De Gids. Jaargang 141
(1978)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 604]
| |
Bram van der Lek
| |
[pagina 605]
| |
reconciliation, de organisatie waarbij in Nederland ‘Kerk en Vrede’ is aangesloten), leverde niet veel op. Men herinnerde zich wel dat er ‘indertijd’ veel te doen was geweest rondom zo'n figuur, maar na die tijd had men er eigenlijk nooit meer van gehoord. Inmiddels was ook mijn eigen, blijkbaar niet al te beste herinneringsvermogen, wat meer op gang gekomen en realiseerde ik mij dat er kort na al die gebeurtenissen, dus zo ergens in 1963, '64 of '65, ook een boek moest zijn verschenen van iemand die van het hele verhaal over Eatherly geen spaan heel liet, een soort misselijke spelbreker die beweerde dat ‘het allemaal heel anders lag’. En hoewel ik er aanvankelijk niet veel zin in had, leek het me dat ik dat toch in ieder geval ook gelezen moest hebben, voor ik op een verantwoorde wijze over deze geschiedenis kon gaan schrijven. Terwijl ik nog bezig was met het opsporen van dit boek stuitte ik op steeds meer tegenstrijdigheden in de verschillende beschrijvingen van Eatherly's leven. In de ene versie zat hij in het vliegtuig dat de bom afwierp, in een andere was hij alleen maar de piloot van een verkenningsvliegtuig. In het ene verhaal leefde hij van een militair pensioen, in een ander had hij altijd geweigerd die uitkering aan te raken. De ene keer vertelde men dat hij al meteen vol wroeging naar huis was teruggekeerd, een andermaal luidde het dat zijn moeilijkheden pas na jaren waren begonnen en dat hij pas in de inrichting was gaan inzien dat zij iets met dat verleden te maken hadden. En zo was er nog veel meer. Ook over de ‘behandeling’ van Eatherly deden zeer tegenstrijdige opvattingen de ronde. Zijn vrouw zou hem slecht behandeld hebben, zijn familie zou tegen hem zijn, de autoriteiten zouden hem tegen zijn wil in een inrichting vasthouden; Günther Anders sprak zelfs van een ‘nieuwe Dreyfus-affaire’. In andere versies was er echter helemaal geen sprake van pacifistische activiteiten die hem op die manier werden belet, maar alleen van een behoefte aan ‘straf’ die hem niet werd vergund. Nu is er dezer dagen (1978) een boek verschenen Ruin from the air van G. Thomas en M. Morgan-Witts, een dikke pil die de atoomaanval op met name Hiroshima tot onderwerp heeft. Ik wil het nu niet uitgebreid over de merites van dit boek hebben. Volgens de flaptekst is het ‘The greatest true war-epic since A Bridge Too Far’. Het is inderdaad geschreven in een ‘epische’ stijl, een soort poging op een Homerische wijze menselijke helden te schilderen tegen de achtergrond van ‘grootse’ gebeurtenissen, een soort avonturenroman. De basis is een ongelooflijke hoeveelheid onderzoekswerk, interviews en dergelijke, hetgeen de pretentie geeft dat we hier met geschiedschrijving te maken hebben. Maar er is geen enkele poging gedaan om fantasie en ‘inleving’ te scheiden van feiten. Ik weet eigenlijk niet goed wat ik van deze nieuwe trend denken moet. De pretentie is duidelijk dat de auteurs ‘waardevrij’ noteren ‘wat er gebeurd is’. Zo waardevrij, dat zelfs nergens uit blijkt wat nu de bedoeling van de auteurs is met dit werk. Geen inleiding, geen uitleiding, just a story. Maar impliciet barst het van de waardeoordelen. Op onderdelen: over de vraag of de atoombommen nodig waren, over de slechtheid van het wereldcommunisme, over het fanatisme van Japanners, over het feit dat dat eigenlijk (maar dan ná de oorlog) best bewonderenswaardig is, over de heldenmoed en de ferme-jongens-stoere-knapen mentaliteit van de Amerikaanse militairen, over de vanzelfsprekendheid van geheimhouding en ‘screening’. En de totaliteit van het boek is één groot waardeoordeel: oorlog is grootse, spannende geschiedenis, leuk om te weten, interessant om te lezen; een soort geschiedschrijving in western-stijl. Pogingen om te begrijpen, te oordelen, te verwerken worden niet gedaan, zijn ook niet nodig, waarschijnlijk zelfs niet gewenst. Elke notie van ‘schuld’ is volstrekt afwezig, behalve de kinderachtige schuldvraag wie er begonnen is (de Japanners natuurlijk) en de schuld van wie zich niet houdt aan de militaire erecode van opdrachten uitvoeren, loyaliteit en verder niet lullen. | |
[pagina 606]
| |
De tegenwerping zal wel zijn dat mensen toch moeten ‘weten’ dat het nuttig is om feiten te beschrijven, dat je niet altijd moet gaan zitten ‘moraliseren’, dat mondige mensen toch wel zelf kunnen oordelen. Welnu, dat vind ik een prachtige gedachte. Maar dan verwacht ik ook zakelijke, nuchtere geschiedenis, voor mijn part ‘dor en droog’, en géén helden-epos. Bovendien is het boek - voor mij dan - juist zo gruwelijk omdat iedere gruwel er uit is weggeretoucheerd. De doden vallen er inderdaad als in een western, onpersoonlijk, terloops, buiten beeld; waarschijnlijk staan ze direct daarna weer op en gaan ze naar huis zoals het goede figuranten betaamt. Gewetensproblemen zijn er legio, maar alleen tegenover commandanten, politieke leiders, kameraden. Maar terug naar Claude Eatherly. Het lag voor de hand in dit boek te kijken wat er nu door deze zorgvuldige onderzoekers was vastgesteld over zijn feitelijke rol, en ook wat er nu verder, na 1962 dus, van Eatherly was geworden. En inderdaad, Claude Robert Eatherly komt op verschillende plaatsen voor in dit boek. Maar wat ik vond was verbijsterend. Gesuggereerd wordt dat hij al in dienst de instabiliteit vertoonde waardoor hij later bekend zou worden. De veiligheidsofficier, majoor Uanna, zou tegenover majoor Paul Tibbets, de commandant van de bombardementsgroep 509 die in Wendover getraind werd voor het afwerpen van de A-bom, gesteld hebben dat deze man (Eatherly) uit het project verwijderd moest worden. ‘This guy is a psycho’ zou hij gezegd hebben. Maar Tibbets had daar geen oren naar, hij vond dat het er alleen op aan kwam dat hij een uitstekende piloot was. ‘May be’, zou hij gezegd hebben, ‘But he's a hell of a pilot. That is all that matters.’ In diezelfde passage wordt verteld wat een ijzig goede vlieger Eatherly was, en daarna hoe hij placht te fantaseren over zijn rijke ouders, zijn - niet bestaande - oorlogservaring, en meer van dat soort zaken. ‘Nobody suspected they were pipe-dreams, the first signs of the instability which would eventually have Claude Eatherly committed to a mental hospital’, stellen de auteurs. En zij vertellen dat eens die fantasieën hem wereldberoemd zouden maken. ‘And none would suffer more from those fantasies than Paul Tibbets - who, ironically, would soon make them possible.’ Een raadselachtige opmerking, want zelfs al zou het hele verhaal van Eatherly fantasie zijn geweest, wat zou die Tibbets daar dan voor last van gehad hebben? Dat wordt nergens duidelijk, of het moet zijn dat de auteurs bedoelen dat hem later wel eens is kwalijk genomen dat hij géén schuldgevoelens tentoonspreidde over zijn taak en rol. Maar dat deelt hij dan met alle honderd zoveel anderen die bij de ‘missie’ betrokken waren.
De opmerkingen over Eatherly op verschillende plaatsen in het boek beperken zich verder hoofdzakelijk tot het af en toe nog eens accentueren van zijn ‘onstabiliteit’ en psychopathische trekjes. Alleen aan het slot wordt er wat uitvoeriger op zijn geschiedenis ná de oorlog ingegaan. En dan komen er toch wel wat apen uit de mouw. Ten eerste wordt er wat larmoyant verteld hoe Tibbets, inmiddels brigadier-generaal, in 1965 al spoedig moet worden teruggeroepen uit India waar hij was aangesteld als directeur van de United States Military Supply Mission, omdat hij daar door de ‘pro-Communist press’ wordt afgeschilderd als ‘the world greatest killer’. En hoe de arme man dan wordt weggepromoveerd naar een ‘desk job’. En over Eatherly: ‘Claude Eatherly has already created his memorial. To millions of people, particularly in Communist countries, he is the pilot who “led the Hiroshima raid” and was “imprisoned in a military mental hospital... because he repented the crime of Hiroshima”.’ De auteurs spreken van ‘shameless exploitation and an incredible distortion of the facts’. ‘Gunther Anders and his publishers had between them - no doubt unwittingly - laid the foundation for extremely succesful anti-American Communist propaganda; Eatherly also be- | |
[pagina 607]
| |
came almost overnight a hero for the “Ban the Bomb” groups. Even a sobering exposé of the Eatherly mythology by that fine reporter, William Huie, has failed to stem the flow of Communist-inspired lies. Huie's book, The Hiroshima pilot, is a brave attempt to turn the tide of fiction that Eatherly continues to generate.’ Hier komt duidelijk geen waardevrijheid meer aan te pas. Tibbets als tragisch slachtoffer van de op roem beluste Eatherly. Eatherly een instrument in handen van het duivelse communisme. U kunt zich voorstellen, dat ik niet op voorhand bereid was de lezing van déze historici over het geval-Eatherly als juist aan te nemen. Van des te meer belang echter werd het om kennis te nemen van het boek waarnaar ook Thomas en Morgan-Witts verwijzen, het boek van William Bradford Huie, The Hiroshima pilot. Welnu, dat is inmiddels gebeurd. Ik denk dat wij ons beeld over Claude Robert Eatherly inderdaad drastisch moeten retoucheren. | |
Een trieste geschiedenisDe op 1 juli 1978 in Houston, Texas, op de leeftijd van negenenvijftig jaar overleden Claude Robert Eatherly was de commandant van de ‘Straight Flush’, het vliegtuig dat op 6 augustus 1945 de weersomstandigheden moest waarnemen boven Hiroshima om te bepalen of de atoombom daar, boven één van de twee doelen, of niet zou worden afgeworpen. De bom zelf werd vervoerd door een andere B-29, de ‘Enola Gay’, onder commando van Paul Tibbets en ontplofte boven Hiroshima om 9.17 plaatselijke tijd. Het vliegtuig van Eatherly was toen al weer 400 kilometer op de terugweg naar Tinian, de basis van waaruit de missie werd uitgevoerd. Eatherly werd in de vroege zestiger jaren bekend als de man, de enige eigenlijk van alle bij het werpen van de eerste atoombom betrokkenen, die niet over zijn schuldgevoelens over deze daad heen kon komen, als gevolg van deze schuldgevoelens tot misdrijven verviel en ten slotte in een psychiatrische inrichting terechtkwam. Deze bekendheid ontstond vooral nadat Günther Anders, een schrijver en filosoof uit Wenen, in 1959 een briefwisseling met hem was begonnen. De eerste twee brieven werden nog dat jaar in verschillende internationale bladen gepubliceerd. Een selectie uit de briefwisseling, met een inleiding van Robert Jungk, verscheen in 1962 onder de titel Off limits für das Gewissen (in de V.S.: Burning Conscience, in Nederland: Verboden toegang voor het geweten, Moussault, Amsterdam). Al in 1958 had een Franse journalist Fernand Gigon, een boek gepubliceerd: Formula for Death, waarin hij op basis van een aantal krantenartikelen het verhaal vertelt van het tragische lot van majoor Eatherly. Naar aanleiding van dat boek schreef de jonge Engelse dichter John Waine zijn gedicht: ‘A song about major Eatherly’, dat in vele delen van de wereld bekend werd. Claude Eatherly, die in die tijd verpleegd werd in een militaire psychiatrische inrichting in Waco, werd door al die publiciteit tot symbool voor de angst, de wanhoop en de schuld die (in de ogen van sommigen) eigenlijk iedereen zou moeten voelen over wat er boven Japan is gebeurd, over de intrede in het atoomtijdperk en de wapenwedloop die daarop is gevolgd. Eatherly's gedrag, zijn vervalsingen van cheques, inbraken, overvallen en, naar men zei, één of meer zelfmoordpogingen, werden verklaard als behoefte om te boeten, en behoefte om gestraft te worden, daar het hem immers voor ‘de’ daad niet vergund was om straf te ontvangen. Verteld werd dat hij al in 1945 geweigerd had zich als held te laten vieren, en dat hij later de uitkering die de luchtmacht hem als ‘geestelijk oorlogsinvalide’ had toegekend nooit heeft willen aanraken, omdat het ‘bloedgeld’ was. Uit de briefwisseling kreeg Günther Anders de overtuiging dat Claude Eatherly tegen zijn wil in de inrichting werd vastgehouden en wel omdat hij tégen de oorlog en tegen atoomwapens wilde ageren en men dat in leger- en luchtmachtkringen te lastig vond. Anders was daar zo van overtuigd dat hij op 13 januari 1961 een open | |
[pagina 608]
| |
brief schreef aan John Kennedy, die toen net tot president was gekozen, waarin hij het geval-Eatherly vergelijkt met de Dreyfus-affaire. In die brief stelt hij Eatherly ook tegenover Eichmann, die op 11 mei 1960 in Argentinië was opgespoord en wiens proces in Jeruzalem in die tijd werd voorbereid. Eatherly die zich in tegenstelling tot Eichmann juist niet beroept op het feit dat hij slechts bevelen opvolgde, dat hij slechts ‘een klein schroefje was in het apparaat’ (Eichmann, geciteerd uit Life, 9 januari 1961). Eatherly, zegt Anders, is voor ons juist de ‘grote en troostvolle tegenhanger’ van Eichmann. Harry Mulisch, in zijn reportage over het proces tegen Adolf Eichmann: De zaak 40/61 (1962), maakt de vergelijking ook. Voor Eichmann, zegt hij, komt er tenminste nog een vonnis, de Hiroshima-piloten, met name Claude Eatherly, was zelfs dat niet vergund: ‘een of andere rijkspsychiater zette natuurlijk steeds weer uiteen, dat deze man uitsluitend stal uit behoefte aan straf: hij was immers de man van Hiroshima. En dan werd de zaak geseponeerd, dan ontging hij de openbare straf waarnaar hij hunkerde. ... Als Amerika iets voor zijn grote zoon had willen doen, dan had het dit moeten zijn: levenslange gevangenisstraf.’ En zo breidde het verhaal zich verder uit over de wereld. In vele talen verschenen boeken die in meer of minder geromantiseerde vorm Eatherly tot onderwerp hadden. Manuel van Loggem schreef Een zon op Hiroshima (1963), waarin Claude Clive heet, zijn eigen geschiedenis vertelt en eindigt met het besluit ‘het geweten van de wereld’ te worden. In de DDR verscheen in die tijd een televisiestuk The trial of Richard Waverly (1963), dat ook duidelijk de geschiedenis van Eatherly tot uitgangspunt heeft. Eatherly en zijn tragische schuldgevoel zijn een cause célèbre. Dat de cause célèbre dan al vele kenmerken van een mythe vertoont, is op zich niet zo erg. Mulisch noemt hem, met vele anderen, één van de piloten van de Enola Gay, wat hij niet was. Elders heet hij de ‘commandant’ van de missie naar Hiroshima, terwijl hij maar een ondergeschikte rol vervulde. Meestal wordt Nagasaki er maar in een moeite bij genomen, hoewel hij daar nooit geweest is. En ook over zijn tegenspelers circuleren heel verschillende versies: de ene keer zijn het kwaadwillige autoriteiten die hem willen beletten voor de vrede te vechten, een andere keer weer schuldige politici die omdat ze hun eigen schuld niet onder ogen durven zien zijn verwarde geest de straf niet gunnen die hij zo nodig heeft. In de ene versie hoort zijn familie daar wèl bij, in een andere versie staan ze weer geheel of ten dele aan zijn kant. Triester is dat - vrijwel zeker - het uitgangspunt van de mythe: het schuldgevoel over Hiroshima, bij Eatherly nooit heeft bestaan, althans niet als oorzaak van zijn problemen, en dat in ieder geval bijna alle details van zijn levensgeschiedenis zoals ze de wereld zijn rondgegaan volstrekt onjuist zijn. Degene die dit heeft uitgezocht is de journalist William Bradford Huie. Hij is de eerste die met Eatherly zelf is gaan praten, met zijn familie, met zijn psychiaters, en met vele andere betrokkenen. In een zorgvuldig gedocumenteerd boek, The Hiroshima pilot (1964) doet hij verslag van dit onderzoek. En de conclusies daaruit zijn eigenlijk onontkoombaar. Eatherly heeft nooit een onderscheiding geweigerd, hij kreeg maar een hele bescheiden onderscheiding (niet het ‘Distinguished Flying Cross’ zoals dikwijls wordt vermeld) en die heeft hij gewoon aanvaard. Hij heeft zich nooit aan een feestelijke huldiging onttrokken. Niemand heeft in die tijd gemerkt dat hij zich ergens schuldig over voelde. Er is nooit sprake geweest van ‘roem waarvan hij walgde’, want er was geen roem. Zij naam komt niet voor in het luchtmacht-gedenkboek, noch in de film Above and Beyond, die in 1952 over de aanvallen op Hiroshima en Nagasaki is gemaakt. Hij is ook niet, zoals de meeste verhalen willen (zie bij voorbeeld de inleiding van Robert Jungk bij Off limits für das Gewissen, gekweld door schuldgevoelens een tijd lang weggegaan uit Amerika, | |
[pagina 609]
| |
integendeel, hij is in die tijd (1947) verwikkeld geweest in een illegale onderneming om een soort invasie te plegen op Cuba, waarbij het zijn taak zou zijn om met een aantal vliegtuigen Havanna te bombarderen. De vliegtuigen, schepen, tanks, geweren, enzovoort lagen al klaar. Hij zou daarvoor, als de onderneming niet op het laatste ogenblik was verijdeld, 100 000 dollar hebben gekregen. Hij heeft nooit een uitkering van de Air Force als ‘bloedgeld’ geweigerd, hij heeft, integendeel, al in een vroeg stadium om zo'n uitkering gevraagd. Hij heeft geen ontslag genomen uit de dienst, maar hij heeft ontslag gekregen. En waarschijnlijk is daar zijn ellende mee begonnen.
Uit alle beschrijvingen door mensen die hem gekend hebben, voor alles zijn collega's en vrienden uit de dienst, komt Claude Eatherly naar voren als een joviale, ongecompliceerde man, die zich zelden ergens zorgen over maakte, zich weinig verdiepte in andere mensen, laat staan in wereldproblemen en die eigenlijk maar enkele dingen graag deed: vliegen, gokken en meisjes versieren. Hij had in 1940 dienst genomen bij de luchtmacht en hij hoopte nu ook in vredestijd daar te kunnen blijven werken. Zijn verzoek daartoe werd echter afgewezen. Door bemiddeling van een generaal die hem goedgezind was, is hij toen nog enige tijd geplaatst geweest als leerling op de Luchtmacht School voor Meteorologie, maar hij maakte zo weinig van de studie dat hij al gauw geheel uit de dienst ontslagen werd. En toen begon voor hem die worsteling die zo velen na hun jaren van actieve en vaak opwindende diensttijd hebben moeten doormaken: de aanpassing aan het ‘gewone’ leven. Het is het bekende, treurige, maar eigenlijk weinig opwindende verhaal, dat zich in die jaren waarschijnlijk in duizenden varianten heeft voorgedaan. Claude krijgt een baan bij een oliemaatschappij, Texaco, met ‘goede perspectieven’, dat wel, maar hij moet beginnen als pompbediende om het vak te leren. Aanvankelijk gaat dat wel, maar in 1949 is hij het plotseling zat en neemt ontslag. Hij wil met een collega een eigen zaak beginnen. Met veel moeite weet hij geld te lenen van zijn schoonvader. De zaak wordt.nooit opgericht omdat hij ruzie krijgt met zijn partner. Wel jaagt hij het geld erdoor, met pokeren en drinken. Hij probeert dan aan geld te komen door het uitschrijven van ongedekte chèques. Dat komt uit, maar zijn broers zuiveren de bedragen aan en weten te voorkomen dat hij veroordeeld wordt. Hij krijgt opnieuw een baan, bij een andere oliemaatschappij (Ada), koopt een te dure auto, verhuist zijn gezinnetje naar een te duur huis, blijft steeds langer van huis, maakt ruzie met zijn vrouw. Op een keer, na zo'n ruzie neemt hij te veel slaappillen in, of zegt dat gedaan te hebben, wordt twee dagen opgenomen in een ziekenhuis en daarna, op zijn eigen verzoek, een paar weken in de psychiatrische inrichting in Waco. Als hij terug komt heeft zijn vrouw het veel te dure huis verlaten, en is zo lang met de twee kinderen bij haar ouders gaan wonen. Nu ze weer samen zijn kunnen ze zolang bij Claude's broer James intrekken tot het huis klaar is dat ze kunnen kopen met een 100 procent lening van de Air Force. Claude krijgt zijn baan terug. Een half jaar later: Claude begint weer te drinken, maakt ruzie met zijn klanten en wordt ontslagen. Door bemiddeling van zijn broers, James en Joe krijgt hij opnieuw werk: bij de Humble Oil Company. Na een jaar wordt hij ook daar ontslagen, nu wegens het regelrecht vervalsen van chèques van de maatschappij waar hij voor werkte. En zo gaat het van kwaad tot erger. Dat levert natuurlijk wel schuldgevoelens op, maar dan tegenover zijn familie en zijn vrouw en kinderen. Er is geen enkel bewijs te vinden dat hij in die tijd ooit ‘geld in een envelop heeft gedaan en naar Hiroshima heeft gestuurd’, een later veel verteld verhaal. Huie heeft ook geen enkele aanwijzing kunnen vinden voor een ander verhaal, namelijk dat Claude dikwijls slecht sliep, nachtmerries had en dan schreeuwend wakker werd. Integendeel, vrienden bij wie hij een tijd in huis | |
[pagina 610]
| |
is geweest vertelden dat hij sliep als een kind, en zelfs niet wakker werd als de heer des huizes zich naast hem stond te scheren. Voor de (kinderlijke) schuldgevoelens en zijn instabiliteit wordt hij regelmatig behandeld in de psychiatrische kliniek in Waco. In 1953, als hij daar weer is opgenomen, wordt besloten hem een uitkering te geven wegens ‘service-incurred mental disability’. Dit ‘service-incurred’ zal ongetwijfeld hebben bijgedragen aan de latere misverstanden. Er is echter geen enkele aanwijzing dat men toen al aan de atoombom, Hiroshima of iets dergelijks gedacht heeft. Het was waarschijnlijk een in die tijd veel voorkomende welwillendheid: alleen als de ziekte ‘service-incurred’ was ontstond er een recht op uitkering. En in zekere zin wás het toch ook zo. Van je tweeentwintigste tot je negenentwintigste oude-jongens krentenbrood en avonturen maakt het voor sommige figuren bijna onmogelijk nog weer te wennen aan het saaie en oppassende leventje dat daarna van je verwacht wordt. Alleen, in het geval van Claude Eatherly loopt het ten slotte helemaal mis. In 1956, tijdens een proefverlof, breekt hij met twee vrienden in in twee postkantoren op zoek naar blanco chèques en een stempel. De opzet mislukt, maar de vrienden worden na enige tijd wel gepakt. Omdat dit een ernstig misdrijf is, dat bovendien door een feodale rechtbank zal worden behandeld in plaats van door de plaatselijke rechtbank waar ze hem langzamerhand kennen, wordt het nu erg belangrijk voor Claude om voor die tijd ‘ontoerekeningsvatbaar’ te worden verklaard. Hij had gehoopt dat hij ook ongeschikt zou worden verklaard om het proces bij te wonen, maar daar zijn zijn artsen niet toe bereid. Wel komen zij, voor de tijd van het misdrijf, en dus met terugwerkende kracht met een zwaardere diagnose: ‘schizophrenic reaction’ en een ‘serious guilt-complex’. Voor zover na te gaan echter wéten zijn artsen dan nog niet eens dat hij ooit bij de Hiroshima-missie betrokken is geweest. Trouwens, ook als dat, in 1957, wel bekend is geworden, is er van de vier artsen die getuigen maar één, een dr. Constantine, die heel voorzichtig ook dat als mogelijke oorzaak voor het ‘guilt-complex’ noemt. In 1957 wordt Eatherly uit de inrichting overgebracht naar Fort Worth, waar hij terecht moet staan. Daar ontdekt de rechtbankverslaggever Jim Vachule bij toeval dat Eatherly piloot is geweest. Claude vertelt hem een aantal bijzonderheden. Sommige juist, andere gefantaseerd. Vachule probeert nog wel een en ander te checken, maar dat lukt niet erg. Hij publiceert (op 20, 21 en 22 maart) een aantal stukken in de Star-Telegram, de grootste plaatselijke krant, waarin verteld wordt dat een ‘world war II hero’ nu gevangen zit, wat hij allemaal gedaan heeft en hoe triest het is dat hij nu zo in de nesten zit. Prima ‘human interest’, maar slechts zeer ten dele kloppend met de feiten. Nog erger wordt het als Vachule het verhaal instuurt naar de NBC en er de ‘Big Story Award’ voor krijgt. Daar maken ze er een prachtige gedramatiseerde versie van, waarin aan Eatherly - onder een andere naam, maar voor iedereen herkenbaar: de naam Vachule is notabene niet veranderd - voor het eerst de hele rimram van schuldgevoelens, tragisch onbegrip, enzovoort worden toegedicht, inclusief nog meer onjuiste feiten dan Vachule al heeft opgevoerd. En daarmee start dan de mythologie. Al op 1 april 1957 zorgt Newsweek voor verdere, ongecontroleerde, verspreiding van deze feiten, waarop dan weer schrijvers, dichters en dramatici hun verdere uitwerking baseren. Claude blijft nog lang passief, schudt zijn hoofd en heeft ‘geen commentaar’, maar ik denk dat hij gaandeweg zelf is gaan geloven in de rol die hem in deze mythologie was toegedacht. Toen hij in 1959 de eerste brief kreeg van Günther Anders, ‘namens vele vrienden in de wereld die hem (Eatherly) zozeer bewonderen’ heeft hij waarschijnlijk heel goed begrepen dat de enige manier om die bewondering te behouden was om de rol mee te spelen. De eenzaamheid waarin hij door zijn onaangepast gedrag inmiddels terecht was gekomen - ook zijn familie, die hem | |
[pagina 611]
| |
lang is blijven steunen, durfde in '59 een proefverlof niet meer aan - zal daar niet vreemd aan zijn geweest. Eén recensent uit die tijd van Off limits für das Gewissen in The Spectator (geciteerd door Huie, pag. 37) spreekt er schande van. Hij heeft het over de ‘innocence’ die uit de brieven spreekt, en vindt ‘the idea of enlisting this unhappy middle-aged man... revoltingly cruel’. De gedachte, die hieruit spreekt, dat Anders, Jungk en anderen Eatherly bewust zouden hebben ‘gebruikt’ lijkt mij onjuist. Toch is het achteraf gezien nogal wonderlijk dat zulke intelligente mensen zonder verder onderzoek hebben aangenomen dat alles was zoals ze dachten. Zorgvuldige lezing van Eatherly's brieven brengt genoeg aan het licht dat ze op zijn minst wat wantrouwend had moeten maken. Al te gemakkelijk wordt alles wat niet klopt op zijn ziekte geschoven en alles wat wèl in het beeld van de ideale boeteling past naar voren gehaald. Men heeft indertijd blijkbaar wel heel erg graag in de mythe wìllen geloven.
Daar zitten we nu. Met een boeteling die geen boeteling was. In augustus 1961 is hij opnieuw weggegaan uit de inrichting (hij was al een keer ontvlucht en weer teruggehaald). Of hij toen ontsnapt is of ontslagen is niet helemaal duidelijk, in ieder geval is hij verder ongemoeid gelaten. Günther Anders wijt dit, in een nawoord bij Off limits für das Gewissen, aan zijn eigen bemoeiingen en de wereldwijde publiciteit. Dat is natuurlijk best mogelijk. Wat ik toen echter al merkwaardig heb gevonden is het feit dat naderhand, toen Eatherly dus ‘vrij’ was, nooit meer iets vernomen is over de boeken die hij zou gaan schrijven, over de strijd voor de vrede die hij zou gaan voeren, over dat alles waarover hij in zijn brieven zo vaak had geschreven en wat, volgens Günther Anders (de Dreyfus-affaire van deze eeuw), de reden was dat hij tegen zijn wil in Waco werd vastgehouden. Overigens is, ondanks het onderzoek van Huie, de mythe tot op de dag van vandaag blijven voortleven. Dat is me wel gebleken uit de reacties van de mensen die ik erover sprak. De meesten wisten zich wel iets te herinneren van ‘een Hiroshima-piloot die gek was geworden van berouw, en die... ja hoe was het ook alweer... kleine vergrijpen had gepleegd om gestraft te worden’. Slechts een enkele wist ook dat een of andere spelbreker een misselijk boek had geschreven om aan te tonen dat er allemaal niets van waar was. Ook degene die het necrologietje verzorgde in het Algemeen Daghlad, waar ik dit artikel mee begon, heeft kennelijk niet veel moeite gedaan de werkelijke feiten uit te zoeken. Van dat bericht klopt nu werkelijk helemaal niets. Zelfs de leeftijd niet: Eatherly was 26 jaar op 6 augustus 1945 en 59 toen hij overleed. Hij gooide geen bom en geen bommen. Bij de eerste vloog hij een verkenningsvliegtuig, bij de tweede, op Nagasaki, is hij helemaal niet eens geweest. Toen hij uit de dienst ontslagen werd was er nog geen sprake van een psychiatrische diagnose, laat staan van een ‘ernstige neurose’, want neurotisch is hij nooit geweest. Het meest merkwaardig is echter dat de mededelingen over ‘33 jaar persoonlijke kwelling’, het ‘huilend wakker worden’, enzovoort, aan de familie worden toegeschreven. Het zou de moeite van een nieuw onderzoek waard zijn om uit te zoeken of de familie inderdaad ook in de mythe is gaan geloven - wat in die mate bijna onvoorstelbaar is - of dat hier weer sprake is van een mystificatie, bij voorbeeld doordat zinnetjes uit het oude verhaal terwille van de jeuigheid van het bericht aan familieleden in de mond zijn gelegd. Ik weet het niet. Maar vreemd is het wel. Wat het effect zal zijn van het nieuwe boek Ruin from the Air op de mythe over Eatherly valt nog niet te zeggen. De anti-communistische context waarin het verhaal daar wordt geplaatst is wel tekenend voor de mentaliteit van het boek. Ook de gedachte dat iemand die zo gek deed ná de oorlog ook al gek geweest moet zijn ìn de oorlog, en eigenlijk nooit had mogen worden gehandhaafd onder de ferme jongens en stoere knapen, is karakteristiek. Maar de mythe is in- | |
[pagina 612]
| |
middels al zo versleten, dat er waarschijnlijk weinig meer aan valt te herzien. De vage gedachte dat er ooit eens een piloot was die zich schuldig voelde zal wel altijd blijven bestaan. Wie dat dan was, nou ja, als het die Eatherly niet was, dan was het wel een ander. Of zou er nu een andere mythe gaan leven? Die van de duivelse anti-Amerikaanse communisten die zich zelfs niet ontzien om schuldgevoelens uit te buiten voor hun abjecte doeleinden? Hoe dan ook, als Huie gelijk heeft - en die conclusie is eigenlijk onontkoombaar: hij komt met verreweg de beste gegevens, de anderen hebben eigenlijk helemaal geen gegevens - dan moeten we concluderen dat een door zijn schuld gekwelde Eatherly nooit heeft bestaan, dat verstandige mensen als Anders en Jungk zich lelijk hebben vergaloppeerd, dat het ‘grote en troostvolle voorbeeld’ niets anders is dan een nogal lugubere grap van de historie. Al met al een ontmoedigende geschiedenis. | |
De achtergrond van een mytheElke tijd krijgt, denk ik, de mythes die bij die tijd passen. In de late vijftiger jaren was men nog volop bezig de problemen die de tweede wereldoorlog had nagelaten te verwerken. Veel intenser dan nu worstelden mensen met Auschwitz, de Endlösung, de vraag wat oorlogsmisdaden waren, de vraag hoe het allemaal ‘zo had kunnen komen’. Het was de generatie die er bij was, die het had zien gebeuren, die het voor een deel met eigen handen en hersenen had uitgevochten, en die daarbij steeds verder escalerende middelen had gebruikt, had moeten gebruiken misschien: van bombardementen op militaire doelen, via de vernietiging van complete Duitse en Japanse steden (Berlijn, Dresden, Tokio) tot de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki. Meegesleept in de totale oorlog zou je kunnen zeggen. In die tijd was ook de schok van het ontdekken en in gebruik nemen van de atoomenergie nog vers. In 1945 Hiroshima en Nagasaki, in 1952 de eerste waterstofbom, sedert 1949 ook de Russische bommen, en nog weer even later de Engelse en de Franse. In die jaren, 1956, 1957, 1958 was het nog bijna landverraad om over de uitwerking van al die wapens te spreken. Het was ook iets dat het voorstellingsvermogen van de meeste mensen bijna te boven ging. De mogelijkheid van de totale vernietiging in handen van mensen. Enerzijds was er het ongeloof: zoiets kon niet waar zijn. Anderzijds was de angst veel dichterbij: regelmatig proeven, foto's van paddestoelwolken, berichten over vergiftige radioactieve wolken in de atmosfeer, getroffen Japanse vissers, besmette vis uit de zuidelijke Pacific. En dan was er de wapenwedloop. Terwijl het recente verleden met al zijn gruwelen nog moest worden verwerkt, was er al weer een nieuwe oorlog in voorbereiding. West bewapende zich tegen Oost, Oost tegen West. Het openbare leven was zich nog maar net aan het herstellen, de publieke opinie richtte zich met moeite op wederopbouw, hervatting, gewoon doen. Niet alleen het materiële, maar ook het geestelijke puinruimen was nog in volle gang. En min of meer plotseling moest men toen ontdekken dat er over de hele wereld inmiddels atoomraketten opgesteld stonden, dat boven onze hoofden vliegtuigen met waterstofbommen rondvlogen. En min of meer beduusd keek iedereen naar iedereen: want wie had dat eigenlijk besloten? Het is moeilijk even een gedegen schets te geven van een heel tijdperk. Maar zoiets was het wel. Terwijl het oude nog niet verwerkt was moest er al stelling genomen worden tegenover volstrekt nieuwe mogelijkheden, en wel van een omvang die zo groot is dat we er eigenlijk nu nog geen weg mee weten. Nog nooit had men zo duidelijk beseft dat een mens niet meer is dan een radertje in een geweldige machine. Aanvankelijk dacht men nog in goed en kwaad: de fascistische oorlog, de razzia's, de jodentransporten, de gaskamers, dat was slecht. En allen die zich in die verschrikkelijke machine tot radertjes hadden laten maken waren eigenlijk | |
[pagina 613]
| |
slecht. ‘Goede Duitsers’ waren heel zeldzaam, dat waren eigenlijk alleen degenen die weggegaan waren of die zich hadden verzet. Pas toen die nieuwe wapenwedloop duidelijk werd, met nog zoveel verschrikkelijker wapens, begonnen mensen te beseffen dat wij allen op het punt stonden net zulke radertjes te worden en kwam de beklemmende vraag op of dat dan moreel neutraal kon zijn. Want de mens mag dan in zonde geboren zijn, als hij niets te kiezen heeft, als alles gewoon gebeurt, hoe kan hij dan nog kiezen tussen goed en kwaad? En de massale vernietiging, kan dat ooit ‘goed’ zijn? Het kon, volgens sommigen. Elke menselijke organisatie zoekt en vindt zijn eigen rechtvaardiging. Het nazidom: Blut und Boden, ras, werkgelegenheid en op tijd rijdende treinen. De geallieerde oorlogvoering: de vernietiging van dat kwaad. En zo was ook de nieuwe westerse bewapening gerechtvaardigd: het duivelse communisme moest tot elke prijs worden tegengehouden: ‘Liever dood dan rood.’ Dat hebben velen echt geroepen en gemeend in die tijd (dit voor eventuele jongeren onder mijn lezers). Het was zelfs ketterij daar tegenin te gaan. De NAVO is onder dat motto opgericht, West-Duitsland - tegen de zin van velen in dat land! - herbewapend. Maar velen konden, geloof ik, deze snelle wisseling van spelers en decor: een andere vijand, zojuist nog bondgenoot, een nieuwe bondgenoot, zojuist nog doodsvijand, niet meemaken. En enkelen wilden hem ook bewust niet meemaken. Zij vonden dat de nieuwe bewapening geen probleem was van ‘een land’ of een blok van landen, maar van de hele mensheid. De Pugwash-beweging werd opgericht, een beweging van wetenschapsmensen uit Oost en West die voor het eerst bij elkaar kwamen in Pugwash in Canada. Atoom-pacifisme begon opgeld te doen, de gedachte dat atoomwapens elke oorlog onaanvaardbaar hadden gemaakt, de ‘movement for a SANE nuclear policy’ (SANE) in de VS, de ‘Derde Weg’ in Nederland, vergelijkbare stromingen in vele andere landen. Tegen die achtergrond moeten we het ontstaan zien van de mythe van de boetvaardige Hiroshima-piloot. Enerzijds beginnend denken over de structurele, politieke en maatschappelijke implicaties van de massavernietiging, fervent bestreden door de politieke zwart-wit denkers van die dagen (de commissie voor on-Amerikaanse activiteiten, de zogenaamde McCarthycommissie!), en dus in het defensief. Anderzijds nog een worsteling met het verleden, de nazi's, de Japanners, de bij de bestrijding gebruikte middelen, massavernietiging, tot en met die twee atoombommen, waarvan niet eens duidelijk was of ze nodig waren geweest voor de beëindiging van de oorlog met Japan of niet. (Dat werd en wordt namelijk nog steeds bestreden, en als die laatste visie juist is zouden ze niet alleen in materiële, maar ook in politieke zin niet het eind van de tweede maar het begin van de derde wereldoorlog betekenen.) In dat klimaat van klemmende morele vragen, beheerst door de ene categorische imperatief tegenover de andere, kon het gebeuren dat men zich zo vastklampte aan een mens waarvan het alleen maar léék dat hij nu eindelijk zich persoonlijk schuldig kon en durfde voelen, dat men aan het stellen van kritische vragen niet eens meer toekwam. Ik denk dat hij een beetje plaatsvervanger was voor ons allemaal, symbool voor de gewetensnood, voor de verbijstering, voor onze vertwijfelde vraag of we nou eigenlijk schuldig wáren, onvermijdelijk schuldig moesten worden, of nog iets konden doen. En in die zin is het eigenlijk niet zo belangrijk of hij nou bestaan heeft, of dat wij ons hem alleen maar hebben gedacht. | |
De pers en feitenToch zijn er ook hele andere dingen over te zeggen. Een heel treurig aspect van de geschiedenis is de rol van de pers. De plaatselijke verslaggever, Vachule, die Eatherly eigenlijk ‘ontdekte’ zal waarschijnlijk een brave vent zijn geweest. Hij vertelde later aan Huie dat hij wel vermoedde dat niet alle bijzonderheden die Eatherly | |
[pagina 614]
| |
hem gegeven had klopten. Dat gold bij voorbeeld voor het verhaal van Eatherly, dat hij - met de Enola Gay - door of over de paddestoelwolk was gevlogen en daar waarnemingen had gedaan. Dat gold voor de opzettelijke overdrijving van zijn rol als degene die eigenlijk het bevel had over de hele expeditie. Maar, zegt Vachule, bijna niemand wou hem inlichtingen geven, hij had haast met zijn verhaal. Het bleek in zoverre te kloppen dat Eatherly inderdaad in Hiroshima was geweest en inderdaad een van de vliegtuigen had gevlogen. En een beetje opsieren, ach, wat kon dat nou voor kwaad? Bovendien had Eatherly hem gevraagd om hem, als het even kon, te helpen om uit de gevangenis weg en in de inrichting te komen. Welnu, hij deed zijn best, en had bovendien op die manier een goede Story. Bedenkelijker wordt het al wanneer diezelfde Vachule één van de artsen de uitspraak ontlokt (of in de mond legt?), dat Claude inderdaad, ook al wil hij er dan zelf niet over praten, lijdt onder wroeging over wat hij in Hiroshima gedaan heeft. Huie is er niet helemaal achter gekomen of die arts, dr. Constantine, dat inderdaad zo positief gezegd heeft. Als het zo is zou het heel vreemd zijn, omdat op dat ogenblik rechters, noch aanklager, noch verdediger hier iets van wisten, terwijl de rechtbank wel degelijk contact had gehad met het ziekenhuis, en ook dr. Constantine pas uit de krant (de eerdere artikelen van Vachule) had vernomen dat zijn patiënt bij die atoomaanval aanwezig was geweest. Misschien heeft hij alleen maar gezegd dat hij - dit eenmaal wetende - zo'n verband niet helemaal wilde uitsluiten. Maar dan wordt het natuurlijk toch wel verdraaiing van feiten als je dat publiceert, zoals de verslaggever van Star-Telegram deed. En dan komt de televisie-uitzending over de reporter Vachule, en de opwindende manier waarop hij de diepgekwelde voormalige ‘hero’ ontdekt. Een smartlap van het begin tot het eind. Vachule zegt dat hij geschokt was en niet had verwacht dat ze er zoiets drakerigs van zouden maken. Maar hij had toch maar zijn ‘story’ ingestuurd, de ‘Big Story Award’ gekregen en vijfhonderd dollar opgestreken. Wat de makers van de draak bewogen heeft vermeldt de historie niet. Tekenend is wel dat zij de namen veranderd hebben. Voor het onherkenbaar maken van de betrokkenen heeft dat geen enkele zin, omdat die met naam en toenaam staan in de kort daarvoor verschenen artikelen van de, wel met name genoemde Jim. Het moet een absurde ervaring geweest zijn voor Eatherly om zichzelf te zien optreden in een verhaal waarin een oorlogsheld met edele imborst plotseling inziet dat al zijn vergrijpen en dwaasheden zo'n diepe menselijke oorzaak hebben, die gevlucht was omdat hij zijn familie geen verdriet wilde doen, maar nu van zijn broer te horen krijgt: Pete, we schamen ons niet, we zijn heel trots op je; dat alles in orde gemaakt door de edele super-reporter, die ook nog even weet te melden dat de rechter, nu hij alles weet, de aanklacht tegen de geplaagde held heeft ingetrokken. Zowel Vachule als de makers van deze NBC-show leverden een consumptie-artikel. In hoeverre waren ze nu ook zelf nog betrokken, en maakten ze alleen maar hùn versie van de mythe? Is dit de manier waarop zij het leven zien, zodat je toch nog moet zeggen: op hun manier waren ze te goeder trouw? Of zagen ze in de hele geschiedenis alleen maar een aardig verhaal dat goed kon worden verkocht? Ik durf het niet te zeggen. Wat wel vaststaat is dat hier met persoonlijke belangen, die van Eatherly, zijn familie, artsen et cetera, op een volstrekt onverantwoordelijke manier is omgesprongen. Vachule kan dan misschien nog de pretentie hebben dat hij niets anders deed dan een informatieve taak vervullen, al deed hij dat dan wel bar slordig. De NBC gebruikte feiten en bestaande mensen voor een stukje aangepast vermaak, goedkope snotter-ontroering zonder enige diepere zin. We zullen het spoor hier niet veel verder volgen. Dat Newsweek een eigen verhaal maakt van Vachule's nieuws zonder ook maar één feit | |
[pagina 615]
| |
te controleren is alweer mateloos slordig. Wat Newsweek schrijft is niet zomaar een berichtje, maar een kleurig gebracht verhaal over ‘a tall, sunburned Texan (6 feet and 180 pounds) with waving brown hair and piercing green eyes’ enzovoort, enzovoort. Alle fouten staan er al in: terug met de Enola Gay naar de wolk. ‘A similar mission for the drop on Nagasaki.’ The Distinguished Flying Cross. Zijn nachtmerries. Alleen de weigering van zijn uitkering ontbreekt nog. Wie dat nu weer heeft uitgevonden weet ik niet. William Bradford Huie was, toen hij zich ging bezighouden met deze zaak, al bekend als schrijver die zijn sporen had verdiend bij het ontrafelen van een aantal kwalijke zaakjes en het aan de kaak stellen van schandalen. Dat was ook de reden dat hij nogal wat brieven kreeg van mensen die wilden dat hij Eatherly zou helpen, door ook over hem zo'n boek te schrijven. Is hij nu inderdaad een misselijke spelbreker, omdat hij deze zaak, toen bleek dat het alleen maar een mythe was, toch heeft doorgezet, uitgezocht en gepubliceerd? Of heeft hij op die manier toch een nuttige functie vervuld? Is de waarheid altijd nuttig? Of moet je nu stellen dat in dit geval niemand er iets aan had? Eatherly niet, die nu juist door de gedachte dat hij tòch een held was, maar dan een held van de geest, min of meer was genezen. De pacifisten niet, die nu voor joker stonden omdat ze zich zo gretig een ontspoord feestnummer als boeteling hadden laten aansmeren. De artsen niet, die hem op nogal losse gronden maar niettemin uit goeiigheid aan een uitkering hadden geholpen. En de problematiek van de atoomoorlog werd er ook niet verder door gebracht, hoogstens minder ver omdat een verder juiste en belangrijke gedachtengang, die van ieders persoonlijke verantwoordelijkheid, door deze misser in discrediet geraakte. Zo te zien is niemand van deze ontluistering iets beter of wijzer geworden. En toch denk ik dat het goed is dat er zulke mensen zijn, zou ik willen dat er meer van zulke mensen waren, ja, ik denk dat eigenlijk alleen zulke mensen in boeken en kranten zouden moeten schrijven. Mensen die alleen feiten willen, die alles wat ze beweren zorgvuldig documenteren, die conclusie en interpretatie duidelijk scheiden van het feitenmateriaal, mensen die proberen te praten over de wereld zoals hij werkelijk is. Zeker, dan was er nooit een mythe over Claude Eatherly geweest, vele mooie gedachten waren dan nooit gedacht, vele goede gevoelens nooit gevoeld. Maar daar staat tegenover dat honderden andere dingen dan óók bekend zouden zijn zoals ze werkelijk zijn, dat miljoenen mensen dan over meer en betrouwbaarder informatie zouden beschikken, dat mensen dan minder verward, verbijsterd en misleid in de wereld zouden staan, dat mensen dan op grond van die meerdere en betere informatie ook tot beter gefundeerde oordelen zouden kunnen komen. Als we willen blijven hopen ooit iets te maken van democratische besluitvorming dan hebben we de Huie's nodig, en niet de Vachule's, de ‘Big Story Award’, en de zeepoperaschrijvers van de NBC. | |
Oorlog en schuldHet maakt dus niet zoveel uit of de boetvaardige Hiroshima-piloot werkelijk heeft bestaan, of dat we hem alleen maar hebben bedacht. Hij stelt ons evengoed voor vele vragen. De meeste militairen die aan aanvallen hebben meegewerkt, ook aan aanvallen op burgerbevolking, ook aan het werpen van de twee atoomwapens, stellen dat zij slechts opdrachten hebben uitgevoerd. Zij hebben zich er toen niet in verdiept of het goed was en voelen er ook weinig voor om dat achteraf nog te doen. Als er iemand verantwoordelijk is dan is het de man of de mannen die hen de opdracht gaven, degenen die de plannen uitdachten, wie dat dan ook precies waren, waar dat dan ook gebeurde. Soms komen ze ook wel met een soort rechtvaardiging aandragen. Als je zegt: ‘Dresden’ of ‘Berlijn’, dan wijzen ze op ‘Rotterdam’, ‘Londen’, ‘Coventry’. Als je zegt: ‘Tokio’ (op 9 maart | |
[pagina 616]
| |
1945 bombardeerden 334 B-29's deze stad: 40 km2 brandde af, er waren 84 000 doden en 41 000 gewonden), dan wijzen ze op Pearl Harbour, op de fanatieke wijze van oorlogvoeren van de Japanners (kamikaze: een soort geleide raketten met een mannetje er in in plaats van een computer), op de onmogelijkheid om de oorlog op een andere manier te beëindigen. En ten aanzien van de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki is het vooral dit laatste argument dat altijd naar voren gebracht wordt, namelijk dat door deze bommen de levens gered zijn van de honderdduizenden die zouden zijn omgekomen bij een invasie. Nu is er nog steeds een controverse over de vraag of de Japanners zonder die atoombommen niet zouden hebben gecapituleerd. Er waren namelijk al enige maanden geheime onderhandelingen gaande. Of die niet zonder een invasie tot capitulatie hadden kunnen leiden is een hele belangrijke vraag, historisch gezien. Maar niet beslissend voor de vraag die we nu behandelen. Het zou immers zo hebben kùnnen zijn. En de vraag blijft dan: zou het dan ook inderdaad een afdoende rechtvaardiging zijn geweest? We zitten nu al met een hele serie vragen. De eerste is die van de individuele verantwoordelijkheid. Zijn er bevelen die een militair moet weigeren? Over het algemeen gaan we er van uit van wel. Het simpele ‘bevel is bevel’ wordt door ons niet aanvaard. Als het bij voorbeeld gaat om het neerschieten van gevangenen, het doden van non-combattanten, het meedoen aan martelingen en dergelijke zullen wij over het algemeen het uitsluitende excuus dat het gebeurde op bevel niet afdoende vinden. Misschien vinden we degene die het bevel gaf wel schuldiger. Wellicht hebben we zoveel begrip voor de dwangsituatie waarin de ondergeschikte verkeerde, dat we hem in ons oordeel ‘vrijspreken’. Maar dat hij eigenlijk de morele moed had moeten hebben om toch ‘nee’ te zeggen, als het om zulke evidente misdrijven gaat, is toch wel een vrij algemeen oordeel. Als het niet zo was, zou ook eigenlijk niet van ‘oorlogsmisdaden’ gesproken kunnen worden. Nu is er al veel gediscussieerd over de vraag waar de ‘oorlogshandeling’ ophoudt en het ‘oorlogsmisdrijf’ begint. Als pacifist ben ik geneigd te vinden dat elke oorlogshandeling een misdrijf is, maar zolang er oorlogen zijn en we over oorlog discussiëren moet ik natuurlijk meedenken met degenen die zo'n onderscheid wèl maken. Een van de eerste dingen die dan opvalt is dat de normen in de afgelopen tijd zo snel verschuiven. In het begin van de tweede wereldoorlog was het nog vanzelfsprekend dat een oorlog door militairen werd gevoerd. Een luchtbombardement diende zich te richten op militaire doelen. Al gauw kwamen daar de militaire hulpbronnen: de wapenfabrieken, bij. En daar woonden burgers omheen. Eerst luidden de opdrachten altijd weer nadrukkelijk: deze objecten aanvallen, maar de burgerbevolking zo veel mogelijk sparen. Tegen het einde van de oorlog echter ging men er steeds meer van uit dat een capitulatie alleen af te dwingen was als juist ook de burgerbevolking getroffen werd: in feite dus eigenlijk de terreur-bombardementen, die men in 1939 en '40 (Guernica, Rotterdam, Londen, Coventry) nog zo had afgekeurd. Terwijl echter tijdens de tweede wereldoorlog toch steeds nog is volgehouden dat het ‘eigenlijk’ ging om militaire doelen, die echter zo verspreid waren tussen de burgerbevolking dat er niets anders overbleef dan hele steden te bombarderen (zie bij voorbeeld wat Stimson, de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken daarover in zijn dagboek schrijft), is later tijdens de koloniale oorlogen en met name gedurende de oorlog in Vietnam de officiële strategie van de guerilla-bestrijding ontstaan, waarvan het bombarderen van dorpen, het gebruik van antipersonel bommen, het ontbladeren van bossen en het vernietigen van rijstvelden officieel onderdeel zijn. En wat betreft de ‘grote oorlog’ is het zo dat wederzijds atoomraketten opgesteld staan die bedoeld zijn om - in het ‘uiterste geval’ - hele | |
[pagina 617]
| |
steden en landstreken aan het andere eind van de wereld te vernietigen. Anders gezegd: we zitten volop in het tijdperk van de totale oorlog. En daarin is eigenlijk iedere handeling als het eenmaal zo ver komt een ‘oorlogshandeling’. Ook de druk op een knop die een ‘strategisch atoomwapen’ uit zijn ondergrondse silo verlost of van een uit de oceaan opgedoken onderzeeboot lanceert om elektronisch gestuurd ergens op aarde een verwoesting aan te richten waarbij de vernietiging van Hiroshima en Nagasaki geheel in het niet valt. In die zin hoeven we ons dus over de gewetensproblemen van de dáárbij betrokkenen eigenlijk nauwelijks meer na te denken. Immers, wie nu deel uitmaakt van het apparaat kàn nauwelijks meer voor een opdracht komen te staan waarvan hij niet voorzien had dat hij hem ooit zou krijgen. Er zijn echter wel andere vragen. Bij voorbeeld de vraag wannéér het verrichten van dat soort oorlogshandelingen gerechtvaardigd is. We zijn dan weer terug bij het begrip ‘rechtvaardige oorlog’. Typisch in veel wat wordt aangevoerd om de steeds escalerende oorlogsmiddelen te rechtvaardigen is de gedachte dat het verslaan van de Duitsers, of van de Japanners, of van de ‘commies’ (Vietnamezen), of van wie dan ook, helaas die bepaalde op zich natuurlijk eigenlijk onmenselijke ‘maatregelen’ nu eenmaal nodig maakt. Wie dan bepaalt welke oorlog rechtvaardig is, en welke escalaties in die oorlog noodzakelijk zijn is vaak nogal duister. Commandanten? Politici? De publieke opinie? Een parlement? Feit is in ieder geval dat alle anderen schroefjes zijn in het apparaat, en beslist niet meer op dàt ogenblik, wanneer zij zouden vinden dat een bepaald middel ten onrechte gaat worden gebruikt, kunnen zeggen: dat doen we niet. Dat betekent eigenlijk dat mensen niet (meer) schuldig kunnen worden door welke oorlogshandeling dan ook. Ja, als ze eigenmachtig meer doen dan ze is opgedragen - bij voorbeeld niet alleen op bevel een dorp met napalm bedekken, maar ook nog een restje napalmbommen op een convooi vluchtelingen gooien, of niet alleen Dresden in brand steken, maar ook nog de in de rivier gevluchte mensen beschieten -, maar dat is eigenlijk overtreden van de krijgstucht, wordt soms nog wel eens gestraft ook. Maar in feite is de ‘schuld’ verdwenen uit het hele oorlogsapparaat, omdat er niets meer te kiezen valt. Niets is tè gek of tè groot, alles moet - in dat uiterste geval natuurlijk - kunnen en kàn ook. Wat overblijft is een soort algemene verantwoordelijkheid voor het feit dàt dat zo is, een soort collectieve schuld, die waarschijnlijk veel meer maatschappelijke en psychologische invloed heeft dan iemand zich bewust is, waar we eigenlijk nooit over spreken, omdat ook niemand lijkt te weten wat we ermee aan moeten. | |
Niet ná maar voorTwee antwoorden op deze schuldvraag die wèl worden gegeven, worden altijd weer in discrediet gebracht. Het eerste antwoord is dat van mensen die bij voorbaat willen voorkomen dat zij een schroefje worden, en die derhalve weigeren een deel te worden van dat militaire apparaat. Die hun persoonlijke keuze niet uit handen willen geven, en daarom niet meedoen. Altijd weer wordt aangevoerd dat dit een poging is om ‘schone handen’ te houden, alsof op zich schone handen iets minderwaardigs zouden zijn. Verder wordt er op gewezen dat het toch niet lukt, omdat je als belastingbetaler, als werknemer, of gewoon als van alle sociale voorzieningen meeprofiterend persoon tòch medeverantwoordelijk bent voor wat er gebeurt. Alsof de betrokkene zich daarvan niet pijnlijk bewust zou zijn, en alsof dat op zichzelf ware feit het bestaan van gradaties van medeverantwoordelijkheid zou uitsluiten. En ten slotte - alsof het de ‘schuld’ van die weigeraar is dat anderen wel schroefjes willen zijn in het apparaat. Het andere is het politieke antwoord van diegenen die bepleiten hier en nu, eenzijdig, en zo | |
[pagina 618]
| |
snel mogelijk politieke beslissingen te nemen om wat eigenlijk niet meer gedacht mag worden ook niet langer te denken, om wat niet gebeuren mag ook niet voor te bereiden. Kort gezegd het antwoord van de ‘eenzijdige ontwapening’, omdat stoppen met de waanzin met uiteraard het risico dat daar onderweg óók van alles bij misgaat, altijd nog beter is dan gewoon doorgaan. Het aantal argumenten dat tegen deze oplossing wordt ingebracht is legio. Van de zondigheid van de mens en de onvermijdbaarheid van oorlog tot de theorieën van het machtsevenwicht. Het is hier niet de plaats om daar verder op in te gaan. Het is hoogstens nuttig er op te wijzen dat die twee ‘realistische’ theorieën: de onvermijdbaarheid van oorlog èn die van het machtsevenwicht uiteraard nooit tegelijk waar kunnen zijn. Maar de stem van hen die een ‘derde weg’ bepleiten wordt zelden meer gehoord en in ieder geval wordt er in de grote politiek nauwelijks mee gerekend. Een niet helemaal ondeskundig man op dit gebied, de directeur van het instituut voor vredesonderzoek in Zweden, Frank Barnaby, heeft onlangs in een rede in Amsterdam gesteld dat hij de wereld nog tien jaar geeft. Als er niets verandert zal binnen die tijd een kernoorlog worden gevoerd. (Het is niet zo belangrijk of dat nou tien jaar, twintig jaar of veertig jaar zijn. Belangrijk is de uitspraak: als er niets verandert, gevoegd bij het feit dàt er niets verandert.) Zijn uitspraak heeft nauwelijkse een rimpeling veroorzaakt, noch in de gang van de officiële politiek, noch in de publiciteit. Als we dus nog iets zouden willen bespreken over ‘schuld’ aan dat alles, zou het wel snel moeten gebeuren. De illusie van de pacifisten uit de vijftiger jaren dat een wezenlijke bijdrage aan die discussie zou kunnen worden geleverd door de schuldgevoelens achteraf van een deelnemer aan één van de eerste stappen op het atoompad, is onjuist gebleken - nog afgezien van het feit dat ze de pech hadden een verkeerde boeteling uit te zoeken. Maar ik denk ook dat de gedachte gewoon verkeerd was. Het gaat niet om het vaststellen van schuld achteraf, het gaat erom vast te stellen hoe de schuldvraag nú ligt en de vraag of het mogelijk is daar iets mee te doen. |
|