De Gids. Jaargang 142
(1979)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |
A.L. Constandse
| |
Enkeling en geschiedenisAls men zich nu afvraagt welk aandeel de enkeling heeft aan het proces van de geschiedenis wordt de zaak ingewikkelder. De orthodoxe voorstanders van het historisch materialisme zien die rol tamelijk passief en als een weerklank op maatschappelijke verhoudingen. In het marxistische socialisme heeft die dogmatiek twee aspecten gehad. Het ene was dat de functie van de menselijke wil ernstig werd onderschat, en dat ieders individuele verantwoordelijkheid werd verminderd. Er was sprake van het geloof dat noodzakelijk, en onafhankelijk van ieders eigen wil, het socialisme moest komen door de anonieme ontwikkeling van de sociale verhoudingen. Aan de andere kant was dit geloof natuurlijk ook een steun, een vorm van vertrouwen in de toekomst. Ook christenen konden dit koesteren. Het merkwaardige is echter dat niet alleen in christelijke en burgerlijke, maar ook in socialistische bewegingen de rol van de voorganger, de pionier, de leider heel sterk op de voorgrond is gesteld. Zozeer wordt de historie vastgehecht aan personen, dat men daarin een verloochening zou kunnen zien van de naamloosheid van de geschiedenis. Bij ons zeggen namen als die van Abraham Kuyper, van Domela Nieuwenhuis of van Vliegen, Schaper en Troelstra veel meer dan programma's. Ze hebben hun herinneringen geschreven en die worden beschouwd als de ruggegraat van de kennis der historie van de arbeidersbeweging. We laten nu terzijde hoeveel meer dat geldt voor figuren als Lenin, Mao Tse-toeng, Fidel Castro... en vult u zelf de serie maar aan. Nu weten we wel dat de geschiedenis tot stand komt door een wisselwerking van mensen en omstandigheden. Geen van de genoemde enkelingen heeft bereikt wat hij had willen realiseren. Aan de andere kant moet men zich afvragen hoeveel gunstige omstandigheden ongebruikt zijn gebleven door het ontbreken van de juiste mensen. Men kent het toneelstuk van Piran- | |
[pagina 33]
| |
dello: Zes personnages op zoek naar een schrijver. Ze kunnen hun rol niet spelen omdat het stuk niet klaar is. En zo falen duizenden goede bedoelingen. Maar het omgekeerde is even waar: het stuk ligt klaar om gespeeld te worden, maar de acteurs ontbreken. Met andere woorden: het bewustzijn en de wil vervullen een zeer grote rol. En zo'n bewustwording en die wil openbaren zich in een persoonlijkheid.
Vandaar dus dat de talloze verzamelaars van biografieën en autobiografieën zulke lectuur lezen als romans, en dat bij hun leven vele politici al romanfiguren zijn. De belangstelling voor hun persoon, hun vrouwen en kinderen, hun leed en vreugde, is zo groot, dat hun privé-leven in boeken, tijdschriften en kranten steeds breder wordt uitgemeten. Als daarvan meer bekend wordt kan iemands verleden - men denke aan Aantjes - hem noodlottig worden. Of zelfs een echtscheiding, die aan een minister al eens zijn functie heeft gekost. Men kan zich afvragen of dit rechtvaardig is. Of de heer Aantjes minder kansen op reclassering moest hebben dan een gewone veroordeelde. Maar dan vergeet men toch iets. De hier genoemde, min of meer historische personen zijn ook vertegenwoordigers van collectiviteiten, al hun woorden en handelingen worden door het gewicht ervan vermenigvuldigd. En dat is het verschil tussen de gewone roman en de biografie: de betekenis daarvan is loodzwaar in vergelijking met die van een familieroman. Als Winston Churchill geen Brits premier zou zijn geweest in de tweede wereldoorlog zouden zijn denkbeelden, woorden en daden nog wel stof hebben kunnen zijn voor een biografie, maar die zou nooit de aandacht hebben getrokken van de werken die nu over hem zijn verschenen. Wat Churchill aangaat vond ik trouwens een verstandige opmerking in een boek over hem, dat niet veel om het lijf heeft, al is het geschreven door zijn lijfarts, Lord Moran: De onbekende Churchill. De auteur heeft echter wel goed door dat Churchill een rol speelde, met zijn sigaar, zijn V-teken, zijn onhebbelijkheden. Hij was autoritair, omdat hij vond dat zulks paste bij een oorlogsleider. Terecht zegt Moran dat Churchill een type werd, een beeld, een legende. Hij had een enorme dunk van zichzelf als symbool, hij werd narcistisch. Moran zegt terecht: ‘De rol die hij speelde zou voor hem geschreven kunnen zijn. Hij stond boven de wet.’ | |
ImagoEr treedt nu echter ook een ander element naar voren. Zo'n persoonlijkheid krijgt onherroepelijk een imago, een bepaalde verschijningsvorm. Dat heeft hij of zij gemeen met belangrijke auteurs, die ook - evenals politici - geleidelijk opvallen, of met acteurs (men denke aan Ko van Dijk) die niet minder gezocht zijn als helden van de privé-rubrieken dan politici. En opvallend is nu dat zij zelf ook dat imago willen kweken, werken aan de manier waarop ze gezien willen worden. Dat is in de politiek vrij logisch, want leiders vertegenwoordigen daar een partij of beweging. Maar we doen niets af aan de betekenis van onze belangrijke schrijvers als we zeggen dat ze in hun werk onverbloemd een deel van hun eigen leven hebben gereproduceerd, zij het niet - of niet altijd - rechtstreeks. Wat weten we ontzaglijk veel van Jan Wolkers in Oegstgeest, van Harry Mulisch in Haarlem, van Vestdijk in Harlingen... enzovoort. Het autobiografisch element is juist bij schrijvers van betekenis aanzienlijk, ook als ze alleen over anderen schijnen te schrijven. Flaubert bij voorbeeld, die ten onrechte als een objectieve realist is beschouwd, heeft deze pantheïstische woorden gesproken: ‘De romanschrijver is in zijn boeken als God in zijn werk: nergens zichtbaar, maar overal aanwezig.’ Maar... wat is imago? Wat komt dan tot uiting in de biografie of de autobiografie? De wil om op een bepaalde manier te verschijnen, dat zagen we, maar dat is juist het scheppende element. Er is een opmerking van de Spaanse schrijver Miguel de Unamuno, ontleend overigens aan een Engelse psycholoog. Hij onder- | |
[pagina 34]
| |
scheidt in één mens drie personen, echt: ‘personae’, verschijningsvormen. Ten eerste zoals hij is, maar zoals niemand hem kent, zoals hij waarschijnlijk ook zichzelf niet kent. Ten tweede zoals hij verschijnen wil (en dat is voor hem het belangrijkste), ten derde zoals anderen hem zien, en dat is voor zijn lot misschien beslissend. De onbekende aspecten van een auteur of een politicus zijn vaak voor de historie onbelangrijk. Er is een gezegde: ‘Niemand is groot voor zijn kamerdienaar.’ Maar dat is het oordeel van de dienaar, die niet buiten de kamer komt. Historisch is het imago het gewichtigst. Men denke aan Marx, die voor zijn dienstbode een behoudende bourgeois was, zo niet een ordinaire verleider, maar wiens imago door zulk een wetenschap niet valt uit te wissen. Zou hij een autobiografie hebben geschreven, dan zou hij stellig gezwegen hebben als het graf over die episode met zijn ontmaagde dienstmaagd. Nog een zijdelingse opmerking over het vormen van een imago, dat eigenlijk een mythe zou moeten heten. De politicus of de auteur stellen zich dan op als duidelijk herkenbare persoonlijkheden. De gecompliceerdheid daarvan kan bij het beeld behoren. Opmerkelijk is nu, hoevele zogenaamde columnisten, die kritiek plegen uit te oefenen en schrijven, op eigen gezag en eigen verantwoordelijkheid - dus buiten de collectieve redactie vallen van een dag- of weekblad - dat zulke schrijvers van cursiefjes ook dikwijls optreden vanuit een bepaalde, door hen zelf gekozen positie. Bij Carmiggelt is dat vrij duidelijk de plaats van de wandelaar of cafébezoeker, de ietwat melancholische observator van gewone mensen, die ons een paar minuten boeien. Bij Samuel Montag (Henk Hofland) leidt dat tot diepzinniger overwegingen en eigen sceptische filosofieën. Blokker wil zich voordoen als een ontnuchterde, bittere individualist. Op een andere manier kan men dit ook zeggen van Hugo Brandt Corstius, die de laatste tijd in drie gedaanten optrad: Piet Grijs, Battus en Jan Eter, alle drie zeer kritisch, maar onderscheiden. In de laatste gedaante nu, de meest agressieve, heeft hij volgens conservatieven majesteitsschennis gepleegd, ten aanzien van een prins, die al jaren door toedoen van de media op de pijnbank zou liggen, als hij voor pijn erg vatbaar was. Over deze man is alles al vrijelijk gezegd, maar de stijl van de auteur heeft hier het meest geïrriteerd. Men kan zich afvragen wat dit feit te maken heeft met de biografie. Veel. Want zozeer treden deze commentatoren op namens zichzelf, dus autobiografisch, dat ze vanuit deze positie eigenlijk evenveel over zichzelf schrijven als over anderen. En men kan van deze werkwijze de politiek-culturele betekenis moeilijk ontkennen. | |
De autobiografieTegen deze achtergrond moet men nu nader de betekenis bezien van een levensbeschrijving voor de geschiedenis, of voor de opvatting van de historie. Er zijn minstens drie vormen van autobiografische aard. Ten eerste zijn daar de brieven, niet geschreven om gepubliceerd te worden en daardoor - tenminste dikwijls - des te waardevoller. Er is geen politicus van betekenis, geen schrijver van klasse, of diens brieven zijn gepubliceerd (voor zover ze bewaard zijn gebleven). Maar men moet wel goed weten tot wie ze gericht zijn, en dan ontdekt men hoe gecompliceerd iedereen is, hoe verschillend mensen reageren op anderen. Men weet natuurlijk hoezeer een levensrol, en daarmee een levenslot, door die anderen wordt bepaald. Maar als de geadresseerde niet van doorslaggevende betekenis wordt geacht voor carrière en reputatie, bestaat er minder zorg om op een bepaalde manier te verschijnen. Hoe weet men echter of en wanneer juist daarom de brief geschreven is? Hoeveel ‘literatuur’ is er dan in brieven? Volkomen openhartig zijn ze zelden, ook niet als ze geliefden of vrienden betreffen. De gulzigheid waarmee brieven van Menno ter Braak en Du Perron, van Flaubert of de Goncourts, van Wilhelm II of graaf Ciano worden gelezen houdt verband met het feit dat ze - zoals we reeds zagen - eigenlijk optreden als romanfigu- | |
[pagina 35]
| |
ren. De mode, die vooral in de achttiende eeuw toenam, om romans in brieven te schrijven, is onvergankelijk gebleken. Maar ook als het gaat om nuchtere epistels trekke men een portie subjectiviteit, dat wil zeggen begeerde eenzijdigheid, af van de teksten die onze feitelijke kennis moeten vergroten. Ten tweede is daar de betekenis-literatuur, maar daar behoort men nog voorzichtiger mee te zijn. Bij de Heilige Augustinus en bij Rousseau zijn masochistische kenmerken aanwezig, een soort zelfkastijding, die ook een hebbelijkheid is in perioden dat seksuele ontboezemingen op prijs worden gesteld. De modernste ‘feministische’ romankunst, voor zover ze gebaseerd is op eigen ervaringen, is bewust tendentieus als ze wil onderstrepen hoeveel vrouwenleed er bestaat. Schrijfsters worden wegens ‘onthullingen’ soms gevierd als verlossende vrouwelijke goeroes, en zij niet alleen. Als men denkt aan Henry Miller moet men wel ontdekken dat deze ervoor gekozen heeft uitdagend te zijn door seksuele vrijheden in woorden en daden, om ten slotte van een individualistische emancipator een Meester te worden. Maar zowel de brieven als de bekentenissen zijn wapens in de literaire en de politieke strijd. Men kan toch moeilijk zeggen dat Menno ter Braak een politicus was, zelfs niet één zonder partij. Maar zijn functie in het vooroorlogse comité Waakzaamheid is nog na 1945 een factor geworden in de koude oorlog. Hij moest posthuum dienen als argument van burgerlijke democraten tegen communisten, die even gevaarlijk werden geacht als fascisten. Jan en Annie Romein, in de verdediging gedrongen, waren er in die tijd evenzeer bij betrokken als in 1939, toen zich in het comité de breuk voordeed tussen anti-communisten en voorwaardelijke verdedigers van de Sowjet-Unie. Een soortgelijk conflict deed zich trouwens in 1956, na de onderdrukte opstand in Hongarije, voor in de PEN-club; zo weinig zijn literatuur en politiek gescheiden te houden. Wat nu Ter Braak aangaat, diens posthume historische betekenis heeft Pieter Geyl er toe gebracht in 1951 (in De Gids) zijn uitvoerige essay te schrijven (‘Reacties op Ter Braak en Du Perron’) waarin hij de objectiviteit van Ter Braak terecht beperkt acht. ‘Ter Braak die voor een relativist versleten wordt, is integendeel een naar het absolute hakende geest. Hij erkent maar één norm, de zijne: zijn spontane voorkeur en zijn spontane afkeer de teugel vieren, durven.’ Men kan moeilijker van zijn brieven gebruik maken dan zijn aanhangers denken. Maar het gebeurde en gebeurt, om geschiedenis te maken of te beschrijven. Ten slotte zijn er de ‘normale’ herinneringen, enerzijds leerzaam wegens de milieu-beschrijvingen, als het om ‘grote’ mannen en vrouwen gaat ook om de wijze waarop politieke beslissingen worden genomen; anderzijds ook onmiskenbaar vormen van rechtvaardiging. En men doet goed de feiten te controleren aan de historische objectiviteit. De correcties op memoires zijn soms veelvuldig, zoals in het geval van Wiessing en Romein-Verschoor. Er is natuurlijk geen sprake van dat men de autobiografieën van Domela Nieuwenhuis en Troelstra, van Wibaut of Aletta Jacobs zou kunnen missen. En de muiterij op de Zeven Provinciën (1933) kreeg een beter beeld door de onopgesmukte verhalen van Maud Boshart (ingeleid door Henk Hofland) die erbij betrokken was. Maar men moet wel kunnen relativeren, vooral ook als het gaat om ‘grote geschiedenis’. Om origineel te lijken heeft Malraux zijn herinneringen ‘Anti-mémoires’ genoemd. Maar weinig romanschrijvers, essayisten of politici hebben zovele mystificaties rond hun leven geweven als deze revolutionair, die een bewonderaar en medewerker werd van generaal De Gaulle. Inzake de kennis van de historie heeft Jan Romein de autobiografie eens - en terecht - gevaarlijk genoemd. Het risico is toegenomen door de reeds genoemde neiging om de geschiedenis te romantiseren (men denke aan de ‘vies romancées’) en politieke leiders te verheffen tot mythologische gestalten. Daarbij komt onvermijdelijk de toeneming van het agressieve ka- | |
[pagina 36]
| |
rakter van ontboezemingen, die tekeergaan (men vindt ze ook bij Ter Braak) tegen gevreesde kleurloosheid van de kritische geschiedschrijving. Wie nu zijn eigen herinneringen gaat schrijven loopt gevaar te verzeilen in de romanliteratuur en daartoe zijn levensloop zodanig te vervormen dat het meest boeiende, of uitdagende, of kwetsende overblijft. Toen men kennis nam van Nietzsche's Ecce Homo, een prachtig agressief document, werd de betekenis voor de historie verkleind doordat vrijwel iedereen meende met ‘literatuur’ te maken te hebben. Nadat de nationaal-socialisten Nietzsche waren gaan misbruiken voor hun plebejische doeleinden hebben ze evenwel Ecce Homo zoveel mogelijk verduisterd. Toen zou deze hartstochtelijke belijdenis ongewenste politieke gevolgen kunnen hebben. Nietzsche had namelijk wel bewondering voor aristocratische joden, voor de slavische elite en voor Franse muziek. En hij verachtte Wagner, het Pruisendom, het door hem ‘plebejisch’ genoemde antisemitisme, en natuurlijk de christelijke kerken, waarmee Hitler gaarne akkoorden sloot. Wat de agressiviteit aangaat van memoires, deze is kennelijk toegenomen. Een opvallend, en hier niet nader te analyseren verschijnsel doet zich namelijk voor, dat de wederzijdse vijandigheid van personen in dit van mensen overvolle bestaan is vermeerderd, met name ook in de wereld die geacht wordt tot de kunstzinnige kringen te behoren. De vertekening van elkanders persoonlijkheid is daarbij onvermijdelijk. Dit geldt in hogere mate voor hen die een ‘boodschap’ uitdragen en dus in politiek vaarwater komen, zodat ‘omzien in wrok’ tamelijk normaal wordt. Voor de loop van de geschiedenis hebben de autobiografieën overigens juist waarde, voor zover ze ideologisch tendentieus zijn, iets propageren door een voorbeeld, en aanmoedigen om dat voorbeeld te volgen. Aldus is het boek van Trotski Mijn Leven, hoezeer ook een rechtvaardiging achteraf, een sterke antistalinistische factor geworden, zodanig dat de auteur deswege vermoord moest worden. De betekenis van de herinneringen van Emma Goldman, een joods-Amerikaanse anarchiste, ligt in de verbreiding van vrijheidlievende denkbeelden, die een politieke factor zijn. Tegenstrijdigheden tussen wat men is en zijn wil (bron van het imago) zijn er natuurlijk altijd. Maar dat is weer het algemeen-menselijke karakter van het terugzien op het persoonlijke verleden | |
De biografieDe biografie nu, de door anderen over iemand geschreven levensbeschrijving, kan natuurlijk veel objectiever zijn, maar heeft toch vaak ook wel een bedoeling. Vandaar het grote verschil tussen de bedenkelijke memoires van ex-president Nixon en de levensbeschrijvingen van hem, die men vindt in boeken over de oorlog in Vietnam, het Watergate-schandaal. In China is het beeld van Mao bezig te wentelen. Zijn uitgebreide bundel geschriften bevat veel autobiografische gegevens, en daaruit zijn de wijsheden geput van het Rode Boekje, maar dat is niet meer heilig. De politieke betekenis van biografieën is enorm. We behoeven nauwelijks te herinneren aan de stroom van onthullingen over Hitler, over Stalin (we denken aan het boek dat Trotski over hem heeft geschreven) over zionisten als Herzl, Ben Goerion, anderzijds over Nasser, boeken die programma's zijn, voor of tegen. De ontluistering van gevestigde reputaties is echter ook in de mode sinds de steeds kritischer gezindheid der lezers, hun afkeer van geloven op gezag of van toeboes, die gerespecteerd zouden moeten worden. Voorheen waren boeken over de familie Oranje-Nassau ongeveer hagiografieën, heiligenverhalen. Men kan dit ten aanzien van de nog levende nakomelingen niet zeggen, maar het blijkt toch moeilijk ongezouten te schrijven over wijlen koning Willem III, of over het huwelijk van koningin Wilhelmina met prins Hendrik. Dat komt door het politiek-historische karakter van biografieën. Wat Marx aangaat is dat natuurlijk een- | |
[pagina 37]
| |
voudiger: de ontluistering van deze heilige amuseert velen, en het marxisme lijdt er niet onder, want dat komt voor in tientallen verschillende gedaanten. Hoezeer de biografie een wapen kan zijn - en voor Domela Nieuwenhuis was het dat bij voorbeeld in hoge mate - bleek indertijd ten aanzien van de Britse staatsman Eden. Hij brak zijn nek in de Suez-crisis van 1956, toen Britten en Fransen de zone van het Suezkanaal wilden bezetten, wat uitliep op een catastrofe. Daarna ging Eden zijn memoires schrijven. Maar de zoon van Churchill, Randolph, die hem niet mocht, doorkruiste zijn plannen door de publikatie van een overhaast geschreven biografie, over Eden dus. En het is leerzaam autobiografie en biografie, van en over dezelfde persoon, te vergelijken. Wat de nadere kritische ontleding - en vaak ontluistering - aangaat van een bekend geworden figuur moeten we wel wijzen op de invloed van de psychoanalyse, die in deze eeuw steeds sterker is geworden. Reeds Stefan Zweig, die levensbeschrijvingen en herinneringen heeft gegeven inzake Romain Rolland, Verhaeren, Rilke, Fouché, Balzac, dus van kunstenaars en politici, was zich bewust dat men zonder enige kennis van de psychoanalyse geen biografie meer kon schrijven. Maar dat betekende ook het blootleggen van erotische driften, verdrongen of geopenbaard. In het tijdschrift Die Psychoanalytische Bewegung van 1930 treft men een aantal analyses van bekende persoonlijkheden aan, terwijl er toen al vele van deze aard waren verschenen, zoals over Rousseau, George Sand, Schopenhauer; en van Freud zelf de baanbrekende studie over Leonardo da Vinci. Ten aanzien van een biografie van de hand van Erwin Kohn, over Lassalle der Führer, wordt gezegd dat deze socialistische Duitse leider met opzet is getekend als leider, als symbool dus eigenlijk, teneinde in hem de eigenschappen en het bewuste Imago terug te vinden van de voortrekker, die zichzelf met gezag bekleedt. In de inleiding tot deze studies wordt overigens opgemerkt dat de meeste biografen tot hun onderzoek komen uit bewondering, uit een gevoel van gelijkgezindheid, uit affectie. Door hun identificatie met het onderwerp hebben historici de neiging hen te rechtvaardigen. De psychoanalyticus verlangt geenszins aan te klagen, hij wil allereerst begrijpen, maar hij ontluistert wel vaak grote reputaties. In deze bundel wordt ten aanzien van Frederik de Grote zeer aannemelijk gemaakt dat deze via zijn haat tegen de vader, zijn genegenheid jegens zijn moeder en zuster, die voor hem verboden zijn door de incestverhouding, in een seksuele crisis kwam te verkeren, waarin jegens vrouwen impotentie optrad. Afgezien van zijn genegenheid voor moeder en zuster zijn vrouwen voor hem (omdat hij ze niet bevredigen kan) gehate en verachte figuren. Hij komt tot homoseksuele relaties. Het was een halve eeuw geleden nog een schok zulke dingen te zeggen. Thans niet meer. In het boek van het echtpaar Van der Zee over de koningstadhouder Willem III, van wie altijd wel werd vermoed dat hij biseksueel was, komen zeer concrete gegevens voor die de homoseksuele betrekkingen bevestigen. In al die gevallen kan men natuurlijk spreken van de wijziging van een historisch beeld. De geschiedenis zelf kan er niet meer door veranderen, maar wel de opvattingen die we daarover hebben. En ten aanzien van de verering van vorstelijke personen breekt er dan toch iets. Geen aanbidder van de Hohenzollern of de Oranje's zou dergelijke bijzonderheden in een biografie willen of durven opnemen. Ook in dezen is de biografie een politieke factor. Na een bezoek aan Cuba heeft Harry Mulisch daarover zijn boek geschreven, dat getiteld is: Het woord bij de daad. De politieke betekenis van het woord is onbeschrijfelijk groot, het woord is zelf een daad. Zelden is dat zo goed gebleken als in de levensbeschrijvingen. Niet alleen dat ze vrijwel alle boeiend zijn door de factor ‘human interest’, niet slechts dat ze onze kennis verdiepen inzake karakters en omstan- | |
[pagina 38]
| |
digheden van het verleden, zij zijn ook creatieve elementen geweest en zullen dat blijven, als het er om gaat maatschappelijke verhoudingen of cultuurpatronen te verdedigen of aan te vallen. In de beschrijving van de geschiedenis zijn zij overigens het zout in de pap, de pikante kruiden in de maaltijd. Aan de kennis van de historie geven ze een menselijke maat, ook als die geschiedenis onmenselijk is. Het contact met verblijdende en bedroevende kanten van het leven der mensheid wordt erdoor verdiept. |
|