vóór die tijd met vreugde en met goede paarden en maakten de indruk welvarender te zijn dan thans.’ Dit had te maken met een zekere schrik die Tolstoj om zijn hart was geslagen toen hij de problemen van de opheffing van de lijfeigenschap, die hij in theorie had toegejuicht, in de praktijk te aanschouwen kreeg. Letterlijk, want hij had zich vrijwillig opgegeven om een groot deel van zijn tijd te wijden aan de administratieve toepassing van deze superproclamatie van de tsaar die voor het toenmalige ambtenarenapparaat een veel te grote uitdaging betekende. De ervaringen die hij daarbij opdeed, hadden hem vrijwel wanhopig gemaakt. De opheffing van de lijfeigenschap was zo mooi geweest toen zij nog in het verschiet lag. Maar nu zij er was, leek zij wel de ondergang van Rusland. Het had een ingrijpende invloed op de conceptie van Oorlog en Vrede. De oorspronkelijke gedachte om zijn werk tot in zijn eigen tijd te laten reiken, werd radicaal opgegeven. Tolstoj voelde zich in zijn eigen tijd eensklaps niet meer thuis. Een groot heimwee naar het verleden, vooral naar het verleden van zijn eigen familie, beving hem en hij wilde daar ook uiting aan geven. De schrijver Tolstoj vluchtte in de graaf Tolstoj. Nu zijn wel al deze geciteerde zinsneden later uit de roman zoals hij in druk verscheen geweerd, maar zij zijn zeer karakteristiek. Het zou dus een wonder zijn geweest als het creatieve ‘democratiseringsproces’ waaraan de auteur Tolstoj zichzelf tussen 1863 en 1865 onderwierp, puntgaaf zou zijn verlopen. Daarvan was dan ook geen sprake. Maar het merkwaardige is dat in en na 1865 eerst vrijwel geen Rus hem de penetrant aristocratische instelling heeft verweten.
Isaiah Berlin heeft, in een beroemd geworden studie uit de jaren '50, de paradox van Tolstoj, aan de ene kant zo nihilistisch en aan de andere kant zo conservatief, samengevat in het beeld van de vos en de egel, al door de vroeg-Griekse dichter Archilochus gebruikt. De vos weet alles. Hij laat zich door niemand in de luren leggen. De egel weet slechts één groot ding, namelijk hoe zich te verweren tegen alles wat er van de buitenwereld op hem toekomt. Zo toonde Tolstoj als kunstenaar begrip voor alles wat er in de wereld van zijn tijd te koop was. Hij mengde zich in alle belangrijke discussies. En hoe gecompliceerder de dingen werden hoe liever hij het had. Hij ging radicaal op de uiterste consequenties van een redenering af, en was er iets fout aan dan liet hij dat aan de een of andere door hem gecreëerde romanfiguur overduidelijk zien. In de Kreutzer-sonate wordt het huwelijk ad absurdum gevoerd op een wijze die niet verwoestender kan zijn. De vos knaagt aan alle waarheden en waarden die de mensen lief zijn geworden. Maar dan blijkt juist Tolstoj zich niet thuis te voelen op zijn eigen verschroeide aarde. Hij wil terug naar een eenvoudig levensprincipe dat alles verklaart en waarbij men gezond kan leven. En daarvoor gebruikt hij dan zijn beruchte simplificerende moraal waarmee hij, als een egel, meer prikt dan overtuigt. Deze is vaak even benepen, kinderachtig, illusoir als zijn door die moraal niet gebonden visie op de realiteit ruim, volwassen en zonder zelfbedrog is. ‘In zijn persoon’, zegt Sjestow in Dostojewski | |
[pagina 110]
| |
en Nietzsche, ‘hebben we het unieke voorbeeld van een genie dat met alle geweld naar middelmatigheid streeft, zelf een mediocriteit wil worden.’ De laat-negentiende eeuwse conservatieve Russische schrijver Konstantin Leontjew (1831-1891) heeft Tolstoj om die reden trouwens de grootste lof toegezwaaid. Hij had slechts één bezwaar: graaf Tolstoj had nòg meer dienen te lijken op de door hem beschreven graaf Wronski, en wel om goede patriottische motieven. ‘In onze verwarde tijden, aldus Leontjew in 1890 in een studie over Tolstoj's romans, zijn de Wronski's voor ons veel nuttiger dan de grote romanschrijvers. Zonder Tolstojs kan een groot volk lang leven maar zonder Wronski's zouden we niet eens een halve eeuw kunnen leven.’ Leontjew bevestigt e contrario dus volledig Sjestows visie op Tolstoj, en dat is een hoogst merkwaardige zaak. Die er dan ook bijzonder lang over heeft gedaan om min of meer tot de westelijke lezers van Tolstoj's romans door te dringen. Men moest blijkbaar een Rus zijn om zoiets behoorlijk aan te voelen.
Men zou zijn plaats in de Russische literatuur kunnen vergelijken met die van de beroemde Rostoptsjin in de Russische geschiedenis. Rostoptsjin, de gouverneur van Moskou die in 1812 zijn eigen stad in de brand liet steken opdat Napoleon er zo weinig mogelijk van zijn gading zou vinden, was een typische representant van het oude Rusland. Maar zijn daad bewijst dat men zich gemakkelijk op dergelijke ‘conservatieven’ kan verkijken. Zijn de omstandigheden ernaar, dan kunnen zij iedereen een les in verschroeide aarde geven. Het leven en het werk van Tolstoj zou men ook als zo'n brand van Moskou kunnen beschouwen, ten uitvoer gebracht door een man die in laatste instantie verkeerd zou worden beoordeeld als men alleen zou letten op wat hij verschroeide. Het was, net als bij Rostoptsjin, meer een tactiek om de tegenstander in moeilijkheden te brengen. Voor de rest geloofde hij even oprecht in de specifieke rol die een graaf Tolstoj in de wereld heeft te vervullen, als Rostoptsjin geen ogenblik twijfelde dat de stad die hij in brand stak ‘heilig’ was. Tolstoj laat zijn grote roman, tegen alle aanvankelijke plannen in, al met het jaar 1820 eindigen. Hij heeft zich niet aan de Dekabristenopstand gewaagd, en daar was zeker een goede reden voor. Want daarná had de Epiloog van Oorlog en Vrede niet meer zo kunnen uitvallen als hij is. Die opstand werd gemaakt door Pierres die aan hun Natasjas niet meer genoeg hadden, Pierres die onrustig waren gebleven. Toen Rostoptsjin de opstand op zijn sterfuur werd gemeld, zei hij: Tot op heden heb ik gehoord van schoenlappers die heren wilden worden. Het gaat dus nu omgekeerd. De heren waren uit de rol gevallen die de voorwaarde voor die beroemde Epiloog van Oorlog en Vrede vormt waarin ons een Rusland wordt getoond dat na de invasie van Napoleon weer volkomen intact lijkt, ja waarin een pastorale wordt opgevoerd. De roman stimuleert in zoverre tot een vergelijking met de Pastorale van Beethoven. Eerst worden alle instrumenten gebruikt om een vreselijk onweer in de Russische maatschappij te suggereren. Vervolgens worden de tonen gedempt en treedt een algeheel herstel van een vrijwel bucolische atmosfeer in. En de lezers volgen Tolstoj daarin volgaarne want ook hij is een groot meester van de meeslepende symfonie. Elizabeth Gunn heeft zich erover verbaasd hoe vaak men Oorlog en Vrede kan herlezen ‘without the slightest impulse to analyse’. Een vreemde betovering doet haar werk. En het is geen angstige maar hoogst euforische betovering. Men merkt nauwelijks dat er in de roman ook oorlogen aan ons voorbijtrekken, zegt zij, en ook als ik het in dit opzicht niet helemaal met haar eens ben, er valt te begrijpen wat zij bedoelt. Tolstoj doet alles om ook het element oorlog in laatste instantie in het element vrede te laten | |
[pagina 111]
| |
opgaan. In feite neemt hij die oorlog niet zo serieus, ook als er massa's mensen in omkomen. En de lezer is wederom geneigd hem te volgen, te meer daar hij tussen alles door een zeer aparte ‘oorlogsfilosofie’ van een hoogst fatalistisch karakter aan ons weet te slijten waar we, als we eenmaal in de betovering zitten, niet veel op terughebben. Toch gaat zij in tegen alles wat wij meer empirisch over het verschijnsel menen te weten. Bewondering voor de andere kwaliteiten van de romans van Tolstoj maakt het de mensen nog steeds moeilijk toe te geven dat zij ergens toch wel zeer gestoord worden door een vreemd manco. Waar hij kan verdedigt, ja verheerlijkt Tolstoj de ignorantie als de beste manier om zich in de wereld thuis te voelen. Bij hem persoonlijk mag het dan nogal een ‘docta ignorantia’ geweest zijn, een Rus is feitelijk pas bewonderenswaardig als hij niet al te veel weet. Vooral in Oorlog en Vrede komt deze filosofie over zijn eigen volk zeer nadrukkelijk om de hoek kijken. In theoretische uitweidingen niet alleen maar meer nog in de figuren waaraan zij wordt geëxemplificeerd. De roman behelst een heiligverklaring van enerzijds analfabeten zoals de brave Platon Karatejew, die Pierre blijkbaar de sleutel geeft voor het beste begrip van alle onverklaarbare dingen die om hem heen gebeuren, en anderzijds lieden die het alfabet slechts op de meest platvloerse en nuttige gegevens toepassen, zoals Nikolaj Rostow.
Sjestow heeft, zeker niet ten onrechte, de hele ‘boodschap’ van de beroemde Epiloog van Oorlog en Vrede eens in een paar stoute woorden samengevat. ‘Ik buig voor Rostow, maar niet voor Poesjkin of Shakespeare, en ik verklaar dat openlijk voor iedereen.’ Tolstoj zegt trouwens zelf ergens waarom een Rus zo'n mooie, ‘zelfverzekerde’ indruk kan maken. ‘Hij weet niets en wenst ook niets te weten daar hij toch niet gelooft dat dit ergens toe dient.’ Bailey, pertinent gestoord door het cliché van deze en andere grote Russische romans van de negentiende eeuw, trekt er een vervaarlijke maar onontkoombare conclusie uit. Onder allen die analfabetische boeren voor hun doeleinden geexploiteerd hebben, waren zij die dat materieel deden waarschijnlijk niet eens de ergsten. Erger waren de geestelijke exploitanten van wat zij als een benijdenswaardige innerlijke substantie van die nog ‘hele’ wezens zagen. ‘The supreme aristocratic rapacity, the last word in class greed, could be said to be that of Tolstoy's heroes in taking from the peasant the faith they need - and then disposing of him, as Karateev is disposed of at the end of War and Peace.’Ga naar voetnoot*
Intussen gingen in de loop van de negentiende eeuw ook in Rusland de Middeleeuwen ten einde, met als resultaat dat de boeren steeds minder die taak konden verrichten. En ten slotte, in 1917, waren het vooral de Karatejews die de bolsjewiki aan de macht hielpen. |