De Gids. Jaargang 142
(1979)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| |
Jacques Kruithof
| |
[pagina 40]
| |
1
op hun paasbest uitgemonsterd,
maar ontdaan, de rit nog in
hun botten, staan schoor-
voetend de gasten op
de drempel.
zonder geestdrift, die met
blauw bloed iets bleker
om de neus - zo juist
luidde de bel, hier
is dus het feest.
iets in het zwart gekleed
doet open, men griezelt,
het buigt, gaat in
schaars licht voor
(de garderobe: zonder
hemd wordt men
hier opgedist),
en krijtwit, strak turend
in de gangen volgen de gasten;
ze weten zich geen raad
op het menu.
in de deur-
opening (dit is
de feestzaal, sist het,
hier zal men u serveren)
staat al vast:
een bedorven avond.
| |
[pagina 41]
| |
2
geen naam wordt afgeroepen,
geen hand geschud.
wie hier binnentreedt,
verdraagt het daglicht niet:
geen nood, ook de gastheer
schuwt het.
zo kil verwelkomd
tussen molm en molsla,
moeten de gasten maar zien
zich te vermaken.
een hangt de beest uit,
twee wordt lazarus
maar kan niet opstaan,
drie wil over de nek
maar vindt hem niet,
alleman even schijterig
voor het souper,
voor het hoofdgerecht.
ze grijpen naar de kruik, breken
het ijs, beginnen palavers
over iets wat hen koud laat.
in een hoek kletst een kleurloos
groen scharminkel honderduit
over tafels en de willekeur
van woorden -
het valt niet in goede aarde,
al luistert men ademloos
en haast geanimeerd.
twee tafels verder heft
een exquis kadaver
het glas op
een jong en nog bloed-
mooi dier dat lacht naar
een ander en hem tussen
de ribben stoot,
en aller ogen tot zich trekt,
maar die zijn al gesloten, en
niemand ziet hoe smakelijk zij is.
| |
[pagina 42]
| |
3
alleen de bijna blinde mol,
die geen mens lust,
verzot op wat scharrelt
in aas en aldus voedzaam
wordt, de worm vooral
die geen mens versmaadt,
en die zijn schattige roze
handjes van aarde in en op
zijn bast ontdoen,
alleen deze gladjanus
in zijn sombere pels,
die doodgemoedereerd
zijn gang gaat, een
uiterst klein verschil
maakt in het aard-
oppervlak, waaronder hij
elk leven mijdt
(zelfs de medemol kan hem wat),
alleen de bijna blinde mol,
die aan feesten het land heeft,
ook aan het zijne,
ziet haar mollige vormen,
en hoe zijn wormen haar
kwijlend betasten -
alle vlees is als gras,
in zijn ogen.
| |
[pagina 43]
| |
4
uren verstrijken, en van
de gastheer geen teken
dan het personeel
dat zich verkneukelt
en vrijpostig wordt.
het vult de glazen bij,
kietelt de lendenen,
blaast in de oren,
kijkt de ogen uit.
eerst zover heen krijgt men
in de gaten: men is gast
om te verteren, om
in de smaak te vallen;
dit feest is een souper -
met zoveel gangen als er
ongenood verschijnen,
met zoveel gasten als
genuttigd kunnen worden.
5
tussen aarde en drek
verdwijnt de vorm
en de eetlust,
wordt de feestganger
feestvarken,
wordt de eter
spijs.
een enkel bot blijft
op de schotels achter
(een schedel waar een
tong in zat, die zingen
kon, en goede morgen zeggen),
| |
[pagina 44]
| |
een ander bot beklijft
en stemt de wormen zachter
(een schaambeen dat
ervan gelust heeft,
's nachts).
zo verzandt het feest,
maar iedereen blijft slapen:
dat lost alles op,
dat strooit zand in de ogen,
dat maakt korte metten
met wat overblijft.
Epiloog
hij was er wel, de mol,
tersluiks en fronsend
toeziend hoe zijn gasten
bij beetjes humus werden.
maar hij eet niet voor zijn beurt,
laat zijn ogen niet groter worden
dan zijn maag-darm-kanaal:
hij heeft te weinig zicht
om zich veel te verbeelden;
zelfs jong gestorven past
geen mens op zijn bord.
hij gaat aan tafel als
de gasten porties, wormen
zijn geworden, op maat voor
zijn snuit, en voorgekauwd.
hij kruipt waar het bloed
niet gaan kan, hij neemt
de tijd voor zijn maal -
maar hij wàs er wel, de mol,
en zeer in zijn humeur.
|
|