De Gids. Jaargang 141
(1978)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 619]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
F.E. Frenkel
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 620]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
die mijn eigen ervaringen van waaruit ik min of meer inductief tot de gegevens toegang gekregen heb, te boven gaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. ‘Gedrags’ ontregeling op cybernetisch niveauHet eerste beeld betreft de cybernetica. Een uiterst eenvoudig geprogrammeerd elektronisch apparaat op wieltjes dat door lichtbronnen ‘aangetrokken’ wordt en zelf een kleine lichtbron draagt die dooft als er een andere bron in de buurt is. Geen twee apparaten blijken zich precies eender te gedragen bij het volgen van banen en ongelijk de ezel van Biliam blijken zij, ook indien geplaatst tussen twee gelijk sterke lichtbronnen, er toch één te selecteren. Met schermen, spiegels en meer apparaten blijken allerlei ingewikkelde spelletjes mogelijk. Bij een iets gedifferentieerder constructie en programma en de mogelijkheid om strijdige instructies te geven, blijken de apparaten ontregeld te raken en naar een donkere hoek te verdwijnen. Uitschakeling van de stroom of soms zelfs wissen en herprogrammeren zijn dan nodig om het apparaat weer op gang te krijgen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Gedragsontregeling op dierlijk niveauOp dierlijk niveau is een dergelijk proces gemakkelijk zelf te ervaren. Als ik een koolmees met nootjes zover krijg dat hij er mijn kamer zelfs steeds dieper voor binnenvliegt, zal zijn entree en exit langs een zelfde route plaatsvinden. Als hij door een plotseling geluid schrikt en zich naar elders in de kamer begeeft is hij zijn uitgang, ook al is die rijkelijk groot, kwijt. Ontregeling en angstsymptomen worden zeer zichtbaar. Een mij alleen uit de literatuur bekende proef demonstreert hoe men een dier kan ontregelen door het geven van tegenstrijdige instructie. Eerst programmeert men een situatie waarin men het dier via een door hem gewenst doel een bepaald gedrag ‘aanleert’. Nadat dit resultaat bereikt is, doet men echter het bedoelde gedrag volgen door voor het dier zeer onaangename sensaties. In een gereduceerd conceptueel model kan men deze alsdan ‘tegengestelde gevolgen’ in de vorm van latere positieve c.q. negatieve prikkels voor het stellen van het bedoelde gedrag onderbrengen in begrippenparen als pain-pleasure of zelfs straf en beloning. (N.B. de negatieve component gaat altijd voorop!). Door het wisselen van de gevolgen bij identiek gedrag - alsdan tegenstrijdige ‘instructie’ - ontregelt men, als gezegd, het dier volslagen. Buiten de zuiverheid van een laboratoriumsituatie en al naar gelang hoger differentiatie niveau van het ‘proefdier’ zal het opzetten van een ondubbelzinnige instructiesituatie teneinde gewenst gedrag te verkrijgen, moeilijker zijn en het resultaat van zo'n onderneming meer oneffenheden vertonen. Laatste opmerking: Wanneer ik mijzelf afhankelijk maak van het door het dier te stellen gedrag (dat gedrag ‘gewenst’ acht) zal ik er naar moeten streven me te onthouden van het geven van tegenstrijdige prikkels. Bovendien is ontregeling niet gemakkelijk herstelbaar. Voor zover ik buiten een experimentele situatie bepaald gedrag gewenst acht en er niet in slaag dat te verkrijgen zal daaraan een onvoldoende kennis van het te bewerken ‘object’ ten grondslag liggen dan wel feiten in mijn ‘opstelling’ (bewerktuiging, apparatuur). Ten opzichte van het door mij te bereiken doel schiet ik tekort. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Impulsen van menselijk gedrag: tekort ervaren in het algemeenEen vergelijking van dierlijk met menselijk gedrag levert als verschil op dat het menselijk gedrag door een hogere graad van abstractievermogen nog duidelijker als driedimensionaal in de tijd gekenmerkt kan worden. Dat wil zeggen dat door een herinnering expliciet tot ervaring te kunnen maken enerzijds, het kunnen maken van een toekomstontwerp (hoe iets zou kunnen en/of moeten zijn) anderzijds en het leggen van verbanden tussen deze beide zaken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 621]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
het menselijk handelen mede bepaald kan worden door processen die zich afspelen in wat wij dan het ‘bewustzijn’ plegen te noemen; niet alleen door motivatie maar ook door motivering. Het menselijk handelen wordt alsdan gekenmerkt door in het heden: de waarneming van de stand van zaken in de omgeving en het geven van een waardeoordeel daarover. Ten aanzien van de toekomst: het maken van een beeld van een in de toekomst gewenste andere stand van zaken wanneer en voor zover het in het heden plaatsvindende waardeoordeel negatief uitvalt. Ten aanzien van het verleden: het maken van een feitenanalyse met betrekking tot de ontstaansgeschiedenis van de ongewenste stand van zaken ten einde op grond van ‘ervaring’ (geabstraheerde kennis van wetmatigheden en regelmaat in samenhang met waargenomen verschijnselen) een adequate werkwijze te ontwerpen ter bereiking van het gewenste toekomstproject. Juist op dit bewustzijnsniveau wordt iedere impuls tot handelen ervaren als synoniem met het ‘signaleren van tekorten’, met ‘afkeuring’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Het toekomstperspectief in menselijk gedragGehandeld wordt om iets in de toekomst te verkrijgen vanuit een in het heden op grond van negatief waardeoordeel ontstane behoefte. Reeds in het animale substraat - laat staan bij een bewuste kosten-baten-analyse - blijkt een neiging om voor een dubbeltje op de eerste rang te zitten. Hoewel het voortdurend vertimmeren van de omgeving - per definitie ‘verbetering’ - geacht wordt het meest wezenlijke van de mens uit te maken (een niet-vegetatief bestaan), wordt anderzijds de voortdurend gevergde inspanning tot die verandering niet zo positief ervaren. ‘Es irrt der Mensch so lang er strebt’ (een dubbele tautologie) is geen ‘dankbare’ constatering van een feit, maar een als droef bedoelde reflectie op de onzekerheden en voortdurend vereiste energie van en voor het menselijk bestaan. Het handelen beoogt een ‘stabiliseren’ van de wereld tot één waarin die activiteiten niet meer nodig zouden zijn; ofwel in een als ideaal geen handelen meer vereisende wereld is naar voormelde betekenisgeving evenwicht, harmonie of welk ander verwant begrip uit enigerlei cultuur of onderdeel daarvan ook maar voorhanden is om deze impliciete ideaaltoestand uit te drukken. Omdat vaak in begrippenparen van tegenstellingen wordt gedacht kan ‘harmonie’ als ‘tegenbeeld’ van ‘tegenstellingen’ geduid worden, terwijl het tegendeel van ‘tegenstelling’ ook ‘gelijkheid’ kan zijn. Bij evenwicht is het gelijkheidsbegrip al expliciet gegeven. In veel gevallen wordt deze ideaaltoestand hetzij als vóórgegeven: (verloren) paradijs hetzij als eschatologisch toekomstbeeld verabsoluteerd; vanuit deze ideaaltoestanden vloeien alle normen voor menselijk gedrag voort. Het zijn de pre-emptieve synthesen omtrent het ‘Zijn’ (of hoe men dat ook maar benoemen wil) die in principe alle lacunes inzake onze kennis moeten opvullen. Omdat wij namelijk met alle kennis en technologische middelen om de wereld om ons heen (de natuur) te beheersen, er niet omheen kunnen maar wèl als onverdraaglijk ervaren dat wij voortdurend voor problemen komen te staan, waaruit blijkt dat deze beheersing allerminst honderd procent is, terwijl ‘oplossingen’ dringend door ons gewenst worden. Hetgeen ons niet belet - naast en ongeacht verdere feitenanalyse die misschien meer adequaat handelen kan bewerkstelligen - toch tot handelen over te gaan - al was het maar om te voldoen aan de normen die wij als gesteld vanuit de ‘ideaalwereld’ hebben gepresumeerd. ‘Normen’ kunnen in dit geval ook vrij expliciete gedragsinstructies zijn die wij veelal afhankelijk van ons waarderingsstandpunt en ‘geloof’ als sacraal dan wel magisch bestempelen. Wat daarvan zij: het handelen wordt per definitie steeds als opvulling van een ‘tekort’ ervaren en ook de noodzaak tot handelen als een tekort dat uit een ‘onvolmaakte’ wereld voortvloeit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 622]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Toekomstervaring in sociaal contactDe ‘planning’ die qualitate qua uit een als ongewenst ervaren toestand voortvloeit heeft een gecompliceerder karakter wanneer negatieve prikkels in de vorm van acties voortvloeien uit de sociale contacten met anderen. Dat is met name het geval indien deze acties in verband gebracht worden met het eigen gedrag, en deze alsdan tot reacties te benoemen normen van directe of indirecte geweldpleging ook als bedreiging voor eigen veiligheid en welzijn worden ervaren en geïnterpreteerd. Wil er van leerproces in sociale aanpassing sprake zijn, dan is het elementaire voorwaarde dat het verband van het eigen gedrag met de reactie onderkend wordt. De bedoelde reacties fungeren alsdan ook als signaal dat bedoeld gedrag door de ander als hinderlijk of pijnlijk ondervonden wordt. Met name op zeer jeugdige leeftijd spelen dergelijke signalen in het aanleren van ‘sociaal gedrag’ een belangrijke rol. Zowel reeds op niveau van het animaal substraat als op een hoger abstractieniveau. Aldus kan het ondergaan van een onaangename bejegening (die men in de toekomst vermijden wil) leiden tot een feitelijke analyse van gegevenheden die tot de bejegening zouden hebben geleid: was er verband tussen onaangename bejegening en gesteld gedrag en zo ja, welke componenten in dat gedrag betrof het dan? Het signaal van de ander fungeert als een interpersoonlijke of sociale normstelling. Op vrijwel gelijke wijze als hierboven weergegeven kan dan vervolgens zelfs ieder onaangenaam gebeuren dat een mens overkomt - met name ook natuurrampen - worden geduid als een signaal dat het eigen gedrag een kritische evaluatie behoeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. Ruilverkeer: de ‘idee’ van gelijkheidOp Nieuw-Guinea wonen - naar ik mij herinner ooit gelezen te hebben in een in ieder geval betrouwbaar werk - diverse stammen op zeer korte afstanden van elkaar zonder echter ooit onderling contact te hebben en met een volstrekt eigen cultuurpatroon. In het voetspoor van Rousseau cum suis ga ik er vervolgens van uit dat stam A laag aan zee het woon- en werkterrein gevestigd heeft en stam B op een vrij steil uit de kust oprijzende hoogvlakte. Stam A vist, en stam B heeft het zelfs tot min of meer geregelde landbouw gebracht. Op een goede dag ontdekt stam B dat er zoiets als zee bestaat waarin vissen leven, dat deze vang- en eetbaar zijn en op het dagelijks menu van stam A prijken. Een grote behoefte aan variatie op het eigen dagelijks menu doet stam B besluiten de latente contactloze vijandigheid in zoverre te doorbreken dat een dapper lid van de stam zich naar het uiterste puntje van het woongebied van stam A zal begeven om aldaar twee broden te deponeren, in waarschijnlijk soortgelijke slingering tussen hoop en vrees als in begin december in Nederland het plaatsen van hooi en wortels bij schoorstenen oplevert. Wanneer inderdaad bij een later bezoek aan die plaats vier onbeheerde vissen liggen te wachten zal de aanvaarding daarvan waarschijnlijk geschoeid zijn op dezelfde leest als van de schoenzetter die zich in het algemeen in zijn verwachtingspatroon óók geen expliciet beeld maakt van de retour te ontvangen kwantiteit. De aanvaarding levert een eerste wisselkoers op; wanneer op de geschetste voet het handelsverkeer voortgaat, zal steeds per brood verwachting op twee vissen bestaan, ofwel, ingevolge voortzetting van de tot stand gekomen transactie is via het waarderingsoordeel ‘gelijkheid’ ontstaan tussen één brood en twee vissen. Indien dat niet zo was, zou immers de transactie niet voortgezet worden. Er is dus niet alleen, als bij de binnenvliegende koolmees, een bepaald verwachtingspatroon geschapen maar op dit menselijk niveau is daar nog bijgekomen een waarderingsen expliciet beslissingselement. Wat nu indien bij veranderde omstandigheden - slechte visvangst om wat voor redenen dan ook - op een goede dag slechts twee vissen voor de twee broden geleverd worden? De verwachting krijgt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 623]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
in ieder geval een deuk, en een nieuw moment van waardering en beslissing is aangebroken. Aangezien stam B met de levering van broden in de hoop op vissen is begonnen, is het niet zonder meer onaannemelijk dat men de vermindering gelaten zal aanvaarden, zoals de schoen gezet blijft worden ook als de opbrengst eens tegengevallen is. In de veranderde economische toestand is dan alleen een nieuwe ruilvoet ontstaan; bovendien kan men als legitimering van de ‘nieuwe gelijkheid’ zelfs nog opvoeren dat het aantal geïnvesteerde arbeidsuren (of welk criterium men mag bedenken) van zowel stam A als stam B toch ‘gelijk’ gebleven is. Maar los van dergelijke argumentatie bestaat eenvoudig het feit van het waarderingsoordeel: al naar gelang de behoefte maar groot genoeg is (casu quo het gemiste gemist kan worden) is de prijs meer (of minder) elastisch, zonder dat bij die wijziging het ‘gelijkheidsbegrip’ als zodanig wordt aangetast. Aldus is iedere kosten-baten-analyse op het gelijkheidswaarderingsoordeel gebaseerd, ongeacht of dat nu op een goed ogenblik spiegeltjes tegen specerijen of investering tegen kweken van afzetgebied betreft. Of - ongeacht machtsverhoudingen, die aan de geschetste gang van zaken in de grond van de zaak niets toevoegen of afdoen - unilaterale verhoging van olie - of koffieprijzen dan wel terugstromen van de ‘oliedollars’ in de Westerse economie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
8. Ruilverkeer als handelen uit tekortervaring met toekomstperspectiefIn eerste instantie verschilt dit ruilverkeer niet wezenlijk van de eerder geschetste situatie waarin menselijk handelen gemotiveerd wordt door het ervaren van tekorten, een negatief waardeoordeel over het hier en nu en de behoefte daarin verbetering te brengen. Althans wat daar op het moment van handelen voor gehouden wordt. Ook hier is natuurlijk een zekere kosten-baten-analyse bij betrokken; als de positief getaxeerde bereikbare verandering blijkens verledens-feitenanalyse ‘te veel’ (‘gelijk’ of meer dan dat) aan negatief gewaardeerde inspanning kost, zal er niet gehandeld worden. Bij het schrijven van deze laatste volzin valt mij op dat het Nederlandse woord ‘handelen’ hier een aardige dubbele betekenis heeft; want ik stelde dat handelen (in de zin van ruilverkeer) niet van het ‘andere’ handelen verschilde. Ook daar wordt prestatie ‘ingeleverd’ (broden) ten einde een meer gewenste situatie (menu variatie met vissen) te effectueren. Bij enige continuering van dat verkeer is er door de tijdsfactor echter een nieuw element te onderscheiden. Stam B ‘is begonnen’ vanuit een hoopvolle verwachting vis voor broden is verkrijgen en dat is in eerste aanleg gelukt. Bij continuering is nu een meer definitieve verwachting ontstaan, hetgeen bij stam A tot op zekere hoogte een handelen oplegt welke ‘verledens-gericht’ is; omdat stam B (reeds) broden neergelegd heeft ‘moet’ stam A nu alsnog voor vissen gaan zorgen. Er is een ‘verplichting’ ontstaan. Werkelijk zonder toekomstdimensie is deze verledensverplichting natuurlijk ook niet helemaal; voor zover tenminste stam A op het verder ontvangen van broden prijs stelt (dan wel wil vermijden met pijl en boog overvallen te worden). Wanneer stam A dat doet, en toch geen vissen neerlegt kan het verder verstoken blijven van dus wel degelijk gewenste broden ook als ‘sanctie’ geduid worden - en dat zal zeker het geval zijn als stam A intussen meer prijs is gaan stellen op broden dan stam B op vissen (machtsfactor). Wij hebben inmiddels drie min of meer te onderscheiden lagen in het menselijk handelen onderscheiden; het handelen vanuit een negatief waardeoordeel op de omgeving zoals die is in het algemeen; de variant in sociaal verkeer waarbij ook het vermijden van ons als onaangenaam voorkomende reacties op ons gedrag aan de orde is en de variant waarin het handelen als ‘contraprestatie’ weliswaar toekomstgericht is - voortzetting van de relatie - maar zijn wortels in het verleden heeft: omdat er geleverd is. In alle drie varianten echter een kosten-baten- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 624]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
analyse, hetgeen dus inhoudt dat al naar gelang waardeoordelen ten aanzien van beide aspecten plaatsvindt, deze beiden in kwaliteit en kwantiteit uiterst verschillend voorkomende subjectmatter op één uniforme balans plaatst. Met uniform bedoel ik dat al deze verschillende zaken nu in één eenheid, namelijk ‘gewicht’ worden uitgedrukt, maar dat dit ‘gewicht’, zijnde een resultaat van waardeoordeel, allesbehalve geijkt is. Het ruilverkeer, levert de eenvoudige adstructie: ruilen impliceert ‘gelijkheid’ (anders wordt er niet geruild) terwijl beide ruilpartners er nochtans ieder voor zich van overtuigd zijn er nu juist beter van te worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
9. Recht: gelijkheid plus regels, verledensgericht debitumWanneer nu via het ontstane ruilverkeer verder contact tussen de stammen ontstaat en deze voor elkaar aanspreekbaar worden, zal begrijpelijkerwijs de behoefte zich doen gevoelen de in feite plaats hebbende transacties, die zich dan wel in enige continuïteit hebben voorgedaan, maar zonder dat men werkelijk met zekerheid wist waar men aan toe was, meer expliciet te bestendigen. Uitbouw van cultuur heeft, dunkt mij, op zijn minst veel te maken met streven naar veiligheid en zekerheid. Uit de dan expliciet gemaakt ‘overeenkomst’, per definitie over en weer ‘gelijkheid’ van het uit te wisselen goed implicerend - uit gelijkheid plus regels - ontstaat recht. Ook al zou stam A op een goed ogenblik het leveren van vissen willen staken (of de ruilvoet willen veranderen), dan zal zij toch eerst nog een keer de overeengekomen hoeveelheid vissen moeten leveren omdat en voor zoveel stam B broden heeft geleverd. Met de expliciete overeenkomst en de daarin neergelegde waardentaxatie ontstaat de verplichting, het debitumGa naar eind1.. De jeugdige die ondanks met hooi en wortel gevulde gedeponeerde schoen daarin de volgende dag niets aantreft, kan zich genomen voelen (en ik laat nu maar buiten beschouwing het al eerder gesignaleerde fenomeen dat hij dat waarschijnlijk aan eigen gedrag zal wijten: stout geweest zijn) maar hij zal meestal niet het gevoel hebben nog iets van Sint Nicolaas te vorderen te hebben. Bij de expliciete overeenkomst is dat wel het geval en is de nietnakoming een schade voor de leverancier. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
10. Het ontstaan van debitum uit gedrag buiten overeenkomstEr zijn echter meer gevallen waarin een mens ‘schade’ kan oplopen. Het verlies van een zoonwerkkracht is bij voorbeeld zo'n schade. Wanneer het lijk gevonden wordt hoeft niet aanstonds duidelijk te zijn hoe deze Lebendige zum Toten umgewandelt is. Hij zou door de bliksem getroffen kunnen zijn, hij kan ziek geweest zijn, hij kan voedselvergiftiging hebben opgelopen bij de maaltijd in een ander gezin waar ook meerdere gezinsleden ziek geworden zijn, hij kan door een wild dier gedood zijn of door een aan een ander toebehorend dier. Hij kan in een rotsachtige kuil gevallen zijn, hetzij één die er ‘zomaar was’, hetzij die hij zelf dan wel een ander voor de jacht gegraven had. Hij kan, bij een krijgsdans of anderszins door een wapen getroffen zijn. Het onderzoek naar het ontstaan van deze schade is de meest wezenlijke causaliteitsvraag; het gaat erom in de reeks gebeurtenissen die tot dit resultaat geleid hebben een menselijke auctor te vinden, die dan moet betalen. Na de schade uit overeenkomst is hier misschien sprake van een schade buiten overeenkomst die dan echter niet minder ‘recht’ geeft op contra-prestatie. Het verloop van de risicoaansprakelijkheid kan vrij grillig zijn. In principe zal het gezin dat ook zelf slachtoffers had bij de voedselvergiftiging toch moeten betalen (of de familie van iemand die van een dak afviel met dodelijk gevolg voor degene op wie hij viel); bij ziekte of bliksem kan zelfs de hekserij te hulp geroepen worden om toch maar een menselijk auctor te vinden, maar het kan omgekeerd ook voorkomen dat men in het geval van het wapen bij de krijgsdans vindt dat dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 625]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorwerp zich met eigen ‘bezieling’ aan de hand van de voerder heeft onttrokken. Hoewel de interpretatie van ‘gedrag’ of ‘doen’ zeer verschillend uit kan vallen blijft wel de notie overeind dat wie ‘doet’, wie schade ‘veroorzaakt’, moet betalen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
11. Reactie op schade; gedragsimpuls naast ‘recht’Wanneer men door menselijk toe‘doen’ schade ondervindt, zal tevens op reflex - en voor de mens: emotioneel - niveau de motivatie ontstaan door eigen gedrag te signaleren dat het schadeveroorzakend gedrag onwelgevallig was. Het lijden van schade plus deze reactietendens plus - nu er geen overeenkomst was - een hoogst persoonlijk schatten van de tegenwaarde van de schade leidt tot het gedrag dat wij wraak noemen. Het meer gedifferentieerd emotioneel niveau van de mens houdt de signaalimpuls in stand over een langere periode, en men zal geneigd zijn de schade van een eigen familielid op een groter aantal van de anderen (van wie uit de schade is ontstaan) te taxeren. In een min of meer cultureel ontwikkeld milieu, waarin ook ruilverkeersvoeten in regels zijn vastgelegd, plegen aan de hand van dergelijke regels hieraan door en binnen de eigen samenleving ontwikkelde gelijkheidsnormen opgelegd te worden. In dit geval zijn dat wel min of meer zichtbare en niet van subjectieve waardeoordelen afhankelijke grootheden: oog om oog, tand om tand. De wraak wordt getemperd en gebracht onder regels van gelijkheid en gaat daarmee tot het ‘recht’ behoren op dezelfde voet als het ruilverkeer. Wanneer zich deze ontwikkeling voordoet, is van reële schadevergoeding, bij voorbeeld door het in dienstbaarheid verkrijgen van het betrokken of anders een ander lid van de familie van uit welke de schade werd ‘veroorzaakt’, geen sprake meer. Maar ook een ander aspect gaat verloren, te weten het signaal op gedrag om aan te geven dat dit ongewenst is. Op het socialiserend dierlijk niveau zal de reflex wel of soms ook niet op de gewenste wijze tot het leerproces van het aldus bejegende dier bijdragen, maar een dier heeft nu eenmaal ook geen expliciete bedoeling noch ook de capaciteit om via trial and error een zonodig meer adequate wijze van gedragsbeïnvloeding te ontwerpen. Het feit dat men twee zo totaal verschillende elementen - schadevergoeding en gedragsbeinvloeding - als één begrip, namelijk ‘vergelding’ bij het recht (en de daarin veronderstelde ‘gelijkheids’ inhoudende regels) onderbrengt heeft als dan voor een lange ontwikkelingsperiode van cultuur en wetenschap noodlottige gevolgen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
12. Reactie op schade: gedragsimpuls wordt ‘recht’De reflex- en emotionele impuls tot actie die de mens doet reageren op voor hem ongewenst en hinderlijk ‘gedrag’ is aldus in juridische termen vertaald en gereguleerd als een actie waarop de ‘gelaedeerde’ ‘recht heeft’. Het storende ‘gedrag’ is een in het verleden gesitueerde negatieve prestatie waarop een alsnog te voldoene verplichting (in ‘gelijkheid’) is ontstaan. Het kan ook op gronden als hiervoor al aangegeven geduid worden als een ‘inbreuk’ op de betrekkelijke stabiliteit (evenwicht) die vóórdien bestond. Weliswaar is er voortdurend een impuls tot handelen om de eigen situatie per definitie te ‘verbeteren’, maar er is nu extra actie nodig om de schade in wat althans al bereikt was, te herstellen. Ik heb zojuist de term ‘gedrag’ tussen aanhalingstekens geplaatst omdat aanvankelijk (en qua impuls vandaag de dag nog) geen onderscheid bestaat tussen als hinderlijk ondervonden interventie van zaken (een stoel waar men zich aan stoot, of een storm), dieren dan wel mensen. Het is pas in een later stadium, dat althans in het rechtssysteem, alleen menselijk gedrag als relevant voor daarop gerichte reactie in aanmerking komt. Vandaar dat men ten aanzien | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 626]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
van voorwerpen en dieren gericht blijft of terugkomt op de elementen van het eerder beschreven handelingsmodel: het feitelijk onderzoek van de gegevens die tot de ‘aanstoot’ leidden en het ontwerpen van een plan - gebruik makend van de onderkende wetmatigheden en samenhangen bij vroegere experimenten - om in de toekomst voor zo'n aanstoot gespaard te blijven. Er zijn aldus bij ‘aanstoot’ en schade drie ‘lagen’ van reacties te onderscheiden
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
13. Debitum plus legitimering geweldpleging levert culpa en strafIn dit laatste geval is bij het begrip schuld als ‘debitum’ in rechte dus een heterogeen element ingekomen. De substitutie van een gelimiteerde vorm van geweldpleging voor niet vergoedbare schade zou op zich nog het begrip ‘debitum’ niet behoeven aan te tasten, maar in de signaalfunctie van dat geweld ligt óók nog eens een gedragsbeïnvloedingscomponent (afkeuring van dat gedrag en daaraan te verbinden gevolgen) besloten. Wanneer het nu zo is dat soms deze geweldplegingsimpuls als recht erkend wordt tot vordering boven de directe materiële schade op grond van de aard van het gedrag dat de schade deed ontstaan (daarbij inbegrepen alle schade toebrengend gedrag wanneer de auctor niet tot vergoeding van de schade in staat is) wordt het debitumbegrip verruimd tot culpa. De afgewezen vorm, de onrechtmatigheid van het schade toebrengend gedrag, gaat een eigen rol spelen bij de bepaling van wat de auctor ‘verschuldigd’ is. Deze kop boven het debitum of bij ontbreken van solventie in de plaats ervan tredende wordt benoemd met het begrip ‘straf’. Ik heb in de aanhef reeds gesteld dat ik in deze werkhypothese simplificerend te werk moest gaan. Het is dus wellicht ten overvloede wanneer ik hier nog eens vermeld, dat ik mij er natuurlijk van bewust ben dat op verschillende plaatsen en tijden de ontwikkeling nooit chronologisch zich precies zo heeft afgespeeld als hierboven geschetst. Hetzelfde geldt bij de nu volgende ontwikkeling van het ‘culpa’ begrip. Wat als ‘gedrag’ werd aangemerkt, casu quo als ‘schuldig’ gedrag in verhouding met daarop volgende reactie was evenmin een ondubbelzinnig duidelijke kwestie. De van het dak vallende man of diens familie kon even goed soms voor ‘schuldig’ gedrag aansprakelijk gesteld worden, als dat bij expliciete vormen van doodslag een compositie eenvoudig slechts op de daadwerkelijk geleden schade werd bepaald. Maar allengs begint ten aanzien van de reactie op schade toebrengend gedrag, de ‘gezindheid’ van waaruit dat gedrag wordt gesteld een rol te spelen. Het causaliteitsonderzoek om bij ontstane schade middels analyse van de toedracht op het spoor te komen van een eventuele dan tot schadevergoeding verplicht zijnde menselijke auctor krijgt een verlengstuk: het aantonen van dat soort gezindheid achter het gedrag die in de mening van vergoedingsplicht (waarop het geënt was) en gedragsbeïnvloedings (geënt op de reflex- en emotionele impuls op afgewezen gedrag) tot de reactie ‘straf’ zou kunnen leiden. Omdat ‘recht’ nu eenmaal ‘gelijkheid’ impli- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 627]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
ceerde (zij het onder erkenning van ongelijkheid in machtsverhoudingen als uitgangspunt, uitgedrukt in het ‘suum cuique tribuere’ als functie van rechtspleging als niet congruent met de na te streven aequitas in de zin van gelijkheid) en bovendien de ‘inschuld’ uitsluitend congruent kon zijn met de schuld (het debitum maar allengs ook de culpa) kon ‘straf’ in maat alleen maar bepaald worden door de hoeveelheid ‘schuld’ vast te stellen.Ga naar eind3. Uiteraard stond dit op gespannen voet met enig per definitie juist in de toekomst gelegen te stellen doel als gedragsbeinvloeding, waarbij immers effectiviteit niet bij voorbaat in ‘maat’ vast te stellen zou zijn; zomin als de moeilijkheidsgraad van gedragsbeïnvloeding overeenkomst zou behoeven te vertonen met de graad (of quantiteit) ‘schuld’. Het dilemma kan men al terugvinden in de vraag of de ‘straf’ fungeerde ‘quia peccatum’ of ‘ne peccetur’ - hoewel daarin óók gelegen was het kwade geweten om met geweldpleging jegens mensen op te treden, terwijl die althans binnen het eigen leefverband nu juist ‘ethisch afgekeurd’ en ‘buiten de wet gesteld’ was. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
14. Staatsvorming, specialisering in regelstelling, criminaliseringIn deze laatste zin kwam impliciet een aspect te voorschijn dat sinds ik het over min of meer stenen tijdperk stammen had, nog niet expliciet aan de orde gesteld was. Te weten de ontwikkeling van stam tot meer complex samenlevingsverband en in onze eigen ontwikkeling ook: de staatsvorming. Na een naar mijn inzicht vrij algemeen geldige hypothese omtrent regulering van menselijk gedrag en het elementair ervaren van te kort schieten, kom ik daarmee op wat meer specifiek terrein van de ontwikkelingen voor en van de huidige ‘westerse’ samenleving. Voor de lijn van mijn werkhypothese met betrekking tot de complexe wordingsgeschiedenis van het even complexe begrip ‘schuld’ licht ik daar uiteraard slechts - en dan nog generaliserend - enkele aspecten uit. Een eerste aspect is dat schadevaststelling en bepaling van daarop te leveren contra-prestatie een kwestie wordt van een of meer daartoe bepaald ‘bevoegd verklaarde’ personen. Voor zover daar culpa, schuld en straf aan worden toegevoegd, ontstaat de tendens om de daarbij behorende geweldpleging eveneens door dergelijke ‘organen’ te laten monopoliseren. Men kan zelfs zeggen dat het begrip ‘straf’ voor een belangrijk deel zijn betekenis ontleent aan het feit dat deze ‘vergoeding’ van ‘culpa’ door aldus geselecteerde machtsbekleders wordt bepaald en opgelegd. Het tot specialisme raken van ‘rechtspleging’ voor aldus slechts enkele personen uit de samenleving is mede van belang voor de ontwikkeling van ‘theorieën’, legitimeringen en daarmede pogingen tot begripsbepaling van ‘schuld’ - als culpa dus - en de daarop volgende ‘straf’ als een hoogst eigen categorie van toegestane of zelfs verplichte geweldpleging. Naarmate een samenlevingsverband omvangrijker en complexer wordt en daarin en daardoor bestuur en rechtspleging tot specialismen uitgroeien ontstaat een groter complex van voorschriften die het gedrag van leden van zo'n samenleving reguleren. Niet alleen meer schade toebrengend gedrag komt alsdan voor ‘rechtspleging’ onder de aandacht, maar juist ook reeds de overtreding van gestelde regels op zichzelf; als geleden schade wordt beschouwd een schade die aan de stabiliteit van die samenleving zou zijn toegebracht. Als geweldpleging van privé-burgers in geval van schade toebrengend gedrag of daarover bestaand conflict al ‘buiten de wet gesteld is’ (mede samenhangend met een sterker of explicieter hiërarchiseren van de samenleving) blijven hoger ingeschaalden in het feodale systeem hun ‘veeten’ nog persoonlijk beslechten - dat wil zeggen met in hun dienst staande horigen. De vestiging van een sterker wordend gecentraliseerd ‘gezag’ criminaliseert deze oorlogjes, zoals later koloniaal gezag dusgenaamde ‘stammenoorlogen’Ga naar eind4. criminaliseert. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 628]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
15. Metafysering van sub 14: dualisme en gesloten wereldbeeldSpreken van ‘centraal gezag’ impliceert dat er een overeenkomstig meer complexe maatschappijvorm is ontstaan dan waarvan bij een begrip als ‘stam’ sprake was. Een ingewikkelder samenleving met taak(‘ambacht’)differentiatie en -allocatie, een zich ontwikkelende standendiversificatie enzovoort brengt een groter hoeveelheid na te leven gedragsregels mee. Vanuit de betrekkelijke gelijkheid van de leden van een stam en een daar mogelijke veel grotere ‘vrijheid’ (en voorzover sociale controle plaatsvindt, alsdan op minder expliciete gedragsregels) dienen gespecialiseerd rakende bestuurders hun regelstellerij en hun eigen machtspositie daarbij te (recht)vaardigen. Ook zonder direct religieuze veronderstellingen zou dat impliceren dat hiërarchisch boven het onmiddellijk doelgericht ‘pragmatisch’ handelen van ieder individueel persoon een per definitie ‘van hoger orde’ zijnd doel voor zo'n maatschappij verondersteld wordt, dat nagestreefd moet worden. Alleen al op die grond zou een zekere ‘metafysering’ van de gestelde regels tot normen van een hoger orde zich voordoen. Eerst recht waar niet eens het gedrag van individuele personen jegens elkaar geregeld wordt. Ik zou echter de stelling willen wagen dat deze tendens verder gaat en dat in de culturele ontwikkeling in het bedrijven van wetenschap (natuuronderzoek) juist in verband met de vragen naar legitimering van macht tot stellen en doen naleven van regels zich die tak van wetenschap gaat ontwikkelen die zich met de ‘menselijke natuur’ gaat bezighouden. De zelf vanuit het handelingsmodel per definitie planmatig handelende mens gaat via steeds verder gaande ontdekking van ‘natuurwetten’ planmatigheid in die natuur veronderstellen. De mens, zich per definitie als met rede begaafd hoogst ontwikkeld produkt van de natuur beschouwend, zal geneigd zijn a fortiori ook in die van hoger orde zijnde natuur begaafdheid met rede te veronderstellen. Object van wetenschap wordt om met de rede het plan van de natuur te leren kennen; aan dat plan wordt ter voldoening aan het streven naar de in dat natuurplan opgenomen doeleinden de legitimering - de meest uiteindelijke legitimering van gedragsregels ontleend. Ik herinner hierbij tevens aan het eerder gestelde met betrekking tot het handelingsmodel, namelijk dat de tendens tot verkrijging van resultaat tegen de minste inspanning moet uitmonden in een verondersteld ideaal eindpunt waarin ‘niets meer hoeft’ in een bereikt volstrekt evenwicht of hoe men het ook maar noemen wil. Als men nu niet in termen van evolutie denkt, als men vervolgens ziet dat blijkbaar de ‘menselijke natuur’ belemmeringen opwerpt in het volgen van de normen die uit het natuurplan voortvloeien, terwijl men toch ook moet aannemen dat de natuur met de rede toch ook de ‘wil’ tot het bereiken van het uiteindelijke heilsplan heeft geïnspireerd, is de weg tot een cosmologisch dualisme gegeven. In de natuur, met name in de menselijke natuur zetelen eigenschappen, zetelt een macht die zich tegen ‘Het goede’ verzetten. Video meliora proboque, deteriora sequor. Ik zie het goede in en keur het ook goed, doch volg het slechte. Dat dualisme is volstrekt onontkoombaar als men dan nog veronderstelt dat het te bereiken ideaal van rust en evenwicht en harmonie in feite een aanvangsgegeven was, dat verloren gegaan is. En met name als een persoonlijke Schepper achter of in de natuur verondersteld wordt - per definitie met ‘het goede’ (en almachtige) geïdentificeerd - wiens schepping ‘goed’ was, dan is de vraag naar het verloren gaan van deze paradijsstaat slechts met een tegen deze toestand gerichte daad evenzeer per definitie uit ‘het kwaad’ voortkomend te beantwoorden. Er zijn dan ook de nodige expliciete dualistische cosmologieën waarin de geschiedenis van mens en wereld in een soort schaalvergroting van menselijke problematiek beschouwd wordt als het produkt van een aan de oorsprong ervan staan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 629]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
de oorlog van machten van goed en kwaad, stof en geest, licht en duisternis e tutti quanti. In deze context wordt menselijk handelen en motivatie of beter: veronderstelde motivering daarvan uiteindelijk gereduceerd op de vraag of het het uiteindelijke plan bevordert of tegenwerkt; en het meest relevant hiervan is nu juist die veronderstelde motivering; het gedrag toont aan, ‘aan welke kant men staat’, het is de positiekeuze in deze kosmische strijd. Maar dat houdt in, dat in feite van ‘menselijk gedrag’ - dat wil zeggen gedrag waarvan de mens zelf subject is - geen sprake kan zijn. Het wezenlijk goede is alléén goed mits en voorzover het geïnspireerd is uit de ‘wil’ tot het goede - met andere woorden door het goed-zijn, en hetzelfde geldt met betrekking tot kwaad. Het impliceert dus letterlijk dat met Goed en Kwaad aldus gereïficeerd als machten aan het begin van het ontstaan van de kosmos niet de mens subject van zijn gedraging is, maar dat Goed respectievelijk Kwaad zich slechts in die gedraging openbaren in verhouding van de voorgegeven hoeveelheden. Aldus brengt het zoeken naar rechtvaardiging van de macht om regels te stellen en op overtreding daarvan met geweldpleging te reageren een volstrekt gesloten wereldbeeld op, waarin het wel en wee van ‘Goed’ en ‘Kwaad’, zo dit al niet zelf (door een uiteindelijke overmacht van Goed) zonder wezenlijke toekomst reeds in het verleden geheel en al gepredestineerd was, dat toch in ieder geval wel met het dat openbarende menselijk handelen het geval is. De reactie op de zonde - want zo kunnen wij dan dit door kosmische en metafysische inspiratie bepaalde handelen het beste noemen - moet dan wel de vernietiging van het kwaad zijn. Ik herinner er, wellicht ten overvloede, aan dat ik hier componenten van het schuldbegrip bespreek, zodat ook bij ‘strafrechtelijke’ schuld de zojuist behandelde component vrijwel nooit onvermengd met het schuldbegrip werd geïdentificeerd. In onze eigen geschiedenis was dat voornamelijk wel het geval met die regelovertredingen die ketterij, hekserij en sodomie werden genoemd - en in nauwelijks iets geringere mate het meer seculair verraad, waarbij de vernietigingscomponent van het kwaad in het begrip ‘straf’ met name door verbranding uitdrukking vond. Uiteraard ontbreekt in deze visie op ‘zonde’ als wezenlijk bestanddeel van schuld, ieder toekomst- of verbeteringsperspectief.Ga naar eind5. Ik geef nog enkele verwante aspecten van deze zondecomponent van de schuld weer: Het is in samenhang met deze opvatting, dat het motief achter de afgewezen gedraging met eenzelfde ‘causaliteitsonderzoek’ als naar de toedracht, wordt opgespoord. Er is meestal wel een tendens om zeer zichtbaar of ‘herkenbaar’ psychisch gestoorden buiten de schuldvraag te laten, hetgeen zoveel wil zeggen als dat het gedrag of het afgewezen resultaat daarvan geacht wordt te zijn ‘veroorzaakt’ door ‘ziekte’ - en dus, per definitie, niet door ‘het kwaad’. Op dezelfde voet doorredenerend blijken voor het motief meer inleefbare omstandigheden ‘schulden strafverminderend’ te werken. En van daaruit geredeneerd blijkt men ook nog te gaan differentiëren tussen de hoeveelheid verdorvenheid die als motief achter de daad steekt; onder meer wordt alsdan verschil gemaakt tussen ‘opzet en schuld’. Hoewel dit noch consistent is met het uitgangspunt, noch ook maar enig criterium aangeeft (ook niet zou kunnen aangeven) op grond waarvan die kwantiteit bepaald zou kunnen worden.Ga naar eind6. In een eerder gedeelte van het betoog was voorts reeds sprake van de neiging om overeenkomstig de neiging om onaangename reacties van anderen terug te koppelen op het eigen gedrag, ook natuurrampen en dergelijke als ‘straffen’ te interpreteren. In de keizerlijke Romeinse Codices ziet men dergelijke rampen dan ook als begeleidende bedreiging en daarmede redengevend voor overheidsbemoeiing in stellen en afdwingen van gedragsregels inderdaad gesteld voor de al eerder genoemde trits van ketterij, hekserij en sodomie. Maar ook veel later en op veel algemener gronden woedde in bij voorbeeld 1755 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 630]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
in Europa (en in 1807 in het koninkrijk Holland nog eens dunnetjes over) de strijdvraag of en op welke zondigheid de aardbeving in Lissabon (casu quo het ontploffende Kruitschip in Leiden) betrekking had. Verwant is de ook vandaag de dag nog sterk aanwezige neiging om ziekten te zien als gevolg van ‘overtreding van de natuurwetten’ - dat wil zeggen meer in normatieve zin dan als toetsbaar opperen van een wetmatigheidsverband. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
16. ‘Misdrijf’ differentiatieIk stelde dat de ‘metafysisering’ van rechtsverhoudingen samenhangt met de opkomst van een meer gecentraliseerd gezag in complexer wordende samenlevingsvormen. In ieder geval in ons eigen culturele verleden is een daarmede gepaard gaande ‘metafysisering’ van dat gezag, van ‘overheid’, duidelijk te constateren. In het Romeinse keizerrijk breekt zich de vergoddelijking al snel baan, terwijl in het Christendom - nog vóór de keizers zelf Christen werden, - het keizerlijk gezag toch in ieder geval als direct uit God gelegitimeerd geacht werd. Alleen al puur traditioneel werd dit later Christelijke Keizerschap via Karel de Grote verder in Europa getransponeerd. De door het centraal gezag te beteugelen geweldpleging op lager niveau werd dan ook even gemakkelijk als inbreuk op landsvrede als Godsvrede benoemd. Naast de direct tegen God en overheid gerichte zondige daden wordt indirect de geweldpleging - gemonopoliseerd door die ‘overheid’ - indien op grond van conflicten door ‘niet-overheidspersonen’ gepleegd tot zondige daad gecriminaliseerd als inbreuk op ‘Law and Order’. Een begrip dat gevoelsmatig weer van alles gemeen heeft met evenwicht, harmonie enzovoort. Ruwweg valt echter een model te maken van een zekere indeling die in alle ontwikkeling toch latent aanwezig blijft. Bij het tot stand komen van centraal overheidsgezag ontstaan de op ‘zonde-schuld’ geladen zwaarste regelovertredingen die zich direct richten tegen het gezag van deze overheid en/of daarvan door deze overheid gestelde symbolen. Vervolgens vrijwel op dezelfde voet de inbreuken op de geweldsmonopolisering, moord en doodslag, van huis uit de hevigste onrustscheppende conflicten van burgers onderling, maar in een niet-standen samenleving toch veelal civielrechtelijk van aard, zij het dat, zoals wij zagen, de reactievorm in diverse gestalten de ruilverkeerbasis waar ‘het verhaal’ op gebaseerd wordt, in feite verlaat. De minst metafysisch geladen delicten - om dat woord nu maar te gebruiken - blijven de conflictscheppende handelingen die zich in de vermogenssfeer blijven bewegen, en waarbij het geen ongewoon verschijnsel is dat een ‘overheid’ zich vrij terughoudend opstelt dan wel als scheidsrechter fungeert tussen partijen. Al neemt ook hier in principe, en in sommige perioden ook in praktijk, de overheid de positie in van primair gelaedeerde en kwaadwrekende gerechtigheid. Ontwikkelingen die zich op dit gebied zo tussen 500 en 1500 voltrekken lijken daarna een parallel te vinden in de ontwikkeling van zich slechts geleidelijk aan vestigend, algehele administratie overnemend en tenslotte geweldsmonopoliserende gezag in de Europese koloniën. Waar tenslotte dan ook weer de term ‘pacificatie’ voor gebruikt wordt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
17. Recapitulatie van enkele puntenAlvorens tot bepaalde conclusies te komen lijkt het mij nuttig nog eens enkele punten van het voorgaande te recapituleren en nog enkele dwarsverbindingen te leggen. Het bleek dat aan het begrip schuld zoals het vandaag de dag nog gehanteerd wordt, in alle vaagheid of beter vaak innerlijk tegenstrijdige meerduidigheid, dan ook zeer verschillende componenten ten grondslag liggen. Op een aantal elementaire menselijke ervaringsgegevens worden diverse bouwsels opgetrokken die bepaald niet solide op die basis verankerd zijn, maar desniettemin met een soort interne logische dwang hun verdere | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 631]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
vorm verkrijgen. De ontwikkeling van die bouwsels - waarin het invullen van het begrip ‘schuld’ een belangrijk element vormt - wordt vooral bevorderd bij en door de regelgevings- en geweldsmonopolisering van een opkomend ‘centraal gezag’ dat voor zijn geweldpleging een rechtvaardiging zoekt te geven. Een tweede belangrijk moment ervoor lijkt mij gegeven als tijdens het seculariseringsproces van de Verlichtingsperiode bij een als aan religieuze verankering dan tegengestelde ‘verwetenschappelijking’ het gehele theoretische kader rondom het recht tot straffen grondig wordt herzien en tot één geheel gemaakt. Zonder daar minder metafysisch en minder inconsistent van te worden, zoals ik deels hier maar ook in andere artikelen bij kritische analyse concludeerde.
De menselijke ervaringsgegevens berustten onder meer op: 1. Het uit het ‘handelingsmodel’ voorvloeiende voortdurende ‘onvolmaaktheidsgevoelen’ (om nu nog maar weer eens een andere veelzeggende term te gebruiken), het gevoel van een tekort, van iets dat nog gedaan moet worden teneinde tot een, betere situatie te komen. De voortdurende handelingsimpulsen worden uiteindelijk toch als ‘vermoeiend’ ervaren. 2. Behalve als sub 1. op anorganisch niveau kan men ook in ‘sociale contacten’ als negatief gewaardeerde ‘bejegening’ oplopen, waarbij voor analyse ter voorkoming van dergelijke ervaringen ook terugkoppeling op eigen gedrag (tekort schieten jegens die ander) plaatsvindt. 3. Uit de ervaringsgegevens sub 1. en 2. wordt ‘gemetafyseerd’ tot ideaaltoestand van evenwicht ‘waar niets meer hoeft’ en wolf en lam te samen ‘weiden’. In het vanuit de handelende mens uit gezien aldus ontstaande gesloten (de toekomst ligt vast en valt eigenlijk met het verleden samen) en verabsoluteerde wereldbeeld is de handelende mens nu juist als subject weggévallen. Onder verwijzing naar de voorgaande uitvoeriger behandeling vermeld ik hier nog slechts dat normen en gedrag beide onvatbaar zijn voor terugkoppeling uit de ervaring - verandering in enige zin van dat woord is uitgesloten. Alle tekortkomingsgevoelens zijn samengevat in zonde, aanwezigheid van kwaad dat vernietigd moet worden. Het plaatsen van deze problematiek in een meer ‘aards’ kader brengt in praktijk van rechtspleging mee dat deze consequentie niet zover getrokken wordt, terwijl omgekeerd de theorie en praktijk van de strafrechtspleging niet los komt van het aan de geschilderde metafysica inherente dualisme van gereïficeerd Goed en Kwaad. 4. Vanuit het ruilverkeer ontstaat voor ‘recht’ als meest wezenlijk element: ‘gelijkheid’, omdat ruilen dat immers ingevolge de daarbij plaatsvindende waardeoordelen impliceert. Er is echter enige plasticiteit - bij veranderende omstandigheden kan de ‘gelijkheidswaardering’ inhoudelijk gemodificeerd worden. Voor zover niet ‘gelijk overgestoken’ wordt, en met name bij regulering van het ruilverkeer ontstaat de mogelijkheid van ‘verplichting’: iets dat gepresteerd moet worden, omdat er nu eenmaal in het verleden iets ‘vóórgepresteerd’ is, ‘dat met gelijke munt betaald’ moet worden. Wanneer ook buiten overeenkomst gedrag schade toebrengt, moet daar langs dezelfde weg redenerend een alleen op grond van dat in het verleden geschiedde een ‘gelijke’ prestatie geleverd worden: heeft de gelaedeerde alsnog ‘recht’ op zo'n contraprestatie. Op de leest van het reageren op, en (te meten) recht verkrijgen uit schade toebrengend gedrag (laat ik nu maar onrechtmatige daad zeggen) wordt later het ‘vorderingsrecht’ gebouwd op regelovertreding in het algemeen. Te zamen en in vereniging met aspecten als sub 1. tot en met 3. Samengevat levert dat het zogenoemde Strafrecht op, waarbij een ‘strafmaat’ gevonden moet worden op een dienovereenkomstig bij analyse op te delven ‘schuld’.Ga naar eind7. Juist zonder toekomstdimensie - quia peccatum - zou dat de onzinnige consequentie opleveren dat na verklaren van wat een daad teweeg bracht en dat per definitie schuldverminderend is, het ‘pure kwaad’ als motief en alzo | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 632]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
schuld zou overblijven, waarbij de mens als subject van het gedrag nu juist geheel buiten spel is komen te staan. 5. Het is echter een misvatting te menen dat in overeenkomsten de contraprestatie uitsluitend en alleen geleverd zou worden omdat voordien in het verleden gepresteerd is. Vaak zal immers die contraprestatie mede geleverd worden omdat voortzetting en continuïteit van de relatie gewenst wordt. Op die basis plegen zelfs waardeschalen ongeacht contracten bij veranderde omstandigheden gewijzigd te kunnen worden - zoals met name in de laatste tientallen jaren in het internationale verkeer gebleken is. De ‘gelijkheidsmaat’ in overeenkomsten is juist bepaald flexibel, vatbaar voor terugkoppeling op veranderde omstandigheden en toekomst gericht. 6. Bij gedrag dat schade toebrengt zal allicht - en misschien zelfs primair - de vraag naar beïnvloeding van dat gedrag naar gewenste vormen aan de orde komen. Deze kwestie is bij uitstek toekomstgericht. Op een substraat van reflex en emotie worden op de bedrijver van zulk gedrag signalen, vaak geweldpleging, uitgezonden. Voor zover en naarmate nu juist geweldpleging in de sfeer van ongewenst gedrag laag ingeschaald staat, zal de neiging groot zijn voor deze ‘reflex handeling’ tevens legitimatie te zoeken. Daarbij komt men in de modellen sub 1. tot en met 4. terecht. Het door de reflexhandeling teweeggebrachte ‘leed’ is door de daaraan voorafgaande daad ‘verdiend’; een ‘negatieve contraprestatie’. Hoewel zo'n impulsieve reactie gedrag wel beïnvloeden kan, is het bij ontbreken van een zorgvuldige analyse van de situatie en daarop geankerde planning echter zeer onwaarschijnlijk dat een dergelijke beïnvloeding het gedrag in de gewenste richting veranderen zal. Wanneer nu zo'n reactie bovendien nog gemodificeerd wordt door relatering aan een reactiemodel dat met alle innerlijke tegenstrijdigheid dan ook nog eens totaal niets van doen heeft met iets als doelmatigheid bij het probleem gedragsbeïnvloeding, dan verdwijnt zelfs de mogelijkheid om de slechte resultaten van de bejegening terug te koppelen ten dienste van beleidswijziging. De bejegeningen zijn qua doelmatigheid volstrekt ondergeschikt gemaakt aan normatieve vereisten; zij zijn even ‘zinnig’ als regendansen. Het is wel nergens goed voor, maar het moet nu eenmaal - en vooral als je geen (wel doelmatig gebleken) ‘alternatief’ bij de hand hebt. Het zelfs meer gaandeweg verkrijgen van zo'n alternatief op grond van kennisverwerving en kennisvermeerdering wordt op zijn minst moeilijk en soms zelfs onmogelijk gemaakt door een experimenteerverbod, zolang dat alternatief er nog niet is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
18. Gegevens uit de recapitulatie gerelateerd aan gedragsontregelingOmtrent gedragsbeïnvloeding met voor het doeleinde ongeschikte middelen wil ik kort zijn. Reeds op cybernetisch niveau bleek op elementair niveau het programmeren met tegenstrijdige instructie ‘gedrags’ ontregelend te werken. Op het al wat complexer niveau van dieren kan een dergelijke ontregeling zelfs tot ‘negatief te waarderen gedrag’ leiden: zij worden ‘vals’. Bij dieren en zeker bij mensen zal een tegenstrijdig instructieschema overigens vaak veel minder rechtlijnig zijn. Het kan bij voorbeeld gelegen zijn in een instructie zonder levering van bewerktuiging om die instructie na te komen. Bij voorbeeld een als ‘normaal’ gesuggereerd welvaartsniveau zonder ten dienste stellen van middelen die in werkelijkheid nodig zouden zijn om dat ook te bereiken. Het met door de betrokkene als onaangenaam ervaren reacties blijven reageren op door deze gesteld ongewenst gedrag zonder levering van informatie en bewerktuiging om ander gedrag te stellen zal zelfs de gehele ontvankelijkheid voor een leerproces en gedragsregulering kunnen aantasten. ‘Psychopathie’ wanneer het enkelingen en toeneming van deviantie wanneer het groepen betreft | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 633]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn aldus sociaal geïnduceerde produkten van een bij gebrek aan voldoende analyse en verworven kennis omtrent gedrag en motivering en motivatie daarvan inadequate reactie. Als gezegd zal de verankering van het (benodigde) reageren in een daarop totaal niet afgestemd en ook innerlijk tegenstrijdig schema dat onverminderd als normatief voor het reageren aangewend wordt, bovendien iedere feed back en daarop te baseren beleidsherziening onmogelijk maken. Wie niet horen wil moet (!) voelen aan het adres van een dove zal in het algemeen wel als een onzinnige situatie-analyse worden aangemerkt, maar ‘mores leren’ aan iemand wiens leermogelijkheden terzake grondig geblokkeerd of verstoord zijn valt blijkbaar minder op. Het spraakgebruik voor bovengenoemde termen wijst ook op iets geheel anders dan op ‘rationeel’ niveau ondernomen stimuleren van een leerproces. En als op die wijze dan ook ‘niets helpt’ is de voortgezette tot verder onheil bijdragende, leed toebrengende reactie aan ‘eigen schuld’ van de betrokkene te wijten - met welke met geen enkele zinnige analyse in verband te brengen kreet het bejegeningssysteem als ‘juist en gerechtvaardigd’ gesloten wordt. Ik wijs er terzijde op de overigens het in termen van het schuld-straf paradigma vervatte ‘rechtsdenken’ op zich óók nog een conflictsverruimende en gedrag negatief beïnvloedende werking kan hebben. Een inadequaat bejegende zal zich ook ‘onrechtvaardig’ bejegend achten, en daaraan juist het ‘recht’ menen te kunnen ontlenen om ‘iets terug te doen’. Lees: verder ongewenst gedrag te stellen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
19. Het onhoudbare schuld-strafparadigma als produktHet wordt tijd tot enige conclusies te komen, al was de voorgaande componentenanalyse van wat ik zojuist het ‘schuld-strafparadigma’ noemde nog allesbehalve volledig. Aan de hand van de gegeven benaderingen zullen velen al direct aan nog andere verbindingen van dit paradigma met theorieën omtrent mens en wereld denken.Ga naar eind8. En uiteraard is in historische diepte en geografische breedte slechts het hoognodige in een sweeping generalisation ontleend ter adstructie van de hypothese. Een bos zien vereist nu eenmaal een andere invalshoek dan een bomenbestudering, hoewel dit laatste voor het in beeld brengen van het bos, voor bevestiging of falsifiëring van de ‘luchtverkenning’ óók volstrekt onmisbaar is. Ik heb in het voorgaande gepoogd mij zo veel mogelijk te houden aan een descriptief woordgebruik. Het is duidelijk dat in de gegeven benadering tussen ‘civielrechtelijke’ schuld en ‘strafrechtelijke schuld’ niet scherp viel te onderscheiden. Voor zover diverse aspecten van ‘reactie op ongewenst gedrag’ aan de orde kwam, zal duidelijk zijn dat ik ‘straf’ even heterogeen en inconsistent geladen acht als - en naar gelang - het daarbij passend gemaakte ‘schuldbegrip’. Met ‘schuld-straf'paradigma’ bedoel ik dan ook aan te geven:
Men kan het ook zo uitdrukken, dat op het terrein van (straf)rechtspleging een volstrekt archaïsch en in onderdelen al uitvoerig gefalsifieerd paradigma in stand gebleven is. Over ontstaan en verklaring van dat atavisme is in het voorgaande een ‘skelet’ van een werkhypothese opgebouwd. Omdat wij allen burgers zijn, en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 634]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
strafrechtspleging nogal centraal in onze aandacht staat; omdat voorts de bij deze activiteiten behorende ‘theoretische bezinning en begeleiding’ ingevolge het academisch statuut tot ‘wetenschap’ is gepromoveerd, is aannemelijk en aantoonbaar dat dit archaïsme meer wezenlijk wetenschappelijke theorievorming beïnvloedt, omdat er voor zover er een bepaald mens en wereldbeeld mee in stand gehouden wordt dat op uiterst gespannen voet staat met de daaromtrent wetenschappelijk verkregen kennis. Voor de benadering van de interpersoonlijke en sociale conflicten en problemen moeten wij dus het begrip ‘schuld’ en het daarmee verwante begrip ‘causaliteit’ zo spoedig mogelijk uit ons begrippenapparaat zien te verwijderen. Voor zover ter beheersing van conflicten en problemen regels zijn gesteld, is het niet zonder meer zeker dat het enkele feit van regelovertreding reeds een object van ingrijpen ondubbelzinnig aanwijst. Met name voor zover regels zijn gesteld in een complexer geheel van doelstelling - als bij voorbeeld met betrekking tot ‘veiligheid’ in de regels van de wegenverkeerswet - is het ingevolge wetenschappelijk onderzoek allesbehalve zeker dat nu juist een direct appèl op de stellers van gedrag (en daarop gebaseerde actie bij overtreding) de gewenste veiligheid zal brengen. Technische verbeteringen - kalkstrepen, verlichting enzovoort - blijken vaak méér resultaat af te werpen: in het verkeersprobleem is nu juist de directe beïnvloeding van menselijk gedrag een nogal inelastische factor. Maar ook in een meer algemene probleemstelling van bij voorbeeld ‘dood door schuld’ zal het vaak nuttiger zijn de gehele context te bezien waarin het noodlottige voorval plaats vond - als men dat in de toekomst wil voorkomen - dan zich ‘causaliter’ te blijven concentreren op de menselijke auctor achter het gebeuren en diens altijd alsdan wel aan te wijzen falen als aangrijpingspunt voor te nemen actie. Wanneer werkelijk ondubbelzinnig menselijk gedrag de aangrijpingsfactor oplevert om ongewenste situaties of herhaling daarvan te voorkomen, dan maakt het op zich natuurlijk niets uit of en in hoeverre de bedrijver daarvan geestelijk gestoord was. Iemand die bij het afmaken van een ander mens meende dat hij bloemetjes aan het begieten was is vermoedelijk een groter gevaar voor herhaling dan iemand die bij voorbeeld meent dat rijke alleenstaanden op gevorderde leeftijd best afgemaakt kunnen worden omdat zij toch niet van hun geld profiteren, en een levensberoving van een bejaarde ex quantificatie van de levensverwachting minder ernstig is dan de levensberoving van een jeugdige. Op dezelfde voet als een dergelijk iemand meer risico's zal opleveren dan een langgeplaagde echtgenote die na twintig jaar (met instemming van het hele dorp waar zij woonde) haar voortdurend dronken en mishandelende man van het leven berooft. Dat wil dus niet zeggen, dat de motivatie achter het gedrag voor de vraag van te nemen actie onbelangrijk is - maar alleen dat deze niet op zich, op een basis van ‘verwerpelijkheid’, quantificeerbaar in te nemen actie ter gedragsbeïnvloeding vertaald zou kunnen worden. In het veld van wat wij thans strafrechtspleging noemen - interpersoonlijke en sociale conflicten en problemen inclusief regelovertreding die ter voorkoming of beheersing daarvan zijn gesteld - heb ik het schade-element nog niet genoemd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
20. ConclusiesHet komt mij voor dat deze gehele vraag uit de ‘strafrechtsplegingsvraag’ - beter dus conflictspreventie en beheersingsvraag - kan en dient te verdwijnen. Op het gebied van ‘onrechtmatige daad’ en bij verkeer zelfs in ‘delictueuze zin’ is in het algemeen de verzekering allang voor ondragelijke risico's ingesprongen en middels verplichting tot verzekerd zijn tot ‘volksverzekering’ gemaakt. Ook ten aanzien van andere delictsschade die men zelf zou kunnen oplopen is verzekering mogelijk en gebruikelijk - waartegenover de verzekerende maatschappij een minder dan hoogst dubieuze vordering te- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 635]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
genover een eventueel gegrepen dader krijgt. Het schadefonds geweldsmisdrijven springt al in, waar dit buiten reeds verzekerde gevallen nog nodig is. Het lijkt mij daarom bepaald niet ver gegrepen om de overblijvende uit ‘delict’ ontstane schade - vermoedelijk een fractie ten aanzien van het hiervoor genoemde - mede in een ‘volksverzekering’ onder te brengen. Risicospreiding is het beste therapeuticum voor ‘schuldvragen’.
Schade en/of geleden omvang daarvan heeft dus als quantificatie evenmin als ‘graden van verwerpelijkheid in motivatie of motivering’ iets te maken met quantificatie van te nemen actie bij gedrag dat als dusdanig ongewenst en hinderlijk wordt bevonden, dat beïnvloeding daarvan als gerechtvaardigde doelstelling naar voren komt. De beïnvloedingsvraag zelf - met name de mogelijkheden daartoe, en de daarvoor te leveren infrastructuur - is met deze ‘maatloskoppeling’ zeker niet een kwestie van pure technologie geworden. Naarmate men duidelijker inziet dat in de moderne verzorgingsstaat een oorspronkelijke doelstelling van ‘vrijheidswaarborg’ (in de zin van gespaard te blijven voor afhankelijkheid van - of ingrepen door anderen) gesteld wordt tegen inbreuken daarop; de verwerping van ‘geweldpleging’ expliciet gesteld wordt tegenover de gemonopoliseerde geweldpleging om genoemd doel te bereiken, wordt een andere ‘afweging’ zichtbaar. Daarbij kan zeker ook normatief betrokken worden het onderzoek naar de vraag welke doelstelling aan welke bepaalde regels gebonden is, en of een dergelijk doel misschien meer een normatief niet zo sterk particulier belang dient; gerelateerd aan belangen van diegenen die nu juist in de staatsorganisatie de macht en bevoegdheid bezitten dergelijke regels te stellen. En al heel algemeen kan de toetsing gesteld worden van het individuele belang om voor vrijheidsingrepen gespaard te blijven tegenover het vrijwel gehypostaseerde mechanisme van de moderne complexe samenleving tot afdwingen van steeds sterker gestandaardiseerd gedrag van de individuele burgers. Wanneer men mocht menen dat aan deze criteria onvoldoende duidelijk quantificeerbaar normen te ontlenen zouden zijn ter bepaling
vrijheidsingrepen op individueel gedrag zouden ‘mogen’ zijn - dan verwijs ik naar het feit dat op een naar zijn aard al in het geheel niet quantificeerbaar begrip als ‘schuld’ dat in ieder geval al onmogelijk zou zijn.
De noodzaak van een strikte procedure en handhaving van daarvoor gestelde regels is voor de belangenbehartiging van individuele personen tegen de zo machtige staatsorganisatie evident. De daarmede te bieden bescherming zou echter volstrekt leeg zijn, indien men zich niet bewust maakt welke zoveel mogelijk te expliciteren normen in het geding zijn om die bescherming op te doen steunen. Als gezegd levert schuld - in welke begripslading dan ook - die norm of meetstaf per definitie niet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 636]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
LiteratuuropgaveBestede tijd en omvang van deze bijdrage zijn behoorlijk uit de hand gelopen. In plaats van per relevante plaats in voetnoten aan te voeren literatuur bepaal ik mij tot het noemen van enkele bronnen, zoveel mogelijk per subject matter gegroepeerd.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 637]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|